Onderwijsraad houdt politici bij les
Dordrecht
Het zijn roerige tijden in het onderwijs. Er is een lerarentekort en de leraren die er nog wel zijn, klagen over een hoge werkdruk en een te laag salaris. Een blik in de geschiedenis van de Onderwijsraad werkt relativerend. Honderd jaar geleden stond het onderwijs ook voor grote uitdagingen, blijkt uit de tentoonstelling Wijze Raad, die vrijdag is geopend in het Nationaal Onderwijsmuseum in Dordrecht.
In 1919 was er net een einde gekomen aan de Schoolstrijd, die al sinds 1888 duurde. In de grondwet van 1917 was in artikel 23 vastgelegd dat het openbaar onderwijs en het bijzonder onderwijs voortaan evenveel geld kregen van de overheid. Nu die jarenlange strijd achter de rug was, ontstond er eindelijk gelegenheid om te werken aan de kwaliteit van het onderwijs. De eerste minister van Onderwijs, dr. Johannes Th. de Visser, liet zich daarbij graag adviseren en installeerde op 23 juni 1919 de Onderwijsraad.
De tentoonstelling over de Onderwijsraad is eenvoudig van opzet en bestaat uit enkele informatiepanelen. In honderd jaar tijd heeft de Onderwijsraad tienduizenden adviezen uitgebracht, vertelt Saskia Noordoven, samensteller van de tentoonstelling Wijze Raad. ‘In het begin waren die adviezen vaak heel concreet en adviseerde de raad bijvoorbeeld over de vraag of het een goed idee was om op een school in Amsterdam Esperanto te gaan geven. Later ging de raad meer op hoofdlijnen adviseren.’
zichtbaarheid
De Onderwijsraad adviseerde in de eerste decennia vertrouwelijk. Pas vanaf 1974 werden de adviezen openbaar. Dit heeft bijgedragen aan de zichtbaarheid van de Onderwijsraad. De adviezen worden nu gelezen door Kamerleden, mensen uit het onderwijs en de media.
Veel van die adviezen zijn op de website onderwijsraad.nl terug te vinden, zoals het positieve advies uit 1929 over het gebruik van de radio op school. ‘De radio kan zonder bezwaar een plaats hebben in het schoolonderwijs’, schreef de Onderwijsraad, ‘mits ze uitsluitend hulpmiddel blijft bij het gewone onderwijs, evenals het boek, de grammophoon, de plaat, de teekening, de film; en niet dit onderwijs vervangt.’ Ook nu vragen scholen zich af of en hoe ze nieuwe technieken kunnen gebruiken op school. De Onderwijsraad adviseerde in 2017 in het advies ‘Doordacht digitaal’ om ruimhartig gebruik te maken van ICT in het onderwijs.
De adviezen van de raad zijn wetenschappelijk onderbouwd, maar als het over nieuwe ontwikkelingen gaat, is er soms nog maar weinig onderzoek naar gedaan. Dan vallen de leden van de raad terug op hun deskundigheid. Ze hebben vaak een achtergrond in het onderwijs, de wetenschap of het bestuur. ‘Ik denk dat onze adviezen vrij goedkoop zijn als je kijkt wat ze opleveren’, zegt prof. dr. Henriëtte Maassen van den Brink, die in december afscheid nam als voorzitter van de Onderwijsraad. ‘Zonder goed advies kun je enorm miskleunen. Onze rapporten zijn ook bijscholing voor politici.’
Mammoetwet
Sinds 1 januari is Edith Hooge voorzitter van de Onderwijsraad, die nu tien leden heeft. Zij is hoogleraar Onderwijsbestuur bij de businessschool TIAS aan de Universiteit van Tilburg. ‘Honderd jaar Onderwijsraad staat wat mij betreft voor honderd jaar emancipatie’, zegt ze. ‘De katholieke minderheid kon zich emanciperen mede dankzij de mogelijkheid eigen scholen op te richten. De arbeiderskinderen in de jaren zestig kregen toegang tot andere sociale lagen, vanwege de Mammoetwet. Meisjes kwamen op het vwo terecht in plaats van op de huishoudscholen. Ook migrantenkinderen lukte het dankzij extra investeringen om diploma’s te halen.’
De zuilen zijn aan het verdwijnen, zegt Hooge. ‘Vroeger kwamen de notaris en de melkboer elkaar tegen in dezelfde zuil, nu zijn er nieuwe breuklijnen ontstaan tussen rijk en arm, hoog- en laagopgeleid, gezond en minder gezond, een groot sociaal netwerk en meer in isolement leven, veilige en minder veilige wijken.’
Dit jaar brengt de raad onder andere advies uit over de verschillen tussen jongens en meisjes in het onderwijs, over thuisonderwijs en over lezen, omdat kinderen, jongeren en jongvolwassenen minder zijn gaan lezen en daardoor de laaggeletterdheid toeneemt. <