De comeback van het referendum
Nog een paar weekjes en het referendum is niet meer. Op 3 juli buigt de Eerste Kamer zich over de intrekkingswet die een eind moet maken aan het raadgevend referendum.
Een reeks deskundigen vond het te vroeg om, op basis van een paar niet al te geslaagde referenda (OekraÏne, Wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten), dit democratische instrument om zeep te helpen. De coalitie van VVD, CDA, D66 en CU wilde dit wel. Een simpel zinnetje in het regeerakkoord – ‘De Wet raadgevend referendum wordt ingetrokken’ – luidde het einde van het referendum-tijdperk in Nederland in. De senatoren geven er straks een klap op en het is voorbij, voorgoed voorbij. Of toch niet?
vrijblijvend
Als het aan de staatscommissie parlementair stelsel, ook wel commissie-Remkes genoemd, ligt, is dat niet het geval. Remkes zette in zijn deze week uitgebrachte ‘tussenstand’ het referendum met nadruk weer op de politieke agenda. Het regeerakkoord zag het raadgevend referendum als ‘opmaat naar het correctief bindend referendum’. Met het afschaffen van de vrijblijvende en manipuleerbare referendumvariant, dachten de vier partijen dat die andere, bindende referendumvariant ‘als einddoel voorlopig uit zicht’ zou blijven. Remkes en zijn commissie geven met kracht aan dat ze dat einddoel wél in zicht willen houden. Ze pleiten onomwonden voor het introduceren van een bindend correctief referendum. Met zo’n referendum, met een hoge ’uitkomstdrempel’ – bijvoorbeeld een kwart van alle kiezers moet voor of tegen hebben gestemd – kan een aangenomen wet alsnog sneuvelen. Over de uitkomst is dan geen discussie mogelijk; het kabinet trekt die wet in.
grondwetswijziging
Hoe de vormgeving van dat referendum er precies uit moet komen te zien, maakt de staatscommissie in december duidelijk, als haar eindrapport verschijnt. Die vormgeving steekt zeer nauw, omdat de Grondwet ook gewijzigd dient te worden. Intussen zal het debat over dit type referendum in alle hevigheid losbarsten. Remkes en de zijnen hebben geluisterd naar alle deskundigen die zeggen dat je met het badwater van een vrijblijvend referendum niet het kind van het echte referendum moet weggooien.
Het belangrijkste argument van de commissie is dat het bindend referendum een ‘modernisering en versterking van de representatieve democratie’ kan zijn. De vertegenwoordigende democratie die Nederland kenmerkt, wordt heel breed gesteund en is voor de commissie uitgangspunt. Die brede steun neemt niet weg dat er gebreken zijn in het stelsel. Zo is het een bekend fenomeen dat het regelmatig voorkomt dat het regeringsbeleid niet wordt gesteund door de meerderheid van het volk. Dat kan, als het structureel wordt, aanleiding zijn voor onvrede en het ervaren van een kloof tussen burger en politiek. Vooral lager of praktisch opgeleiden en ‘minder welgestelden’ voelen zich ‘niet altijd voldoende vertegenwoordigd’, stelt de commissie. Om aan dat serieuze probleem iets te doen, denkt de staatscommissie dat het bindend referendum als ‘uiterste middel’ en bij ‘verstandig en terughoudend’ gebruik, een oplossing kan zijn.
macht en tegenmacht
De argumentatie van de commissie snijdt zeker hout. In een democratie gaat het ook altijd om een goede balans tussen macht en tegenmacht. Bij een reëel ervaren kloof tussen kiezer en gekozene is een echt referendum een serieuze vorm van tegenmacht tegenover de regering. De dreiging van een referendum als ‘veiligheidsklep’ dringt de regering ertoe wetten te maken die goed onderbouwd zijn en draagvlak genieten. Het laatste woord over het referendum is dus nog lang niet gesproken.