Direct naar artikelinhoud
Boeken

Herman Koch en Wanda Reisel over hun gedeelde jeugdjaren: "Herman maakte zelfs grappen op de begrafenis van zijn moeder"

Wanda Reisel en Herman Koch in Amsterdam, 2017.Beeld Kees van de Veen

Literaire gluurders kunnen hun hart ophalen bij het brievenboek van Herman Koch en Wanda Reisel. In Of heb ik het verzonnen? spreken ze met het hart op de tong over hun jeugd, het verlies van geliefden en over muziek en film: ‘Er was van meet af aan een stille samenhorigheid.’

Zevenenveertig jaar lang houdt hun vriendschap intussen stand. Wrijvingen of ruzies zijn er amper geweest. Dat is redelijk uniek in een literaire wereld vol wolfijzers en schietgeweren. Reden genoeg voor de Nederlandse auteurs Herman Koch (°1953) en Wanda Reisel (°1955) om eens te gaan graven in dat gedeelde verleden, van de roerige jaren 70 en hun schuchtere debutantenpassen in de jaren 80, tot het overdonderende succes van Koch – die nog steeds bijna maandelijks de wereld rondreist om zijn vertalingen van Het diner, Geachte heer M. of De greppel op de internationale kaart te zetten. Terwijl toneel- en romanschrijfster Reisel geldt als een van Nederlands meest gewaardeerde auteurs, met de Anna Bijnsprijs 2007 op haar naam voor Witte liefde en een rist nominaties, maar in Vlaanderen eerder in de schaduw blijft.

“Dit brievenboek is vrij organisch ontstaan”, zegt Reisel in de bar van het Amsterdamse Lloyd Hotel, waar het duo met glimmende trots het eerste exemplaar van hun correspondentie bepampelt. Het boek is een trip down memory lane opgeluisterd met foto’s en kaartjes, waar je de spontaneïteit vanaf leest. “We hadden er allebei de leeftijd voor om eens duchtig om te kijken. Je geheugen gaat achteruit en dat is verontrustend voor een schrijver. We wilden terugblikken op vijftig jaar vriendschap zonder ons restricties op te leggen. Aanvankelijk was er nog geen sprake van een boek. Pas toen ik in 2013 de afschriften van onze vorige brieven uit de periode Barcelona anno 1986-1988 terugvond, begon er iets te dagen. Omdat we dit allebei niet bij onze ‘normale’ uitgevers wilden onderbrengen (Ambo/Anthos en Atlas Contact, DL), zijn we bij Das Mag uitgekomen. Ook omdat we wel brood zagen in hun frisse aanpak.”

'In de jaren 80 woonde ik vijf à zes jaar in Barcelona. Toen schreven we intensief. We stuurden elkaar losse ideeën op of fragmenten van onze debuutromans. Het was telkens een feest als er een brief van Wanda met al die stempels op arriveerde'
Herman Koch

Het heeft natuurlijk iets anachronistisch traags, zo’n literaire briefwisseling in tijden van WhatsApp en Messenger. Het genre – tot een hoogtepunt gebracht door Jeroen Brouwers of Gerard Reve – is niet meer zo wijdverbreid in de Nederlandse literatuur. Hadden ze bepaalde brievenboeken voor ogen toen ze aan dit avontuur begonnen? Koch moet niet lang nadenken: “Ik vond de brievenbundelingen van Gerard Reve destijds heerlijke lectuur, bijvoorbeeld zijn correspondentie met Simon Carmiggelt.

“Ook van de brieven van Gustave Flaubert of Anton Tsjechov in de Privédomeinreeks genoot ik erg. En terwijl wij aan het schrijven waren, kwam de correspondentie tussen J.M. Coetzee en Paul Auster uit. Die was nogal aan de zwaartillende kant. Met eigenaardig genoeg sport als voornaamste bindmiddel.”

Koch vervolgt: “Kijk, er is meestal een fysieke reden voor het sturen van schrijversbrieven. Als je het grootste deel van de tijd bij elkaar om de hoek woont – zoals Wanda en ik in Amsterdam-Zuid – dan ga je niet zitten pennen. Pas als er afstand is, verandert dat. In de jaren 80 woonde ik vijf à zes jaar in Barcelona. Toen schreven we intensief. We stuurden elkaar losse ideeën op of fragmenten van onze debuutromans. Het was telkens een feest als er een brief van Wanda met al die stempels op arriveerde.”

Extra dimensie

De briefwisseling Koch-Reisel behoudt iets los uit de pols en waaiert alle kanten uit – van hun gemeenschappelijke verblijven in een huisje in Zeeuws-Vlaanderen tot bedenkingen over lezen, schrijven en hun afkomst. Het was niet algemeen bekend dat Reisel en Koch er zo’n hechte en doorleefde vriendschap op nahielden. Pas in de VPRO-documentaire over Koch in Het uur van de wolf werd de sluier opgelicht.

Het valt op hoe warm hun omgang door de jaren heen bleef. Of er ooit iets amoureus broedde? Dat moet de lezer van tussen de lijnen pulken. Koch en Reisel kijken elkaar schalks aan en antwoorden dan: “We gaan niet aan plotspoilers doen. (algemeen gelach) Daarvoor moet je toch echt het boek lezen. Maar het klopt dat we geen grote conflicten hadden, al waren er ook periodes dat we elkaar nauwelijks zagen.”

'Waren de jaren 70 echt zo bijzonder of verbeeldden we ons dat maar? We dachten dat we uniek waren maar misschien waren we gewoon exponenten van de tijdgeest'
Wanda Reisel

Reisel verduidelijkt: “Er was van meet af aan een stille samenhorigheid. Met periodes waarin we met het zogenoemde Zeelandclubje bijna elk weekend bij elkaar over de vloer kwamen. Ik zie de vriendschap met Herman in drie fasen. Eerst hadden we iets onuitgesprokens met elkaar. Dan kwamen de jaren 80 waarin we allebei debuteerden. En nu hebben we de vriendschap een extra dimensie gegeven door na te gaan hoe het begonnen is en waar we vandaan komen.”

Koch vult aan: “Je beseft dat je een lang en groot gemeenschappelijk verleden hebt. We hebben bijvoorbeeld allebei elkaars ouders nog gekend. Je hoeft niet alles gedetailleerd uit te leggen, je snapt elkaar met een half woord. En in deze briefwisseling vullen we de witte plekken van de herinnering op.”

Reisel wijst ook nog op iets anders: de roerige jaren 70. “Was dat echt zo bijzonder of verbeeldden we ons dat maar? We dachten dat we uniek waren maar misschien waren we gewoon exponenten van de tijdgeest.” Aan de outfits lees je feilloos de periode af: de lange haren van Herman Koch, de typische gebatikte kleedjes en ronde hippie-achtige brillenglazen van Reisel.

Precisiebombardementen

De beschrijving van hun eerste kennismaking, rond kerst 1970, mag in ieder geval hilarisch heten. Dat gebeurde onderweg naar Zeeuws-Vlaanderen, tijdens het liften en op de overzetboot, met een stel vrienden dat later zou uitgroeien tot het ‘Zeelandclubje’. Er was vooral veel onhandige stilte, zoals dat weleens gaat bij adolescenten. “Nou, jullie hebben ook niet veel spraakwater gedronken!”, riep een man hen toe op het dek van de pont Vlissingen-Breskens. Toch veranderde dat snel én bleek Herman Koch te gloriëren in “harde grappen” waarmee hij het gezelschap voortdurend teisterde. Reisel moet er nog steeds om grinniken.

'Op een bepaalde leeftijd heb je een grote geldingsdrang. Ik had dat ook in de klas. Bepaalde leraren waren echt bang voor mijn scherpe tong. Dat gaf een raar machtsgevoel'
Herman Koch

“Het waren precisiebombardementen. Mij nam hij zelden te grazen – tenzij over mijn Joodse afkomst – maar dat ging met zoveel ironie, dat was juist bevrijdend. Hij kon de situatie volkomen op zijn kop zetten en mensen volledig belachelijk maken. Helaas kan ik de grappen niet meer herhalen. Ironie was heel belangrijk in onze omgang. Misschien was dat al de opmaat naar de Jiskefet-tijd.” Koch: “Op een bepaalde leeftijd heb je een grote geldingsdrang. Ik had dat ook in de klas. Bepaalde leraren waren echt bang voor mijn scherpe tong. Dat gaf een raar machtsgevoel.”

Nog tijdens die eerste Zeelandtrip verscheurde Koch met veel aplomb een boek omdat het zo slecht was en mikte hij pagina na pagina in het water. “Ik weet niet meer van welke schrijver het boek was, maar het was zo slecht dat het moest worden ‘geëxecuteerd.” Misschien een experimentele Belg? Daar had je er nogal wat van in de jaren 70, vraagt Koch zich af. “Het zou best weleens een roman van Hugo Raes kunnen zijn geweest”, denkt Koch nu. “Dat stond toen overal op de literatuurlijsten.”

Een kwartetje uit Liverpool

Toch is het aanvankelijk vooral muziek en film die hun band innig versterkt. In de briefwisseling wisselen ze lijsten uit – gaande van Johnny Hallyday en Yves Montand tot Soft Machine, Jimi Hendrix, The Pretty Things, The Outsiders, The Eagles of The Rolling Stones. Songs als even zoveel madeleinekoekjes van Proust die de herinnering aanporren. En er was ook dat kortstondige gevoel van tomeloze zorgeloosheid. “Ik kocht al vanaf mijn achtste plaatjes”, zegt Koch met een twinkel in de ogen. “Singletjes van Cliff Richard, Chubby Checker of zelfs Billie Holiday. En het was mijn moeder die me toefluisterde: “Je moet misschien eens een plaat kopen van een kwartetje uit Liverpool.” (lacht)

Herman Koch en Wanda Reisel op het Spinoza Lyceum Amsterdam in 1970, respectievelijk 17 en 15 jaar.Beeld RV

“Ach, ze liep altijd wat voorop in die dingen, want het was ook zij die zei: “Weet je waar jij heen moet? Naar de film Easy Rider. Dat gaat over vrijheid en Amerika!” Een gewaagde film die grote indruk op me maakte. Ik tufte al rond met een mobylette, maar op mijn achttiende moest en zou ik mijn eerste motor aanschaffen. Ik was een van de weinigen in ons examenjaar die met de motor naar school kwam. Met duivels plezier bezette ik een parkeervak zodat een leraar er zijn auto niet kon neerzetten. Dat vond ik wel stoer.”

Tot zijn dertigste had Koch, net als Reisel, het gevoel “dat het werkelijke leven zich in bioscopen en in de films afspeelde”. Reisel: “We hadden het geluk om een poos getuige te zijn van een unieke periode in de Amerikaanse auteurscinema, met Midnight Cowboy, The Conversation en later ook Wim Wenders. We haakten naar dat levensgevoel. Als ik onze brieven teruglees, dan stijgt daar een enorme vrijheidsdrang uit op, een nee tegen ‘metro-boulot-dodo’. Al hoefden we ons in feite weinig af te zetten tegen onze afkomst.”

'Ik beleef situaties vaak met een zekere afstand, altijd al. Toen mijn eerste vriendin het op haar 19de uitmaakte, doorstond ik het verdriet en de tegenslag voor 100 procent. Maar ik vond ook: ‘We beleven wat, er gebeurt iets’'
Herman Koch

Zowel Koch als Reisel kwam – zoals dat heet – uit ‘keurige milieus’. Kochs vader was werkzaam bij uitgeverij De Arbeiderpers, Reisels vader was internist. En ze groeiden op in dezelfde buurt in Amsterdam-Zuid. Koch: “Tot een bepaalde leeftijd ben je je niet zo bewust van de buurt waar je woont. Dat besef kwam bij mij pas toen ik mijn debuutroman Red ons, Maria Montanelli op poten zette. Toen dacht ik: “Het is toch allemaal verwende aanstellerij, dat montessorionderwijs.” En tot mijn 14de kwam ik zelfs amper in de ‘gevaarlijke’ binnenstad.”

Geen zielig kind

Maar er zijn ook verschillen. Herman Koch groeide op als enig kind terwijl Wanda Reisel uit een groot gezin afkomstig is. ‘Het fijne van in een groot en niet-onbemiddeld gezin op te groeien, is dat je je er goed kunt verschuilen, dat er niet de hele tijd op je gelet wordt. Je kunt je gang gaan, stiekeme dingen doen’, schrijft Reisel in een brief. Terwijl Koch het net prettig vond om alleen op te groeien. “Rondom een enig kind zweeft altijd iets van ‘een beetje zielig’ en ‘eenzaam’ of zelfs egocentrisch. Ik heb dat nooit zo aangevoeld. Pas op het moment dat mijn ouders gedoe in hun huwelijk kregen, werd het moeilijk. Toen moest ik partij kiezen. Stel dat ik een broertje of zusje had gehad, dan was dat een handige buffer geweest om afstand van de volwassenen te kunnen bewaren.”

Zomaar zorgeloos was de jeugd van Koch en Reisel overigens niet. Het overlijden van zijn moeder in 1971 was een pijnlijke cesuur. En Reisel verloor al op jonge leeftijd een broer, terwijl in 1976 haar vader overleed. ‘Eigenlijk moeten we het over ‘Gedeeltelijk Emotioneel Verwaarloosden’ hebben, want iedereen heeft wel wat’, noteert Reisel droog. De gebeurtenissen leidden tot ‘het angstaanjagende besef dat wat je hebt – geluk, succes, een liefde, een kind, je naaste – je plotseling ontnomen kan worden’, zo staat het in de briefwisseling. Is dat de reden waarom zoveel Koch-personages heel existentieel plots de grond onder hun voeten zien verdwijnen? Goed mogelijk.

'Het klopt dat ik de grenzen tussen autobiografie en roman laat vervagen. Je ziet vaak dat een auteur aan het begin van zijn carrière erg autobiografisch te werk gaat. Dan raakt hij een beetje leeg en gaat hij de buitenaardse kant op. (lacht) Bij mij is het eerder omgekeerd'
Herman Koch

Tegelijk, bekent Koch, voelde hij een grotere vrijheid nadat zijn moeder was gestorven. “Volwassen worden betekent ook dat je iemands goedkeuring niet meer nodig hebt. Bij leven kon ik haar geen verdriet aandoen. Wat zou mijn moeder denken als ik met een glas whisky te veel op aan te hoge snelheid terug naar huis reed? Die vraag hoefde ik me niet meer te stellen. Ik beleef situaties vaak met een zekere afstand, altijd al. Toen mijn eerste vriendin het op haar 19de uitmaakte, doorstond ik het verdriet en de tegenslag voor 100 procent. Maar ik vond ook: ‘We beleven wat, er gebeurt iets.’ Het is geen saaie tijd, bedacht ik, tijdens die lange ziekteperiode van mijn moeder. Ik kon daarna op meer aandacht rekenen van leraren en van vrienden. Ik probeerde dat te misbruiken.”

Reisel: “Je maakte zelfs grappen op de begrafenis van je moeder… Al had je die dan haarfijn georganiseerd, tot in de muziekkeuze toe. Je vader kwam er amper aan te pas.” Voor Reisel lag het nog anders. Bij haar speelde de oorlogsperiode lang door, vooral de angst die haar ouders toen in de greep had. “Daardoor vond ik niets meer evident. Het idee dat er elke dag post in de brievenbus ligt en er water uit de kraan komt, dat vind ik nog altijd heel bijzonder. Ik geloof niet dat veel mensen dat zo zien.”

De juiste taartbodem

Het valt op dat Koch de laatste jaren vaker opening van zaken geeft in zijn privéleven. Omdat hij meer en meer publiek bezit is geworden? “Ik heb er minder moeite mee, misschien. Het klopt dat ik de grenzen tussen autobiografie en roman laat vervagen. Je ziet vaak dat een auteur aan het begin van zijn carrière erg autobiografisch te werk gaat. Dan raakt hij een beetje leeg en gaat hij de buitenaardse kant op. (lacht) Bij mij is het eerder omgekeerd. Behalve bij Red ons, Maria Montanelli ben ik altijd veel gaan verzinnen.”

'Ik ben ook een verzinner, al schuilt er in elk boek wel iets vermomd autobiografisch. Maar deze brieven getuigen ervan: hoe ouder je wordt, hoe makkelijker je toch toegang geeft tot je leven'
Wanda Reisel

Ook Reisel liet nooit echt in haar kaarten kijken, tenzij in Plattegrond van een jeugd. “Ik ben ook een verzinner, al schuilt er in elk boek wel iets vermomd autobiografisch. Maar deze brieven getuigen ervan: hoe ouder je wordt, hoe makkelijker je toch toegang geeft tot je leven.”

Allebei houden ze van een zekere dagstructuur, een bepaalde regelmaat bij het schrijven. Dat legt de beste humuslaag onder hun schrijfwerk. “Ik voel me beter als ik ’s morgens vroeg al een en ander geschreven heb”, zegt Koch. ‘Ik ben het volkomen met je eens dat een beetje saai leven de juiste taartbodem voor een schrijversleven is, hoewel Hemingway het daar wel weer niet mee eens zal zijn’, schrijft Reisel aan Koch. Ondanks de vele reizen die Koch maakt voor vertalingen (de ene dag zit hij in Milaan, dan weer in Berlijn of in New York). “Dan voel ik me een soort Bono, maar dan een Bono zonder die vieze bril en die vervelende meningen. Toch gedij ik best in saaiheid. Ik heb met de motor door de Sahara gereden. Dat hebben we nu wel gehad. Ik hoef geen reis meer door Afrika te maken om een boek te kunnen schrijven. Er kan in de wachtkamer van de dokter ook van alles gebeuren. En mijn beste ideeën krijg ik op loze momenten. Zoals wanneer ik sta te wachten op de bagage op een luchthaven of zo.”

De juiste taartbodem
Beeld RV

Ook lezen (ze debatteren in deze brieven onder meer over Julian Barnes, Laszlo Krasznahorkai, Patrick Modiano en Karl Ove Knausgård) kan het schrijven aanzwengelen. “Ik ben een trage lezer”, zegt Koch. “Maar als ik een echt goed boek lees, dan dwalen mijn gedachten al gauw af naar mijn eigen tekst.” Reisel heeft ook haar mechanismen: “Juist in momenten van rust en even niet aan je tekst denken, ontstaat er creativiteit. Als je er met je neus te veel op gaat zitten, gebeurt er niets. Een boek is geen klokje met radertjes dat je in elkaar zet. Het werkt op een veel associatievere manier. Wel is het een ambacht om het op een geolied uurwerk te laten lijken.”

Koch: “Inderdaad. Na die paar uur schrijven, neem je afstand. En dan komen er soms signalen door dat je het helemaal anders moet aanpakken. Je hebt natuurlijk het type Ernest Hemingway. Hij deed een geweldige uitspraak: ‘Ik schrijf tot 13 uur en daarna zijn er things to restore the ego: drinken, jagen, vrouwen.’ Het beste om niet meer aan je proza te denken, vond hij, is een fles whisky opentrekken.”

Drank

En zo zijn we bij het hoofdstuk drank aanbeland. Precies op het moment dat Herman Koch zijn derde Vedett en Wanda Reisel haar tweede glas Pinot Grigio bestelt. Dat komt goed uit, want alcohol spookt regelmatig door deze briefwisseling. Maar dan wel eerder als een vorm van beloning. Niet iets waar je onderdoor aan mag gaan. “Ik ben geen heel groot drinker”, zegt Reisel. “Ik heb een ongelukkige periode gekend waarin ik wel eens te veel cognac dronk. Maar nu ben ik eerder een sociale drinker. Dat ik ophield met roken in het jaar 2000 was een grotere breuklijn, ook voor mijn schrijverij. Ik heb meer aan het onbewuste denkproces onder de douche of in de halfslaap dan aan drank. Als de werkelijkheid nog niet doordringt, dan vertoef je in een speciaal land.”

'Ik heb weleens een tijdje helemaal niets gedronken. Toen kreeg ik meer energie. Maar had ik die wel nodig? Werd ik niet te hyper? Rustiger zijn, dat bewerkstellig je met een paar biertjes. Maar als ik niets drink, sta ik te scherp en fris'
Herman Koch

Koch: “Bij mij valt het wel mee, hoor, met die drank. (lacht) Ik beschouw alcohol als een manier om even los te komen van de wereld. Ik heb het vroeger weleens gebruikt om bepaalde barrières te doorbreken. Een paar glazen whisky drinken en kijken wat er gebeurt terwijl je schrijft. Dat leverde vrij vaak goed proza op. Zo sterk dat ik dacht: ‘Dat krijg ik nooit meer zo goed zonder drank.’

“Maar dat was toen. Twee wodka’s drinken en beter schrijven, nee, zo werkt het nu niet meer. Ik herinner me wel een mooi interview met Joan Didion. Zij schrijft – net als Hemingway – alleen ’s ochtends. Na de middag leest ze haar teksten na met een glaasje whisky erbij. Zodat de woorden zich loszingen van de pagina’s. Dat kan ik me goed voorstellen. Zo kun je weer iets nieuws ontdekken in je eigen proza.” Koch mijmert verder: “Ik heb weleens een tijdje helemaal niets gedronken. Toen kreeg ik meer energie. Maar had ik die wel nodig? Werd ik niet te hyper? Rustiger zijn, dat bewerkstellig je met een paar biertjes. Maar als ik niets drink, sta ik te scherp en fris. Dan denk ik: ben ik nu een topsporter of een schrijver? En ik jog toch al?”

Het kenmerkt Herman Koch. Zelfs met het gebruik van alcohol gaat hij nuchter om. Net als met zijn overdonderende en voor hemzelf ook ongewone succes. “Het is waar. Veel auteurs zouden in mijn plaats gekke dingen doen. Stel dat ik dit op mijn vierentwintigste had meegemaakt? Ja, dan stond ik misschien ook niet in voor mezelf. Toch heb ik niet de persoonlijkheid om hoog van de toren te gaan blazen. Nu kan ik het relativeren. Ik maak het mee en onderga het als een buitenstaander.” Reisel knikt heftig: “Dat is zo prettig aan Herman. Hij is gebleven wie hij is. Hij doet niet ‘jeuj’ of zweeft boven zichzelf uit. Toch had ik destijds al het gevoel dat er iets groots met hem zou gebeuren.” Of ze ooit na-ijverig is geweest over zijn roem? “Superjaloers! Natuurlijk! (homerische lach) Maar onze vriendschap heeft daar nooit onder geleden.”