De man achter Will Tura en drie dozijn wereldhits: “Ik maak plezante liedjes, maar ik ben geen plezante gast”

Hij staat Will Tura al zestig jaar bij en gaf de aanzet voor de nieuwe film Hoop Doet Leven. Maar de Brusselse producer en componist Jean Kluger (81) verdient zelf evenzeer de schijnwerpers, met miljoenensuccessen als Kili Watch en Que Sera Mi Vida. Zijn huispersoneel rook dan ook mooi losgeld, toen ze zijn vrouw gijzelden in 1981. “Maar ik kan goed relativeren. Jij moet hier niet zijn, zei mijn psycholoog op de eerste afspraak.”

Benjamin Praet

“Onze grootste successen zijn plezante liedjes, maar ik ben eigenlijk geen plezante gast. Zeker destijds, in het begin van mijn carrière, was ik moeilijk om mee samen te werken. Ik zat gekneld tussen Parijs en Brussel, het was altijd lopen. Het moest altijd vlug gaan.”

© Inge Kinnet

Jean Kluger antwoordt verrassend eerlijk op de vraag of de nummers in zijn portefeuille zijn karakter weerspiegelen. Of hij nu betrokken was als componist, producer of uitgever: ze hebben stuk voor stuk een zweem van vrolijkheid en lichtheid. En er is nog een rode draad: het waren veelal internationale miljoenensuccessen. Van D.I.S.C.O. van Ottawan tot Que Sera Mi Vida van de Gibson Brothers. Al heeft dat laatste wel een donker randje: Nelly Byl schreef de tekst, over het verlies van haar dochter. Het contrast is groot, als je mensen uitgelaten ziet dansen op dat lied.

Maar Kluger doet zichzelf oneer aan. Het wordt een aimabel gesprek in het imposante Brusselse Manos-hotel, zijn thuis als hij nog eens in het land is. Al heeft hij ook iets te vieren. “Het is exact zestig jaar geleden dat ik een Frans meisje ontmoette dat net begon in onze firma in Parijs. Tot vandaag is Huguette mijn vrouw. Het was goed dat ze dezelfde job deed. Dezelfde taal spreken, dat is de sleutel tot een goed huwelijk.”

En er is ‘Hoop Doet Leven’, de nieuwe Will Tura-film. Noem je hem na al die jaren een vriend?

“Dat is een goede vraag. (pauzeert even) Het is iets aparts. Will is een deel van de familie geworden, hij had de vierde zoon van mijn moeder kunnen zijn. Maar vriendschap is toch iets anders. Tijd hebben met elkaar, zoals jij en ik hier nu zitten. Dat hebben we bijna nooit gehad. Het was altijd: afspraak, studio, en gauw weg naar het volgende. Ik vroeg jou of we konden skypen, maar je zei dat je liever face to face babbelt. Ik dacht: ­eigenaardig, met Will is het ook alsof we jarenlang hebben geskypet en nooit in het echt hebben gesproken. Er zat altijd een raam tussen ons in. Hij stond in de opnameruimte, ik zat achter de knoppen.”

Kwam ‘Hoop Doet Leven’ vlot tot stand?

“Ik gaf zelf de aanzet, met de archiefbeelden van ­Tura in Symfonie in Vorst Nationaal. We hadden wel gerekend op steun van het VAF (Vlaamse Audiovisueel Fonds, nvdr.). En onze aanvraag netjes ingediend. Maar er was geen geld. Tura? Da’s toch geen cultuur? Het werd meteen afgeschoten, ik vond dat jammer. Anderzijds, we hebben met Will altijd alles zelf ­gedaan. Er waren nooit budgetten. Ik kwam destijds bij VTM. De baas liet ons fier het gebouw zien. Kijk, dit heeft 250 miljoen frank gekost. En toen we bij hem 3 miljoen zochten voor een mooie show met Will: ­Helaas, geen geld.

Jullie gaan ver terug. Jouw vader tekende Will Tura in 1957.

“Mijn vader (manager en uitgever Jacques Kluger, nvdr.) haalde in dezelfde week Will en Louis Neefs aan boord. Er was toen amper plaats voor Vlaams werk, Elvis Presley beheerste tachtig procent van de markt. Will was van in het begin populair als tieneridool, maar hij verkocht geen platen.”

Dat valt op: jullie hadden veel geduld met artiesten.

“Ons principe was: je moet een artiest de kans geven om te groeien. Dat kan vandaag niet meer. Destijds had je contracten van zeven jaar, vandaag is dat voor één single en een optie op de volgende plaat. En ja, voor Will was het zoeken. Mijn vader heeft 26 nummers opgenomen met hem. Tot de doorbraak met Eenzaam zonder Jou, in ’62. Ik heb hetzelfde ­gedaan met Johan Verminnen: jarenlang steunen tot Laat Me nu toch niet Alleen.”

“Met Johan hadden we zelfs grootse plannen in Frankrijk, maar dat werd geen succesverhaal. Er was op dat moment geen plaats voor zijn hese stem. En hij had zeker drie jaar in Frankrijk moeten wonen. Dat wou hij niet, hij wou zijn vrienden en zijn cafés niet achterlaten. Dan kan je alleen die keuze respecteren.”

Will Tura was ook de enige die je trouw bleef toen je vader in ’63 overleed.

“Ik schreef voor Bobbejaan Schoepen Een Hutje op de Heide. Dat was het begin van mijn carrière. Maar hij was toch vooral de vedette van mijn vader, samen met onder anderen La Esterella, Bob Benny en Jean Walter. Toen mijn vader overleed, zijn ze allemaal weggelopen. Ik vond het erg in die tijd, maar nu ­begrijp ik het. Bobbejaan bijvoorbeeld, dacht dat het voor hem niet goed zou zijn om met een jongen van twintig te werken. Ergens was dat ook mijn geluk, ik begon met een hele nieuwe generatie.”

Dacht je niet: ik ga iets anders doen?

“Nooit. De zoon van een bakker werd destijds ook bakker, hé. (lacht) Ik zat op mijn twaalfde al in de studio bij mijn vader. Mijn broer Roland is zes jaar jonger, maar volgde kort daarna. Roland en ik hebben zelfs een tijdje een zaak gehad samen, Kluger International. Maar we hadden andere visies. Concurrentie is er echter nooit geweest, al had ook hij een mooie catalogus. Jimmy Frey, Ann Christy, Plastic Bertrand, noem maar op.”

© Inge Kinnet

Je scoorde met ‘Kili Watch’ de eerste Belgische wereldhit in de rock-’n-roll. Gaf dat financiële ademruimte?

“Nee, de bassist van The Cousins registreerde het nummer in z’n eentje bij Sabam en kreeg alle rechten. Er kwam ruzie in de groep, hij stapte op. Ik heb hem nooit teruggezien. Ik vond het vooral jammer dat mijn naam daardoor niet naast het lied staat. Dat zou mijn carrière enorm hebben geholpen toen ik naar Parijs verhuisde. Daarom zeg ik jonge artiesten: Vergeet nooit om al je muziek aan te geven. Zelfs al is het een B-kant, het kan dé song van jouw leven worden. Dat overkwam mij ook. Met A.I.E. van Black Blood scoorde ik ook met een B-kant.”

Je dacht vaak heel commercieel. ‘Casatschok’ kreeg zelfs een dansje dat werd aangeleerd op de hoes van de plaat.

“Ik moest wel met iéts komen, ik had nog geen ­catalogus. Ik zag een foto van een Rus die een soort kozakkendans deed en dacht: Goed idee. Ik sloot een deal met Philips en we ­gingen ­Casatschok testen in de club bij François ­Patrice. De dj wou het niet draaien, omdat het de stijl van het moment niet was. Om 1 uur ’s nachts deed hij het toch en iedereen kwam de dansvloer op gerend. We wisten: Daar hebben we iets. We huurden daarna een groep mensen in om in clubs iedereen de dans aan te leren. Dat succes heeft jaren geduurd.”

Was de muziekwereld destijds decadent?

“Ik kwam in de jaren 60 in Nashville voor een ­grote muziekconventie. In het Jackson Hotel. Elk platenlabel kreeg een verdieping en had een hoop meisjes van plezier ingehuurd. Het werd een wedstrijd: welk label heeft de mooiste vrouwen? Dat was het begin van de losbandige jaren. Daarna kwamen daar drugs bij. Daar ben ik altijd afgebleven, en de meeste van mijn artiesten gelukkig ook. Behalve Sail-Joia. Bij een optreden in Amsterdam zag ik honderden mensen stoned op de vloer. Ik ging backstage bij de band en ze herkenden me zelfs niet. Zo ver heen waren ze. Een beetje later zijn ze gestopt. En Black Blood ging ten onder aan alcoholmisbruik.”

Heb je eigenlijk een succesformule voor een hit?

“Intuïtie definieert de vakman, een magische formule is er niet. Je moet ook feeling hebben, maar vraag me niet waar je dat leert. Ik had wel één duidelijk principe: als je succes hebt, doe iets anders. Ook al vraagt het publiek vaak om hetzelfde, zoals ze van Will na Eenzaam zonder Jou opnieuw een ballade verwachtten. Maar het werd Draai dan 797204, een countrysong.”

Volg je de muziek van vandaag nog?

“Sterker nog: ik volg masterclasses bij dj’s Armin van Buuren en Deadmau5. Het muzieklandschap verandert, maar het blijft interessant. Ik stapte onlangs in bij een taxichauffeur die naar radiozender Nostalgie luisterde. Beter dan die shit van vandaag, zei hij. Nee, dat is géén shit. Dat is gewoon een andere manier van werken. Als zestigduizend mensen uit de bol gaan op een dj-set, waarom zou je daarop neerkijken?”

Waar zitten de grootste verschillen tussen toen en nu?

“Liedjes hadden een langere houdbaarheidsdatum. Maanden, tot een jaar. De aandachtsspanne van het publiek is erg verkort. En vaak horen ze een deuntje, maar kennen ze de naam van de artiest niet eens meer. Het was destijds ook makkelijker om op te nemen, alles was nog mono. We namen vier nummers op in drie uur tijd. Met drie sessies had je aan het einde van de dag een elpee.”

Ben je bezig met ouder worden?

“Net voor ik zeventig werd, ging ik bij een coach. Ik wil dat en dat nog gedaan hebben voor mijn verjaardag, zei ik. Hij antwoordde: Is het erg als je het een dag later afmaakt? Dat was raak. Ik kom uit een ­generatie waarvan de meeste mensen dachten: Bij mijn pensioen stopt het. En dan ontdek je dat je tussen je zestigste en zeventigste veel meer gedaan krijgt. En tussen je zeventigste en tachtigste nóg meer. Ik schrijf nu ook een boek, en werk aan een ­serie.”

Bij mijn voorbereiding voor dit interview las ik over de ­gijzeling van jouw vrouw, in 1981. Door jouw huispersoneel nog wel. Heeft dat jou getekend?

“Het duurde vier dagen. Lange dagen. Met zestig journalisten voor de deur. Dat incident … (pauzeert) Mijn vrouw en ik zijn daar goed uitgekomen. We hebben geluk gehad, het had ons leven helemaal kunnen veranderen. Het viel een week voor de presidentsverkiezingen in Frankrijk. President Giscard zei: Het moet in orde komen, ik wil geen gedoe. En hij zette er de beste agenten op, met succes. Die gijzelnemers waren domme, domme mensen, het was een triestige zaak. Maar ook dat is een interessante levenservaring.” (flauw lachje)

Je kunt goed relativeren.

“Ik ging eens naar een psycholoog en die zei: Jij hebt geen psycholoog nodig, jij hebt geen problemen.(lacht) Blijven hangen in iets, dat brengt je nergens.”

Met welk van jouw nummers mogen we je herinneren?

“Je weet nooit wat er van je erfenis overblijft. Er zijn liedjes die in het begin onbelangrijk lijken en pas later, soms na jaren, belangrijk worden. Maar ik heb een zwak voor Ik Mis Je zo en Vlaanderen m’n Land van Will Tura.”

10 keer Jean Kluger

? The Cousins – Kili Watch (1960)

? Bobbejaan Schoepen – Een Hutje op de Heide (1960)

? Will Tura – Eenzaam zonder Jou (1962)

? Claude François – Toi, Tu Voudrais (1968)

? Dimitri Dourakine – Casatschok (1969)

? Johan Verminnen – Laat Me nu toch niet Alleen (1973)

? Black Blood – A.I.E. (A Mwana) (1975)

? Gibson Brothers – Que Sera Mi Vida (1979)

? Ottawan – D.I.S.C.O. (1980)

? La Compagnie Créole - C’est Bon pour le Moral (1983)

Lees meer

Hoofdpunten

Keuze van de redactie

Video