Waarom de kwalijke ongelijkheden in ons schoolsysteem nooit echt zullen verdwijnen.
In de maanden voor zijn vroegtijdige vertrek uit de Tweede Kamer, ijverde GroenLinks-lid Zihni Özdil meer gepassioneerd dan de meesten van zijn collega’s voor ‘gelijke kansen’ voor álle studenten. Hij benadrukte dat een leenstelsel hen zou bevoordelen die in rijkdom en met privileges zijn geboren.
‘Als je uit een rijk gezin komt’, stelde hij, ‘heb je minder zorgen, want je hoeft je niet in de schulden te steken.’
Dat punt lijkt ons vanzelfsprekend. Minder vanzelfsprekend zijn de mogelijkheden voor het bewerkstelligen van ‘gelijke kansen’. Want onderwijsongelijkheid gaat veel dieper, begint eerder en er is nauwelijks bewijs voor de effectiviteit van de tot nu toe in praktijk gebrachte oplossingen.
kenmerken van ongelijkheid
De kenmerken van ongelijkheid zijn al heel lang bekend:
• grote verschillen in onderwijskwaliteit tussen scholen;
• te vroege selectie;
• het chronisch en toenemend lerarentekort, waarvan vooral scholen in achterstandswijken de dupe zijn;
• de grote aantallen kinderen die geen passend onderwijs krijgen, met als gevolg duizenden langdurig thuiszitters;
• de opkomst van de bijlesindustrie, althans voor degenen die het kunnen betalen;
• de doelbewuste keuze van vooral hoogopgeleide ouders voor een ‘witte’ school;
• de hogere schooladviezen aan kinderen van hoogopgeleide ouders in vergelijking met kinderen met eenzelfde prestatieniveau, maar lager geschoolde ouders.
Naar aanleiding daarvan komen op gezette tijden experts bijeen om te discussiëren over hun visie op ‘gelijke kansen’ in het onderwijs en dan met name die in de Randstad, en wat daaraan gedaan kan worden.
steeds dezelfde voorstellen
Steeds worden dezelfde voorstellen gedaan om onderwijsongelijkheid te bestrijden, zoals
• het afschaffen van artikel 23 van de Grondwet;
• uitstel van vroege selectie tot een latere leeftijd;
• de inzet van meer specifiek toegerust personeel in de klas, vooral voor kinderen die vroeger naar het speciaal onderwijs zouden zijn gegaan;
• klassenverkleining in combinatie met extra individuele aandacht;
• minder administratieve lasten;
• minder druk van de Onderwijsinspectie.
Wij hebben op zichzelf geen enkel bezwaar tegen deze voorstellen: waar het mogelijk is oneerlijke ongelijkheid in het onderwijs te verminderen, moeten we daarnaar streven. Maar hoe belangrijk deze voorstellen ook mogen zijn, geen daarvan zal naar ons idee de status quo wezenlijk veranderen.
Artikel 23 zal niet of hooguit marginaal worden gewijzigd; vrijheid van het onderwijs, ongeacht hoe die vrijheid landelijk wordt geregeld, zorgt voor veel schoolsegregatie, vooral qua sociale klasse en migratieachtergrond.
De bijlesindustrie groeit steeds in populariteit en niemand kan dat tegenhouden. En als bevoorrechte ouders niet tevreden zijn met wat er binnen het reguliere schoolsysteem wordt aangeboden, zullen ze altijd een beroep doen op alternatieve educatieve strategieën buiten dat systeem, die al dan niet intentioneel de voordelen voor hun kind waarborgen.
Inderdaad, zelfs als we ons een schoolsysteem zouden kunnen voorstellen dat alle kinderen volstrekt gelijke kansen biedt, dan blijft deze ongemakkelijke waarheid overeind. De meeste verontrustende ongelijkheden zijn gesitueerd buiten de school: voorlezen, samen naar de bieb, huiswerkondersteuning, carrièreadvies, buitenlandse excursies, bezoek aan musea, sociale netwerken die ervoor zorgen dat het kind altijd de ‘beste’ opleiding krijgt.
En hogeropgeleide ouders gaan deze privileges niet zomaar opgeven: ze betogen natuurlijk dat deze allemaal in het belang van het kind zijn.
Niets van dit alles is niet bekend, ook niet onder de experts.
wat Plato al zei
Een significante reductie van onderwijsongelijkheid zou vereisen dat er iets gedaan wordt aan de ‘onverdiende’ voordelen die sommige kinderen van hun ouders meekrijgen – iets wat Plato ooit al heeft betoogd.
Maar omdat de meesten onder ons van mening zijn dat het gezin een eigenstandige waarde heeft, los van ongelijkheid bevorderende kwaliteiten, opteren we voor de sisyfustaak met het bestaande schoolsysteem aan te blijven modderen, wetend dat de meest kwalijke en blijvende ongelijkheden nooit echt zullen verdwijnen.
Zonder meer vasthouden aan het opheffen van ‘ongelijke kansen in het onderwijs’ is wishful thinking. Zeker omdat de capaciteiten van kinderen behoorlijk uiteenlopen, omdat sommige ouders veel meer in hun kinderen investeren dan andere en – dat is misschien het meest verontrustende – omdat sommige institutionele kenmerken van het schoolsysteem niet bevorderlijk zijn voor het bewerkstelligen van gelijke kansen.
Dus laten we eerlijk zijn: ‘gelijke kansen’ in het onderwijs is een mythe en het is moreel dubieus te blijven doen alsof dat anders is. <