Direct naar artikelinhoud
Zij waren onschuldig

Hoe een melkvoerder uit Lede drie onschuldigen de gevangenis in praat

Wijlen Jos Cels maakte er zijn levenswerk van om onterecht veroordeelden te bevrijden.Beeld Stefaan Temmerman

Het geboortedorp van Jef Vermassen wordt in het voorjaar van 1955 opgeschrikt door een stoutmoedige overval op de melkman. Hij kan twee daders identificeren als Jozef en Cesar. Jozef is installateur van jukeboxen, en dat maakt zijn alibi in de ogen van justitie niet erg geloofwaardig. Tot Jos Cels zich in de zaak vastbijt.

“De oude boerderij van Roggeman?”

De oude man op de stoel voor zijn huis weet het niet zeker. Hier ergens, aan het kruispunt van de Steenstraat en de Sasstraat, moet dat geweest zijn. Hier op dit weggetje draaide melkvoerder Gustaaf Van der Meersch op dinsdag 19 april 1955 rond 11 uur ’s ochtends zijn gespan om terug te keren richting Lede-dorp. Waarna verder helemaal niets gebeurde.

“Dit verhaal ken ik niet zo goed”, zegt Mia, de weduwe van Jos Cels. “Nadat hij Frans De Laere vrij had geschreven, zeiden de mensen dat dat iets unieks was. Iets wat zo goed als nooit voorkwam, een onschuldige die werd veroordeeld. Jos schreef dit boek om het tegendeel aan te tonen.”

In het in 1963 verschenen Zij waren onschuldig somt Jos Cels vijftien justitiële dwalingen op, van de in 1860 in Charleroi onthoofde Vlaamse werkmannen Jan Coucke en Pieter Goethals tot de juridische nasleep van het oorlogsdrama in Meensel-Kiezegem.

Boevenalbum

Gustaaf Van der Meersch is voerder bij de melkerij Sint-Martinus. Dat houdt in dat hij elke ochtend melk gaat ophalen bij de boeren, het aantal liters in zijn schrijfboek noteert en eens per maand komt uitbetalen. Deze dinsdag is zo’n dag. Hij is vertrokken met 183.000 frank in zijn kastje. Omgerekend zou dat 4.575 euro zijn, in die tijd genoeg om een huis te kopen.

Plek waar de 'melkroof' plaatsvond in Lede.Beeld Stefaan Temmerman

Jos Cels citeert de verklaring die Gustaaf aflegt tegenover twee rijkswachters. "Uit de richting van Lede-dorp kwam een personenwagen aanrijden welke voor het gespan plots vertraagde. Een persoon sprong uit de auto, liep haastig naar het kastje en nam het pakje met het geld er uit."

Jef Vermassen is acht als de zaak van de melkroof als een schokgolf door zijn geboortedorp gaat. Zijn vader is directeur bij de melkerij en moet een oplossing zien te vinden. “Dat was nogal iets”, herinnert Vermassen zich. “Een overval. In Lede! Als ik me niet vergis, heeft mijn vader zich toen burgerlijke partij gesteld.”

Gustaaf wordt gevraagd of hij de boosdoeners zou kunnen herkennen. Jazeker, zegt hij. "De melkvoerder vertelde dat hij de bewuste personen de dag voordien heeft opgemerkt in de Blomstraat ter hoogte van de hoeve van landbouwer Cornelis. Tevens gaf hij een zeer vage beschrijving van de twee aanranders."

Gustaaf laat zijn vinger rusten op de beeltenis van een zekere Jozef. Is dit de man die hij heeft gezien bij boer Cornelis in de Blomstraat? 'Dat is 'm'

Jos Cels gaat de plaats delict bekijken. Het valt hem op dat het een drukke plek is. Hij weet te achterhalen dat acht arbeiders die bewuste ochtend 30 meter ervandaan een waterput aan het aanleggen waren. "Deze arbeiders hadden Van der Meersch wel gegroet, maar van de overval hadden ze niets gezien, noch gehoord."

De rijkswachters laten Gustaaf een album doorbladeren met foto’s van lieden van wie alleen al hun aanwezigheid in het boek de veronderstelling rechtvaardigt dat ze in staat zijn tot diefstal. Gustaaf laat zijn vinger rusten op de beeltenis van een zekere Jozef. Is dit de man die hij heeft gezien bij boer Cornelis in de Blomstraat?

“Dat is 'm.”

Wat ook klopt. Het is een van de mannen die hij de vorige dag bij boer Cornelis heeft gezien.

Jozef De Smet, geboren in Lede maar uitgeweken naar Brussel, is verkoper en installateur van jukeboxen. De jukebox is een door velen met achterdocht aanschouwde heraut van de nieuwe tijd. Uit geïmporteerde Wurlitzers en Montana’s schallen de stemmen van Nat King Cole, The Platters en Fats Domino. Mijnheer pastoor spreekt er schande van.

De speurders ontdekken dat De Smet op dinsdagochtend, iets voor de overval, met ene Cesar Van de Walle uit Evergem is opgemerkt in het café van Désiré Rosschaert in Impe. De dag ervoor zijn ze gezien in het gezelschap van Marcel Vermassen, een andere melkvoerder van Sint-Martinus. Wellicht bezorgde hij de twee dieven de gouden tip.

Jef Vermassen herinnert zich hoe hij in zijn beginjaren als advocaat op een dag werd aangetikt door reporter Jos Cels. “Hij wou van mij weten wat ik van de zaak van de melkroof afwist. Hij was vastbesloten de zaak opgehelderd te krijgen. Ik heb hem uitgelegd dat er veel Vermassens zijn in Lede en dat die Marcel geen familie van mij was.”

Het proces

Op de achterflap van Ze zijn onschuldig vernemen we nog eens wat over wat Jos Cels drijft. "Vijftien jaar geleden werd Jos Cels, piepjong in de journalistiek, voor de eerste maal geconfronteerd met een gerechtelijke dwaling. Een Kempische mijnwerker kwam bij hem aankloppen met de melding dat hij onschuldig was veroordeeld. Twee jaar en drie maanden had hij in de gevangenis vertoefd. Hij trok er op uit om voor de veroordeelde eerherstel te bekomen. Het werd een lange weg, bezaaid met onbegrip, tegenstand en eigenwaan."

Wat ook geldt voor de verdachten van de melkroof.

De broer van de veroordeelde Jozef De Smet vraagt zich het volgende af. Als Gustaaf de melkroof heeft verzonnen – stél – zou die dan geen last hebben van zijn geweten?

Op woensdag 20 april 1955 worden De Smet en Van de Walle in Dendermonde voor onderzoeksrechter De Clerck geleid. Die moet de afweging maken. Wie te geloven? De melkman of Jozef en Cesar? Volgens hoe Jos Cels de zaken verwoordt "loochenen zij met onverwoestbare hardnekkigheid elke schuld". Zij zijn op maandag inderdaad samen bij boer Cornelis geweest, maar blijven bij hoog en bij laag ontkennen dat ze een melkvoerder hebben beroofd.

Jos Cels citeert een verklaring van Van de Walle: "Wij zijn die dag te Lede niet geweest. Wel te Impe, in het café van Désiré Rosschaert, waar Jozef De Smet van 10 tot 11.15 uur gewerkt heeft aan de jukebox en bovendien een leiding voor geluidsversterking naar buiten heeft aangebracht."

Aangezien ze weigeren te bekennen, worden De Smet en Van de Walle opgesloten in de gevangenis.

Het proces vindt op 22 februari 1956 plaats voor de correctionele rechtbank in Dendermonde. Het wordt een kort proces. Vooraan zit onderzoeksrechter De Clerck, die inmiddels is benoemd tot rechter en nu mee moet oordelen over de kwaliteit van zijn eigen bewijsmateriaal.

Jos Cels: "Er werden slechts twee getuigen gehoord. Meer getuigen konden niet gehoord worden, want niemand had ook maar iets van de overval gemerkt. De acht arbeiders werden niet opgeroepen, zelfs niet om voor de rechtbank te komen bevestigen dat ze niets hadden gehoord of gezien."

Hij citeert ook de verklaring van Marcel Vermassen. "Volgens mij is de overval volledig uit de lucht gegrepen. Er is geen enkele getuige. Ik vraag u slechts één bewijsje."

De Smet en Van de Walle worden veroordeeld tot negen jaar cel. Het feit dat zij mordicus blijven ontkennen, wordt hen zwaar aangerekend. Marcel Vermassen wordt vrijgesproken. Natuurlijk volgt er beroep, en dat levert Jozef en Cesar strafvermindering tot zeven jaar en vijf maanden op, maar zet de vrijspraak voor Vermassen om in twee jaar cel. "Overwegende dat er geen redenen voorhanden zijn om aan de verklaringen van Van der Meersch te twijfelen."

Vooral De Smet heeft het lastig in de gevangenis. Zijn familie verstoot hem omdat hij is ontmaskerd als ordinaire boef. Hij schrijft pathetische brieven naar de koning, de procureur, de kardinaal en de eerste minister, maar vindt nergens gehoor. Zijn situatie is volkomen uitzichtloos.

Tot zijn broer Robert hem op een dag bezoekt in de gevangenis. Hij vraagt zich het volgende af. Als Van der Meersch de melkroof heeft verzonnen – stél – zou die dan geen last hebben van zijn geweten?

Jozef vindt het een wat naïeve benadering. Alsof Van der Meersch na twee jaar zomaar, spontaan, zou opbiechten dat hij het allemaal heeft verzonnen. Met het risico dat hij zelf wordt vervolgd wegens meineed. Maar als Robert echt iets wil ondernemen, is Jozef natuurlijk de laatste om bezwaar te maken. Robert bespreekt de kwestie met een Antwerpse privédetective. Die begeeft zich met een deurwaarder naar Lede, en belt aan bij Gustaaf Van der Meersch.

Derde versie

Het gaat makkelijker dan wie ook had durven te voorspellen.

In het boek publiceert Jos Cels de schriftelijke verklaring die Gustaaf Van der Meersch die dag voorziet van zijn handtekening. "Ondergetekende, melkvoerder te Lede, bevestig hiermede dat ik erken de overval te Lede op 19 april 1955 te 11.10 uur gefantaseerd te hebben. Ik weet dus ook dat de door mij destijds gegeven verkeerde verklaring oorzaak is dat De Smet en Van de Walle onschuldig werden veroordeeld. Ik heb een overval geveinsd uit vrees zelf geruïneerd te worden en omdat ik geen andere uitleg wist te geven voor het geld dat uit het kastje van mijn wagen verdwenen was. Het is met een opgelucht gemoed dat ik bovenvermelde verklaring afleg en onderschrijf, en hoop dat de onschuldig veroordeelden zo spoedig mogelijk vrijkomen. Ik bevestig in eer en geweten dat dit de volle waarheid is, zo helpe mij God."

'Jos zei altijd dat waar mensen werken, mensen fouten maken. Ook bij justitie. Dat het geen schande was om dat onder ogen te zien'
Mia Stassen, weduwe Jos Cels

Zo makkelijk laat een dwaling zich helaas niet corrigeren, moet Jos Cels tot zijn afgrijzen vaststellen. Het parket lacht de bekentenis weg, eist dat Van der Meersch zich in persoon aanmeldt bij een raadsheer van het hof van beroep in Gent. Ook dat blijkt geen probleem voor de plots geheel en al coöperatieve Gustaaf. Hij zegt: "Ik was reeds enkele tijd zinnens de feiten te bekennen, maar wist tot op heden niet waar ik me hiertoe diende te begeven."

Op 2 augustus 1957 wordt Gustaaf Van der Meersch door de onderzoeksrechter officieel in verdenking gesteld van meineed. Hij wordt geconfronteerd met de onvermijdelijke implicatie dat hij nu zelf zal worden opgesloten in de gevangenis. Wat blijkbaar ook niet direct zijn bedoeling was. 

Na alles nog eens goed te hebben overdacht, komt hij met een derde versie. Een overval as such is er inderdaad nooit geweest, geeft hij toe. Maar de centen zijn wel weg, en helemaal uitsluiten dat het Jozef en Cesar zijn geweest, in deze per slot van rekening door het hof van beroep schuldig bevonden, dat kan hij natuurlijk ook niet.

Jos Cels schrijft: "Veel wijst erop dat deze nieuwe versie niet door Van der Meersch alleen uitgedacht werd. De veroordeelden moesten per se schuldig zijn. Voor alles diende het gezag van het gerechtelijk gewijsde zoveel mogelijk gered!"

Mia: “Daar kon hij zich geweldig druk in maken. De koppigheid van sommige magistraten. Hij zei altijd dat waar mensen werken, mensen fouten maken. Ook bij justitie. Dat het geen schande was om dat onder ogen te zien. Integendeel, dat men juist moet leren uit zijn fouten.”

De zaak, waar enkele gerechtsverslaggevers met steeds meer sarcasme over berichten, wekt de aandacht van de minister van Justitie, Albert Lilar, die eerder ook al tekende voor de vrijlating van Frans De Laere. Bijna dag op dag twee jaar na hun aanhouding worden Jozef De Smet, Cesar Van de Walle en Marcel Vermassen vrijgelaten.

Het parket in Dendermonde sleept daarna Gustaaf Van der Meersch voor de rechtbank voor meineed.

Jos Cels beschrijft het verloop van de zitting. Gustaaf wordt ondervraagd door de voorzitter, die nu eindelijk eens wil weten hoe de vork aan de steel zit.

“Van der Meersch, hebt ge die verklaring gelezen?”

“Neen.”

“Maar u hebt ze toch eigenhandig ondertekend en geschreven: ‘Voor gelezen en juist bevonden.’”

“Ik heb zulks niet gelezen.”

“Enkele dagen nadien verklaart ge aan de onderzoeksrechter: ‘Ik was nochtans stellig overtuigd dat De Smet en Van de Walle de feiten gepleegd hadden.’ Waarom toch?”

Waarna Van der Meersch, kennelijk totaal niet meer wetend welke strategie de goede is, geen woord meer weet uit te brengen. Als wat later de detective en de deurwaarder in de getuigenbank verschijnen, sommeert de voorzitter hem om opnieuw op te staan.

“Van der Meersch, wat hebt ge te uwer verdediging in te brengen?”

“Ik heb een valse eed gedaan uit schrik.”

Zijn advocaat roept: “Mijnheer de voorzitter, Van der Meersch is een doodbrave naïeve boerenjongen! Geeft hem een voorwaardelijke straf!”

Het wordt één jaar zonder uitstel. Het duurt daarna nog tot 1961 voor de drie onschuldigen finaal worden vrijgesproken.

Morgen in deel 3: het ontzettende drama van Meensel-Kiezegem