Direct naar artikelinhoud
Verslaggeverscolumn

Waarom vluchtelingen hun kinderen Tulip en Amersfoort noemen

Waarom vluchtelingen hun kinderen Tulip en Amersfoort noemen

De koning koos Amersfoort voor Koningsdag, een mooi gebaar want Amersfoort is Nederland ook al verneem je er weinig van. Het kalme epicentrum van een land waar verrassend weinig te klagen valt, en waar men van de weeromstuit graag klaagt, soms zelfs terecht. Amersfoort is altijd dichtbij, het is gemakkelijk te bereiken en je bent er ook zo weer weg, ‘het is er gewoon heerlijk rustig en iedereen is aardig’, zegt Dauda. ‘De mensen hier doen allemaal dit’, zegt Zakaa, en ze trekt haar gezicht in een zonnige lach.

De dochter van Dauda en Kadiatu Thullah heet Amersfoort, de dochter van Zakaa en Basel Bousnali heet Tulip, en dat is niet per definitie omdat het mooie namen zijn. Het is om hun afkomst te bevestigen: gelukkig geboren in het beste land en in de beste stad ter wereld, dankzij de stoutmoedigheid van hun ouders die er nogal wat voor over hadden Amersfoort te bereiken. De stad die zichzelf als ‘hele gewone stad’ promoot en een ‘prikkelarme plek’ beschikbaar stelt tijdens Koningsdag, ‘speciaal voor mensen met een hoge prikkelgevoeligheid’ (volgeboekt).

Amersfoort Thullah

Ze komen uit twee oorlogen, respectievelijk die van Sierra Leone en die van Syrië, en wonen nu in een prikkelarm land waar ze moeite doen de taal te leren en Nederlands te worden, een ingewikkelde opgave, zoals het voor een keientrekker ingewikkeld is te aarden in Freetown of Idlib. Maar Amersfoort, zeggen Dauda, Kadiatu, Basel en Zakaa, is in elk geval een stad met open armen.

Amersfoort is zes weken oud en wordt omheind door vijf grote broers. Tulip is vijfentwintig maanden oud en gaat binnenkort naar de voorschool, vier dagen per week, drie uur per dag, het begin van haar leven als Nederlander. Dan gaat het ook voor ons echt beginnen, zegt Basel, ‘dan kan Tulip contact maken met Nederlandse kinderen, de taal leren, en als zij het goed leert gaan wij het ook snel goed leren. Ik weet niet wat haar moedertaal zal worden, wat denk jij? Nederlands, dat denk ik.’

Basel heeft de lange muur in de woonkamer behangen met de Noordzee. Hij komt uit Damascus en reisde via Libië; op station Amersfoort kwam hij Zakaa tegen uit Idlib, ook alleen, hij hielp haar de trein te vinden en maanden later trouwden ze, overtuigd nooit meer het land te verlaten dat ze bij elkaar bracht. Ook daarom heet Tulip Tulip. Zakaa brengt kardemomkoffie, de naam was haar idee: een mooie bloem in een mooi land. Basel laat de tijdelijke identiteitsbewijzen zien, dit jaar komt het erop aan die om te zetten naar verblijf voor onbepaalde tijd. Hij was parfumeur in Syrië, met een eigen winkel, maar heeft geen diploma’s en werkt nu als het kan in de pakketbezorging.

‘Ik voel me wel Nederlander, maar niet in alles. Tulip ís een Nederlander, zo zal ze zich altijd voelen.’

Tulip Bousnali (links) en gezin.

Haar broertje is net geboren en heet Moaefak, dat ‘succes’ betekent – op aangeven van de Nederlandse gemeenteambtenaar is daar Mohammed aan toegevoegd omdat ‘fak’ bepaalde connotaties oproept. Bij het aangeven van baby Amersfoort moest de gemeenteambtenaar een halfuurtje overleggen, zegt Dauda, tot zijn volle begrip, maar zelfs je dochter Amersfoort noemen behoort dus in Nederland tot de mogelijkheden.

Het huis is vol met vijf zoons plus de ‘kleine koningin’. Ze woonden twee jaar in Londen maar keerden terug, moe van het lawaai, de drukte en de onveiligheid, ‘deze stad’, zegt Kadiatu, ‘is goed voor kinderen’. De stad die ze eindelijk hun langverwachte dochter gaf, ook dat.

Dauda Thullah kwam al in 2002 al naar Nederland en leerde Amersfoort kennen op de fiets, op weg naar de bibliotheek, ‘ze bood ons onderdak toen het zo nodig was’. Het was geen gemakkelijke tijd, de oorlog zat hem op de hielen, het landschap voor asielzoekers was onoverzichtelijk, ‘maar de mensen hier gaven hoop, ze accommodeerden ons – ik luisterde als ze zeiden: blijf weg van problemen. In mijn perceptie heb ik nooit last van discriminatie of racisme. Amersfoort is de stad van de hoop.’

Dauda is 58; hij werkte in de ochtendploeg bij een metaalfabriek, een nulurencontract met wat hij ‘de social benefit’ noemt: Nederlandse collega’s. Na een reorganisatie was hij niet meer nodig, nu solliciteert hij als tolk. Soms bekijkt hij de live uitgezonden debatten in de Tweede Kamer, als fan van Mark Rutte ook – als een woord te ingewikkeld is noteert hij dat en zoekt het later op in een woordenboek.

Tulip is fan van K3 en houdt van Disney-prinsessen – als je haar ziet spelen met mijn nichtje dat ook in Amersfoort woont, zijn het gewoon twee meisjes van twee.

‘Hoe wij hier leven!’, zegt Dauda: ‘Alles gaat normaal en is oké. Het is werkelijk een cadeau van God.’

Wat wij Nederlanders weleens vergeten: het bijzondere van het normale.

Dauda, Kadiatu, vijf zonen en de kleine koningin.