Leon Brabers toont de kuilen van de mierenleeuwlarve. Met enkele mieren als lokaas zien we het babyroofdier toeslaan: missie geslaagd. © bert de deken

In het hol van de mierenleeuw: het agressiefste roofdier uit de Kempen

In natuurdomein de Keiheuvel, in de oostelijkste uithoek van onze provincie, leven leeuwen. Ze huizen er in hinderlagen in mulle zandgronden. Het zijn meedogenloze killers die hun prooien met kaaktangen grijpen om ze vervolgens te verlammen en leeg te zuigen. De veroorzaker van deze terreur? Een insectenlarve van zo’n 2 centimeter groot. Daarmee wil ik graag eens kennismaken.

Alain van Veldhoven

ZOMERREEKS. Naar andere continenten reizen om jachtluipaarden en tijgers te spotten, is complete geldverspilling als je in de provincie Antwerpen woont. Iedere week gaan we in alle uithoeken van onze streek op zoek naar de bijzonderste creaties van Moeder Natuur. Uw reporter kon het grote geld van National Geographic en Planet Earth weerstaan, waardoor u de verslagen daarvan gewoon hier kunt lezen. Graag gedaan ...

Het is al de tweede keer dat ik een poging onderneem om de mierenleeuw op te sporen. Een wolkbreuk strooide eerder roet in het eten. Essentieel om de moordzuchtige larve aan het werk te zien, zijn immers droge, fijne zandkorrels. Daarin graaft het dier zich in. Mieren, pissebedden en spinnen schuiven langs de wanden van zelfgemaakte kuiltjes naar beneden, waar de kaken van de mierenleeuw hen opwachten. Zij die uit de trechter proberen te ontsnappen, worden vanaf het middelpunt door de mierenleeuw bekogeld met fijne zandkorrels tot ze de dood tegemoet glijden. Nergens in de provincie heeft de mierenleeuw een hogere concentratie van dergelijke korreltjes voorhanden dan in het woestijnlandschap van de Balense Keiheuvel.

© © R. Sturm

Ambassadeur

Vandaag schijnt gelukkig de zon. Het is zelfs ronduit heet. Gewapend met een vergrootglas en een pot prooimieren meld ik me aan. Kind van de streek Leon Brabers wacht me op bij de eerste duinen. Zelf woont de prille dertiger aan de rand van een andere woestijn, het natuurgebied de Lommelse Sahara, iets verderop.

De mierenleeuwen in zijn eigen tuin zetten de bio-ingenieur aan het denken over hoe mensen met hun groene ruimtes omgaan. Een tijdje geleden begon hij als zelfstandige de eenmanszaak Biotoop die zich bezighoudt met de ecologische inrichting van kleine tuinen tot hele bedrijventerreinen. “8% van Vlaanderen bestaat uit tuinen,” vertelt hij me terwijl we ons door mulle zandstroken banen. “Mensen zijn gekke wezens. We houden van dieren als ze in het bos zitten, maar op ons eigen perceeltje dulden we niets om ons heen. Denk maar aan wespenvallen, mierenvergif en andere insecticiden. Ook de planten die we uitkiezen, zoals buxussen en hortensia’s, leveren op ecologisch vlak haast geen bijdrage. Een tuin zou een multifunctionele ruimte moeten zijn die ook geschikt is voor andere soorten. Beeld je eens in hoeveel natuurgebied ons land dan plots rijker zou zijn.”

© © H. Bellmann/F. Hecker

“Op dat vlak is de mierenleeuw in de Kempen een indicatorsoort. Als het goed gaat met de mierenleeuw, gaat het goed met de omgeving. Meer nog: ik vind dat de mierenleeuw met zijn voorliefde voor schrale bodems een echte ambassadeur zou mogen worden voor meer Kempense natuur!”

Die schrale bodem gaapt ondertussen overal om ons heen. Hoe dieper we in het natuurgebied doordringen, hoe vaker we Leon verliezen aan de vegetatie rondom ons. “Kijk, muurpeper! En daar zandblauwtje en buntgras!” Even vraag ik me af hoe het in deze uitgestrekte woestenij ooit mogelijk is om een diertje van nog geen pink groot op te sporen dat godbetert ook nog eens onder de grond leeft.

Leon is nog verder van het pad afgeweken. Hij heeft een veldkrekel gehoord. “Dat is die van Pinokkio”, probeert hij de fotograaf en mij warm te maken. “Vanop een afstand lijkt het hier misschien uitgestorven en doods”, zegt hij, “maar het is hier net ontzettend rijk aan leven. Sluipwespen, roofkevers en mierenleeuwen: een extreem milieu trekt extreme dieren, die allemaal hun eigen manier zoeken om te overleven in dit bijna-woestijnlandschap.”

© BDD

Romeinse keizer

We stevenen af op een knoert van een duin. Zo eentje waaraan je in de winter met een slee veel plezier beleeft. “Hier maken we een goede kans om de mierenleeuw te zien”, zegt Leon. “Onze moordzuchtige vriendjes hebben reliëf en beschutting nodig. Die vinden ze aan overhellende toppen van stuifduinen.”

© © R. Guenter

Instinctief ga ik trager en voorzichtiger wandelen. Als onze gids de holen aanwijst, denk ik eerst nog dat het afdrukken van regendruppels zijn. “Hoe weet je of ze thuis zijn?”, vraag ik. “Doe je mierenpot maar eens open, dan zul je wel zien of ze toehappen”, knipoogt Leon. We knielen in het zand. Het schouwspel kan beginnen. Ik voel me een Romeinse keizer in de tribune van een amfitheater wanneer een van de meegebrachte mieren tussen mijn vingers boven een kuiltje bengelt. Met enig schuldbesef laat ik het slachtoffer los. De voor de leeuwen gegooide mier heeft nog geen twee passen gezet of het zand onder hem begint zich al te roeren. De kop en kaken van de mierenleeuw komen bovendrijven. Als een ouderwetse tuinsproeier stuwt hij met korte tussenpozen zand richting zijn prooi. Die probeert uit de kuil te klimmen, maar verliest haast ogenblikkelijk zijn grip en schuift in een miniatuurlawine naar beneden. De grijptangen knellen zich om hem heen en prompt verdwijnt onze mier samen met het monster de dieperik in. Een tel later is het kuiltje weer leeg alsof er niets gebeurd is.

Wat heb ik net gezien? De fotograaf en ik kijken elkaar ontzet aan. Mijn hart slaat sneller. Mijn ouderlijk huis staat op exact twee kilometer van deze plek, maar nooit wist ik welke gruweltaferelen zich hier onder de grond afspelen.

We herhalen de procedure op verschillende locaties. Soms ontsnapt de mier, soms wordt zij gegrepen, maar nu en dan gebeurt er helemaal niets. “Dan is de habitat verstoord”, verklaart Leon. “Dat is jammer. De mierenleeuw is geen bedreigde soort, maar door habitatverlies en doordat hij weinig mobiel is, dreigt hij alleen nog in dit soort natuurgebieden voor te komen. Ideale jachtgebieden zijn in Vlaanderen niet al te rijk gezaaid. Ondanks dat het solitaire wezens zijn, zie je daarom vaak meerdere kuilen samen op een kleine oppervlakte. Voor kleine insecten vormen ze dan een waar mijnenveld.”

Aan de rand van het slagveld zie ik inderdaad verschillende leeggezogen karkassen die de mierenleeuwen weer uit hun kuilen hebben geworpen. “Voor grotere insecten die de mierenleeuw als prooi zien, is dit daarentegen een feestdiner”, gaat Leon verder. “Het heeft dus ook een voordeel om omsingeld in een van de middelste kuilen te zitten.”

© BDD

Behaarde lelijkerd

Uiteraard wil ik de mierenleeuw graag in zijn volle glorie aanschouwen. “Wat ik nu ga doen, doe ik alleen voor het hopelijk brede educatieve nut van jouw artikel”, beantwoordt Leon mijn smekende blik. Uit zijn broekzak tovert hij een soeplepel waarmee hij een hoopje zand uit een van de kuiltjes schept. Daar is hij dan. Tussen de afbrokkelende zandkorrels door toont de mierenleeuw zich eindelijk in vol ornaat. Het is een behaarde lelijkerd met een gemene trek om zijn snoet. De fotograaf en ik hangen rond het wezen als toeristen rond een zeldzame lederschildpad op een of ander beroemd subtropisch legstrand.

© © R. Guenter

“Het kuiltje dat ik net verwoest heb, kan de mierenleeuw zelf herbouwen door achterwaarts in een spiraal te lopen en met zijn kaken zand weg te scheppen. Het hoofd is eigenlijk een klein strandschepje. Zijn pootjes zijn ontworpen voor achteruitlopen, vooruitlopen is tegen zijn natuur”, gaat onze gids verder. “Het kuiltje uitgraven kost hem wel wat krachten, zie het als het bouwen van een spinnenweb. De mierenleeuw heeft een fascinerende manier van leven. Gemiddeld drie jaar lang leeft hij in dit soort trechters, ’s winters kruipt hij alleen wat dieper. Uiteindelijk verpopt het monstertje zich op volwassen leeftijd tot iets wat op een prachtige libelle lijkt.”

Ik beeld me in hoe heerlijk het moet zijn om na een leven van louter achteruitlopen, wachten in donkere holen en zandscheppen plots sierlijke vluchten in de buitenlucht te mogen maken. “Het zijn slechte vliegers”, doorprikt Leon mijn onuitgesproken fantasie onmiddellijk. “Onze netvleugelige plant zich na het ontpoppen voort en sterft niet veel later. Van de larvefase van het dier is veel geweten, maar van de tijd die het als vliegend insect doorbrengt veel minder. Je kunt ze dan slechts bij schemering en ’s nachts spotten. In België zijn er twee verschillende soorten, waarvan de gevlekte mierenleeuw de zeldzaamste is. Van een ding mag je zeker zijn: deze soort vind je niet tussen je buxussen en hortensia’s...”

Aangeboden door onze partners

Hoofdpunten

Aangeboden door onze partners

Keuze van de Redactie

MEER OVER