© REUTERS

De zwartste bladzijde uit de geschiedenis van het Belgische migratiebeleid: de dood van Semira

Plots weerde Semira zich niet meer. Ze gaf zich over, alle kracht was weg. Ze riep niet meer, schopte niet meer, klopte niet meer. Ze lag daar. Stil. Te stil. Ook toen de politie haar hoofd van het kussen haalde. Ze had zichzelf in alle herrie bevuild. De rijkswachters spoten parfum over Semira en de zetel. De stank minderde, maar de jonge vrouw bleef even roerloos liggen. Komend weekend is het exact 20 jaar geleden dat België zijn zwartste bladzijde schreef in zijn migratiebeleid.

pom

Semira Adamu (20) wilde verpleegster worden. Daar was grote nood aan in haar thuisland Nigeria. Maar haar stiefmoeder had andere plannen. Zij was Semira’s voogd geworden na de dood van haar ouders. Die voogdij was meer last dan lust, want het kostte veel geld. Zeker omdat Semira wilde studeren. Nee, nee, dat kon niet. Semira moest trouwen, en snel. De stiefmoeder had al een kandidaat gevonden.

Toen Samira haar “aanstaande” zag, wist ze meteen: ik moet weg. Een oude vent van 65. Een vent die al drie vrouwen had. En van wie werd gefluisterd dat hij in een agressieve dronken bui al eens een vrouw had doodgeslagen.

Semira vluchtte naar Togo, maar niet voor lang. De familie van haar aanstaande kwam haar op het spoor en escorteerde haar terug. Toen wist Semira dat ze verder moest vluchten. Veel verder. Ze had verhalen gehoord van andere Nigeriaanse meisjes die een beter leven hadden gevonden in Duitsland. Daar moest Semira heen.

© Photo News

Maar haar vlucht van Lomé naar Berlijn maakte op 25 maart 1988 een tussenlanding op Zaventem. Toen Semira door de politie om papieren werd gevraagd en niks kon voorleggen, besliste de jonge vrouw om in België asiel aan te vragen.

Centrum 127bis

In afwachting van dat asiel belandde Semira in het gesloten centrum 127bis in Steenokkerzeel dat pas een kleine vier jaar eerder was geopend. 127bis was een instrument van het nieuwe uitwijzingsbeleid dat België voerde. Vooral Congolezen werden toen de deur gewezen. Het jaar voordien was gewezen president Mobutu Sese Seko overleden. Na zijn dood oordeelde de Belgische overheid dat de Congolezen die destijds voor Mobutu waren gevlucht, veilig konden terugkeren. Maar veel van die mensen waren hier al vele jaren. Ze hadden hier werk, hun kinderen gingen hier naar school. Ze streden om te mogen blijven. Een strijd met de steun van vluchtelingenwerkgroepen, een nieuwe fenomeen.

Toen Semira in Steenokkerzeel was opgesloten, werkte ze zich al gauw op tot leidster van het verzet. Ze deed dat door verhalen over wat zich achter de muren van 127bis afspeelde door te spelen aan de vluchtelingenwerkgroepen. Verhalen over fysiek en psychisch geweld bij de gedwongen repatriëringen. Semira werd zelf slachtoffer van dat geweld.

“De eerste keer dat ze me het land probeerden uit te zetten, was de politie poeslief. Ze escorteerden me naar de luchthaven en zeiden dat er een vlucht was geboekt. Ik antwoordde: Ik wil hier blijven. Dat was oké. We keerden terug naar Steenokkerzeel. Zo makkelijk ging het.”

Van de tweede poging werd Semira een week vooraf verwittigd. Een week van stress en slapeloosheid. De ochtend van de uitwijzing kwam de politie doodleuk melden: “Oeps, we zijn uw stoel vergeten te boeken.”

De psychologische oorlog was begonnen. Voor de derde uitwijspoging, een week later, werd Semira eerst in een isoleercel opgesloten. En dan toch niet naar Zaventem gebracht. Maar er was wat troost: Semira had via een vluchtelingenorganisatie een “meter” gekregen en die stuurde haar het hoogstnodige. Maandverbanden, koekjes, iets om te lezen.

Lees verder onder de video

Ondertussen bleef de uitwijsmolen draaien. Op 21 juli werd Semira weer naar Zaventem gebracht. “De rijkswachters kwamen heel vroeg naar Steenokkerzeel”, getuigde ze daarover een week later in Terzake. “Ze gaven me twintig minuten om me aan te kleden, ik moest terug naar m’n land. Ik moest snel m’n spullen bij elkaar zoeken. Doordat ze me opjaagden, vergat ik een hoop. Op het vliegveld bonden ze me aan handen en voeten en brachten me naar een geïsoleerde cel. Ik bleef opgesloten van zeven uur tot half elf.”

“Zodra het vliegtuig wilde vertrekken, kreeg ik slaag en begon ik te schreeuwen. Ze waren met z’n achten: beveiligingspersoneel van Sabena en rijkswachters. Ze duwden me op de grond, een van hen duwde een kussen op m’n mond. Hij stampte mij, terwijl een ander op mijn lichaam drukte zodat ik niet meer kon schreeuwen. De passagiers protesteerden; het kwam in het vliegtuig zelfs tot een gevecht tussen passagiers en de veiligheidsmensen. Dus moest ik weer naar buiten, terug naar Steenokkerzeel.’’

Vluchtelingenorganisaties startten met bewustmakingscampagnes op Zaventem. Ze spraken in de wachtrijen Afrikareizigers aan: “Als er op het einde van het inchecken politiemensen aan boord komen en een asielzoeker tegen zijn wil op de vlucht zetten, zeg dan tegen de piloot dat jullie dat niet willen.”

31 konden ontsnappen

11 augustus: Semira werd weer naar Zaventem gebracht. Weer haalde haar kabaal het van de ordediensten. En dus was het weer een retourtje naar Steenokkerzeel. Daar heerste lichte euforie. Want kort voordien had er een manifestatie plaatsgevonden aan het gesloten centrum en konden de asielzoekers in het tumult een radiator door het raam gooien. 31 konden zo ontsnappen.

Semira niet. Maar ze had wel telefoonkaarten gekregen zodat ze veel kon telefoneren met de vluchtelingenorganisaties. Zo bracht ze de verhalen over minderjarigen in de isoleercel naar buiten. Semira kwam ermee op de (Waalse) radio en tv. Zo werd ze een beetje de vedette van het sympathisantenfeest op 18, 19 en 20 september in Brussel.

Hoofd in kussen geduwd

Terwijl iedereen feestte, werd Semira voor de zesde en laatste keer naar Zaventem gebracht. Weer bood ze ferm weerwerk. De politie deed wat ze volgens het boekje mocht doen: de uitgewezene in bedwang houden door haar hoofd in een kussen te duwen.

© VUM

En plots weerde Semira zich niet meer. Ze gaf zich over. Alle kracht was weg. Ze riep niet meer, schopte niet meer, klopte niet meer. Ze lag daar. Stil. Te stil. Ook toen de politie haar hoofd van het kussen haalde. Ze had zichzelf in alle heisa bevuild. De rijkswachters spoten parfum over Semira en de zetel. De stank minderde, maar Semira bleef even roerloos liggen.

“Op een gegeven ogenblik heb ik vastgesteld dat zij begon te snikken zoals iemand die weent... Het waren maar drie of vier snikken. Meteen daarna hoorde ik niets meer”, zei een van de rijkswachters jaren later op het proces over Semira’s dood.

Weer werd Semira van het vliegtuig gehaald. Maar deze keer ging het niet naar Steenokkerzeel, maar naar het Saint-Gilles-ziekenhuis in Brussel. Op 22 september gaf de ziekenhuisdirecteur een persconferentie. “Ik moet jullie melden dat mevrouw Semira Adamu is overleden.”

Meteen stak een golf van volksprotest op, dat zijn climax kreeg op de begrafenis vier dagen later in de Sint-Michels- en Sint-Goedele-kathedraal. 6.000 mensen woonden de uitvaart bij. Toots Thielemans speelde zijn meest ingetogen versie van Ne Me Quitte Pas van Brel.

Tegen dan was Louis Tobback (SP.A) al opgestapt als minister van Binnenlandse Zaken in de regering Dahaene II. Zijn opvolger Luc Van den Bossche zette een onderzoekscommissie op en vroeg Gents moraalfilosoof Etienne Vermeersch een rapport te maken over onze uitwijsmethodes. Vijf jaar na de dood van Semira Adamu werden vier rijkswachters verantwoordelijk gesteld voor haar dood en veroordeeld tot symbolische straffen. De Belgische Staat moest een vergoeding betalen aan de verwanten.

Kerkbezettingen

Zonder dat ze het zelf ooit heeft geweten, zette Semira kort na haar dood een heel nieuw protestsysteem op: kerkbezettingen. Asielzoekers gingen kerken innemen om aandacht te vragen voor hun zaak. Eerst in Brussel, dan in Luik en Antwerpen.

© BELGA

De kerkbezettingen in Luik en Antwerpen waren na een paar maanden al gedaan. In Brussel duurde de bezetting van de Begijnhofkerk meer dan twee jaar. Ondertussen waren de Congolezen wel bijna allemaal erkend maar er wachtten nog veel Roemenen, Nigerianen en andere Afrikanen op hun erkenning. Om druk te blijven zetten, gingen ze maar door met de kerkbezetting.

Daniel Alliët, pastoor van de Brusselse Begijnhofkerk, vertelt hoe de kerkelijke overheid hiermee omging: “Godfried Danneels was in die jaren mijn aartsbisschop. Om hem niet in verlegenheid te brengen, belde ik hem niet om toestemming voor de bezetting te vragen. En hij was van zijn kant ook zo verstandig om niet te bellen en te vragen: Wat is dat daar allemaal? Twee verstandige mensen dus.”

De bezetting van de Begijnhofkerk eindigde in november 2000, toen een kortsluiting de kerk in brand zette. De brand is geblust, de kerk hersteld, maar de herinnering aan Semira Adamu, de vrouw die het allemaal in gang zette, is gebleven. Tot 13 oktober worden een twintigtal herdenkingsevenementen georganiseerd op verschillende plaatsen in Brussel.