Direct naar artikelinhoud
Boeken

De vinder van mijn lijk probeert me nog tot leven te brengen, maar het is ­ tevergeefs. Ik ben niet meer

De vinder van mijn lijk probeert me nog tot leven te brengen, maar het is ­ tevergeefs. Ik ben niet meer
Beeld belga

Daan Heerma van Voss is een Nederlandse schrijver.

Van de vele eigenaardige gewoontes die ik erop nahoud, is wellicht de eigenaardigste gewoonte altijd voor iedereen verborgen gebleven. Het gaat om mijn dagelijkse herbeleving van een bepaalde fantasie. Waarom ik deze dan toch deel met de wereld, met u? Omdat ik onlangs heb ­ontdekt waar de fantasie werkelijk om draait, wat ze te betekenen heeft, en waarom ik er nooit mee heb ­ kunnen breken.

Ik herbeleef de fantasie altijd vlak voordat ik ga slapen. In een bed, met niemand naast me. Meestal ben ik ver van huis, in een hotel

Allereerst is het wanneer belangrijk. Ik herbeleef de fantasie altijd vlak voordat ik ga slapen, tijdens mijn laatste wakkere momenten. En het waar? In een bed, met niemand naast me. Meestal ben ik ver van huis, in een hotel.

Beschamend genoeg betreft het een zelfmoordfantasie. Wat zelfmoord betreft, ben ik vrij pragmatisch ingesteld: of je doet het of je houdt je mond erover. Dwepen met zelfmoordneigingen of -ideaties is een wanstaltige gewoonte, weggelegd voor de gemakzuchtigsten der melancholici en de opzichtigsten der aandachttrekkers.

Goed, daar gaan we. De fantasie zelf: ik heb mezelf zojuist opgehangen of opengesneden, en ik word gevonden door een dierbare. Deze dierbare (een geliefde, een goede vriend, nooit mijn ouders) reageert ofwel geschokt – hoe heb ik het niet kunnen zien aankomen? – ofwel woedend – hoe kon je?! De vinder van mijn lijk probeert me nog tot leven te brengen, maar het is ­tevergeefs. Ik ben niet meer.

Voor ik in slaap kan komen, moet ik de fantasie zeker drie keer hebben doorlopen. Ja, elke keer dat ik alleen slaap, en dat al zolang als ik me kan herinneren. Als er iemand naast me ligt, als mijn bed warm is, heb ik de fantasie niet nodig.

Mensen reageren er doorgaans niet goed op wanneer ik ze over deze gewoonte vertel. (Dat doe ik dus al jaren niet meer.) Ze begrijpen het niet, ze zien het als een teken van depressie, een cry for help, een kwaadaardig voorteken. Dat is het niet. Het feit dat ik de fantasie al ­duizenden en duizenden keren heb beleefd, heeft haar ontdaan van elke lading. De beelden doen geen pijn, ze zijn zelfs niet naar. Het is mijn versie van schaapjes tellen. Ik ben zelfs wel benieuwd wie er die avond weer naast mijn lijk staat. Hé, jij ook hier, zou ik soms willen zeggen, ware het niet dat ik dood ben.

Dit draaide niet om ­zelfmoord, begreep ik ineens. Het ging om het moment wanneer ik gevonden werd. Het ging erom dat iemand diep van streek raakte van mijn dood

Onlangs zag ik de (overigens abominabele) documentaire over Heath Ledger, die per ongeluk zelfmoord heeft gepleegd, wat natuurlijk een hele andere tak van sport is. Die avond speelde ik de fantasie opnieuw af, het was een iets ­ingetogener versie dan normaal. Ditmaal viel ik niet in slaap. Had ik dan toch een verborgen zelfmoordwens, betekende mijn gewoonte niet dat mij ooit eenzelfde lot wachtte als de kennis? Nee. Integendeel.

De fantasie draaide niet om ­zelfmoord, begreep ik ineens, alleen op een Engelse hotelkamer. In de fantasie zag ik mezelf de daad immers nooit verrichten. Het ging om het moment daarna; wanneer ik gevonden werd. Het ging erom dat iemand diep van streek raakte van mijn dood. Ik was erbij, als getuige, wanneer iemand met het mes op de keel moest bekennen of hij wel of niet van me gehouden had.

Daarom speel ik de beelden alleen af wanneer ik alleen ben; omdat ik dan het meest verlang naar anderen, naar een verbinding van enige betekenis.

Ik stond op en schonk mezelf een glas minibarwhisky in. De maan was een bleek citroenschilletje in een purperzwarte lucht. Ik belde mijn geliefde, die niet opnam. Wat ik haar had willen zeggen? Dat ze niet meer hoefde te zeggen dat ze van me hield. Een traan op het juiste moment zou goed genoeg voor mij zijn.