Jan en Joke: vervolg
Inhoud blog
  • 6.8.5.2.
  • 6.8.5.....6.8.5.1.
  • 6.8.4.4
  • 6.8.4.3.
  • 6.8.4.2
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    belevenissen van een groep personen
    20-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.55.6.0.- 5.9.6.1.

    5.9.6.0

    Gedachte

    Rust

    Overwegingen:

    Kernwoord

     

     

    Situatiebepalend

    Algemeen

     

     

     

     

    Geloof in God en Jezus…:

    5.9.6.1.

    Piet Willems

    Hoop

    Wat een inzichten brengt het met zich mee!

    5.9.6.2.

    Wilma Donker

    Zelfbeheersing

    … en wat een drang naar positieve daden.

    5.9.6.3.

    Bart Vonk

    Vergeving

    … en wat een getuig- en evangelisatiekracht.

    5.9.6.4.

    Joke Donker

    Kalmte

    … en wat een onoverwinnelijkheid.

     

    5.9.6.1.

    Piet Willems: kernwoord:

    -         situatiebepaald: hoop

    -         algemeen: geloof in God en Jezus: Wat een inzichten brengt het met zich mee!

     

    26 december 1984

     

    Dát is een nare toestand geweest rond Jo, Jan en Ellen. Een toestand met twee hoogtepunten, of zo men wil dieptepunten:

    -         de tijding, dat Agnes er aan kwam.

    -         De tijding, dat Agnes weer was weggegaan.

    Men zegt wel eens:

                “Jezus schudt u wakker… door onaangename gebeurtenissen heen.”

    Dat is wáár…: twee zeldzaam onplezierige gewaarwordingen… maar wat zíjn er veel mensen door wákker geworden…

    Ook is er een zegswijze:

                “Wónderen zijn er nú…”

    Oók waar…!

    Ik beschouw het nog altijd als wonderen, dat uit twee voorvallen, ervaren als uitermate negatief, zoveel positiefs is voortgekomen…

    Een wonder is een gebeurtenis, die vaststaande wetten en logische verwachtingen doorbreekt.

    -         Volgens alle wetten van de logica had er nu in vele harten droefheid, onrust en wanhoop moeten zijn…

    -         … wat bespeur ik…: vreugde, rust en hoop…

    -         Een logische ontwikkeling zou moeten zijn, dat velen mijn schoonzoon Jan voor altijd zouden minachten…

    -         … in plaats daarvan dragen in ieder geval de kinderen van God hem nu achting toe. Hij heeft zich flink gehouden, schuld beleden, oprecht berouw getoond. Dat weten velen te waarderen.

    -         Ik had de lage, sombere tonen verwacht van rouw en doodsgedachten.

    -         … echter: de hoge vrolijke tonen van blijdschap en opstandingbewustzijn zijn gekómen.

    -         Toen Jan en Joke mij vertelden, dat zij elkander en God hadden teruggevonden, dacht ik, dat het emotioneel was. Ze waren ook zo ontroerd en opgewonden.

    -         … maar het was echt geloofstaal!

    -         Ik had gedácht: “na dat falen zit Jan’s ziel eens en voorgoed vol onzekerheid.”

    -         … maar…: zijn geloofszekerheden zijn weer terug…!

    -         Ik had gedacht: “Jan heeft de ontwikkeling van zijn geestelijke gaven grandioos de nek omgedraaid.”

    -         … die ontwikkeling is echter opnieuw gestart.

    -         Ik had gedacht: “Van deze doodsmak krabbelt die schoonzoon van mij geestelijk nooit meer op. Hij zal hierna altijd een sukkelaar blijven.”

    -         … maar…: hij herstelt zich. Het is toch waar wat ze zingen: “Er zijn geen grenzen aan Jezus’ macht.”

    Weet je, waarom al die dingen zo zijn gelopen…?! Als Jan gewoon bekeerd was geweest, was hij teruggetuimeld in het donker en doorgetuimeld naar het diepste van dat donker. Maar… hij was wedergeboren… wat ís dat opnieuw geboren zijn toch onontbeerlijk…: tussen hem en de afgrond was op die manier een rotsrichel, die hij nog nét kon beetgrijpen.

     

    Nu ja… dit is nu wel allemaal van je holadijee… maar even goed… het ís vréselijk geweest: dat eerste telefoontje van Jo op die augustusavond 1983… lange nacht daarna, waarin wij niet durfden opbellen, maar uiteraard ook geen oog dicht deden.

    De zaterdag: eerst géén gehoor, daarna de bezettoon, eindelijk Jo, nog volslagen in de kreukels:

    “Jan… nee, die had zich bijna verzopen, maar toen moest zo’n stomme politie hem zo nodig helpen… zat even later weer doodleuk ergens koffie te lebberen.”

    … en daarna een gilbui…

    Direct er heen… de paar uur in de auto voortdurend gebeden… daar gekomen Marcel verzorgd… geprobeerd, haar tot rede te brengen. Innerlijk in de naam van Jezus de machten van paniek, woede, zich vernederd voelen en radeloosheid gebonden. Zondagavond weer weg. De volgende week zaterdag er wéér naar toe. Jan was toen thuis. Echtelijke twist gestild. Ze gooiden elkaar met volle theekopjes. Op dat niveau zaten zij al. Daarna namen de ouders van Jan het twee weken van ons over. Kort daarop werd het oktober. Bijna van de een op de ander dag veranderde Jo. Een lief vriendinnetje, ene… ene… nou ja… vergeten… ondersteunde haar wel zó voortreffelijk. Daarna: 26 oktober: Annemarie geboren: een wolk van een kind. Gemakkelijke bevalling. Jo weer helemaal in orde. Maar over het gezin toch altijd nog de wolk van Jan’s gekweldheid en onvreugde…

    11 april 1984: een blijde Jan aan de lijn…:

    “Pa… moe… ik heb mijn geloof in Jezus en God hervonden. Ik héb u al eens om vergeving gevraagd, voor wat ik ook u heb aangedaan, door uw dochter zo te verraden. Maar nu vraag ik het u nóg eens: “kunt u mij vergeven dat ik haar zó in de steek liet, juist toen ze mij zo nodig had.”

    En Jo nam het van hem over:

    “Ja… heit… mem… doe dat maar… aanvaard hem weer… wij hebben elkaar en God teruggevonden… nu ja: mijn deel was al klaar in oktober… maar nu is het compleet.”

    Toen week de winter, het ijs brak en wij ontmoetten Jan weer als onze zoon en medegelovige.

    Die avond zei ik tegen Ans:

                “Meid… de bui is óver!”

    15 april 1984: verslagen Jo aan de lijn… het kind, dat Jan bij Ellen Vonk verwekt had, is onverwachts overleden.

    Daarna begon de storm opnieuw. Jan blijkt een voorgevoel gehad te hebben. Familie Vonk is woedend:

                “Had ons op de hoogte gesteld, dan hadden we kunnen ingrijpen.”

    Man… wat dáárna weer voor ideeën loskwamen in de kring van die gemeente en daar omheen.

    “Jan wist het en Jo ook, maar ze hielden het stil, omdat zij het wel goed vonden zo…”

    “Jan had occulte praktijken toegepast om van dat lastige jong af te komen.”

    Dát gepraat kwam niet van de familie Vonk hoor… Toch kreeg ik vrijmoedigheid om –samen met Ans- maar weer eens uit het hoge noorden naar Amsterdam af te zakken. Wij wisten dat wij samen een taak hadden. Ans vult mij zo fijn aan, zij is meer iemand van de intuïtie, terwijl ik nogal vanuit mijn verstand werk.

                Nu ja, men zou ook kunnen zeggen, dat ik Ans aanvul…

    In ieder geval:

    Samen hebben wij veel ervaring in de zielszorg. Vroeger waren wij daar te druk mee. Nu hebben wij wat verademing, wat dat betreft. Echter niet zoveel, dat wij onze geoefendheid kwijt geraakt zouden zijn. Dat bleek ook wel die avond. Een goed gesprek ook met dochter Ellen:

                “Waarom Jan nu niets gezegd had.”

    Dat was de kernvraag voor alle drie.

    Wij, van onze kant, hebben de vraag gesteld, wat zij gedaan zouden hebben als Jan wél gesproken had. Ze dachten met ons door… waren het toen met ons eens, dat niet goed na te gaan was, hoe de zaken zich dan ontwikkeld zouden hebben. Toen hebben wij onze mening gegeven:

    -         Agnes was nu bij de Heer God, haar ouders waren immers allebei kinderen van God (Col. 7:14), hadden zich opnieuw in Jezus’ armen geworpen.

    -         Wat betreft andere vroeg gestorven kinderen hadden wij geen oordeel, dan alleen dit: God is rechtvaardig, er hoeft nóóit angst te zijn, dat enige beslissing zijnerzijds onjuist zou zijn.

    -         Over de zaligheid van dit jonggestorven wicht echter, was er bij ons in ieder geval geen twijfel.

    -         Dit sterven had Jan genezen van zijn obsessie en bij vele mensen diepe indruk gemaakt. Zo had hun kleine lieveling aan het eind van dat heel korte leventje meer gedaan om mensen tot bezinning en nadenken te brengen dan velen in een lang leven.

    -         Er was al vrucht gebleken: Jan’s vernieuwde bekering was er door bevestigd. Zijn zekerheden waren aan het herontwaken. Zijn geestelijke gaven beleefden een réveil. Zonder dit schokkende sterfgeval was dit zeker niet zo krachtig geschied. Zijn herstel was door het ‘offer van Agnes’ pas goed op gang gekomen.

    -         Er zou nog méér vrucht komen: vreugde over de goede uitkomst van eerst onbegrepen handelen van Godswege. Rust omdat er vertrouwen ging komen in Gods bedoelingen. Hoop, omdat velen zouden gaan zien, dat er uitzicht gloorde op  leven van hoger geestelijk niveau.

    -         Op enigerlei wijze had het heengaan van Agnes met dat komende vrucht dragen te maken. Immers dit voorval deed sterk denken aan een gebeurtenis, in de bijbel beschreven (II Sam. 12:18).

    -         Toen was er een sterfgeval in het kader van Gods heropvoeding van David… nu had er iets soortgelijks plaatsgevonden…

    -         Er zou vreugde komen, als men zich realiseerde, dat God nú even goed heel betrokken was op een mens –dus op alle mensen- als toen.

    -         Rust zou zich uitspreiden, als men zich dít voor ogen stelde: God is dus vlakbij, uiteraard niet alleen om te corrigeren, maar ook om te beschermen.

    -         Hoop om deze reden: God was gebleken, dichtbij genoeg te zijn voor ingrepen op de gestuurde koers. Dan was Hij ook nabij voor hulp op heel andere gebieden: bijvoorbeeld om iemand omhoog te tillen in zijn sfeer.

    Ze leefden zo óp… die mensen. Ellen zei:

    “Mijn kleine meid is bij God. Ze komt níet meer bij me terug. Maar eens ga ik naar háár toe ( 2 Sam. 12:23)… in de opstanding komt alles weer goed. Nu ik dat zie, gaan de gedachten aan rouw en dood weg uit mijn hoofd.”

    Toen zij eenmaal ‘om’ waren en hun gemopper op Jan staakten, stierf het venijnige lawaai elders ook geleidelijk weg.

     

    In augustus waren Jan en Jo hier nog met vakantie. Jan had warempel al weer een beetje babbels. Nee… niet dat over-het-paard-getilde van vroeger wel eens. Sympathieker: hij wil zo graag voor God werken, staat te trappelen van verlangen om weer te beginnen. Hij onderschatte echter toch de gevolgen van zijn misstap. Die blijven nog jarenlang nawerken. Jaren…! Wat zeg ik…: als er eenmaal iets over je bekend is –hetzij terecht of niet- dan vergezelt dat je een leven lang.

    Nog sterker: ik heb meegemaakt dat gezegd werd:

    “Wacht eens even… is dat niet een zoon van die-en-die… já… ik wéét het weer… die vader moet ooit eens iets uitgehaald hebben… wát ook weer… o ja…:…”

    Wel… ik heb Jan een beetje ontnuchterd. Allereerst heb ik gezegd, dat hij in mijn ogen gerehabiliteerd was. Daarna heb ik hem er echter op gewezen, dat hij geduld moest hebben. Hij ging wat stil weg.

     

    Wie er ook weg ging… het huis uit ging dan…: Monica. Voor haar werd deze zaak een breekpunt… je zou ook kunnen zeggen: de stok, die zij zocht om een hond mee te slaan. Toen de vier (kinderen plus kleinkinderen) weg waren, zei ze:

    “De vrome etter… ik moet dat soort niet meer… de hele hap kan mij nu definitief gestolen worden.”

    Daarna is zij op kamers gegaan.

     

    Jan… jongen… je hebt er wel een puinzooi van gemaakt. Maar er ís hoop… er ís uitzicht op vrede en rust. Er is óók hoop, dat je op de lange duur toch zult blijken, niet maar een getuige te zijn, maar een getrouwe getuige.

    Wat mij zelf betreft: ik ben zo blij met mijn geloof in God en Jezus: toen Ans nog helemaal overstuur was zag ik toch als heerlijk lichtpunt de definitieve doorbraak van mijn dochter Astrid naar het goede land. Ik kreeg wijsheid om de moties –ook mijn eigen eerste opwinding hoor- in rustiger vaarwater te leiden. Ik zie, hoe er positieve uitkomsten aan komen, hoewel die uitkomsten in feite nog ver weg zijn. Mijn geloof echter verscherpt mijn blik, zodat ik een nog vrij verre toekomst nu al waarneem. O, wat een inzichten brengt het geloof in God en Jezus toch mee!

     

    20-09-2008, 20:37 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    08-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.5.4.

    5.9.5.4.

    Ellen Vonk: kernwoord:

    -         Situatiebepaald: dáárom.

    -         Algemeen: Geloof in God en Jezus: je wordt er dapper en succesvol van.

     

    20 december 1984.

     

    Het laatste, wat ik vertelde, was de opmerking van moe:

                “Voor je weggaat… even iets bespreken…”

    Ik schoof aan tafel. Toen ik dat deed, was het al net, of mijn zelfmoordplannen iets van mij wegschoven. Daarna de vragen:

    -         “Heb je soms anorexia… je eet zo weinig…”

    -         “Waar komen die nervositeit en prikkelbaarheid toch vandaan.”

    En toen kwam de ontlading. De opgehoopte spanning -ruim voldoende om mij in het water te laten springen- brak zich baan.

    Dat gebeurde door een uitgeschreeuwde bekentenis en vreselijke gilbuien. Maar… terwijl het huis zich vulde met de volledige oudstenraad… terwijl iedereen verbijsterd was… luchtte dat gekrijs míj op. Het tot de rand gevulde meer van wanhoop liep leeg. O ja… ik weet wel: het was hartstikke zelfzuchtig:

    -         Pa en moe schrokken zich zowat dood.

    -         De zusjes waren nog dágen overstuur.

    Dat wist ik eigenlijk al wel vooruit, maar o… om het kwíjt te zijn… om het te kunnend delen…

    -         En dan: die veilige zekerheid: pa en ma weten er nu van: zij gaan helpen, ik hoef het niet meer alleen te doen.

    -         En dat gelukkige weten: ik lééf nog…!... ik lééf nog…!!

    Later kwamen de vragen:

    -         Hoe moest dat nu, als ik dikker en dikker werd…

    -         Hoe zou mijn houding zijn, als ik Jan weer zag: Jan met zijn sluwe praatjes, zijn baasspelen, zijn afkeer van mij, nadat ik alles had gegeven, wat hij wenste…

    -         … enz. … enz. …

    Ik legde al die problemen in gebed aan Jezus voor. Dat kon nu opeens wel. Jarenlang had ik niets met God te maken willen hebben. Nu ik dan uiteindelijk bij Hem kwam, was het helemaal niet van:

                “O… was je daar weer eens… ja, ja… nu je in de knoei zit…”

    Niets daarvan…: luisteren, spreken, raad geven.

    Dit kwam in mijn gedachten:

                “Wacht nu maar even af… er is iets in de maak.”

    Ik had de idee, dat de stem van Jezus in die gedachte was ingevlochten.

     

    Al heel gauw was dat ‘iets’ zichtbaar: zes maanden naar de Costa Blanca, eerst met Oom Jos en tante Diana, later met andere families. Ik heb nog wel geprotesteerd:

                “Ik krijg nog een kadootje toe.”

    Maar oom Jos legde uit, dat het er voornamelijk om ging, dat pa en moe in conditie bleven. Vijf maanden wachten thuis met alle gemeenteleden op hun lip, zou zinloos en al te pijnlijk zijn, ook voor hén.

    Zo’n verademing: dat vertrek: die ene maand thuis was zo rot geweest met al die steelse blikken naar m’n buik… de vriendinnen van het koor met hun opmerkingen:

                “Meid… wat ellendig voor je…”

    … maar wat er dan verder werd gezegd…!

    O ja… ik weet het wel… het waren de normale gevolgen, maar ik had mij dat allemaal nooit zo voor ogen gesteld. Toen het een maand geduurd had, kon ik het gewoon niet meer hebben, maar toen kon ik ook –juist op tijd- mijn koffer pakken. En die eerste oktober… zó fijn:

     

    Utrecht, Den Bosch, Eindhoven… wég die vragen:

    -         Wat zeg je nu, als je Jan tegen komt.

    -         Gaan je ouders het kind opvoeden of jijzelf?

    -         Wat dacht je nou, als je zo mooi alleen stond te zingen…

     

    … Maastricht… Luik… Metz…

    Wég… dat nauwelijks verhulde leedvermaak:

    -         Weet je, dat Jan verteld heeft dat het kind best eens van een ander kon zijn: je zou zélf zoiets gezegd hebben…

    -         Je zit nu wel zo veilig tussen pa en moe in de sam, maar je moe is toch echt bitter, kribbig en stekelig tegenwoordig… het zal echt niet altijd meevallen hè…!?

    -         Je pa is ook nergens hè… zó dof… zó uitgeblust… ik denk wel eens:

                “Wat zijn wij gelovigen toch eigenlijk ‘mooi weer christenen’…”

    -         De doop in de Heilige Geest, de geestesgaven, de wandel in de hemelse gewesten…: je maakt je er gehaat mee bij de gewone gelovigen… je kunt van alles doen en toch getapt blijven… alleen dát niet. Ik hoor het die Jan-van-jou nog zeggen:

    “… en toch moeten wij die kant op… zó alleen tonen wij Gods koninkrijk… zo alleen zijn wij van nut voor Gods plan…”

     

    En nu…: wat toonde hij zélf van al die –volgens hem zo heerlijke- dingen(Judas 9). Wat voor nut had híj er van. Dus in feite betaal je als prijs: de haat van je omgeving. En wat koop je er voor: niets, niemendal…

     

    … Dijon: slapen… Lyon, Narbonne, Gerona… weer overnachten… weg, ver weg… halfzachte vertroosters.

    -         Die Jo hè… zo vinnig…wantrouwig… driftig… Ik heb tegen haar gezegd dat jij veel flinker was…

     

    … Barcelona, Taragona, Valencia… geen harde vermaners meer…

    -         Ja kind… wie God verlaat, heeft smart op smart te vrezen (Jeremia 5:5,6). Ik gun het je toch zo, dat het eens wáár voor je wordt: maar wie op Hem vertrouwt, op Hem alleen… ziet zich omringd door zijn weldadigheen (Ps. 32:7, 10).

    Zo heerlijk bevrijdend: weg te zijn van alle –soms twijfelachtige- belangstelling… alleen in de auto met deze aardige, rustige mensen, die bijzonderheden wisten van de streken en steden, die wij passeerden, maar mij nooit herinnerden aan dát… terwijl daarbinnen de baby al heel duidelijk zijn of haar aanwezigheid kenbaar maakte… mij voortdúrend bepaalde bij hetgeen was gepasseerd. En toen begon ik er zelf maar over:

    “… hoe ik mij met leugens omgeven had in de afgelopen maanden… en zo verlangd had naar de toen onbereikbare waarheid… Hoe die waarheid nu in mijn innerlijk op mars was, dat Jezus bezig was om mij in te nemen, zoals een stad wordt ingenomen (Jer. 20:7)… hoe Hij in mij zo sterk geworden was, dat Hij doende was om mij te overwinnen (id.).”

    Terwijl de wagen voort zoefde over de zonoverspoelde wegen, ging tante Diana op mijn opmerkingen in:

    “Mijn man en ik putten zo’n moed uit je woorden. Wij twee zien in die wóórden van jou dáden van jou: getuigenissen betreffende de overwinning van onze Meester over alle duister. Als zijn scháduw maar over je bestaan strijkt, is dáárin al genezing. En nu gaat zijn líchtglans over je leven. Nu ja… nog maar een gláns van licht hoor… maar het vólle licht kómt…”

    Oom Jos vulde aan:

    “Je hebt wel erg verkeerde dingen gedaan in de afgelopen maanden. Maar voor God is er in bepaalde opzichten geen onderscheid tussen ‘een beetje’ en ‘erg’ verkeerd. Hij kan uit elke put, hoe diep ook, redden (psalm 40:3). Houd zijn woord vast, dat is het touw, waarmee Hij je uit de modder trekt.”

     

    Maar toen wenkte hij met zijn hand… de laatste fase van de lange reis was begonnen: hij moest nu even scherp opletten. Een paar haarspeldbochten… daarna: Ciudad de la Luz, nagenoeg boven op een heuvel.

    Wat heb ik daar in de volgende maanden genoten:… vanaf het voorterras met het zwembad de naar zee afdalende bossen, doorspikkeld met allemaal van die droomhuizen, als waarin wij zaten. Vanaf het achterterras met de barbecue: valleien vol sinaasappelboomgaarden tot aan de blauw vervagende bergkammen ver weg.

    Genoten heb ik met vier lieve mensenparen, mijn eigen ouders inbegrepen. Ik voelde de sfeer van Jezus elke dag weer. Ik merkte ook, dat in mijn leven wel degelijk de fundamenten van het geloof aanwezig waren. Ze waren overwoekerd, maar vóór mijn ouders er waren, hadden de anderen ze al weer blootgelegd. Ik trok in die maanden geestelijke zevenmijlslaarzen aan en kreeg zóveel inzicht. Later heb ik leren zien, dat God alles zo in gereedheid bracht om een grote schok, die nog komen ging, te overwinnen.

    Overigens ging niet alles langs lijnen van geleidelijkheid. Er was bij één gelegenheid een zware strijd… een ‘Pniël’, zouden ouderwetse mensen zeggen (Gen. 32:24)…

     

    Mijn grote schoonmaak kwam op een novembermiddag: ik was weer eens geklommen naar het hoogste punt van de heuvel, nog dertig meter schuin bóven ‘Ciudad’. Zo’n heerlijk plekje daar… tussen vier lompe steenbrokken, iets beschermd tegen de hier fel waaiende wind. Ver weg naar het zuiden de rotsen van Calpe en Albir. Dichterbij… noordelijk: Cabo de la Nao, de Javea berg. De zee… nog blauw onder de dalende zon… hier en daar een schip: volstrekte eenzaamheid…

    En toen kwam er van alles, niet naar tijd geordend, door elkaar heen gehutseld, nog weer eens tot me…:

    -         Mijn minachting voor gelovigen: geschift, geborneerd stelletje kneuzen…

    -         Mijn hoererij, eerst met allerlei jongens, op de top gevoerd, toen ik Jan verleidde.

    -         De onverschillige manier, waarop ik –onder de aanmoedigende kreten van schoolvriendinnen- het geloof in Jezus weggeworpen had… opgeborgen als een uit de mode geraakt jasje.

    -         Alle oneerlijk gekuip van ‘niemand hoeft het toch te weten’… de bedriegerijen… het valse spel, dat des te harder aankwam bij mijn omgeving, omdat ik zo mooi en stichtend zong.

    -         De voltooide slechtheid door de zeven avonden met Jan, toen alles nog tienmaal erger werd dan het al was.

    Ik riep tot Jezus… mijn woorden holden naar Hem toe op de bolle bries.

    “O Heer… vergeef… .red mij… ik heb nu wel een adempauze… maar ik móet  het nog weer eens uitzeggen aan U, om nut te hebben van die tijd van bezinning…: De manier, waarop ik toen Jan aankeek. Hij deugde niet, maar ik evenmin: toen –op dat ogenblik- verloor ik –in beginsel- alles, wat ik nog dacht te hebben…

    Ik heb nu niets meer te verliezen… wat ben ik gestraft, door de manier, waarop ik gek werd gemaakt. Ik wist wat ik deed, toen ik de pil liet staan… en toch deed ik het. Wat kreeg ik mijn kinderlijke verleidtrucs tienvoudig terug. Alles moest ik slikken…ik…: het stomme, in feite niet echt begeerde, laat staan beminde wijfjesdier… de teef, die hem een kick gaf, omdat hij op haar al zijn vrouwvijandigheid kon botvieren en omdat zij een kind wilde dragen. … Heer… ik weet het: er komt nog een lange, bittere nasmaak: alleen al dat nog steeds niet verwerkte afdanken na die zeven weken…

                ‘Der Mohr had seine Schuldigkeit getan… der Mohr kann geh’n.’

    … en dat terwijl ik mij helemaal aan zijn heerschappij had onderworpen –op zichzelf ook al zo afschuwelijk vernederend- … en terwijl hij me overal kreeg, waar hij me hebben wilde.

    … En dan ook nog deze zorg: zal ik nog wel een baan kunnen krijgen: de schoolverlaters hebben alles al ingepikt…

     

    O, wat werd mijn spel ernst. Dat vreselijke, opjagende, duivelse gevoel is nu weg… maar Jezus…!... ik ben zo bang, dat het terug komt. Ik ben soms zo krankzinnig benauwd voor dat verslindende vuur, dat niet meer loeit, maar altijd door blijft smeulen… o… als het toch weer uitslaat…!

    Lieve Jezus, mijn huilbuien… zenuwen… stress… slapeloosheid…ze waren in die heerlijke oord eerst weg… maar ze komen weer terug…

    Er moet íets gebéuren…

    Jezus… ik deug voor geen cent… ik zóng wel opgelucht, toen ik opgebiecht had aan mijn ouders en de oudstenraad… ik zal echter pas opgelucht zíjn, als ik biecht bij U. Als ik dat niet doe… als ik niet mijn fouten aan U belijd… moet ik wég bij U … en ik wíl geen prooi zijn voor de vijandelijke legers… ik wil wégblijven van het oord, waar de valse, snerpende klanken zijn.

    Heer… ik belijd…: als een slet, een sloerie heb ik mij gedragen… een vijandin ben ik geweest voor mijn ware vriendin Jo…

    O Heiland… vergeef! … ik pleit op het bloed van Jezus. Dat bloed is toch een volkomen verlossing voor al onze zonden (1 Joh. 2:2).

    Helpt U me toch om open te staan voor de nieuwe gedachten, die van U komen… helpt u mij toch om U te volgen… om met al het oude te breken… help mij toch omuit mijn onveranderende zondigheid te komen…”

     

    En toen… het was of met de draaiende wind Jezus’ antwoord kwam. Nee… niet ‘of’… het wás zo…:

    -         Een schók ging door dat leven van mij, zo kort daarvoor nog bijna verwoest, nog steeds niet wezenlijk opgebouwd…: het herstel begon…..

    -         Ik kwam los van de muur van de wanhoop en begon toe te lopen naar mijn Grote Broer van de hoop.

    -         Alles ging ik met Hem terugwinnen… ik zou meer rijkdom krijgen dan ik ooit had bezeten.

    -         De dood had zo’n grote plaats in mijn gedachten: hij werd overwonnen.

    -         Ik minachtte het geloof in God en Jezus niet meer, blij aanvaardde ik het…

    En … terwijl er in feite nog niets gebeurd was, voelde ik mij daar op die top, met mijn haren wapperend in de wind, op een merkwaardige manier dapper en succesvol. Jezus bedelfde mij onder zijn blijde antwoorden. Wat een vreugd brachten die. Al mijn ‘waaroms’ losten op in ‘daaroms’. Mijn geest, daarvoor in eigenlijke zin altijd nog kapot en verward, was tijdens mijn gebed gebroken en verslagen geworden. Daarom kon de Heer nu al die goede dingen doen (Ps. 51:19).

     

    Over het rotspad naderden moeizaam twee paar voeten: oom Jos, tante Diana… wankelend op de rolstenen… wegglijdend met het gruis… glibberend in het modderige leem:

                “Kindje… dat kán toch niet meer… over twee, drie maanden is het zo ver.”

    Maar ik kon antwoorden:

    “Het is ook míjn áfscheid van dit plekje… maar God en Jezus zijn terug in mijn innerlijk… ik heb Hen hier en nu binnengehaald in mijn hart. Jezus beantwoordde al mijn vragen. Blij heb ik het geloof in Hem aanvaard. Zó’n vreugde daarna in mijn gedachten… dapper kan ik nu alles tegemoet gaan, wat gaat komen. Ik zal succesvol zijn in elke strijd, die nog losbarst.”

    Zij zeiden:

                “Zó blij… zó blij, dat je er door bent.”

    Toen zochten wij behoedzaam onze weg naar beneden…

    Die avond schreef ik een dikke brief naar huis. En het antwoord?!

                “Wij hebben al heel wat blijde brieven gehad… maar deze was echt helemáál blij.”

     

    Wat vér leek nadien mijn geknoei van de zeven avonden. Wat leerde ik Jan begrijpen en vergeven. Wat kon ik mij ook inleven in zijn verwardheid, die maar voortduurde. Ik kon zelfs voor hem bidden…

    Mijn baby’tje leerde ik liefhebben. Met moe en pa begon ik om te gaan, alsof wij vrienden en vriendinnen waren. Sinds ma die zelfmoordbrief gevonden  had, waren wij elkaar zoveel nader gekomen. Dat nader komen had overigens nog wel wat voeten in de aarde. Ma had dan wel gezégd…”

    “Je mag met ons mee blijven doen… wij blijven samen op reis… de duivel móet wijken.”

    In september echter was zij toch dikwijls bitter en bazig. Maar toen zij begin februari kwamen, was dat over. Moe had wat commissies afgestoten; ze had het dus wat minder druk. Pa ook… hij sprak nu weer veel dieper… flinker over God, dan toen hij zo overbezet was.

    Leuke brieven ven Ingrid en Nora, die in september echt op mij gebeten waren… ook een lieve brief van Jo… wat was ik dáár blij mee.

    Toen… half februari: mijn eigen lieve, kleine Agnes in de armen. Eind maart naar het vliegveld van Alicante, gebracht door pa en ma… in Schiphol weer opgevangen door oom Jos…

    4 april jarig: negentien jaar, 8 april werd Agnes opgedragen; ik stónd daar: zonder man. Móe stond dan maar naast mij. Ik hoorde het gefluister: “Jammer toch… jammer toch…”Maar ik was desondanks blij. Mijn ouders hadden Agnes aanvaard. Dat had de Heer natuurlijk allang gedaan. Maar nu  -bij het opdragen- werd dat nog eens uitgebeeld…

    Zo gek… even vingen mijn ogen de blik op van Erik Pieterse. Ik weet, dat hij een oogje op me had… o… al jaren… ik wist het al, toen ik zestien was. Maar nu…”zou hij nog belangstelling voor mij hebben…?”… de gedachte gleed weer weg…

     

    Bij het uitgaan van de dienst keek ik nog even naar Jan. Hij praatte met Gert… zei zeker weer diepe dingen. Even zag ik zijn ogen… niet meer wild, driest en vrouwbelust. Getemd en terneergeslagen was zijn blik. Ik bad stil:

                “Heer… laat hem er door komen, zoals ík er ben door gekomen.”

     

    14 april: ik ging ’s avonds nog even bij Agnes kijken… ze lag zo vreemd stil… ik riep pa en moe… de dokter kwam, hij zei:

                “Wiegedood.”

    En toen hebben wij daar met z’n vieren om haar heen gestaan… in een zwijgen zó ontzettend…

     

     

     

     

     

     

    08-09-2008, 17:08 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    24-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.5.3.

    5.9.5.3.

    Jan Donker: kernwoord:

    -         Situatiebepaald: dáárvoor!.

    -         Algemeen: Geloof in God en Jezus: je leert er geestelijke liefde door.

     

     

    12 december 1984.

     

    Echt mensen … het ging fout! Ik holde maar langs dat water, bereikte een vrij hoge brug, klom op de leuning en…

    Niet lachen en zeggen:

    “Kom nou… maak dat de kat wijs. Geen enkele jonge sterkte vent doet zóiets om zóiets.”

    Normaal gesproken ben ik het met je eens. Tot zelfmoord aanzettende boze geesten hadden mij echter zó in hun greep…: ik zóu hebben gesprongen. Toch had dat ‘en’ geen gevolg.

    Een hand pakte mijn arm, rukte mij weg. Een nuchtere jongemannenstem zei:

    “Meneer… het water is hier vies en vol fietswrakken. Er zijn gerieflijker manieren om nat te worden.”

    De politieagent leidde mij naar een auto, bracht mij naar een kantoor, berichtte:

    “Deze heer wilde zich te water begeven. Hij maakt een terneergeslagen indruk.”

    De wachtcommandant sprak met mij. In snel tempo kreeg hij het gedeelte van het verhaal er uit, dat hij nodig had om inzicht te krijgen. Hij concludeerde:

    “U moet uren gelopen hebben. U zegt, dat u de echtelijke woning om 11.15 uur verliet. Het is nu 02.45. Ik zal toch proberen uw vrouw te bellen.”

    Hij vertelde aan Jo:

    “Tegenover mij zit uw man een kopje koffie te drinken. Hij ziet er wat tegenop om thuis te komen in verband met gerezen moeilijkheden. Wat gaan we doen?”

    En even later tegen mij:

    “Ene familie De Jong biedt u voor deze nacht gastvrijheid aan. Ze zijn over vijftien minuten hier.”

    Zo zat ik even later in de auto van de chef van mijn vrouw, het zwijgende echtpaar vóór mij. In de logeerkamer viel ik –in een van hém geleende pyjama- als een blok in slaap. Pas de volgende morgen –zaterdag- kwam het tot een gesprek. Niels zei:

    “God kent de verborgen schat ín de rijke mogelijkheden ván jouw persoonlijkheid. Satan kent die ook. Allebei kennen ze ook jouw zwakke kanten. Allebei houden ze de berg lijken in het oog van de door de duivel verslagenen. De vijand wil jou op die berg gooien. God wil je er ver vandaan houden. De stevige greep van een politieagent heeft je respijt gegeven. Je ademt nu verlicht, denkende:

                ‘ik had dóód kunnen zijn’.

    Maar…: al leeft je lichaam… je ziel en je geest zijn nog in de sluiers van de dood. Ik raad je aan:

                ‘maak geest en ziel los van de grauwheid’.

    Ik weet, dat je een wanhopige hunkering hebt naar Gods licht. Maar… om weer in dat licht op te stijgen, moet je de banden met die grauwheid radicaal doorsnijden. Die lichtloosheid versombert ook andere levens, heeft schadelijke gevolgen overal. Wanneer zal er pas weer opgeluchte vreugde kunnen zijn? Als jij de touwen afsnijdt die –door jouw ‘onoplettendheid’;- je zijn gaan binden.

    Je hebt het weer eens geprobeerd met wat sommige mensen ‘de liefde’ noemen…

    Overigens geef ik direct toe, dat er hogere vormen van aardse liefde zijn dan waar jíj mee experimenteerde… In ieder geval: je raakte er je geloof door kwijt. Als de wurgtouwen knappen, komt het geloof in God en Jezus terug. Dan leer je de gééstelijke liefde…”

    Daarna nam Lucy het van hem over:

    “Je hebt al wel gemerkt, dat wij je –in liefde- doorzíen. Als mijn man als gezant van God (2 Cor. 5:20) zegt, dat je behoort te breken met de satanische machten, die met het diepste van je wezen zijn vergroeid, die er ten onrechte wonen (Rom. 7:17), zegt hij dat niet zomaar. Geloof de afgezant van God! Hij heeft nog meer gezegd:

    -         dat je hunkerde naar het licht

    -         dat er in jou een verborgen schat en rijke mogelijkheden zijn.

    Op die manier zullen er op het ogenblik niet zovelen over je spreken. Wij hebben getweeën een uur naar Jos, Diana en Jo geluisterd. Eigenlijk tegen wat wij hoorden in, kregen wij als vaste overtuiging: deze val is niet principieel, maar incidenteel. Tot die overtuiging droeg ook bij, wat wij overigens van je wisten: je ‘inner person’ zegt ‘ja’ tegen God. Maar… nóóit hebben we bij zo’n overduidelijke ‘ja zegger’ zulk een infiltratie van de boze waargenomen. Hij strijdt hard tégen je. Wij strijden vóór je. Maar het is aan jou om de kraan van de infiltratie dicht te draaien. Doe je dat niet, dan kom je in de verkeerde poot van de V… Innerlijk ben je er van overtuigd, dat je bij God hoort. Het kwaad, dat je gedaan hebt: daar ben je zelf verantwoordelijk voor. Zelf zul je ervoor moeten boeten. Zoals ik al zei: je bent géén ‘nee zegger’. Het kwaad wordt bewerkt door iets in jou, dat nóg wezensvreemd is (Rom. 7:17). Maar als je het niet gauw wegdoet, groeit het zozeer met je samen, dat het níet meer wezensvreemd is. Dan is er geen sprake meer van ‘wegdoen’…

    Je zit maar ontsteld te kijken naar wat er gebeurd is. Er is echter zo’n verschil tussen ‘kijken’ en ‘zien’. Zíe nu toch eens hoe de situatie gééstelijk is: nóg kun je vrijkomen. Zit niet zo moedeloos voor je uit te kijken. Je bent al door zoveel heen gekomen. Echter… pas wanneer je híerdoor komt, worden de eerdere overwinningen blijvend. Bind de strijd aan met het vijandelijke! Blijf niet zitten treuren over je ellende (Rom. 7:24). Het vijandige: in jouw geval openbaarde zich dat in je dorst naar vrouwen. Je grootste strijd in dat verband moet nog komen. Ga die strijd aan: dan blijkt daaruit, dat je God welgezind bent…

    Heel diep van binnen wilde je anders handelen dan je in feite deed (Rom. 7:15, 16). Maar je kon niet (:18). Je werd gedwongen, het kwade te doen (:19). Je moet je om je levens wil losmaken van de zonde, die als een woekerplant ligt rondom de wortels van je bestaan (:20). Alleen met Jezus samen kun je het komende gevecht winnen. Alleen met zijn hulp kun je een verbond met je ogen sluiten (Job 31:1). Zijn hulp, zijn lessen zijn uiteindelijk goedkoper en probater dan de lessen van de ervaring…

    Win je de strijd, dan kun je ook met helder inzicht zeggen:

                            ‘dáárvoor is alles geweest!’

    Dan komt ook de vreugd van de overwinning…”

     

    Nadien spraken wij over andere zaken. Over de noodzaak om gewoon door te gaan met mijn baan. Het kantoor, van waaruit ik werkte, was buiten Amsterdam gevestigd. De herrie drong daar niet door. Het was beter voor me, niet in de ziektewet te gaan, ook al voelde ik mij nóg zo overspannen. Ik begon maandag weer, dus zonder onderbreking. Een week later kwam ik thuis. Die ruzies met Jo in het begin!

     

    -         Mijn schuldbesef: … het weten dat mijn ‘man willen zijn’ de demonische infectie was, die zich –bijna niet te verwijderen- had vastgezet- zich had genesteld in de diepste lagen van mijn denken…

    -         De uitgebroken tijger van mijn hartstocht, die maar niet wílde terugsluipen naar zijn kooi.

    -         Wroeging over mijn verleiden van Ellen, het bedriegen van Jo, het in de war brengen van vele anderen.

    -         Wroeging over het laten vervuilen van mijn levenshuis, kamer voor kamer…

    -         Wroeging over het nooit radicaal het mes zetten in de laatste aanhechtingspunten van het duistere rijk.

    -         Wroeging over mijn drieste aangaan van een vernieuwd verbond met het nooit helemaal afgelegde verleden.

     

    Wroeging… maar nog altijd geen berouw. Nog altijd niet verder dan toen ik langs het water jakkerde: wel de overtreding kennen… er echter niet toe kunnen komen, vergeving te vragen… daardoor van binnen vreugdeloos, onrein en wankelmoedig blijvend.

     

    Alles was echter onderdeel van het gevecht dat ik móest winnen.

     

    Daarnaast…: gemeen plezier over wat er gebeurd was, vooral toen Ellen hoog en droog in Spanje zat.

    “Jan… je kúnt het nog kerel… zoals je dat grietje overal kreeg, waar je ze hebben wilde… haar helemaal onder je heerschappij had gebracht… ha ha… ze dacht jóu te pakken, de eerste keer mislukte het, de tweede keer lukte het wel… maar wat wérd zíj gepakt… al ging je er zelf ook aan kapot, toen je haar tienvoudig terugbetaalde… de pil laten staan… hoe is het mógelijk, dat je haar zo gek kreeg… klassewerk knul…

    En zoals je later alles tegen ze kon zeggen…

    -         Dat je een hekel had aan de vrouwen, omdat ze zo veilig voor je waren en je wilde ze onveilig doen zijn.

    -         Dat zíj je een kick gaf omdat ze in de gevarenzone was.

    -         Dat je niet háár liefhad, maar alleen je idee van: bij zoveel mogelijk vrouwen kinderen.

    -         En alles met haar kon dóen…

    -         Hoe je haar na zes weken gewoon afdankte, omat je, het doel wel bereikt achtende, een afkeer van haar kreeg.

    En zij maar alles beamen en slikken… o jóngen! … Wat een topprestatie…!!... en dan die ouwelui… ‘nee… geen abortus’… precies in je straatje.”

    In feite ging het hier om een tegenaanval: eigen zonde… toegegeven, maar toch ook kwaadaardig verzet van de mij vergezellende machten.

    En… er zat nog iets anders in… in de tijd, dat het kwaad in mij regeerde, bleef het ook in mij aanwezige goede mij vanbinnen onrustig maken (Rom. 7:24). Nu het góede in mij de overhand kreeg, bleef het kwaad, dat ook in mij was, mij innerlijk onrustig maken.

     

    Denk dus niet, dat dit stuitende denken mijn voornaamste overweging was. Altijd weer schrok ik van dit telkens weer zo onherkenbaar veranderen van mijn gedachteleven. Ik wílde het niet… wenste vurig, dat het een tijdelijke, voorbijgaande zaak was. Ik worstelde om los te komen van de tentakels, die steeds meer met mijn eigen gedachten leken samen te smelten. Wat keek ik met bittere spijt terug op de avond van ‘de blik’. Toen had ik spotachtig luchtig gedacht:

                “O… o… o... daar komt narigheid van.”

    Maar dit innerlijk gevecht… dit was narigheid in het kwadraat… wat zeg ik? …: tot de tiende macht… op mensen vertrouwde ik niet in deze strijd.Ze hadden niet op mij gelet, toen de donkerte opkolkte. Ze hadden het zo druk met zichzelf. Nu ja… niet dat ik ze de schuld gaf… maar toch riep ik maar alleen tot Jezus om hulp….zelf kon ik in ieder geval niet loskomen uit de worggreep. Voorlopig gebeurde er evenwel niets. Terwijl ik met mijn ‘buitenkant’ met klanten praatte over systeemuitbreiding, stond mijn ‘binnenkant’ in lichte laaie. Vernielende vlammen loeiden op in telkens nieuwe infectiehaarden. Wat ik ook probeerde, hoe ik God ook te hulp riep…: het slechte in mij leek te groeien… het goede trok zich geschrokken terug. Het slechte riep: “Ik ben geen indringer… ik ben jíj… jíj bent slecht…”

     

    In die maanden van strijd begon ik er telkens weer tegen Jo over, dat mannen in de bijbel er toch ook plezier aan beleefden om veel vrouwen te hebben (1 Kon. 11:1). Ik stelde, dat mijn handelwijze daarom niet zo erg was geweest.

    Ik wist zelf, dat het onzin was, maar hoopte op een antwoord, dat zou helpen om de inktvisarmen weg te hakken… armen, die nu met hun zuignappen heel mijn persoonlijkheid doorzochten. Eerst –tot oktober-  leidden zulke uitdagende opmerkingen tot felle ruzies, daarna tot goede, rustige, schriftuurlijke antwoorden, maar desondanks werd de houdgreep van de wegzuigende macht steeds meer onweerstaanbaar.

     

    In die maanden van strijd waren er ook de ‘zogenaamde’ vertroosters (Job 4:1, 2) en de vermaners (Job 15:4). Als zij me weer eens te grazen hadden genomen, voelde ik mij innerlijk nog verder afgegraasd.

     

    In die maanden van strijd wierpen vele bekenden zich op dit sappige gegeven: hij is voor de veelwijverij. Daar kwam een stroom van negatief denken uit voort, die de deur van mijn gevangenis steeds verder dichtdrukte. Vertwijfeld duwde ik tegen die deur.

    “Heer Jezus… help dan toch… hij mág niet in het slot vallen… U zei toch, dat mijn zonden wegvluchtten… dat er licht aan kwam. Heer… die kloven tussen mij en Jo… tussen mij en u… alstublieft God… in de naam van Jezus: démp die afgronden…

    Jezus… ik ben net een vergiet… al het goede loopt er uit… help me om die gaten te dichten. O God… ik wil dit surrogaat niet meer van huilerige, sentimentele krokodillentranen… ik wil echt berouw… ik wil af van wanhoop en verbijstering. Het helpt niet om die radeloosheid telkens aan iedereen uit te zeggen. Ik wil er áf!”

    En toen ging de deur warempel weer wat open. De vreselijke klik van het ‘in het slot vallen’ (Joh. 13:27) was uitgesteld. Kwam ik er door?

     

    Er waren ook goede vertroosters. Carla was een engel in die maanden. Corrie ook, maar zij bepaalde zich tot Jo, hoewel ik bespeurde, dat ze voor mij bád. Maar Carla bouwde mij. Ik zag innerlijk, dat God haar naar de deur van mijn kooi leidde… zij trok die verder open…

    En toen was er weer zo’n verschrikkelijke gedachte:

    “Jan… jij kunt álles. Iedere vrouw kan jij stapeldol maken. Jo zit nu naast je. Maar zoals zij nu niets in de gaten heeft, zo zal zij straks nergens erg in hebben…

    Carla wordt de vierde… en Corrie de vijfde… en al die leuke, getrouwde wijfjes in de sam gaan achter elkaar voor de bijl. En zoals alles met Ellens baby nu is geregeld, zo zul je slimheid hebben om alles in volgende gevallen nog beter te ordenen. Ook al sta je bekend als de bonte hond, iedereen zal blind zijn voor je listen. Niet langer zullen een hufter als Ab en een slijmerd als Karel je doorzien.

    Ongeweten zullen zíj jouw kinderen opvoeden. Hindert niet… als jíj het maar weet… en uiteraard de moedertjes… O… misschien kun je het wel net zo spelen als die vent toen in Amerika, die zelf een kerk stichtte en er later een harem van maakte.”

     

    Voor mijn geestesoog zag ik direct na die vreselijke, niet gewenste, maar niet-tegen-te-houden-gedachte twee taferelen:

    -         Een horde lelijke, sterke paarden stormde van mij naar Carla. Ze kwamen te staan voor een onverbiddelijke barrière: een muur, marmerwit en staalhard.

    -         De deur… de deur ging weer dicht, zat nu bijna in het slot. Op één reststraaltje na was het laatste greintje licht door de duisternis opgeslokt.

     

    Carla zei rustig:

    “Jan… ik weet wat in je leeft. Ik weet, dat je steeds verder valt… steeds meer kapot gescheurd wordt door uitstekende rotspunten. Maar ik blijf God vertrouwen dat iets –nog net op tijd- je val stuit… Jij hebt die macho obsessie binnen gehaald. Geestelijk ben je razendsnel achteruit gegaan. Verbaasd en bang kijk je mij nu aan, omdat ik geestelijk ben, waar jij –zoals je nu bent- niet kunt komen. Je weet, waar de schoen wringt. Je maakt jezelf wijs, dat er geen vergeving is voor de bewuste zonde, die je bedreef. Je denkt, dat alle beloften weg zijn. Je blijft je vruchteloos verwijten, dat door jouw gedrag een vloed van laster over de levens van anderen gaat.Je schaamt je over al je vroegere radde mooipraterij. Het enige, wat werkelijk nodig is, ontbreekt echter: berouw. Nog is er redding mogelijk. Kap de touwen, die je levensschip kluisteren aan de zonde. Dan komt dat berouw aan boord.”

    Tactvol sprak ze niet over mijn gedachten van vlak daarvoor. Maar ik wist, dat ze wist…

     

    De volgende dag werd Agnes opgedragen. Jo en ik zaten op spelden. Onze eigen hummel van vijf maanden lag in haar kinderwagen te slapen in de crèche van de samenkomst. En dáár… voor in de sam… droeg Bart dat andere kind van mij aan de Heer op. Al die blikken… al die gedachten. Ik durfde alleen in een flits even te kijken: wat een mooie baby. Toen sloeg ik mijn ogen weer neer…

    Even dit tussendoor: de geboorte van Annemarie is door al die toestanden rond Agnes wat in de schaduw gebleven. Jo of ik zullen er misschien nog nader over spreken.

    Na de samenkomst sprak ik nog wat na met Gert. Ook Lotty en Jo praatten met elkaar. Er was even tijd om wat dieper op van alles in te gaan. Ik had het weer benauwd over mijn hopeloze strijd. Hij bemoedigde mij meesterlijk. In een zonderlinge mengeling van oprechtheid en huichelarij riep ik:

                “Ik hoop het… nee, ik weet het: ik kom er door!”

    En Gert:

    “Dan moet er iets anders gebeuren dan tot dusver. Neem nu alleen eens die onbeholpen poging om aan een ander Ellens kind in de schoenen te schuiven. Doet dat je niet denken aan David (II Sam 11:45). Denk ook verder eens aan hem! Eerst had ook híj geen echt berouw… én een babbels tegen Nathan! (1 Sam. 12:56). Knetterende dorens (Pred. 7:6)… Het echte berouw kwam (II Sam. 12:13)… En tóch kwam ook de straf! Geen straf van God eigenlijk. Hij haalde die straf zelf over zich. Hij had een infectie in zijn leven binnen gebracht: die moest uitzieken; daar kon het ware berouw niets aan verhelpen…

    Met David’s vrouwen gebeurde hetzelfde als wat hij met Uriahs vrouw had gedaan (II Sam. 16:22). Een zwaar van geweld trof zijn familie (II Sam. 18:14). Ik hoef jou de namen Ammon (II Sam. 13:1), Tamar (:2), Absalom (: 20, 28) maar te noemen en je weet genoeg. Alleen met écht berouw zul jíj in staat zijn de onverbiddelijke gevolgen te dragen van jouw misstap… de infectie te doorstaan die jij in jouw gezin hebt ingebracht…

    Jan… sommigen zeggen, dat je de duivel in je hebt. Ik heb die mening niet. Kap echter nú de band dóór, anders váárt hij onherroepelijk in je (Job. 13:27). Je hebt zoveel harten verpletterd… Je hebt je eigen geestelijke ambten –koorleider, zangleider, jeugdwerker, huisbezoeker- verspeeld. Er is zoveel gelasterd. Iedereen wist er van (II Samuel 11 v 21).. Kap... of je verliest alles… weet je…”je bent niet zomaar een dertien-in-een-dozijn Christen, maar je bent er één met veel ervaring: bekering, wedergeboorte, doop in water en in de Geest, spreken in tongen, profetie, kennis… noem maar op… (1Cor. 12:8-10)… Je hebt deel aan de krachten van de toekomst… en dan zó terugvallen. Je spéélt wel met vuur… (Hebr. 6:4-6). Weet je nog van die man in Californië. Hij ging scheef met vrouw na vrouw na vrouw… hij liet zich niet gezeggen… je kent de afloop: bijna duizend doden… jíj bent nog maar eenmaal scheef gegaan. Nu sturen wij je met z’n allen bij. Maak daarvan gebruik… anders komen er nog meer brokken dan er al zijn…”

    Toen was het gesprek vrij plotseling afgelopen. Wij gingen naar huis. Ik besefte, dat ik vóór de overwinning stond.

    Die woorden:

                “Ik weet het… ik kom er dóór”

    hadden toch een kern van zekerheid bevat…

     

    Gerts ernstige waarschuwing had de laatste stoot gegeven. Onder andere wat hij zei over die mislukte evangelist had diepe indruk gemaakt. De vorige dag immers had ik diens voorbeeld nog na willen volgen. Ik kende nu mijn zonde en ellende als nooit tevoren. Maar wat meer was: ik had de weg naar berouw ontdekt.

    En toen trof een gedachte mij als een zweepslag:

    -         Amnon (II Sam 13:11,12), Tamar (:14), Absalom (:22)… Dicky, Annemarie, Marcel.. o nee…!...

    -         David’s vrouwen… Jo… nee, nee…!!...

    Daarna brak het zweet mij uit…:

    -         Bathseba’s kind… (II Sam. 12:15)… Agnes… O God, nee, dát niet!

     

    En toch wist ik rotsvast: God ging kleine Agnes bij zich nemen in zijn hemel. Mijn geldingsdrangcomplex zou daardoor worden vernietigd. Maar zouden Bart, Aaf en Ellen niet óók worden vernield?!

    Een week lang heb ik geworsteld als nooit eerder. Ik heb Agnes –gezonde, volkomen normale Agnes- die hele week lang voor Gods troon gebracht (:16)…

    Ootmoedig heb ik daarnaast nog eens aan Jezus beleden dat ik geen kracht had tot berouw… dat ik niets kon en Hij álles…

    Opeens kwam het langverbeide antwoord: zijn bijl hakte de armdikke kabels dóór…!!

    -         De tentakels weken, de zuignappen lieten los.

    -         De verkeerde verbindingen braken, de vlammen doofden.

    -         De deur ging open, de vreugd kwam terug.

    -         Alle ‘waarvoors’ weken voor ‘daarvoors’.

    -         Het geloof in God en Jezus gaf mij inzicht in een geestelijke liefde, die van mijn hartstocht verschilde als licht van duister.

    -         Mijn vrouwvijandig denken week.

    Mijn val was inderdaad niet onoverkomelijk maar te overkomen.

    Vanaf heel ver in de goede poot van de V naderde ik weer tot God –en Hij naderde tot mij (Jac. 4:8). Ik kreeg nieuwe moed met betrekking tot de nog niet ingetreden gevolgen van mijn zonden. Jo en de andere kinderen schoven in mijn denken voor eerst naar de achtergrond. Ik streed voor Agnes en zei:

    “Heer… U gaat haar wegnemen om aan mijn macho elke verdere grond te ontnemen… ik weet het… maar misschien bent U te verbidden. Heer, ik zie geen kans om mijn innerlijke zekerheid over deze zaak aan anderen uit te leggen… al denk ik wel, dat Jo iets begrijpt…

    Heer… help Ellen en haar ouders als uw besluit onherroepelijk is…

    Ik heb slagen verdiend… zonde leidt tot ellende… en Aaf en Bart’s ellende is mijn ellende… ik heb uw gerechtigheid en heiligheid bij mensen in diskrediet gebracht… (II Sam. 12:14). Als gaat gebeuren, wat ik verwacht, zullen die mensen weer bij die gerechtigheid en heiligheid worden bepaald…

    Heer… door berouw gedreven heb ik nu eindelijk –oprecht en zonder omwegen- gezegd, dat ik in beginsel alleen tegen U heb gezondigd (Psalm 51:6). Nu heb ik recht om tot U te bidden en te smeken voor Agnes… ik heb mijn zonden aan U beleden, niet langer mijn ongerechtigheden ontkend (Ps. 32:3-5). U geeft blijde, genezende antwoorden, waar eerst alleen maar trieste, ziekmakende vragen waren. U bent zo goed: alles kan ik van U aanvaarden… maar dit…!... dit…!!...”

     

    Zaterdagavond werd er opgebeld. Ik was op mijn studeerkamer in gebed. Aarzelend kwamen even later voetstappen langzaam de trap op… (II Sam. 17:18). Ik ging staan. De deur werd open gedaan: Jo stond daar… wit tot in haar lippen.

    Ze zei: “Jan…

    En ik:   “Agnes…”(II Sam. 12:19).

    En zij weer: “Ja.”

     

    24-08-2008, 18:10 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    10-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.5.2.

    5.9.5.2.

    Carla Hartog-van Zoelen: kernwoord:

    -         Situatiebepaald: Lichtpunten.

    -         Algemeen: Geloof in God en Jezus: je leert er ingetogenheid en nederigheid door.

     

    9 december 1984.

     

    Wel, daar ben ik dan: niet meer Carla van Zoelen, Joke’s kantoormaatje, met wisselende vrienden en die ene ‘trouwe vriend’: de drankfles.

    Nu ben ik Carla Hartog-van Zoelen, met een lieve echtgenoot en een leuk handenbindertje in de wieg. Men zegt wel eens:

                “God zorgt voor alle aardbewoners.”

    Dan komen er gelijk van die moeilijke vragen, zoals:

    “O ja… heeft Hij ook gezorgd voor die veertigduizend kindertjes die elke dag sterven.”

    Laatst kwam iemand met zo’n vraag. Ik ben er door de hulp van Gods Geest wel uitgekomen hoor (Joh. 14:26). Ik houd het nu echter maar even wat minder tegenspraak verwekkend.

                “God houdt van déze aardbewoonster: Carla.”

    Niet meer Carla van Zoelen…: zónder geloof  maar mét angst voor het donker en voor mensen.

    Maar:

    …: Carla Hartog-van Zoelen…: mét geloof, maar zonder wispelturigheid en angst voor het onbekende.

    Nu moet je niet denken, dat Kárel het wondermiddel was voor mijn leven. Wel nee: de grote Wonderdoener is de Heer. Toen ik merkte, dat Karel aandacht voor mij kreeg, heb ik aan God een teken gevraagd, of ik op zijn avances mocht ingaan. Zo voor het oog gebeurde er niets. Wel zei Jezus telkens, door middel van mijn eigen gedachten:

                “Het teken kómt…!”

    Ik merkte, dat er in mijn innerlijk een warme genegenheid kwam voor deze vriendelijke man met zijn aardige, bruine ogen. Op zíjn manier was hij door het leven net zo hard geknauwd als ik. Hij was in allerlei harnassen gestoken, die hem niet pasten, gevoelsmens, dichter, die hij was. Hij praatte veel met mij in de ‘toenaderingstijd’. Als hij dan vertelde van zijn theoretische ideeën over de liefde, zijn argeloze speelgoedje, begreep ik hem zo goed. En bij zijn relaas, hoe ruw zijn eerste en tot dan toe enige vriendin hem dat speelgoedje had afgepakt, bloedde mijn hart.

    Hij en ik: we waren allebei vernederd, ziek gemaakt door verwondingen en beschadigd door pijnigingen.

    Allebei hadden wij het onder die kwellingen uitgekrijst. Er was gen onderscheid tussen ons, wat dit betreft. Aan ons allebei had de Heer al veel geheeld door de fijne voorgangers in ‘de aula’, broeder en zuster De Raad. De idee werd echter steeds sterker in mij, dat wij samen tot verdere heling en tot kwaliteitsverbetering konden komen. Geluk, met Jezus als derde, of als eerste, was voor het grijpen. Samen –steun vindend bij elkaar en bij Hem- zouden wij, wankelmoedige alternatievelingen, de vrucht van de onwankelbaarheid gaan proeven.

     

    Vroeger had ik zoveel gesproken met allerlei mensen: het was gepraat geweest, dat verduisterde. De gesprekken met Karel echter, brachten klaarheid. Ik werd er voortdurend door herinnerd aan Gods licht, dat in mijn jeugd even had geschenen.

    Ook hij putte uit onze gedachtewisselingen kracht om beter bestand te zijn tegen allerlei vreemde ideeën. Hij raakte door het praten met mij allerlei neurasthene tics kwijt. Zijn nare zekerheid, dat iedereen hem toch maar een raar type vond, vervaagde. Zijn kwetsbaarheid veranderde in flinkheid. Met humor kon hij nu bezien, hoe hij met opgefokte kreten geprobeerd had, zijn hazenhart te overschreeuwen.

    En dat hazenhart … wat gebeurde daarmee, toen hij zich zijn vroegere mantra niet eens meer kon herínneren: het werd een leeuwenhart. Zonder Jezus had hij mét yoga, toch nog hyperventilatie. Met Jezus maar zonder yoga, kreeg hij lucht.

    Zijn onhandigheid in het brengen van de boodschap van Jezus veranderde in bekwaamheid. Zijn halleluja masker viel af, maar in zijn innerlijk ontbloeide het werkelijke prijzen van God.

    Natuurlijk waren er al veel dingen verbeterd vóór onze kennismaking, ik zei dat al, maar ons contact deed ook hém heel goed.

    Toen wij ontdekten, dat al die dingen met ons gebeurden, hebben wij gezegd:

    “Dit is het teken, dat zou komen… laten wij trouwen. Dan komen wij nog méér vrij van schadelijke banden. Wij –geestelijke proletariërs- wij hadden niets te verliezen dan onze ketenen. Gebroken bungelen ze nu al aan onze polsen. Samen stérk worden, samen in één snoer met God (Pred. 4:12). Dan glijden die kettingresten van ons af.”

     

    En zo is het gekomen. Nu is Karel al een kracht in Gods rijk… en een geslaagd zakenman… en sedert begin september vader van een dochter. En ik? Ik werk nog in deeltijd. Want als moderne jonge vrouw wil je toch wat contact houden met de maatschappij. Maar bij God werk ik niet in deeltijd. Hij zet me op alle mogelijke uren van de dag in.

    Zoals in het Jan – Jo – geval. Ik trof Corrie Bakker daar nog wel eens aan in die woeste maanden na de ‘onthulling’. Zij was daar door God geplaatst voor Jo, maar wist met Jan geen raad. Ik had niet zozeer bemoeiingen met Jo, maar probeerde Jan te bereiken. Het ís mij gelukt. De eerste weken was hij begrijpelijk in zijn schaamte en berouw. Daarna evenwel werd hij voor velen onbegrijpelijk in zijn onechtheid. Maar ík bleef hem begrijpen: … Ellen was naar Spanje… werd daar vertroeteld… alles leek met een sisser af te lopen. Toen blies satan me deze gedachte in:

    “Gelukt jongen… de gevolgen van je macho worden aanvaard. Deze baby wordt dadelijk in huize Vonk door vier moeders verwend en krijgt een luizenleven. Wat is er per saldo gebeurd. Je bent geen koor- en zangleider meer, geen huisbezoeker en jeugdwerker. Maar ach… die bui drijft ook wel over.”

    Hij kwam net zo hoog te paard te zitten als David toen de Uria-herinnering vervaagde (II Sam. 12:56). Later kwam –evenals voor David- ook voor Jan de eigenlijke verschrikking. En toen –en ook al eerder- heb ik hem kunnen helpen. Vanaf het begin van de hele toestand heb ik lichtpunten gezien, waar anderen alleen verstoktheid en onberouwelijkheid waarnamen.

    Jan had –natuurlijk samen met Jo- mij geholpen. Dat was toen ik als een omlaag gestorte bergbeklimster aan de laatste richel hing. Zou ik dan niet hem helpen, nu zijn voet in modder, gruis en rolstenen was uitgegleden?! Mijn liefde –begrijp dat woord nu niet verkeerd- liet mij de lichtpunten zíen. Ze waren overigens ook heel wérkelijk. Of ze pas door die zoekende liefde werkelijkheid zijn geworden…?!... dat weet God alleen.

     

    Ik ben bij die hulpactie ook zo blij geweest met twee dingen, die het geloof in God en Jezus mij hebben geleerd: ingetogenheid en nederigheid. Er is een bepaalde korte, haast ongelofelijke fase geweest in mijn reddingswerk…: in die periode was Jan zó diep gezonken, dat hij zijn aandacht op dezelfde manier op mij richtte als hij die eerder op andere vrouwen had gevestigd. Ik kon toen mijn ingetogenheid, mijn van God gekregen reinheid, inzetten tegen het onreine, dat op mij afstormde. Och, het is maar even geweest, daarna is het erge gebeurd en nu is de walm geweken, voorgoed, naar ik vast vertrouw. En ook in die moeilijkste periode van mijn hulpwerk ben ik nederig gebleven, heb ik mij niet verheven boven de stakker, die van rotspunt naar rotspunt verder tuimelde, steeds meer bloedend uit ontelbare kwetsuren…

    10-08-2008, 14:41 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    28-07-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.5......5.9.5.1.

    5.9.5.0

    Gedachte

    Blij aanvaarden … antwoorden

    Overwegingen:

    Kernwoord

     

     

    Situatiebepalend

    Algemeen

     

     

     

     

    Geloof in God en Jezus…:

    5.9.5.1.

    Harold Sumter

    Het beste er van maken…

    Het houdt in: wég met het doemdenken.

    5.9.5.2.

    Carla Hartog-van Zoelen

    Lichtpunten

    … je leert er ingetogenheid en nederigheid door.

    5.9.5.3.

    Jan Donker

    Daarvoor

    … je leert er geestelijke liefde door.

    5.9.5.4.

    Ellen Vonk

    Daarom

    … je wordt er dapper en succesvol van.

     

    5.9.5.1.

    Harold Sumter: kernwoord:

    -         Situatiebepaald: Het beste ervan maken.

    -         Algemeen: Geloof in God en Jezus: het houdt in: wég met het doemdenken.

     

    8 december 1984.

     

    Een toestanden, dat er geweest zijn, voordat ik mijn verhaal kon vertellen.

    -         Mijnheer Gerritse zag het niet zitten:

                “Harold, zou ik je maar niet afvoeren. Je staat een beetje buiten het hele gebeuren, weet je wel.”

    -         Ellen Vonk:

    “Ik mag maar twee keer vertellen: dat is echt te weinig. Geef mij die plaats van Harold, dan heb ik tenminste íets meer ruimte.”

    -         Ikzelf:

                “Ach… wat moet ik met de hele handel.”

     

    Er kwam echter een oplossing: Leontien stond 5.9.5.4. af aan Ellen. Richard had bij 5.9.2.3. al het een en ander van háár verteld. Als ik weggedrongen werd, zouden jullie ook niets van Corrie horen. Nu weet ik wel, dat velen zullen zeggen:

                “Nou… zál ik niets van Corrie Bakker horen.”

    Er zijn er echter altijd enkelen, die wél belangstelling voor haar hebben.

     

    Wel… eerst het gebruikelijke gekrijs:

    “Harold?... o…! Harold van Corrie?!... getrouwd hè Harold… baby’tje hè knul… o Harold… zullen wij je in duizend stukjes scheuren… we worden al doodziek van je, nog voor je íets hebt gezegd?”

    Weet je nog, hoe zoetsappig Erik dat aanpakte? Wel, ik doe dat ietsjes anders:

    “Eerst een Indische jongen pakken… dan een Afrikaan. Voor de rest hoor je ze niet. Richard, Gert, Ab, Karel… blanken: geen enkel commentaar. Racisten zijn het, die schreeuwers.”

    Kijk Erik, zie je ze verschrikt wegsluipen? Zó moet je dat aanpakken.

    … O ja… even meer algemeen… dat ‘Afrikaan’ hè…

    Wij houden niet meer van andere aanduidingen, ook niet van de meest gangbare.

     

    Overigens… het vorenstaande is maar een lolletje natuurlijk. Het is ook in al die verhalen tot dusver zo lóódzwaar. Een hérrie over zo’n kind! En wat jullie nog te wáchten staat! Overigens is mijn verhaal ook niet zó licht…

     

    Ik ben niet met Corrie Bakker getrouwd. Ik woon met haar samen. Dat ligt echt niet alleen aan mij. Corrie met haar beetje wilde verleden van véél roken en drinken, nachten op stap, punkfood, gepeperde grappen… Corrie heeft ook een overgangstijd nodig om te wennen aan al dat brave.

    Er is géén kind, ook niet onderweg. We bezoeken de Kapel.

                “Kan dat dan als samenwonenden. Zit de oudstenraad je niet voortdurend op je dak?”

    ‘Nee’ en ‘ja’ … er zijn wel eens oudsten bij ons geweest, die een balletje opgooiden. Maar wij vertelden, dat wij elkaar volkomen trouw waren en van Jezus hielden. Toen zeiden die mensen:

    “Zorg er in ieder geval voor dat jullie zo blijven, dat je elkaar en Jezus lief hebt. Voor de rest hebben wij geduld. Wij zagen jullie zo graag als ‘samen-wegwijzers’ voor andere jeugdigen. Wij weten, dat jullie dat al zijn. Echter: als jullie trouwen, zal die kwaliteit er toch bepaald nog beter uitkomen. Maar wij denken er niet over om jullie te dwingen tot enige stap. Wij zeggen onder elkaar:

                “Laat ze maar mee functioneren. God zal henzelf wel verder wijzen.”

    Niet dat wij helemaal onze mond zouden mogen houden… dat hebben we in dit gesprek ook niet gedáán. Maar laat nu eerst de Heer in jullie harten spreken. Hij heeft voor jullie betaald, door Zichzelf voor je te offeren. Jullie hebt dat aanvaard en bent nu van Hem. Vast en zeker kijkt Hij om naar zijn eigendom. Hij gaat jullie van steeds hoger kwaliteit maken. Daar hoort ook het huwelijk bij. Wij twijfelen er niet aan: het kómt in orde.”

    Zo spraken die mensen. Goedbedoelend en ook wel zo ongeveer juist, denk ik…

    Ik heb maar een beetje ‘ja, ja’ geknikt. Waarom sprak ik niet tegen Omdat ik zo graag weer bij het geordende leven wil horen.

    Want in 1983 heb ik tot juli nogal woeste dingen gedaan. Er was in december 1982 heisa in Suriname. Ik ga daar niet dieper op in. Als dit boek is uitgegeven, is die herrie al zó lang verleden tijd… het verhaal erover interesseert dan niemand meer. Dat zal nog sterker gelden voor andere uitgaven dan de Nederlandse…

    In ieder geval, ik heb mij toen aangemeld voor een bevrijdingsleger, ben nog in Frans Guyana geweest: vandaar uit zouden wij binnentrekken.

    Wel: in Gods rivier zijn vissen van allerlei soort (Ex. 47:10). Ik ben wel een heel rare, dat geef ik toe:

    -         Ik liet de Kapel-jeugdgroep schieten.

    -         En Corrie… ik had al verkering met haar, maar ze woonde nog thuis…

    -         En m’n geloof…

    Zo’n vis hoort toch niet in Gods rivier thuis… maar later zwom ik daar tóch weer…

    Wat kreeg ik voor al die offers terug…? Niets.

    Van je eigen spaarcentjes naar Cayenne. Via Kourou naar de grensrivier. Ha, denk je: ’t gaat beginnen. Maar alléén het grote wachten begon. Ik heb wat dikwijls verlangend vanuit Saint Laurent over de Marowijne getuurd. Ik kon Albina wel uittekenen met z’n witte gebouwtjes en de aanlegsteiger voor de veerboot. Gehunkerd heb ik er naar om aan de route te beginnen, die zou gaan via Moengo en het Commewijnedistrict. Eindigen zou die overwinningsweg met de bestorming van fort Zeelandia.

    Maar ach… de korjalen, die ons over moesten brengen, kwamen nooit. Ik kwam weer terug in Amsterdam. Toen kon ik weer beginnen te hunkeren naar een route… de weg, die tot een hernieuwd contact met God leidde.

    Ik was mijn bevrijdingsideaal kwijt en ik was nog iets veel belangrijkers kwijt: de zekerheid van mijn volkomen behoud door het offer (Hebr. 7:25) van Grote Broer (Rom. 8:29). Ik vroeg mij in die dagen wel eens af:

                “Doet Jezus wel iets?!”

    Nou… en of Hij iets deed: ik ontmoette Corrie weer. Zij hielp mij om mijn geloof te hervinden en de blijdschap over mijn behoud. Zij hielp mij om de duivel, de vijand te verslaan. Satan had mij in de war gebracht door middel van dat rare, rommelige avontuur. Zij haalde mij weer uit de war. Ze zei:

    “Ik rust niet voor mijn leuke, vrolijke, elegante, knappe Harold weer helemaal terug is.”

    … en toen ook dat gelukt was: (nu ja… de hele omschrijving was van haar)

    “En nu niet meer zo druk bezig voortaan met de nare toestanden daar en meer bezig met de fijne toestanden bij God.”

    In die tijd zijn we gaan samenwonen. Een jaar nu al weer ruim; we hebben een duurzame relatie, zoals dat heet.

    Ik rond dit deel van het verhaal nu maar af. Na dat tijdvermorsend rondhangen in trainingskampen en oerwoudlagers dacht ik dikwijls –zo gedemoraliseerd was ik-:

                “Niets heeft ergens nut voor. Alles gaat toch kapot. Alle dingen gaan altijd fout.”

    Nu ik echter het geloof in God en Jezus heb hervonden, is dat doemdenken helemaal voorbij. Nu weet ik:

    “Alle dingen, die iemand maar kúnnen overkomen, hebben voor de gelovigen nut (Rom. 8:28). Alle dingen worden nieuwe (Op. 21:5). Ze worden maar niet hersteld… goed… dat óók (Mark. 9:12). Ze worden maar niet heropgericht … goed… dat óók (Hand. 3:21)… ze worden nieuw! En de tijd komt, dat alles goed gaat lopen (Jes. 61:4). En voor hem, die in God en Jezus gelooft, lukken alle dingen nú al beter (Spr. 16:3).”

     

    O ja… en dan dat gedoe met Jan en Ellen…

    Inderdaad… wat heb ik er mee te maken gehad. Maar Corrie… je weet toch, dat ze op kantoor zit bij Jo. Vroeger samen op één zaal. Maar de band is gebleven, ook al werkt Jo nu in deeltijd op een andere afdeling. Corrie is nogal eens wezen praten met Jan en Jo. Eigenlijk zat zij er al sedert de ‘augustus woelingen’. Als ze thuis kwam, was zij er vól van. Eerst de hevige ruzies tussen die twee… gewoon, waar zij bíj was! Toen –in oktober-: Jo, die kalmeerde, haar zuurheid kwijt raakte, haar vrolijkheid en levenslust herkreeg. Corrie heeft daar wel aandeel in gehad. Ze vertelde mij daarvan:

    “Vroeger dacht ik altijd zo klein. Maar met Jezus heb ik geleerd, gróót te denken, te zien, wat geestelijk en ook meer algemeen, wel en niet van belang is. Ik zag de gestoorde verhouding tussen Jan en Jo als een grote negatieve zaak in het koninkrijk van God. Jo’s narrigheid en terneergeslagenheid zag ik als een ernstige bedreiging voor haar kindje. Ik heb tegen die gevaren echt groots kunnen strijden. Niet zo vruchteloos als vroeger, in optochten ‘tegen de oorlog’ en ‘het milieubederf’. Nee…: dit keer vruchtbaar. Ik was erbij, toen Jo opgelucht vertelde, dat zij het kind van haar en Jan weer kon aanvaarden. Ik heb meegemaakt, hoe ze voor het eerst zei, de verdrietige gedachten aan het kind van Jan en Ellen te kunnen loslaten … Hoe er in plaats van bange vragen voor het eerst weer blijde antwoorden waren…”

    In de moeilijkheden van Jan heeft Corrie nooit een gat gezien. Ze schetste dat zo:

    “Zo onoprecht is hij, niet echt berouwvol… ik kan alleen maar voor hem bídden.”

    Maar toch… Jo was haar dan toch maar dankbaar… zei een keer, toen ik er ook bij was:

    “De vreugde komt weer terug. Ik kan de toestand weer blij aanvaarden. Dus niet gewoon: aanvaarden, maar…: blíj aanvaarden. Mede door Corrie’s bemoediging.

    We zijn door het donkerste van de tunnel heen. Vanuit het duistere bos van de wanhopige vragen zullen we weer gaan komen in de lichte wei van de hoopvolle antwoorden. Een poosje geleden dacht ik nog:

                ‘ach… we moeten er maar het beste van maken.’

    Nu echter heb ik deze idee:

                ‘ja… van dit slechtste gaan wij het beste maken.’…”

     

    Nou zeg…: eind van de tunnel. Het was wel waar. Maar… er zat nog een lelijke knik ergens. Het vragenbos was ook groter dan zij dacht. Goed… dat hoor je allemaal nog wel. Mè gwè.

     

    28-07-2008, 13:41 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    12-07-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.4.4.

    5.9.4.4.

    Aaf Vonk: kernwoord:

    -         Situatiebepaald:Vooruit dan maar…!

    -         Algemeen: Geloof in God en Jezus: Het is léven.

     

    5 december 1984.

     

    Mensen… mensen… wat een drama met onze Ellen. En… we zijn er nog lang niet. Ik zou jullie zo graag al het hele verhaal geven. Maar Ger zegt:

    “Nee Aaf… echt… het gaat niet. Vertel de geschiedenis nu maar tot aan de geboorte van Agnes.”

    Wel… hij krijgt alwéér zijn zin…

     

    Na ‘de avond’ kwam er toch weer een morgen, waarop ik mij verbijsterd afvroeg, hoe ik zoiets nu tegen Jo had kunnen zeggen in dat eerste krankzinnige telefoontje, nadat ik de telefoon uit Barts hand had gegrist:

    “Jij wist er van… het kan niet, dat je er niet van wist. Je móet z’n onrust gemerkt hebben. Daarom … ik wéét, hoe het gegaan is: jij hebt dit onschuldige kind naar je huis gelokt om hém te plezieren. Wat een verraad aan huisvrienden. Jullie waren zo dikwijls bij ons. Dat juist jullie zó tegen ons samenspanden…!”

    Ik schaamde mij zó diep. Ik had de laatste jaren gedacht, dat ik een echt sprankelend geloof had… de puts water, die er over was gegooid, was groot… maar dat verontschuldigde toch niet, wat gebeurd bleek te zijn: het geloof praktisch uitgeblust… de vuren van de kwaadaardigheid ontbrand…

    Ik had eens iemand horen zeggen:

    “Als er bij ons christenen eens goed ‘in de spons wordt geknepen’ wat kómt e dan nog een vuil water uit…! Laten wij altijd maar ootmoedig blijven… In onze kwade dagen betonen wij ons niet altijd de helden, die wij in onze goede dagen dénken te zijn.”

     

    Wat had die man –voor wat mij betreft- gelijk. Ik dacht ook aan ‘het onschuldige kind’. Pas na het telefoon ‘gesprek’ was ik voluit tot de ontdekking gekomen, dat Elsje-met-d’r-lieve-koppie-en-d’r-mooie-soli’ voor geen cent deugde. Een sluwe bedriegster, dat was nog maar één van de mogelijke definities…

    En ik dacht aan mijn drukke bezig zijn, vooral de laatste tijd… in allerlei eervolle functies: conferentiegastvrouw, coördinatrice deelnemers huisvesting, maar onze dochter stond in de kou… de verhalen over haar en Jan hadden gegonsd… iets hád ons zo nu en dan bereikt… maar wij leken wel doof geweest te zijn aan dat oor…

    Ik werd bedroefd… vroeg aan de Heer:

    “Doe nog es wat, God. U laat domme Aaf toch níet in de kou staan?! Zeg eens iets bemoedigends, want anders houd ik het gewoon niet vol…!”

    De Heer zei, door mijn eigen gedachten, die Hij verrijkte:

    “Dat jullie gisteren dat gesprek aangingen was op tijd… nét op tijd… op het níppertje… máár: op tijd. Hoor je, hoe die luchthart treurniet door het huis loopt te zingen. Gisteren biechtte zij haar zelfmoordplan op. Als je tien seconden gewacht had met beginnen, was zij er al niet meer geweest. Dat zij nu zingt, in plaats van te worden opgedregd, is toch beloning genoeg voor dat wel erg late gesprek… vind je niet. Belet haar dat zingen niet, ook al zeg Nora:

                ‘moet je haar horen’

    en Ingrid:

                ‘díe heeft even de lol alléén…!’

    … dat opgelucht neuriën bevordert haar genezing.

    Als jullie samen met Mij hier doorheen breekt, komt het echte geluk er aan. Als jullie, dit verdriet waardig verwerken, wordt het weten zó duidelijk:

    ‘Jezus heeft in beginsel alle leed gedragen. Als míj iets naars overkomt, heet als een vuurgloed, (1 Petr. 4:12) dan mag ik een fractie in dat leeddragen aanvullen (Col. 1:24), iets, dat Hij weloverwogen voor mij overgelaten heeft”

    Ik voelde mij gesterkt. Tot dan toe had ik mij eigenlijk niet echt, niet blijvend, willen laten troosten.  Ik werd als het ware aangetrokken door mijn verdriet als een mot door de kaars. Maar nú vluchtte ik weg van die zelfvernietiging. Ik dronk opnieuw van Gods goedheid, net als op ‘de avond’ al even. Ik voelde mij als iemand, die de contrabande van een onaangenaam karakter had meegesmokkeld, terwijl ik toch reeds als soldaat mee marcheerde in Jezus’  leger. Bij dit hevige treffen met de vijand wist ik het:

    “Weg met de roestige wapens van de haaiigheid … alleen nog de wapenen van het licht.”(Rom. 13:12).

    Ik kreeg weer oog voor het huishouden…begon aan de zaterdagse taak. Ik kwam in Ellens kamer, vond daar een papier, slordig in vieren gescheurd, gemakkelijk in elkaar te passen. Ik las:

    “Mam… pap… Ingrid… Noortje: ik ga weg bij jullie. Er was altijd zoveel goeds bij jullie te beleven, maar ik mag niet meer meedoen… Ik heb teveel dingen fout gedaan. Pa had het wel eens over het harmonische rijk, waarheen wij samen reisden. Ik hoor daar niet meer… ik hoor daarginds, waar de wanklanken zijn.Wat voor tekenen zouden er kunnen komen, die mij nog tegenhouden… een gesprek…?… te laat… de vijandelijke legers zijn al te sterk… dag… Ellen…”

    Toen merkte ik, dat er iemand naast mij stond… mijn oudste dochter. Ik wees naar de brief. Met onze armen om elkaar heen, huilden wij. Ook dat samen huilen hielp weer bij de genezing van ons beiden. Ik zei:

    “Je mag wél met ons meedoen… wij blijven samen op reis naar het goede land. De duivel moet wijken. Morgen in de kerk zit jij tussen ons in…”

    En toen belde ik Jo om verontschuldigingen aan te bieden voor mijn hondse taal. Maar dat viel tegen. Ik had mijzelf niet herkend in de furie, die ik gisteren was. Ik herkende Jo niet in de furie van nu…

    “Altijd de hort op… de room van de taartjes eten… eer van mensen (Joh. 5:44)… en die sloerie d’r gang laten gaan. Je had al veel eerder van alles in de gaten moeten hebben. Je hebt gewoon zitten slapen… zoiets heet dan móeder…!”

    Maar toen ik zei:

                “Jo… kom tot jezélf… net zoals ik dat heb moeten doen”

    brak de redelijkheid baan. Zij en ik… nog wekenlang hoor:

    -         de ‘oude’, kribbige, stekelige, bazige, koppige Aaf

    -         de ‘oude’, vinnige, wantrouwige, driftige Jo

    waren springlevend, deden van alles om de overhand te krijgen… gelukkig op de duur vergeefs. De deining verliep geleidelijk aan. Allebei konden wij ons zetten aan het weer opknappen van ons uitgevreten geloof.

     

    De rest van het mij toegemeten verhaaldeeltje moet ik echt afraffelen. Misschien kleurt een ander dat plaatje nog eens in. Maar Ger roept nu weer:

    “Aáf… niet meer dan vijf A4 kantjes schrift…”

    Bij zoiets klap ik helemaal dícht.

     

    Jos kwam al gauw hiermee:

    “Luister mensen, een ongetrouwde, zwangere dochter thuis… een dochter, die steeds duidelijker tekent…: dat is een zinloze marteling voor alle betrokkenen. Wij gaan van oktober tot december naar ons Spaanse huis. Familie de Jong is daar in december. Fam. De Raad komt uitrusten van de ‘aula kerstdrukte’  in januari. Als jullie nu eens in Ciudad de la Luz waren in februari en maart… en als Ellen dan begin oktober met ons meeging om de volle zes maanden te blijven… Zeg niet:

                “Ze krijgt nog lekkers toe!”

    Het gaat allereerst om jullie twee. Jullie verdienen een voorkeursbehandeling. Jullie behoren in conditie te blijven. Jullie verdienen extra zorg (1 Tim. 5:17). Ik leg dat wel uit aan de twee andere dochters.”

    Bart zei nog iets over de komende verbouwing van de zaal, waar hij bij moest zijn. Dat werd echter ook weer opgelost… Met hulp van veel vrijwilligers kon dat klusje geklaard zijn voor kerst…

    Wij aanvaardden uiteindelijk het voorstel, kregen steeds blijdere brieven van onze dochter. Eindelijk… in februari met de auto in drie dagen dáár. Zo’n heerlijke ontspanning na alle gezeur… want er waren er, die je zogenaamd troostten, maar je in feite de grond in stampten.

    Het weerzien met Ellen… genieten van uitzichten, grotten, tochten, steden… Op de dertiende februari naar het ziekenhuis in Denia… Op de veertiende vierden wij Barts 42e verjaardag met z’n viertjes in de kraamafdeling…

    Agnes was er bij. Ik keek naar het heerlijke kindje. Een laatste galbittere –eigenlijk al overwonnen- gedachte vlijmde door me heen:

    “Die schurk… die geslepen verleider… ook al, doordat wij abortus verwierpen, heeft hij z’n zin… althans voorlopig: bij drie vrouwen nu al kinderen. Maar binnenkort gaat hij wel op zoek naar de vierde. En ik maar denken dat hij een zegen zou zijn… en hij maar vrouwen in gezegende omstandigheden brengen…”

    Bart zei echter:

                “Zullen wij samen bidden?!”

    En al biddend en meebiddend kwam ik tot aanvaarding: nog wat morrend, maar toch met een gezindheid om het oude achter te laten; innerlijk zei ik:

                “Vooruit dan maar… met Agnes in de kring… o.k. geaccepteerd…”

    Toen belden wij de Van Dalens op, die in ons huis op Ingrid en Noortje ‘pasten’ en berichtten de gezinsuitbreiding. Jos vroeg:

                “Hoe sta je tegenover dit nieuwe leven.”

    De muntstukken floepten razendsnel weg, maar ik vond toch tijd om te zeggen:

    “Mijn geloof in God en Jezus is terug: het is leven … in de kracht van dat leven aanvaard ik dit lieve prulletje.

    12-07-2008, 20:25 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    28-06-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.4.3.

    5.9.4.3.

    Erik Pieterse: kernwoord:

    -         Situatiebepaald: Niets aan te doen.

    -         Algemeen: Geloof in God en Jezus: Het maakt je rechtvaardig.

     

    2 december 1984.

     

    En hier is Erik Pieterse… ik…

                Hé… wat is dat nu… wat róepen jullie toch allemaal:

    “Erik…o… die van Lien Smid… getrouwd hè Erik… baby’tje… hè knul… o Erik… zullen wij je slaan… zullen wij je knijpen… we worden al doodziek van je, nog vóór je iets hebt gezegd.”

    Kalm nou lui… kalm nou… ik bén niet met Lien getrouwd… er ís geen baby… hè hè, mag ik nu vertellen…

     

    Die verkering met Lien hè… ’t heeft nooit goed gewild… één keer was het tenslotte: uit en af. Een dráma was het: dat ophouden met die relatie; maar toen alles gezegd was, kwam er toch rust. Lien is een schatje. Het leek allemaal ook zo te kloppen: ontmoeting in de kapel, in Palma de Mallorca… allebei uit Indië… leeftijd klopte zo wat. Zij: zevenentwintig… ik negenentwintig, toen wij elkaar in februari 1982 leerden kennen. Allebei probeerden wij Jezus te volgen. Uiterlijk pasten wij ook zo goed bij elkaar. Zij: klein, sierlijk, breekbaar, grote bruine ogen… ik: wat langer –nu ja: dat is, vergeleken bij Lien, niet zo’n toer-, met mijn gave huid, witte tanden en glanzende haar… volgens háár, hoor… volgens haar… “Leuk stel”, zei men… maar het werkte niet.

    Tot eind 1982 hebben wij geprobeerd, toen zei oudste Van Dalen tegen ons:

    “Lui… houd elkaar niet op sleeptouw… nu ja… je moet het zelf weten hoor… onze gemeente is geen dictatuur. Wij willen jullie niet dwingen… alleen maar helpen… bid het nog eens door met elkaar.”

    Daarna kwamen wij eerlijker tegenover elkaar te staan en besloten met de verkering op te houden.

    Waarom het nu niet ging?! … Ik hád mijn hart al weggegeven. Jullie kennen dat Duitse gedichtje… ik weet niet of ik goed citeer:

    Der Jüngling erwählt sich ein Mädchen,

    Die hat einen And’ren erwählt,

    Der And’re liebt eine And’re

    Und hat sich mit ihr vermählt…

    Verwissel ‘sie’ en ‘er’, dan wordt het beeld…:

                Lientje beminde Erik

                Erik beminde Els Vonk.

                Els was weer wég van Jan Donker

                Het zei nergens ‘klik’, maar wel ‘bonk’…

    Nu ja… een kreupelrijn. Maar met dat ‘bonk’ bedoel ik die verschrikkelijk trieste afloop, waarbij Ellen met een kind bleef zitten. Wat heb ik die Jan geháát, nadat het bekend was geworden. Ik moest mij telkens weer voor ogen stellen:

                “Laat die haat nu toch niet mijn hárt verwarren.”

    Want dat hart van mij werd door dat gebeuren zó beschadigd, door teleurstelling, woede en jaloezie. De gang van zaken was namelijk zó geweest…:

    Ik liet mijn oog voor het eerst op Ellen vallen in 1981, toen zij zestien was en ik achtentwintig. Kort daarop kreeg ik verkering met Lien, maar ik kon Ellen niet vergeten. Die ‘Lien geschiedenis’ was ook eigenlijk mede, omdat ik het zo’n gek idee vond: twaalf jaar verschil, terwijl Lien en ik maar twee jaar verschilden. Verstandelijk was dat een goede gedachte, maar liefde heeft meer dimensies dan alleen maar verstand. Daar kwam ook nog dít bij: als ik Ellen solo hoorde zingen, dacht ik altijd:

                “Lien heeft toch niets van het ongerepte van dit prille kind.”

    Zo kwam de verhouding onder steeds groter spanning te staan.

    Nadat de draad tussen Lien en mij dan tenslotte geknapt was, nam ik de Ellen-draad weer op. Ik wist dat zij in april 83 achttien werd. Ik was vanaf begin 83 vrij en besloot, na haar verjaardag, werk van haar te gaan maken… door allerlei omstandigheden -werk buiten de stad- verschoof die datum maar steeds. Uiteindelijk werd het 1 september voor ik met dat ‘werk maken’ kon beginnen.

    Maar voor ik daaraan toe was, bleek Jan al in actie te zijn gekomen. Lompe stenen om iemand mee te gooien zijn er altijd. Maar Jan’s streek ten opzichte van Ellen, was bovendien ten opzichte van mij een zware kei… een kei, waarmee hij mijn hart zowat verpletterde…

    In de plezierige weken, waarin ik mij voorbereidde om avances bij Ellen te gaan maken, had ik dikwijls de idee:

    “Erik… je bent vrij man…: je bent met Lien nóóit zover gegaan, dat de verkering met goed fatsoen niet meer uitgemaakt kón worden. Nu ja, jammer, dat zij er moeilijk overheen komt. Je kunt echter niet blijven wachten, tot dat bijgetrokken is…

    Ellen is nu achttien… volwassen toch eigenlijk. Je staat in volle rechten om een gooi te doen. Met schroom, met bewondering en verwondering heb je in de afgelopen jaren gezien, hoe dit aanvallige meisje zich ontplooide tot een prachtvrouw, mooier zelfs dan je verwachtte…”

    Om het vervolg van mijn innerlijke overwegingen goed te begrijpen, dien je te weten, dat ik in mijn vrije tijd veel sociaal werk doe. Ik ben geen man, die zoiets zélf wegwuift met een:

                “O… het is niets…”

    Evenals Nehemia durf ik mezelf best eens aan te prijzen, zelfs bij God (Neh. 5:19)… hier komen die overwegingen dan:

    “Je hebt zoveel passanten –mensen die je ooit ontmoette- met warme, eerlijke belangstelling aangekeken, getracht, iets voor ze te betekenen. Voor die positieve opstelling ten opzichte van allerlei medemensen ga je nu lóón ontvangen. Ellen is niet zomaar een passante: Ellen is de vrouw, met wie jíj je leven gaat delen.”

    … zo zeker was ik van mijn zaak. Maar de schrift zegt:

                “Die zich aangordt, beroeme zich niet als die zich ontgordt (1 Kon. 20:11).

    Toen immers gebeurde het… ruw griste Jan de bloem van de stengel… de bloem, die ik voorzichtig had willen plukken…

    Voordat ik kon zeggen…:

    (innerlijk hoor, want Jan weet van dit alles niets)

                “Ik heb je vergeven”

    … is er wél een hele tijd verlopen.

     

    Overigens zit er wel iets moeilijks in dit verhaal. Het is nu december 1984. Ik beschrijf gevoelens uit augustus 1983 – april 1984. Je begrijpt, dat er van april 1984 tot nu al weer heel wat is gebeurd. Ik heb nog gevraagd aan de coördinator, of ik niet het hele verhaal mocht vertellen. Hij zei:

                “Nee Erik… ieder zijn deel… de rest vertelt Ellen wel.”

    Wel, dan breek ik de geschiedenis hier maar af.

    Allereerst echter even dít: misschien zul je zeggen:

    “Nou Erik… je was wel erg zeker van je zaak hè. Dacht je nooit eens aan je jeugdzonden: drugs, diefstal, vandalisme… en later toch ook wel het een en ander… helemaal gaaf was je toch níet… heb je echt nooit overlegd of jij –oude bok- dit groene blaadje wel wáárd was…”

    Nee… ik was dat verleden faliekant vergeten. Maar het schoot me wel een keer te binnen. Dat horen jullie nog wel.

    Ik wil tot slot alleen nog schetsen, hoe de zaken zich van augustus 83 tot april 84 verder ontwikkelden. Ellen verdween uit ons aller blikveld, dat weet je. Begin april 84 kwam zij terug uit Spanje met de kleine Agnes. Net negentien jaar was ze nu…. Een schoonheid … met een schat van een dochtertje. Ik was in de zaal, toen de baby werd opgedragen. Ellens’moeder naast haar. Bart stelde het kind aan de Heer voor. Heel wat ogen in de afgeladen kapel waren vochtig. De blikken van velen dwaalden af naar Jan, die daar zat… doodsbleek, met neergeslagen ogen… naast Jo, vuurrood van emotie. Ik hoorde fluisteren:

                “Jammer toch.”

    Maar zelf dacht ik:

    “Niets aan te doen. Aanvaarden maar… misschien nog wat morrig… maar toch: aanvaarden. Ik blijf vrijgezel. Zonder kind zou zij het helemaal voor mij geweest zijn… Maar met kind… stel je vóór…! Als ik nú haar hand zou vragen, zou zij ‘ja’ zeggen, maar als noodsprong. Ik had een onbeïnvloed ‘ja’ willen hebben, maar dat zit er niet meer in… Heer, zegen haar. Ik accepteer de gang van zaken. Ik zeg het nog eens:

                ‘Ik sta weer helemaal goed ten opzichte van Jan.’

    Dank U voor de vrede die U geeft.”

     

    Toen ik buiten stond, voelde ik mij zo licht. Mijn haat tegen Jan was weg. Ik had hem vergeven en opeens wist ik het:

    “Hij… Jezus… die ís op de troon van het heelal, is nu ook weer eens te meer Koning in mijn hart.”

    Het geloof in God en Jezus vulde opnieuw mijn innerlijk. Dat innerlijk was door de deining in de afgelopen maanden besmeurd met teleurstelling, woede en jaloezie. Dat alles spoelde weg. Ik stond weer recht tegenover mijn Vader en mijn Broer. Ik was weer rechtvaardig.

     

     

    28-06-2008, 19:30 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    14-06-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.4.2

    5.9.4.2.

    Joke Donker: kernwoord:

    -         Situatiebepaald: Waarvoor?

    -         Algemeen: Geloof in God en Jezus: het maakt je standvastig en vrijmoedig.

     

     

    1 december 1984.

     

    Na die eerste vreselijke beroering bleef  het water nog lang golven: een hevige deining, die veel vragen opwoelde. Je weet, hoe dat gaat: de eerste hoge golven komen in botsing met de grens van je denken: ze kaatsen bijna net zo hoog weer terug. Dat gaat dan een tijd zo door. In dit geval was het zo, dat er opnieuw een kei in het water werd gegooid, juist toen alles een beetje rustig werd. Nu ja… dat hoor je nog wel.

     

    Waar waren we…

    Jan was het huis uitgelopen…

    Die laatste woorden van hem… zo onoprecht… zo ziek… daarna: dat duister geworden gezicht, waarop ineens die radeloze angst zich aftekende

    … ik bleef totaal van mijn stuk achter…

    Geen telefoontjes meer… doodse stilte… alleen die gedachten in mij, die waren niet stil…

    “Wat moet ik nu met dat kind in mijn schoot… wat moet ik nu met God en Jezus… wat móet ik nu toch…”

    Door de baaierd van mijn denken heen, probeerde een stem te dringen… een stem die zei:

    “Houd, wat je hebt… houd je kind in liefde vast… houd Jezus in liefde vast. Denk niet aan je man in termen van:

                ‘hij heeft de duivel in zich”.

    Bid voor hem. Twijfel er niet aan dat God, de Koning over alle omstandigheden, zich in deze gebroken toestand gaat openbaren. Hij zál zich openbaren en wat kapot is, herstellen. Luister… daar komen al vertroosters… geen moeilijke (Job. 11:1-3), maar goede… In afgelopen jaren is er een geslacht van overwinnaars wakker geworden. Enkelen daarvan komen nu de strijd met deze nederlaag aanbinden.”

    Vreemde inval… maar de hele situatie was absurd.

     

     De bel ging over… om twee uur ’s nachts…! Jos en Diana van Dalen kwamen binnen en… de hoogste chef van mijn kantoor: Niels de Jong met zijn vrouw Lucy.

    Dat ‘hoogste chef’ doet er niet zo erg toe. Ik kende hem en haar ook als toegewijde volgers van Jezus.

    Het eerste wat Jos zei, was:

                “Waar is Jan.”

    “Weg”, zei ik…: “Ik weet niet, waar hij is…”.

    Jos legde uit:

    “We komen net van Bart, Aaf en Ellen… waren zo geschokt, dat we steun zochten bij Niels en Lucy… in moeilijke omstandigheden helpen wij elkaar over en weer. Ze waren nog óp… zeiden al gauw:

                “Naar Jan en Jo…”

    Wat kunnen wij doen…?!”

    Ik antwoordde:

    “Niets… helemaal niets… ik heb altijd gedacht, dat ik wedergeboren was… en ook dat ‘opnieuw geboren zijn’ geloof in God inhield… maar nú… mijn geloof in Jezus is weg… ik ben innerlijk weer aan het doodgaan, net zoals ik al eens eerder geestelijk ben doodgegaan…

    God… waarom plaatst U trouwe kinderen van U voor zulke raadsels… waarom zijn uw wegen met hen zo duister… ik heb toch recht op inzicht in deze idiote toestand…”Waarom geéft U dat inzicht dan niet?!”

    De twee echtparen luisterden naar dit begin van mijn bittere klacht (Job 3:26). Lucy zei:

                “Jos…. Diana… ga naar huis… rust uit… wij blijven hier.”

    Dat deden de Van Dalens. Moe dropen ze af. Niels en Lucy zeiden niets… zaten stil bij me, terwijl ik –helemaal overstuur-  doorraasde:

    “God… er was eens een profetie over Jan en mij samen…:

    U zou ons opvoeden tot diepe gemeenschap met elkander en U … we waren nog niet helemaal rijp en volgroeid, maar dat zou komen… onze zonden van vroeger waren op de aftocht… het licht van de toekomst omstraalde ons al…

    Woorden… woorden… wat ís de situatie: een diepe kloof tussen ons beiden en tussen ons en U. Onrijpheid en onvolgroeidheid droegen nog vrucht ook… Vroeger zonden kwamen terug. Bliksem van onheil overal…

    Alles wat werkelijk de moeite waard was, is geroofd (Job 1:15), verbrand (:16), kapot gewaaid ((:18,19).

    … het oude huisraad van de wereldsgezindheid wég…?!... ’t mocht wat… pioniers van God…?... laat me niet lachen…!

    Híj zeker…!... en ik ben ook alle moed kwijt. Ik voelde me zo gezond en evenwichtig bij dit tweede kind… wég… wég… allemaal wég. Jan moest me begeleiden,  mij beschermen, maar hij heeft mij misleid en verraden… Een zegen zouden we zijn –óók een profetie, híj werd een vloek… en ik word meegezogen. Een huisvriendin, die in mijn huis een vijandin werd. Jan als koordirigent… ik was zo trots. Hij zei:

                “Ook dat zal vrucht dragen.”

    Nou-en-of… ha, ha, vrucht…!

    … de vreselijke woorden van Aaf… o… wat een teistering…!”

     

    Ze zaten aan weerszijden van mij… zwegen en baden…

    De telefoon ging…: politie…: Jan zat ergens bij hen koffie te drinken.

    Toen pas sprak Niels:

                “We nemen hem mee… bidden nu met jóu… jij Lucy…”

    En Lucy:

    “Heer, wij laten Jo nu alleen… wilt U op haar letten… ook op haar kindje, dat alles goed blijft gaan…”.

    Wég waren ze… ik ging naar boven, stopte Marcel onder … en… sliep in…!

     

    De volgende morgen (zaterdag), Niels aan de lijn:

    “Jan gaat maandag gewoon werken. Zet jij, wat hij nodig heeft in de garage… hij komt de auto halen… werkt een paar dagen vanuit ons huis… ga jij maandagmiddag ook als altijd naar kantoor, het is béter.”

     

    Ach, het leven herstelde zich zo wat. Na een paar dagen kwam Jan weer thuis. Maar de vragen bleven nog lang:

    -         Waarvoor is het goed, dat die bedriegster, die mooi-zingster en valsspeelster daar in de zon ligt te bruinen –drankje op de zwembadrand- uitzicht via bossen en bergen op de blauwe zee met de prachtige kustlijn…

    … en ik zit hier, met de najaarsstormen bonkend tegen het raam, bleekjes in de bieb –achter m’n plastic bekertje automatenkoffie- uitzicht via daken en platjes op de vale, natte straat, omzoomd door vuilnisbakken.

    -         Waarvoor kan het goed zijn, dat zíj wordt opgekalefaterd door eerste krachten in uw koninkrijk, terwijl ík Jantje, zo lek als een mandje, moet opkalefateren.

    -         Waarvoor heeft het nut, dat ik hier zit met mijn telkens weer oplaaiende woede…

          al werd ik gelukkig van een tik met de gonghamer tegengehouden.

    -         Waarvoor… zelfs nú nog dat zich verdedigen van Jan…

    “Het zit toch ín ons, mannen… dat geslaagd willen zijn, door kinderen te verwekken bij véél vrouwen (II Sam. 3:2-5). Zo’n natuurlijke neiging kan toch geen erge zonde zijn. Als Ellen haar kind heeft…

                      … natuurlijk…: ik doe zoiets nóóit weer

          … dan stilt die deining wel.

    -         Waarvoor die hoge bloeddruk, die huilbuien en zenuwen, die stress en slapeloosheid… en al die andere dingen bíj mij, die part noch deel aan die zaak had…

          … weinig daarvan bij hem… waarschijnlijk niets bij haar…

     

    Ik vertelde al, hoe ik er door kwam. Dat was echt niet aan Jan’s  ‘ook er doorkomen’ te danken. In het begin leek hij echt overtuigd van zijn zonde, maar later trok dat weer weg. Hij was soms huilerig-sentimenteel, leek berouwvol, maar had geen écht berouw. Hij had buien van wanhoop, maar blééf de prater, die zelfs die verbijstering zo mirakels mooi onder woorden wist te brengen. Zijn tijd van ‘er echt doorkomen’ kwam later. Ik ben zo blij, dat ik daar niet op heb hoeven wachten.

     

    Soms heb ik mijzelf overigens wel iets verweten. Ik hád een innerlijke waarschuwing gehad, dat het uitkijken was met Ellen. Ik vergat die tip. De nare mensen in de gemeente met hun:

          “Je maakt mij niet wijs, dat die Jo dat niet wíst,”

    hadden nog een beetje gelijk ook.

    -         Ik had de onrust in zijn ogen en opmerkingen moeten bespeuren.

    -         Aardse drukte deed mij de vele aanwijzingen over het hoofd zien.

    -         Die drukte maakte, dat ik zeven avonden lang ‘mijn ogen in mijn zak had’. Al waren ze nog zo slim in het verbergen…: ze móeten fouten hebben gemaakt. Ik had die behoren te ontdekken.

    Jullie kennen de ontwikkelingen: onverantwoord níet weten veranderde in onbarmhartig wél weten in één verschrikkelijke avond. Ik ben zo blij met de gebeden van ma en vooral van Astrid. Ik had Jan misschien wel gedóód, als er niemand voor ons in de bres had gestaan.

    Die mem… zo in de war… wilde zelfs, dat ik van Jan ging scheiden… ach: een eerste impuls… het trok wel bij.

     

    Maar hoe het ook zij… in oktober was ik erdoor… een maand van harde strijd. Toen echter was het geloof in God en Jezus weer terug. Ik stond los van Jan’s wankelmoedigheid… ik was standvastig. Ik kon de spot verdragen van de mensen, die bijna hardop, haast met leedvermaak, leken te denken:

          “Wat heb jij je een oren aan laten naaien.”

    Vrijmoedig kon ik weer van Jezus getuigen, al bloedde mijn hart (2 Tim. 4:2). Iedereen zal begrijpen, dat een bedrogen vrouw zich onttakeld, vernederd en gefnuikt voelt. Maar ik kon ook vrij en blij in de naam van Jezus zeggen:

          “Kindje daarbinnen… jij met jóuw vader…! Je bent welkom… ja… écht welkom!”

     

     

    14-06-2008, 16:51 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    31-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.4.1.

    5.9.4.0

    Gedachte

    Vragen……morrend aanvaarden

    Overwegingen:

    Kernwoord

     

     

    Situatiebepalend

    Algemeen

     

     

     

     

    Geloof in God en Jezus…:

    5.9.4.1.

    Gert Buursma

    Waarom?

    Het maakt je zeker van vergeving en belofte.

    5.9.4.2.

    Joke Donker

    Waarvoor…?

    Het maakt je standvastig en vrijmoedig.

    5.9.4.3.

    Erik Pieterse

    Niets aan te doen.

    Het maakt je rechtvaardig.

    5.9.4.4.

    Aaf Vonk

    Vooruit dan maar.

    Het is leven.

     

    5.9.4.1.

    Gert Buursma: kernwoord:

    -         Situatiebepaald: Waarom?

    -         Algemeen: Geloof in God en Jezus: het maakt je zeker van vergeving.

     

    26 november 1984.

     

    Toen broeder Gerritse bij me kwam om een bijdrage voor zijn zoveelste boek, heb ik gezegd:

    “Hé… vergist u zich niet? U gaat alle mensen langs, waarvan niets meer is vernomen sinds februari 1982. Maar ík gaf voor het laatst een interview op 18 december van dat jaar.”

    Hij zei echter, dat het geen abuis was: ik moest jullie maar weer eens bijpraten. Hij sloot:

    “Alleen Gert… geen kind hè… de mensen lachen me uit. Alles drááit in deze verhalenreeks om een baby. Ab, Karel en Richard hebben ook al zo iets… jíj toch niet!”

    Ik heb lacherig gezegd:

    “Jawel…! Lotty en ik hebben er ook geen gras over laten groeien. Jongstleden september werd ik vader… Maar ’t geeft ons niet hoor…! De mensen –u zegt het zélf- steken toch de gek met ú…!”

    Wat terneergeslagen ging hij weg… maar ach… hij vindt er wel wat op.

     

    Tja… dat bijpraten hè: jullie weten, hoe aangeslagen ik was door die verstoorde verhouding met Ilona. Het was niet zomaar een uitgeraakte verkering. Nee…:

    -         Hier was aan de ene kant iemand, die koos voor de ‘Vader der lichten’(Jac. 1:17).

    -         En aan de andere kant iemand, die de zijde koos van de ‘vader van de donkerten’(Joh. 8: 44).

    Die twee mensen hádden al voor elkaar gekozen maar konden elkaar niet vasthouden. Duister en licht hebben immers niets, dat gemeenschappelijk is (2 Cor. 6:14).

    Als ik zeg, dat ik het geloof in mijn hemelse Vader heb behouden, is dat haast een wónder…

    Jullie kúnnen niet zeggen:

    “Wat doe je toch dramatisch! Geen handvol, maar een landvol. Je bent zelf het bewijs… je hebt immers nu een Lotty… en een kind, dat Ruth heet… je toont toch in je eigen leven, dat het zo’n vaart niet loopt…!”

    Hè… wat vergrofd allemaal. Zo gemakkelijk ging het echt niet. In die lege tijd na Ilona merkte ik iets onverwachts op: Jezus, mijn hemelse Koning begon zich duidelijker in mijn brein af te tekenen. Hij kreeg minder onheldere contouren. Ik kreeg meer vertrouwen in Hem, ook al deed Hij niets aan die pijnlijke scheiding… de breuk met haar, die ik beminde, zoals ik nooit bemind had. Toen dat vertrouwen herleefde, zond Jezus bevrijders en herstellers, die mijn herinnering genazen en mijn innerlijk weer opbouwden.

    Ik vroeg:

    “Heer… waarom gebeuren al die feestelijke dingen… ik kan er zó al drie noemen:

    -         ik had zo’n onmatig verdriet, omdat mijn zielsbeminde willens-en-wetens de duisternis inging, op weg naar het eeuwige vuur (Matth. 25:41). Dat verdriet is nu zóveel matiger geworden, dat het althans drágelijk is.

    -         Ik voel me als Samuel: ook híj droeg rouw om iemand met wie hij zich verbonden voelde (1 Sam. 15:35). Die iemand –Saul- wankelde óók weg naar de vlammen. Maar U zei:    “Aan de slag Samuel… nieuwe taken…!”(1 Sam. 16:1).

          Ook ík voel, dat er andere opgaven aankomen.

    -         Ik heb nieuwe moed… waaraan dank ik die toch. Ik ken het vreselijke toekomstige lot van uw tegenspeler. Ik wéét dat Ilona dat lot gaat delen. Waarom krimpt mijn hart dan niet meer samen, maar loopt het vol met nieuw élan…

    Hoe komt dat toch allemaal… Heer Jezus?!”

     

    En toen zei God:

    “Er is iemand die heel toegewijd voor jou bídt. Jij bent een kracht in mijn koninkrijk. Daarom deed de vijand die grote aanval. Maar… óók al omdat jíj zo’n kracht bent, geef ik jou dit grote geschenk van een voorbidster…”

     

    Ik ontdekte al gauw, wie dat geschenk was: Lotty Swagers. En ik ontdekte, dat zij –evenals ik- de kant van het licht gekozen had. Ze zag met vreugd uit naar Jezus’ terugkomst… bereidde er zich op voor…

    Ilóna had eens een keer gezegd, tijdens een ontmoeting na ons uit-elkaar-gaan:

    “Ik zie Jezus’ terugkomst met ángst tegemoet. Daarom probeer ik die komst uit te stellen. Ik doe dat, door zijn volgelingen, zoveel ik maar kan, klein, dom en geestelijk arm te houden.”

    Wat een verschil…

    Nog één: Ilona is nu een generaal in het leger van de vijand. Mijn lieve Lotje is een korporaal in het leger van onze grote Vriend.

    Maar…: liever korporaal bij Hem dan generaal bij die ander (Ps. 54:11).

    Mijn kleine korporaal…: ze legde haar smalle handje op mijn hart… en de breuk werd geheeld.

    Mijn liefde voor Ilona was diep geweest, onvoorstelbaar diep. Normaal gesproken, zou ik verder vrijgezel zijn gebleven.

    De Heer wees mij echter overduidelijk de vrouw aan, die Hij werkelijk voor mij bestemd had. Zo kwam ik over mijn verdriet heen…

    Wij trouwden half 1983. Onze kleine Ruth is van september 1984. Maar daar heb ik het nu mar niet verder over, gezien het begin van mijn bijdrage. Samen met Lotty heb ik nog enkele malen achter het ijzeren gordijn gewerkt. Nu echter –met Ruth’s komst- is dat voorbij, in ieder geval voorlopig.

    Anderen nemen dat weer over. Het is ook zó: de politie dáár moet niet te lang dezelfde gezichten zien…

    Nog even dit: jullie hebben Lotty gekend in haar fanatieke tijd… helemaal over hoor…

    O ja..: en dan: het werk in de Kapel… Ik was in augustus 1983 juist oudste geworden, toen er iets afschuwelijks gebeurde: een ongeoorloofde verhouding tussen Ellen Vonk en Jan Donker leidde tot een zwangerschap. Ik was erbij met Lotty op die moeilijke avond, toen alles bekend werd. Ik kreeg de opdracht om een deel van die aangelegenheid pastoraal te begeleiden…

     

    Al die ‘waarom’s’, die ik te beantwoorden kreeg…

    -         Aaf met haar ‘waarom moet dat óns nu overkomen’. Ze was zo kribbig en stekelig in die dagen, met zo’n aangevreten geloof, geestelijk maakte ze zo’n uitgebluste indruk. Heel die bittere bazigheid van lang geleden was er weer even. God gaf haar klaarblijkelijk betere antwoorden dan ik: hártelijke, besliste, flinke Aaf is al weer terug… en… met hersteld geloof. Maar góed ook met die steeds groter wordende gemeente in een ruimer gemaakt gebouw en op hogere lasten.

    -         Ab en Nel met hun waarom’s:

     “Jan bracht ons uit de kou in de warmte en nu andersom. Wij hebben nog steeds zo’n bedroefdheid bij ons…”

          Ik heb gezegd:

    “Deze duivelse verzoeking is voor jullie tegelijk een beproeving van God, precies aan jullie draagvermogen aangepast.”(1 Cor. 10:13).

    Ze zijn gelukkig in de warmte gebleven.

    -         Suzan bezocht ik toch, al is ze dan geen gemeentelid. Haar ‘waarom’…

    “Ik als oud mens behoorde toch niet zulke erge dingen van vlakbij mee te maken. Waarom belast God mij hiermee… Ik leunde op Jan… dat kon de Heer toch zó begrijpen.”

          Maar ook zij kwam er sterker uit.

    -         Bart met zijn ‘waarom’…

    “Juist nu de gemeente mij zo nodig had… ook al met die bouwrompslomp, heb ik lang op halve kracht gewerkt, ook al omdat ik zulke knauwen kreeg. Waarom zoekt God zo’n ongelegen tijd uit voor die bijscholing.”

    Hij preekt echter weer net zo vurig als… nee: vuriger dan vroeger.

     

    Met de ‘waarom’s’van Jan, Joke en Ellen heb ik weinig of niets te maken gehad. Oudere broeders trachtten daarvoor antwoorden te vinden. Overigens had ik aanvankelijk zelf óók een levensgroot ‘waarom’. Die Ellen…! …kwám er even goed af. Van oktober tot april naar de Costa Blanca. De Van Dalens hebben daar een huis ‘Ciudad de la Luz’ (Lichtstad), vlak aan zee, ergens onder Denia (voorbehoud: 08 ). De Van Dalens zelf, families De Jong en De Raad en haar eigen ouders allemaal zo’n anderhalve maand bij haar. Helemaal gebruind, mooier dan ooit, schattig babydochtertje van zes weken bij zich, eindelijk terug. Ik heb toen wel eens gedacht:

                “Heer… waarom pakt U haar zó met fluwelen handschoenen aan…”

    Maar later heb ik beteuterd gezegd:

                “Ach… Here Jezus… dáárom…! O… sorry… sorry, vergeef me…”

     

    Toch nog even over Jan. Ik hád een gesprek met hem. Hij zat maar handenwringend te jammeren:

                “Geen vergeving voor míj… alle beloften weg.”

    Ik heb gezegd:

    “Geloof je nog in God en Jezus… wil je Hen nog steeds aankleven, dienen, volgen, gehoorzamen, liefhebben…”

    En hij…:

                “Ja… maar ik schaam me zo…”

    Toen heb ik gezegd:

    “God wil je vergeven. Je zonden zijn rood als scharlaken, Hij wil ze wit maken als sneeuw.” (Jes 1:18)

    En hij weer:

                “Ik hoop het.”

    En daarna:

    “O, ik weet het… ik kom er door…”

    Overigens was hij toen nóg niet, waar hij wezen moest. Hij kwam echter uiteindelijk –nu ja, dat hoor je nog wel van hemzelf- tot waar berouw. Daar gaat het toch maar om…

     

    Daarom: heel deze vreselijke deining, al die vragen… ze werkten mee aan Jezus’ eindoverwinning.

     

    31-05-2008, 19:58 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    17-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.3.4.

    5.9.3.4.

    Ellen Vonk: kernwoord:

    -         Situatiebepaald: Wanhoop

    -         Algemeen: geloof in God en Jezus: het is een breuk met het oude en een opening naar het nieuwe

     

    23 november 1984

     

    Nou… hier is dan eindelijk Ellen…

    -

    Volgens Jan:

    De verleidster… zeg Ján: als iemand jou een vinger geeft, dan neem jíj wel de hele hánd!

    -

    Volgens ma:

    De overspeelster… hè ma… u hebt wel gelijk, maar ik zag dat toen –in het eerst- niet zo zwaar…

    -

    Volgens Monica Willems:

    Dat sufferdje van achttien, dat onnozel halsje… léuk hoor, van je.

    -

    Volgens Jan (nog eens):

    Dat meisje met d’r verwoeste leven… ja… daar is het dichtbij geweest.

     

    Hoe is het allemaal gegaan… je bent zestien, zeventien, begin april 1983 achttien geworden. Je bent grote-stadskind… gebruikt de pil… er zijn vriendjes van jouw jaren…

                … dag Moniek, oude vrijster…

    … maar: ze zijn zo lomp, zo stom, zo achterblijvend in ontwikkeling naar de volwassenheid vergeleken bij meisjes van die leeftijd.

    Of moe en pa niets van dat alles merkten…?! Nee, zelfs niet van de pil… Zo correct, die ouwelui van mij: keken echt niet al mijn kastjes na. Daar kwam in die belangrijke maanden april – augustus nog bij, dat zij het extra druk hadden: een wereldcongres mee organiseren, en verder begeleiden.

     

    Al dat gestumper van die jochies… ik wou de liefde wel eens heel intens, heel écht meemaken. Jan –mooie Jan- boeide mij mateloos. Ik wist –diep van binnen- dat hij het kón. En ik wou dat erváren. Ik begeerde hem. Naar buiten toe had die begeerte als verschijningsvorm: dolle verliefdheid. Maar zo onschuldig was het niet.

    Nu zul je zeggen:

                “Maar dat is toch geen taal voor de dochter van een voorgangersechtpaar.”

    Dat weet ik, maar ik leidde ook een dubbelleven… Op school en verder buiten de huiselijke invloedsfeer toonde ik mij, zoals ik was: ik had het geloof in God verworpen. Dat wist dáár iedereen. Maar thuis was ik het brave meisje. Op het koor zong ik toegewijd, gaf wel eens een solo, was dan best wel een beetje ontroerd…

    Pa sprak wel eens over de ‘wereldomvattende verbondenheid van alle gelovigen’. Dan zei hij:

    “Door jouw zingen help ook jij om die samenhang steeds hechter te maken. dat lijkt gezocht, maar ik zie, hoe gretig de mensen naar je luisteren. Dan heb ik zo’n blijde zekerheid: ze schuiven weer dichter naar God toe. En … dan wordt de onderlinge band óók sterker. Denk nooit, dat je tijdrovend instuderen van die liederen vruchteloos is. Het warmt hárten… maakt die harten rijker.”

    Ik knikte maar eens, vond het wel vroom gezegd, maar ook wat slapjes. En dan dacht ik maar weer aan Jan. Een keer had ik naast hem gezeten en mijn hand op zijn knie gelegd (4.8.9.1.). Hij had echter die hand opgetild, mij vriendelijk toegelachen, maar haar toch weggedaan: hij was toen zo’n houten Klaas. Op het koor sprak hij wel eens een inleidend woordje. Kort nadat voorvalletje zei hij:

    “De Heer Jezus gaf al zijn glorie prijs om een machtig doel te bereiken. Wat wás zijn beloning groot (Ef. 1:21). Als wíj in staat zijn een offer te brengen om het wonderbare doel van Jezus verder binnen bereik te brengen: wat zal ons dát groot geestelijk gewin brengen. Wij mógen niet ophouden met strijden, als door onze bekering en wedergeboorte een overwinning is behaald… Door verleidingen te weerstaan… door ten bloede toe daartegen te strijden (Hebr. 12:4), dienen wij de overwinning te beveiligen. Alleen door wáákzaam te blijven, zullen wij in de hand van de Meester geen gebroken rietstaven blijken te zijn (2 Kon. 18:21).”

    De anderen knikten alleen maar. Ik ook, maar daarnaast wist ik, dat ik nog even had te wachten. Die hand op zijn knie… daar had hij overigens al heel wat moeite mee gehad, klaarblijkelijk…

     

    Een paar maanden later –zo begin 1983- was het net, of hij meer belangstelling voor mij kreeg. Er kwam een opvallende verandering. Eigenlijk heel typisch, want later bleek dat zijn vrouw toen net in verwachting was geraakt. Zijn onrustig geworden ogen waren voortdurend naar mij op zoek (2 Petr. 2:14). Wel, die ogen vonden de mijne dikwijls genoeg. Ik was veel bij hen thuis. Verder was er elke woensdag die kooroefening.

    De sfeer, die hij uitstraalde, werd ook anders: wilder… driester… meer opwindend. Ik had wel eens gehoord van zijn Don-Juan verleden. Dat verleden was niet dood… helemáál niet. Ik had het in die tijd juist erg druk op school, het eindexamen naderde. Ik wou echter toch zo graag eens een avontuur met een oudere, rijpere man, niet met al die kalveren van knullen. Als er al iets van licht in mij was overgebleven… bij dit soort denken doofde ook dat. Ik leefde onder hoogspanning: een slotexamen en een beraamde cursus voor gevorderden op liefdesgebied. De kaars brandde aan twee einden. Het kon allemaal, dacht ik. Maar later bleek dat het niet allemaal kon.

    Ik overlegde over ‘de zaak Jan’ met mijn hartsvriendin. Samen vonden wij als oplossing: ‘het geeft niets, dat hij getrouwd is, dat hij en zijn vrouw huisvrienden zijn, dat die vrouw in verwachting is. Er gebéurt toch niets…! Niemand hoeft het toch te weten! (Spr. 30:20). Nu ja… er gebeurt wél iets. Niemand heeft er mínder plezier. Jullie twee allebei méér. Er is alleen voordeel, niemand lijdt schade.’

    Zo was dat nu eenmaal bij ons op school, zo dachten wij allemaal…

    Allerlei tekens, knipoogjes en zo leidden tot die wederzijdse blik bij een van de kooroefeningen.

                “Ja… ik wil jóu hebben…”

                “… en ik jou…”

    Bij het weggaan was hij even vlak bij me… fluisterde:

    “Ik krijg daar opeens een idee…! Aanstaande dinsdag twaalf april half acht bij mij thuis.”

    Reken maar dat ik er was. Zo keihard als nu had ik mijn ouders nog nooit bedrogen. Maar ik joeg op Jan en was tot véél in staat om mijn doel te bereiken. Jo was weg… had ik ook wel verwacht. Ik zat op zijn knie, we kusten, veel meer gebeurde er niet. Dat alleen-maar-kussen maakte mij echter nog meer onstuimig. Dat kussen bracht mij ook voorbij het punt, waarvan geen terugkeer meer mogelijk is. Ik begeerde hem nu nog sterker: hier niet de onbeschofte gulzigheid van onhandige halfwasjes… hier de beheerste hartstocht van een volwassene. Aan het slot van ons samenzijn zei hij:

                “Zou je volgende dinsdag méér willen?!”

    Ik zei:   “Ja”…

    Om dat ‘ja’ te bereiken, wilde ik elk verder risico wel nemen.

    En toen zei hij dat schokkende, dat mij de hele week achtervolgde:

    “Als je het meest wilt genieten dien je direct op te houden met pilgebruik… de spanning… het gevaar… dat maakt het beleven heviger…”

    Ik schrok vreselijk… nam nog een paar dagen in, hield er toen mee op… ik voelde dat als een afscheid van mijn kind-zijn… ik met mijn pluche beertje op mijn brommer. Het is er nu af… wat lijkt dat allemaal lang geleden…

    Ik wist, wat ik deed… ik kende het bijna onvermijdelijke gevolg. Maar ik wílde er niet aan denken. Ik wílde de meest hevige belevenis…

    Ik had hem naar nog wat kinderlijke trant verleid. Nu verleidde hij mij op een volwassen manier. Ik werd voortaan naar dat huis toegezógen. Hij kon ook alles tegen mij zeggen. Bijvoorbeeld dít…:

    “Ik heb je expres die eerste dinsdag laten hunkeren. Ik wilde je door het dolle heen hebben. Ik wilde een ‘pilloze vrouw’. Al die anderen waren zo vervelend onkwetsbaar. Zeiden…:

                “O Jan… wat was het énig!”..

    Maar droegen niets concreets als herinnering mee…

    Een kwetsbaar wijfie… dat is nou míjn thrill…”

    Ik vroeg:

                “En Nancy dan… die wás toch kwetsbaar… en achteraf vond je dát óók niet leuk.”

    En hij:

                “Nancy werd lastig… mar jíj niet, hè poes.”

    Ik zei gehoorzaam:

                “Nee Jan…”

    O … vind me maar een sukkel…! Maar op een vreemde manier bleef mijn begeerte uitgaan naar de man, die zo’n heerschappij over mij had gekregen… (Gen. 3:16).

     

    Er waren inderdaad zes onvergetelijke dinsdagavonden. Náár was daarbij het stiekeme: na de eerste twee ontmoetingen al dat heimelijke gesluip via een achteringang. En … o ja… geen parfum… reukloze zeep… bah, wat een geknoei… En dan nog, wat tegen half elf allemaal moest worden geruimd en geregeld…

    Maar toch… die avonden, ze waren groots. Oom Ger heeft echter gezegd:

    “Ellen… geen detailbeschrijvingen. Daar gaat het hier niet om. Houd dit gedeelte kort.”

    Och, het is ook wel góed zo. Meisjes van mijn leeftijd kunnen maar beter horen over de langdurige bittere nasmaak dan over de o zo korte zoetheid. De vlam van die zoetheid werd later zo’n vernietigend vuur. Mijn vriendin en ik…! Alleen maar voordeel… geen schade…! De nadelen waren zoveel groter dan de voordelen… een scháde. Op de vierde van die zes avonden moet ik in verwachting zijn geraakt. Aan het eind van de zesde avond zei Jan:

                “Afgelopen schat… volgende week is Jo weer thuis.”

    En daarna werd alles anders…

     

    O ja, voor ik verder ga, even een antwoord op wat sommigen misschien willen vragen:

                “Als je nu de pil was blíjven gebruiken, dan hádden jullie toch alleen maar lól gehad?”

    Luister: de zoetheid zou minder zijn geweest… de bitterheid ook. Uiteindelijk hadden hij en ik ook dan echter schade geleden. En overigens… ‘blijven gebruiken’…: als je eenmaal op dat gladde ijs bent, word je altijd weer door de ontwikkelingen verrast.

     

    Alles veranderde dus: er was nog een slotuitvoering van ons koor op de gemeentedag. Ik zong mooier dan ooit, zei men. Daarna stopten de kooroefeningen in verband met de vakanties. Ik zag Jan praktisch niet meer, deed mijn eindexamen met goed gevolg, ging met een schoolafscheidskamp mee, daarna nog uit logeren. En al die tijd het groeiende weten… ik ben er bíj! Jan lichtte ik niet in. Hij had mij onverbloemd verteld, dat hij een kind bij me wilde. Ik was toen zo in een roes, dat ik die woorden maar over mij heen had laten gaan. Nu het kind zich aankondigde, verkeerde mijn ‘liefde’ voor hem in haat. Ik gunde hem zijn overwinning niet, besprak alles met mijn vriendin. Zij wist een adres voor abortus. Ik kon die wel betalen van een eigen spaarbankboekje. Ik zag echter overigens geen kans om mijn zwangerschap, onbemerkt voor thuis, te onderbreken. Alleen al die goedkeurende handtekening… Ik was misselijk en ontredderd, een sollicitatiegesprek mislukte, omdat ik zo wazig deed… ik was onbruikbaar aan het worden… Ik voelde de onrust, de deining in de gemeente en bij mijn ouders. Ik stond finaal met mijn rug tegen de muur.

    In die dagen luisterde ik naar een preek van Gert. Hij sprak over het geloof in God en Jezus, waarvan ik in mijn kennissenkring ‘buiten’ gezegd had:

                “Poeh… het geloof… moet je al die verknipte figuren zien…!”

    Hij zei erover, dat geloof in God en Jezus een breuk betekende met het oude… onze eerste situatie, die begonnen was met spot en geëindigd met spijt. Dat geloof was het beproefde redmiddel voor verknipte mensen, die niets meer te verliezen hadden. Door zich open te stellen voor het nieuwe, hadden zij opeens –in een tweede situatie- weer alles te winnen. En ik zag mijzelf… ik… .met m’n ‘poeh… die verknipte figuren’… ik was nu zelf geschift en geflipt van angst. Maar Gert sprak aan de andere kant van een door mijzelf opgerichte muur. Ik kon hem niet bereiken. Mijn geroep:

                “Gert… hélp me”

    ketste op die muur af.

     

    Bijna had ik heel mijn nood aan Leontien gebiecht, maar de woorden kwamen mij niet over de lippen.

    -         Ik riep tot God, maar Hij antwoordde niet (1 Sam. 28:5, 6).

    -         Ik beloofde, dat ik Hem voortaan stipt zou volgen… Hij luisterde niet.

    -         Ik zei, dat ik met de oude dingen wilde breken… dat ik mij open wilde stellen voor alle goede raad van Hem… Hij zweeg…

    -         Ik smeekte Hem, naar me te willen horen. Ik had niets meer de verliezen: mijn eer was weg… alles was weg. Hij hoorde niet…

    -         Ik verzekerde Hem, dat ik wist, dat ik met Hem alles te winnen had, dat ik daarom in Jezus wilde gaan geloven… geen reactie…!

    God kón ook niet op mijn noodkreten ingaan. Innerlijk was ik onveranderd zondig (Job 9:31). Mijn geest was kapot en in algehele verwarring. Dat is echter wat anders dan ‘gebroken en verslagen’ (Ps. 51:9).

     

    En het kind, dat in mij groeide, was al verder dan drie maanden. Ik durfde thuis niets zeggen en werd zo wanhopig. Ik dacht steeds meer aan zelfmoord en leed zo verschrikkelijk. Ik wist, dat ik helemáál slecht was geworden door die verhouding met Jan… dat elke deur naar God dícht was. Op een van die zes avonden had Jan gefluisterd:

    “Je hebt me verleid, kleine heks, dat was erg voor jou en mij. Maar nu verleid ik jou… en dat is voor ons allebei tienmaal erger.”

    Ik had toen geen doorzicht en had gezucht van zaligheid. Maar nu was het begrip er wel en ik schreeuwde van schrik. Mijn angst was zo groot: een papieren zakdoekje kleurde rood, toen ik daarmee het zweet van mijn voorhoofd wiste.

    Op een avond –de kaars was opgebrand… ik kón niet meer- had ik mijn besluit genomen: ik spring in het water. Nu zeg je misschien:

    “Dom kind… er zijn toch zoveel hulpbureaus en noodtelefoons… En zelfmoord… ach… dat had je tóch niet gedaan…”

    Het kan hoor, dat ik niet zover zou zijn gegaan, maar toen ik die avond vreemd schorrig zei:

                “Ik ga nog even weg”,

    lag er al een afscheidsbrief in mijn kastje.

    Door een floers van tranen keek ik naar die lieve, vertrouwde gezichten… ik zou ze niet meer terug zien. Op dat ogenblik was mijn wanhoop zo ontzettend… ik had gespeeld met Jan… en het was ernst geworden… ik had nog maar gespééld tot dusver met de idee van zelfmoord. In één seconde echter werd ook dat spel grimmige ernst…

     

    Nooit… nooit hoop ik ooit meer zoiets mee te maken.. zo zwaar… opjagend… obsederend… duivels…

     

    En toen zei ma:

                “Voor je weg gaat, even iets vragen…”

     

     

    17-05-2008, 19:02 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    03-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.3.3.

    5.9.3.3.

    Jan Donker: kernwoord:

    -         Situatiebepaald: paniek

    -         Algemeen: geloof in God en Jezus… sommigen hinderen de zoekers

     

    21 november 1984.

     

    Die vrijdagavond eind augustus 1983 zal ik nooit vergeten. Ik kwam laat thuis van de cursus Staatspraktijkdiploma twee. Er was een extra les ingelast: het was elf uur, toen ik de sleutel in het slot stak. Toen ik de trap opliep, wachtte Jo mij op. Ik zag het direct…: foute boel. Zij begon ogenblikkelijk:

    ‘Wat heb je gedaan met Ellen Vonk… alles is vanavond in eenmaal uitgekomen. Langs de achtertrap hè… langs de achtertrap kwam ze elke dinsdag, als ik weg was. Iedereen wist het uiteindelijk. Vanavond dan tenslotte kwam Suzan vertellen, wat zij had gezien… Eerst niet, toen kwam die meid, die Ellen gewoon voorom… Maar toen Ab het in de gaten kreeg –zoals hij óók al vanavond vertelde- altijd via dáár… En zij maar zeggen tegen haar moeder:

                “Ik ben bij Joke”.

    Maar ze was bij jóu… en nu is ze ván jou in verwachting…”

    In een flits overzag ik alles… Ab had ik even stilgepraat… Karel had ik met een kluitje in het riet gestuurd. Maar het kon niet duren. Het uur van de waarheid wás er. Dikwijls had ik overwogen, wat ik dan zeggen moest. En nu zei ik woorden, die ik absoluut niet van tevoren bedacht had:

    “Jij… jij kankert altijd op mij… je klaagt altijd tegen me… vóel je niet, uit welke hoek de wind waait. Die meid schuift mij gewoon iets in de schoenen. Als het echt een christenmeisje was, zou ze niet, door zo te liegen, bewijzen, dat zij de waarheid háát. Ik wéét denk ik al, wie de vader is. Wacht eens… ja… ik ken die knul. Maar ik laat dit niet op me zitten. Ik licht die toestand dóór. Rechtvaardigheid is het kernwoord in deze toestand. Er wordt méér geroddeld. Karel kwam ook al met een verhaal…

    Maar het recht zal zegevieren. Ik ben nooit gegeseld voor mijn geloof. Nu echter gebeurt dat wel door deze lastercampagne.”

    Jo onderbrak mij:

    “Hou op… hou op! Het is nog veel erger dan ik dacht. Vroeger had je soms iets van de hemel in je… nu alles van de hel…

    Zwijg alsjeblieft… ik kan je radde praat niet meer verdrágen… je ging altijd zo prat op je gladde bekkie… een natuurlijk voorrecht noemde je dat… nu sleurt je tong je het duister in. En… je masker van aardigheid en hartelijkheid valt óók af.”

     

    Ik zweeg inderdaad… woordeloos stonden wij tegenover elkaar… minutenlang. Ergens moet iemand juist toen heel krachtig voor ons gebeden hebben. Later heeft Jo verteld, dat zij in radeloze drift was geraakt na die vreselijkste avond van haar leven. Zij had een zwaar voorwerp in haar hand… in die korte spanne tijds glipte het daaruit… viel bonkend op de grond.

    En ik… ik was op de trap, twee treden beneden de overloop, waar zij stond. Als ze toch met die gonghamer geslágen had…

    Maar nú sloeg Gód mij met een voorhamer van schuldbesef (II Samuel 12:7, 13). Ik zág:

    -         Mijn toegeven aan opstokerij door satan…:

    “Je moet je als man bewijzen… bewijzen…”

    -         Mijn openen van de kooi, waarin de tijger van mijn hartstocht zat.

    -         Mijn geslaagde verleidingstactiek, waardoor Ellen –als eens Nancy (4.8.3.3.)- voor de bijl ging.

    -         Het doelbewust een jong mensenleven verwoesten. David werd door zijn stommiteit zover meegesleept, dat hij een moordenaar werd (II Sam. 11:15-17), maar ik, wie zei dat ook weer over die molensteen (Mark. 9:42).

    -         Het aanzetten van Ellen tot het bedriegen van haar ouders.

    -         Mijn geraffineerde manipuleren van Ellen, tot zij zichzelf extra in moeilijkheden bracht (haar opstoken, om de pil niet meer te nemen)… leek dat niet op de handelwijze van David, die Uria op pad stuurde met zijn eigen doodvonnis (II Sam. 11:14).

    -         Het in de war brengen van Ab, Karel en Suzan… medegelovigen.

    -         En dan –de voorlaatste mokerslag-: het meedogenloos om de tuin leiden van mijn zwangere vrouw… zonet nog … zoals ik vroeger woorden van de Heilige Geest kreeg (Joh. 14:26), zo had ik ze nu gekregen van de onheilige geest.

     

    Ik liep de trap af… het huis uit… en toen gaf God me de laatste slag.

    -         Ik zag het: zoveel mensen hinderden de zoekers naar het geloof in God en Jeuzs. Ik was één van die hinderaars… de ergste van allemaal. Wie zou ik tot afval hebben gebracht? Op de oordeelsdag zou ik het horen (Lukas 12:2).

     

    Er was alleen maar paniek. Petrus kon huilen (Matth. 26:75). David kon om genade smeken (Ps. 51:34)… maar ik…

    -         Ik kénde mijn overtreding… ze stond voortdurend vóór mij (:5), terwijl ik als een razende langs het water rende.

    -         Van een pionier van het goede was ik tot een pionier van het kwaad geworden.

    -         Door het toelaten van deze zonde, werd alles wat ik van God gekregen had, door een stormwind weggeblazen.

    -         Vanuit die ene levenskamer vol venijn was de vernietigende vlam uitgeslagen door mijn hele levenshuis. Al mijn geloof was weggevreten door bederf.

    -         En dat alles was te herleiden tot dit ene: zonde tegen God (16a).

    Ik kon echter niet vragen om ontzondiging (:9). Ik kon niet meer hopen op óóit nog eens… blijdschap, vreugde (:10), vergeving (:11), een rein hart en een vaste geest (: 12)… Ik was iemand, die Jezus’ werk tegenstond ‘van binnenuit’ en zó verraad aan Hem pleegde (Matth. 26:14, 15). Ik had in Ellens zoetheid mijn zilverlingen gehad (Matth. 26:5)… ik wilde die beloning wel kwijt (Matth. 27:5). Het was echter net of satan zei:

                “Ik heb er niets mee te maken. Bekijk het maar. (Matth. 27:4).”

    De nácht was er voor mij (Joh. 13:30)… en het eind van een verrader (Hand. 1:18) was er voor mij…!

     

     

    03-05-2008, 19:56 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    19-04-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.3.2

    5.9.3.2.

    Monica Willems: kernwoord:

    -         Situatiebepaald: Woedend

    -         Algemen: geloof in God en Jezus: velen verwerpen het

     

    20 november 1984.

     

    De ontrouw van Jan met dat sufferdje van Vonk kwam voor mij, als je het van God uit bekijkt…

                overigens: het is niet meer mijn terminologie van nú

    … wel op een heel gevaarlijk ogenblik. Ik was toch al bezig me steeds meer los te maken van al die ideeën van thuis. Nu ja, dat mag dan ook wel, als je eenentwintig bent. Op zijn laatst dán ga je toch zo onderhand definitief je eigen keus maken. En juist, terwijl dat proces gaande was, kwamen de berichten binnen. Heit riep:

    “Verraad in eigen rijen. Het ís wat voor een voorgangerechtpaar, als uitgerekend een vooraanstaand gemeentelid hun zoiets aandoet.”

    Mem vulde aan:

    “Wat denk je dan van Joke… onze eigen dochter…! Zou zij eigenlijk niet op stel en sprong moeten wegvluchten bij zo’n vent. Want… wat heeft zij voor tóekomst. Hij heeft al opgebiecht, dat hij het gedaan heeft, omdat hij het zo leuk vond: veel kinderen bij veel vrouwen… dít gaat hij méér uithalen!”

    Want ze was erg uit haar evenwicht de eerste tijd, die moeder van mij.

    Heit deed een dappere poging om de dingen weer in het goede spoor te krijgen.

    “Wij moeten proberen Jan en Joke ondersteuning te geven met ons gebed. Wij mogen de duivel geen gelegenheid geven, de bres te vergroten. Wij dienen te tonen, dat wij bij God en bij zijn werken willen horen. Het wachtwoord is: liefde, ook voor Jan, al heeft hij onze dochter dan nóg zo bedrogen…”

    Nou, ik had wel weer genoeg gehoord. Ik pakte mijn fiets, reed zo maar een eindje rond. Ik was toch zo kwáád op die sijsjeslijmer. Er kwam zo’n woede bij me op. In wat voor raar huishouden zát ik toch! Eerst jarenlang allerlei vage, vrome figuren over de vloer. Goed… dat houdt op. Maar dan zijn Jan en Joke opeens bekeerd en nemen de rol van die christelijke invasie over. Jan is beslist indrukwekkend. Hij weet zijn gedachten echt wel indringend onder woorden te brengen… zegt:

    “Ik ben zo blij met mijn nieuwe moderne overtuiging:

    -         Gegrondvest op profeten van lang geleden.

    -         Door Jezus verrassend anders herzegd.

    -         Door Paulus –toch eigenlijk een West-Europeaan in zijn denken- voor hier, voor nú en voor míj pasklaar gemaakt…

    … Jezus zei tegen mij:

                “Ik heb jou genezen van alle infecties… jíj kunt Míj winnen als hoofdprijs.”

    Ik heb geantwoord…: “ja Heer”… wat kon ik anders zeggen…?!”

     

    Boe… boe… en nog eens: boe! Ze drongen me echt in een bepaalde richting… ze waren zo beïnvloedend… En nu…?! … die slijmjurk… die gehaktbal…!

    Achttien jaar was dat kind. Hij was bevriend met het hele gezin, waartoe zij behoorde. Hoe krijgt hij het verzónnen!

    En dan Jo… heeft zij íets in uitvoering… zet hij ergens anders een halfbroer of –zus op stapel. Die deining… die onrust overal… híj met z’n nieuwe inzichten.

    Genezen van alle infecties…’t Mocht wat…! Jezus winnen als hoofdprijs. Hij joeg op een prijsje, genaamd Ellen.

    Nou… nou… ik báál van de toestand, die zulke geschifte lui voortbrengt.

    Zo raasde ik en raasde ik…

     

    Maar nu is het alweer veertien maanden later. Er is zoveel gebeurd. De kwestie van dat halfzusje voor Annemarie is zó sneu opgelost…

    Jan en Jo zijn al weer hier geweest. Hij deed warempel al weer wat brallerig, maar bond gelukkig gauw in.

    Toch kan ik het niet anders zien dan ik het zie… het geloof in God en Jezus… zoveel mensen verwerpen het… ík ook! Als gelovigen zulke dingen kunnen doen… dan hoef ik écht niet meer… laten zij mijn portie maar aan Fikkie geven.

     

    Ik woon nu op kamers; ge helemaal op in mijn laboratoriumwerk. Dáár openen zich de nieuwe vergezichten. Dáár ontdekken we oude wetten. Dáár maken we met behulp ervan dingen, die brúikbaar zijn…

    Maar die Jan, die dat onnozel halsje ónbruikbaar zou hebben gemaakt…

                Ja, dat zou ze zijn geworden als niet iedereen zich voor haar had ingespannen

    … die vént…!

     

     

    19-04-2008, 20:17 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    05-04-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.3.1

    5.9.3.0

    Gedachte

    Onrust

     

    Overwegingen:

     

     

    Bepaald door de situatie rond Jan:

    Kernwoord algemeen:

     

     

     

     

    Geloof in God en Jezus…:

    5.9.3.1.

    Bart Vonk

    Schrik

    Steeds meerderen gaan er voor uitkomen.

    5.9.3.2.

    Monica Willems

    Woede

    Velen verwerpen het.

    5.9.3.3.

    Jan Donker

    Paniek

    Sommigen hinderen de zoekers.

    5.9.3.4.

    Ellen Vonk

    Wanhoop

    Het is een breuk met het oude en een opening naar het nieuwe.

     

    5.9.3.1.

    Bart Vonk: kernwoord:

    -         Situatiebepaald: schrik

    -         Algemeen: Geloof in God en Jezus: steeds meerderen gaan ervoor uitkomen.

     

     

    18 november 1984.

     

    … Die schrik… die íjskoude, verlammende schrik, die mij beving, toen Ellen dat verschrikkelijke uitkrijste:

                “Ik ben in verwachting van Jan Donker.”

    Het versteende gezicht van Aaf, het gesnik van Ingrid en Nora op de achter-, het wanhoopsgeschreeuw van onze oudste op de voorgrond. En dan die eerste uitleg daartussen door… hoe ze wist, wat ze deed, toen zij het met die man aanlegde… Het was op dat ogenblik, of mijn hele levenshuis instortte…

    Toen… dat ópbellen… of de duivel ál zijn troepen op dít ogenblik op ons afstuurde.

    Ik was nergens meer; in deze toestand had ik nooit Jo mogen opbellen. Maar… ik deed het… riep wat nauwelijks samenhangende kreten. Aaf rukte mij de hoorn uit de hand, gilde afschuwelijke dingen. En toen was er die merkwaardige ervaring… geen geloofservaring, hoor… meer een eigenschap, die elk mens wel in zich heeft: in mijn innerlijk, in mijn hersens, was er iets, dat de schrik, de ontreddering, tijdelijk afdempte. Het bracht een summiere bescherming aan rond mijn gedachten. De ontzaggelijke deining werd er iets door afgevlakt, de onrust verminderde wat.

    Ik belde –mijzelf weer enigszins meester- Van Dalen… zei:

    “Kom zo gauw als je kunt mét je vrouw… haal zoveel mogelijk van de andere oudstenechtparen hierheen…”

    Het huis stroomde vol. Aaf was ook iets kalmer geworden: samen vertelden wij van het onbegrijpelijk erge, dat ons was overkomen.

    Diana van Dalen bracht al direct Ingrid en Nora tot bedaren… begeleidde ze naar bed… bad met hen. Totaal overstuur waren die twee… vijftien en twaalf jaar… ze konden het allemaal niet bevatten… maar al gauw sliepen ze… een wonder! En toen de broers en zussen om ons heen stonden, beschermend ons omringden (hand. 14:20)…: een tweede wonder… Aaf ervoer iets dergelijks als ik: mijn gedachten werden ordelijk, joegen niet meer als gekken achter elkaar aan, zo ook bij haar…

    Wat zíj dacht, wist ik toen nog niet, maar bij mij kwamen deze overwegingen op:

    -         Heer… ik wil ook nu werkelijk eenswillend zijn met U… wat wilt U, dat ik doen zal.

    -         … ik belijd, dat ik even aan abortus dacht… vergeef het Heer… een achttienjarige, die weloverwogen handelt… geen dom ding van vijftien, die maar wat dóet… dan zou het hoogste gebod van de liefde misschien het ‘gij zult niet doden’ buiten werking stellen… o nee… nu ook nog eens niet dat ingewikkelde denken…

    -         Heer… wie is de werkelijke raddraaier, die we gevangen moeten nemen, machteloos moeten maken… níet Jan Donker.  Ik begrijp nog niet de hele samenhang… maar de echte raddraaiers zijn de boze machten (Ef. 6:12).

    -         Heer… vergeef…: ik was zo druk… ik heb Ellen vergeten. Ik sprak wel vroom tegen haar, maar het was zo kráchteloos.

    -         Met al mijn activiteiten was ik op een dwaalspoor… nee… dat gaat te ver: uw zon verlichtte mij ook toen… ik wíl die zon niet wegpraten uit mijn leven… zij ís er… zij zal mij opnieuw beschijnen (Mal. 4:2).

     

    Aaf vertelde mij later, dat ook háár overstromende gedachten weer in een bedding kwamen. Zíj kreeg als overweging, dat ze niet in zelfvernietiging wilde wegvluchten voor Gods licht… het licht, dat door de dichte wolken probeerde te breken. Toen keek zij rond naar al die lieve, bezorgde gezichten rondom ons en dacht: onze contacten zijn nu, in dit moment van verbijstering, present. Ik wil ze benutten. En ze bad:

                “Heer, geef aan deze vrienden alle wijsheid om ons erdoor te helpen.”

    Toen verstond ze, ondanks innerlijk tumult ook Gods stem die zei:

                “Ben je helemaal verdroogd in je binnenste… kom drinken bij Mij.”

    Toen dronk zij zich moed in door innerlijk ‘de naam’ te noemen: zij zocht metterdaad haar kracht bij de Heer (Habak. 3:19).

    Zo herstelde ook zíj… voorlopig… net als ik. De oudsten legden een noodverband. Maar even goed: gezegend volk… het volk van God, dat zó eerste hulp kan geven.

    Wij kregen nu oog voor Ellen. Telkens onderbroken door gierende huilbuien biechtte zij de hele toedracht op aan Diana. De telefoon rinkelde nog steeds. Een van de oudsten stond opbellers te woord. De deurbel ging ook een paar keer over: gealarmeerde buren: of zij soms helpen konden: een zus ving hen op. Om middernacht was Ellen uitgebiecht. Om één uur bedaarde haar laatste gesnik. Toen pas lieten onze vrienden ons alleen. Ellen wankelde naar bed. Wij gingen ook. Het beschermende laagje, dat mijn brein had afgedekt, week. Kennelijk was mijn levensgeest van oordeel, dat mijn innerlijk nu klaar was voor schokverwerking. De schrik van die avond doorspoelde me opnieuw. Ik klappertandde. Aaf zei:

    “Als je niet kunt slapen, ga dan eens kijken naar Ellen… ze mag geen domme dingen doen.”

    Ik deed het licht op de overloop aan, opende voorzichtig haar deur… ze sliep als een roos… haar gezicht…: zó ontspannen… ik bracht Aaf verslag uit:

    “In haar slaap een-en-al opluchting… dacht zeker: ‘zo… ík ben mijn vrachtje kwijt… pa en ma lossen dit nu op…’.”

    En Aaf:

    “Nou… vrachtje kwijt… dat wordt februari of zo. Word je met je tweeënveertigste –misschien wel net op je verjaardag- opa.”

    We lachten… niet te geloven… een bittere lach, met toch iets van bevrijding…

    We baden: … “Heer… help.”

    Toen schreiden we geluidloos hete tranen.

    … En daarna sliepen wij in…

     

    Twee dagen later zaten wij gewoon als altijd in de kerk. Ditmaal met Ellen tussen ons, in plaats van –zoals meestal- Noortje. De zaal was eivol. Wij voelden de gebeden en het meeleven op ons neerregenen als een warme douche.

    Maar ik bespeurde ook nieuwsgierigheid, sensatiezucht… ja… zelfs… je houdt het niet voor mógelijk!... leedvermaak. De warme douche was echter machtiger dan de koude.

     

    Gert Buursma preekte. Hij had het over het geloof in God… en ook over de velen, de steeds meerderen, die daarover durfden uitkomen. Ik weet niet meer zoveel van wat hij zei…: mijn hoofd rookte. Maar iets ving ik heel duidelijk op:

    “Soms zijn er stormen in een gezin… in een vriendenkring… in een gemeente. Wij hier gaan door zo’n storm heen. Houd elkaar vast ( Ef 6 v 18)… overwin samen… Daarna zul je zien, dat door toegenomen kracht elk verlies wordt omgezet in winst: opnieuw meer mensen, die uitkomen voor hun geloof in God.”

     

    05-04-2008, 19:05 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    22-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.2.4.

    5.9.2.4.

    Astrid Willems: kernwoord:

    -         situatiebepaald: ontmaskering

    -         algemeen: geloof in God en Jezus; het maakt je tot een getuige.

     

    16 november 1984.

     

    In vorige verhalen ben ik maar terloops voorgekomen. In februari 1982 bijvoorbeeld als ‘het lieve tienertje van zestien’. Nou zeg… in mei werd ik al zeventien… nu ben ik negentien.

    -         Toen waren de gevaren, waaruit God verwacht werd mij te redden: een uit de hand gelopen schoolfeest.

    -         Toen waren de problemen nog zo in déze geest:

    “Mijn ouders wíllen mij weer naar de jeugdclub hebben. Ze hebben daarvoor reden gevonden in die verziekte schoolfuif… wat nu…”

    -         Toen moest Schreeuwschrik nog schrijven, dat ‘de tegenkrachten in mijn leven’-God en de engelen dus- toenamen.

    -         Toen kon Klankvol nog blij gestemd zijn over de beschermengel, die ik dan toch nog maar hád…

     

    Nu echter zijn én de gevaren én de problemen veel groter… nu ja: het zou gek zijn, als het anders was. Bijvoorbeeld…: de Jan en Ellen story…

    Tot hier in Noord-Friesland toe golfde de deining over de averij, die het huwelijk van Jan en Joke leed. Ik heb overigens ook zo te doen gehad met die Ellen, al kende ik ze niet… Toen later de berichten over haar beter, slechter en weer beter werden, ben ik blijven meeleven.

    -         Zij is negentien: net als ik.

    -         Zij verloor een heleboel: ik had ook veel verloren… mijn beschermengel in ieder geval.

    -         Ik stond met de rug tegen de muur… net als zij.

    -         Zij is al weer lós van die muur… ik ook.

    -         Zij loopt al weer naar Jezus toe… ik idem.

    -         Zij zegt al weer tegen Hem:

    “Met U heb ik alles te winnen… en de keus is niet moeilijk, want ik heb niets meer te verliezen.”

    … ik net zo.

    Iedereen is nu blij over haar en ook over Jan. Maar van mij weten ze niet, hoe erg ik er aan toe geweest ben. Daarom zijn ze over míj niet op díe manier blij. Nou ja… het geeft niet…

    Die Jan… getuigt al weer van zijn geloof. Pa zegt daarover zo nu en dan dunnetjes:

    “Hij is al wel weer een getuige, maar het zal nog lang duren, voor ík hem als een getróuwe getuige kan zien.”

    Tussen heit en mem aan de ene kant en Jan aan de andere is het ijs weer gesmolten na de poolwinter, die de betrekkingen een tijdlang heeft gekenmerkt. Heit heeft gezegd:

    “Jan, je hebt getoond te behoren tot Gods volk. Ik ben er nu van overtuigd, dat je diepe val toch een op-zichzelf-staand iets was en niet een uiting van je diepste wezen.”

    En Jan terug:

    “Ik kan nu weer blij enthousiast zingen:

                ‘God nam mijn zonden weg’.

    Ik blijf mogelijkheden zien om mij voor Jezus te ontplooien. Alle dingen… van succes en voorspoed en zo… acht ik nú schade… ze brachten mij tot deze verschrikkelijke zonde. Maar van nu af is het echt alleen Jezus in mijn leven.”

    Nou, dat remde heit dan wel goed af. Vertelde van Simeon en Levi, die zich misdroegen (Gen. 34:25). Hun kans om een vooraanstaande positie onder de stammen van Israël te krijgen, was toen verkeken (Gen. 49 :5-7).

    Hij sloot:

    “Heb van je toekomstige positie temidden van Gods volk maar geen te hoge verwachtingen, jongen…”

    Jan probeerde:

                “Maar Levi werd toch later in ere hersteld… (Deut. 18:1; Num. 3:12).”

    En heit:

    “Ja… goed… die stam onderscheidde zich zó in niets ontziende ijver (Ex. 32:26-28) dat God er, om zo te zeggen, niet meer omheen kon en er ook niet meer omheen wilde (Deut. 18:2). Wel… spiegel je aan Levi, je weet dan, wat je nog te doen hebt… natuurlijk vertaald naar deze tijd.”

    Maar… ik dwaal af. Welke streek had Jan uitgehaald. Wel… op een avond eind augustus 1973 belt Jo op. Mem en ik zijn alleen thuis. Ik luister mee… schrikken…! …Schrikken…!! Wat blijkt, nu ja, niet alleen uit dat telefoontje, maar ook uit wat we later hoorden…: die ouders van Ellen hebben het vreselijk druk gehad met het mee-organiseren van een campagne… maandenlang in touw. Krijgen eindelijk eens gelegenheid, met hun oudste kind te praten… Wat er toch aan schéélt…!... aan zulke alledaagse dingen als de gezinswas merk je al iets… haar gespannenheid en geringe eetlust… en nog van alles meer trekt de aandacht. Schreeuwt dat kind opeens.

                “Ik ben in verwachting van Jan Donker…!”

    Het moet geweest zijn, of er een bom ontplofte. Verwezen zitten ze elkaar een poosje aan te kijken… de luidkeels haar ellende uitgillende dochter tussen zich in… de twee andere dochters dodelijk verschrikt om hen heen staand… op dat moment gaat de telefoon…

    “Of ze wel weten, dat de hele gemeente en de hele ruimere kring daarom heen gonst van de verhalen! … geruchten over hun dochter en de  koorleider…”

    Ze hoeven geen plannen meer te beramen om de boel stil te houden…

                Dochter vér weg uit logeren sturen

    … iedereen weet ervan… overal staan telefoons gloeiend.

    Familie Vonk weet niet beter te doen dan de Donkers op te bellen. Treffen Joke… die is al overstuur. Bij haar rinkelt de telefoon ook al de hele avond…

    Allemaal over die nu plotseling doorbrekende zweer.

    Daar komt nu dit beslissende bericht van die paniekerig krijsende ouders van Ellen nog bij. Joke belt ons… je kunt wel begrijpen in wat voor gemoedsgesteldheid. Zeven maanden in verwachting en dan zo’n hel van een avond…

    Plotseling wordt ze vreemd kalm… zegt:

                “Ik hoor Jan beneden… ik hang maar op… God sta ons bij.”

    Ma en ik zitten volkomen ontdaan een paar minuten tegenover elkaar voor wij onze gedachten althans enigszins geordend hebben. Het is mem, die het initiatief neemt…:

    “Die laatste woorden…

                ‘God sta ons bij’

    maakten mij koud van angst. Zullen wij voor hen bidden.”

    Dat doet ze… en ze vraagt mij ook ook te bidden…

    Dat móet dan wel. Daar kan ik gewoon niet onderuit. Maar wat ik te overwinnen heb, voor ik mijn mond open doe…! Ik kan haar moeilijk op dit ogenblik gaan vertellen, dat ik niets meer van het geloof in God verwacht. Zoiets zou nú toch echt te véél zijn. Ik ben het zo totaal kwijt… er is zoveel gebeurd…:

    -         Een jongen, die mij grof behandelde.

    -         Vriendinnen die mij beroddelden.

    -         Iemand, die met heel andere inzichten kwam, van reïncarnatie en zo: gedachten, die op dat moment beter leken te troosten dan het geloof in Jezus.

     

    Die Ellen… ik hoorde later, dat zij die avond haar maandenlang opgespaarde ontreddering in éénmaal uitgegild heeft. Alle echtparen van de oudstenraad zijn opgetrommeld geweest  tot één uur ’s nachts. Toen bedaarde zij pas…

    En ik… toen Mem zei:

                “Bid jíj nú…!”

    had ik óók wel willen gillen… in de toestand, waarin ík verkeerde. Maar ik moest wel… ik wílde ook eigenlijk wel…

    toen ik bezig was, zág ik als het ware dit meisje van mijn leeftijd. Ik bad vurig… en terwijl ik bezig was voor háár… genas Jezus míj…!

    Mijn rug raakte los van de muur…

    -         Ik zag mijzelf, in vodden gekleed… de vodden van een filosofie, die niet wezenlijk troost. Jezus stond klaar met prachtige kleren, die voor mij bestemd waren.

    -         Maar voor Hij die aan mij gaf, genas Hij eerst de wond… de wond, die geslagen was door die jongen, die mij belachelijk maakte voor zijn vrienden… voor dat hij mij alleen liet om met hen te gaan drinken…

    -         … en Jezus genas de wond, die ‘vriendinnen’ me sloegen, vijandinnen, die aan iedereen, die het maar horen wilde, vertelden, dat ik een hoer was – en er was niets aan de hand… ik merkte, dat ook die zwaardhouw geheeld werd… dat de mensenschuwheid, die er door veroorzaakt was, wegebde.

    Zo dankbaar werd ik, dat ik mijn hart opnieuw voor God openstelde. Het geloof in Jezus stroomde direct naar binnen…

    Water, dat door een geopende sluis een schutkolk binnenschiet, vult die snel… de schepen daarbinnen rijzen in korte tijd tot het goede niveau…

    Zo voelde ik mij … en het was ook net of mijn engel terugkeerde. Ik besloot met:

    “Lieve Heer Jezus… nú dempt u de ruzie tussen Jan en Joke af… nú al begint u te herstellen, wat overal in puin ligt… ik zie het… ik ben er getuige van… dank U…”

     

    Toen ik klaar was met bidden, lachte Mem door haar tranen heen. Ze zei:

                “Kind… je hebt me getroost door dit gebed… ik wíst, dat je Jezus liefhad… maar dat je Hem zó liefhad… dat het geloof in God en Jezus je zó tot een getuige maakte… een ooggetuige, die daarover weer tegen anderen getuigt…”

     

    Wat wéten ouders soms weinig hè.

     

     

     

    22-03-2008, 18:13 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    08-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.2.3.

    5.9.2.3.

    Richard de Man: kernwoord:

    -         situatiebepaald: verbergen

    -         algemeen: geloof in Jezus en God: Jezus leidt erheen door optreden en wonderen.

     

    14 november 1984.

     

    Ja hoor… ik ben die jongen, die in februari 1982 zo’n beetje verkering kreeg met Leontientje van Oosterlaak. Ik ben die wilde knaap van toen, weet je wel met op dat leren jack: terreur… chaos… puin…

    En Leontien…: ja… dat was het meisje aan de kassa van de supermarkt…

    En nu… twee jaar en acht maanden later…: getrouwd… een baby van een half jaar. Enne… zeker ook christen geworden…? Jawel, om u te dienen.

    Ja… ’t is saai… ik kan er ook níets aan doen. Een enkele maal zit er maar zo’n afwisseling brengende man of vrouw tussen, die niet wíl. Het ligt allemaal aan die oude vent die selecteert. Nou ja… zijn zaak… stort je gram maar over hém uit. Hoe het allemaal ging…?

    Leontien had ‘nee’ gezegd, maar ‘ja’ bedoeld. Ik had de eerste aanraking met Jezus via die vent-met-de-baard op de Dam. Ik had toen hard gelachen, maar innerlijk ook ‘ja’ gezegd. En zo is het gekomen…

    Jan en Joke haalden ons heel voorzichtig binnen. Al gauw zaten we in de kapel. Ik had het er wel moeilijk mee, tussen al die rare mensen. Joke zei: als ik foeterde:

    “Er hapert niet zoveel aan die mensen. Er is nog zoveel Egypte met jóu meegegaan, toen je bekeerd werd (Ex. 12:38).”

    Eigenaardige manier van spreken. Maar op de duur snapte ik het: ze bedoelde, dat ik zoveel onaanpasbare gedachten meegenomen had in mijn nieuwe leven.

    Die moesten weg. Ik heb ze ook weggedaan. Ik heb het niet uitgesteld, wilde er geen afstel van maken. Ik wílde mijn hand in Gods hand leggen, ik wílde een werkelijke koersherziening aanbrengen in mijn leven. Het lukte… en toen deed God van zíjn kant ook veel. Ik was altijd werkschuw geweest, had ‘proletarisch winkelen’ als een deugd beschouwd. Nu ik mijn hand echter in die van Jezus had gelegd, legde Hij die knuist van mij om een heel groot stuur. Ik werd vrachtwagenchauffeur. Ik kreeg zoveel van God. Vroeger had ik gesnakt naar waarheid: ik had geprobeerd me te ontluchten door als krakersympathisant brandende autobanden naar trams te gooien. Tot mijn ontstelde, hopeloze verbazing achteraf kréég ik nooit lucht. Ik werd een geharnaste tegenstander van de hele maatschappij, maar ik werd steeds ongelukkiger. Nú leer ik om zuinig op andere mensen te zijn en word steeds gelukkiger. Bij God is bekend of en in hoeverre ik al gegroeid ben. Ik héb echter het idee, dat het met die groei helemaal niet slecht gaat. Weet je, waarom? Vorig jaar was er in de gemeente zo’n deining…: Ellen Vonk líep me toch een averij op… kreeg een kind van Jan Donker.

    Even tussendoor: weet je, dat Leontien en ik bijna degenen waren, die het eerst ontdekten, wat er aan de hand was. Op een zondagmorgen in augustus vorig jaar past mijn vrouw samen met Ellen tijdens de sam op de kleintjes in de crèche. Ziet ze opeens, hoe Ellen met een vlekkerig, rood gezicht tegen de muur geleund zit, kennelijk zo misselijk als een kat…

                “Ellen… wat is er…”

    Begint dat kind te huilen… te huilen… zegt dan:

    “Ach… ik ben zo van mijn stuk… in juni geslaagd voor het eindexamen Atheneum… nóg geen baan.”

    Nou, Leontien troost haar, maar vertelt later thuis:

    “Het was net, of ze iets wilde verbergen… o zeg…! Ze zal toch niet… er wordt gefluisterd…”

    Ik stel haar gerust:

    “Meid… nu je van jezelf het idee hebt, dat het zó met je is, denk je dat allerlei anderen ook in dat schuitje zitten…”

    Maar een week of zo later, was de beer los…

    Weet je nu, waarom ik denk, dat het met onze groei nog niet zo slecht gaat. Wij –Leontien en ik- hebben geen ogenblik opgehouden Jan lief te hebben (1 Joh. 4:7). We hadden best kunnen zeggen:

    “Heeft er ons bijgepraat… en moet je nu zien, hoe hij zo’n grietje er in luist.”

    Nee: we bleven hem met gebed steunen. Natuurlijk baden we ook voor Ellen, Bart, Aaf en Joke. Ik heb echt het idee, dat wij al verder zijn dan bij de bekering… misschien zijn we al bij de wedergeboorte (zelfde vers).

    Het was overigens wel het uur van de waarheid…

    Als je toch sommigen in de gemeente had gehoord…!:

                “Hij deugt niet…”

                “En zij al evenmin…”

                “En die ouders zijn bezig met van alles behalve met hun gezin…”

                “Je maakt mij niet wijs, dat die Jo het niet wist.”

    Die mensen wilden alleen het zwarte zien. Ze kenden die arme, geteisterde mensen niet écht… ze kenden volgens mij Gód óók niet (:8).Als ze al eens probeerden te troosten, deden ze, door gebrek aan liefde, die stakkers meer kwaad dan goed (Ruth 1: 19,20). Het ging allemaal zo moeizaam, met van die ‘in de war makerij’ er tussendoor (Job 4:17). Je vangt wel eens iets op hè… moeilijke vertroosters (Job 16:2).

     

    Nu ja… de storm is voorbij…

    het was overigens net een cycloon. Toen we dachten, dat alles over was, begon het nog eens

    ... maar nu is écht alles voorbij. Leontien en ik hebben tenminste de golven niet nog hoger opgejaagd.

     

    O ja… nog dit… een vraag…:

    “Zeg Richard… hoe kwam jij, leeuw van het asfalt, er nu toe om een lammetje te worden in de kapel?”

    Wel… Jezus leidde mij toe naar het geloof in Hem en God. Hij greep in de levens van Leontien en mij in met een optreden zó vol begrip…

    Neem allereerst Leontien… Ze dacht altijd zo van: de ‘anderen’ tegenover haar. De ‘anderen’ waren dan de mensen met diploma’s, manieren, algemene ontwikkeling, talenkennis en zo. Jezus nam dat ‘zich minder voelen’ weg. Hij gaf haar durf om cursussen te volgen. Al die ideeën van zichzelf stom vinden en daardoor bokkig en onhandelbaar worden… al die ideeën verdwenen…

    En ik!? Ik leed er onder, dat mijn vader zo dronk… tobde erover, dat ik ook zo zou worden. Ik verzette mij tegen die obsessie door alles kapot te willen maken, door naar wanorde en terreur te verlangen. Jezus leidde mij uit al mijn angsten (Ps. 107:6) en toen wilde ik héél maken, ik wilde orde en liefde.

    Ik heb Jezus’ wonderen gezien: die baan vóór en die verdwenen angst bíj mij, die andere instelling bij Leontien…

    Nu… toen heb ik Jezus de vijf gegeven. Ik heb gezegd:

                “Breng mij dan maar helemaal naar het geloof in U en in Uw Vader.”

     

     

    08-03-2008, 19:59 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    24-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.2.2.

    5.9.2.2.

    Joke Donker-Willems: kernwoord:

    - Situatiebepaald: bedriegen

    - Algemeen: geloof in God  en Jezus : kansen geeft het…in weerwil van haat en terreur.

     

    13 november 1984.

     

    Wel ….hier  is Joke…!

    Waar moet ik nu eigenlijk beginnen….een intens trieste tijd is dat geweest….zeker ook voor mij. Moet je toch proberen, je voor te stellen

    Half januari 1983 raakte ik in verwachting. Ik liep op wólken… Ik sprak met God…:5.9.2.2.

    “Dank U Heer… voor de volledige bevrijding, die U gaf van mijn vroegere angst om kinderen te krijgen (2.4.6.2.). Dank U Heer, voor de eer om weer een kind te mogen dragen: het hoogste wezen na U in het heelal is toch de mens… een geestelijk wezen, zoals ook U een geestelijk Wezen bent…

    O Heer… wilt U dit kind zo gelukkig doen opgroeien, dat het zich geestelijk ook gaat thúis voelen bij U…”

    En dan legde ik mijn hand op mijn buik en zei:

    “Liefje… wat bén je welkom… nu bén je in dít veilige wiegje… maar je volgende veilige wiegje staat al kláár…!”

    En het was, of mijn kleine schat het begréép…!

    Ik was zó verdiept:

    -         in mijn nieuwe geluk

    -         mijn deeltijd baan

    -         mijn werk in de ondernemingsraad…

    Ik had er gewoon geen erg in, dat er tussen Jan en mij een onzichtbare scheiding kwam.

    Hij kon zo goedmoedig plagen:

                “Je vroeger corpulentie komt weer een beetje terug.”

    Op een keer echter zei hij er nog iets bij…:

    “Wat zal het weer een mooi kindje zijn… het hoort toch eigenlijk tot de rechte van de mens om veel van die kinderen te hebben…”

    In die aanvulling zat een angel.

    Ik gaf terug:

    “Nou… wat lét je… Je weet, wat mijn moeder zei: (4.8.2.3.) ‘de onvruchtbare baart er zeven’… na Annemarie gaan we gewoon dóór.”

    Maar ach: dat bedoelde hij niet… deze aardige, hartelijke man… zo zachtmoedig… zo vredelievend, had ongemerkt een obsessie binnengehaald. Hij wilde véél kinderen bij meerdere vrouwen…

    Achteraf verdedigde hij dat aanvankelijk ook nog met bijbelse voorbeelden (gen. 29:28)… Net of je met véél vrouwen de band tussen god en elk mens afzonderlijk net zo mooi kunt verzinnebeelden als met één vrouw. Vroeger –naar de normen van toen- was zo’n wens: veel kinderen bij veel vrouwen, niet persé verkeerd (Richt. 10:4, 12:14). Maar nu eeuwen na de tijd, dat de zuiverder normen geleidelijk werden ingevoerd (1 Tim. 3:2)… nu kan zo’n gedachtegang alleen maar váls zijn… een drogreden om een zonde voor jezelf aannemelijk te maken… om je geweten een tijdlang te sussen…

    … Toen die obsessie in hem aan kracht won, moest hij op geloofsgebied steeds meer de pas inhouden. Ik mérkte, dat hij geestelijk achteruit ging… opeens was het echter zó druk met die extra vergaderingen… ik ontgaf het mij…

    Toen ze zouden beginnen, heb ik hem gevraagd:

    “Jantje… zou je mij zeven avonden lang elke dinsdagavond kunnen missen. Morgen is het dinsdag 5 april… die dinsdag nog niet, overmorgen heb jij koor…deze week missen wij elkaar één avond. Maar daarná ben ik zeven weken lang elke dinsdagavond weg… dus vanaf 12 april. Twee avonden zien wij elkaar niet… elke week… o Jan…!”

    En hij:

    “Dat konden wel eens zeven moeilijke avonden voor mij worden, hummeltje… maar wij hebben elke week nog vijf avonden om de schade in te halen.”

    Wat die zeven moeilijke avonden betrof, had hij veel dieper gelijk dan hij op dat ogenblik wist. Want hij had toen nog geen vaststaande plannen, voor wat betreft het gebruik ervan. Die plannen kwamen pas op de zesde april. Vanaf toen toonde zijn leven maandenlang alleen maar nare, verleugende resultaten. Vanaf toen bracht hij over vele levens smaad en trammelant. Vanaf toen liepen veel schepen averij op in zware deining.

    Zeven weken lang bedroog hij mij zo onbeschrijfelijk erg… Als ik ’s avonds afgedraaid thuiskwam, zat hij al te wachten met koffie… praatte druk… was lief en zorgzaam. En in de uren ervóór was hij met een andere vrouw geweest… hij, die altijd zei dat hij de volheid van Gods Geest in zich bespeurde… al heb je maar íets van die Geest in je, dan dóe je zoiets niet (Maleachi 2:15). Hij wél… later kwam alles uit, maar dat hoor je in volgende verhalen. Wat je denkelijk interesseert, is dit: hoe ik er door ben gekomen… hoe het nú met mij is… Wel… zelf zwanger… en dan te weten, dat een andere vrouw terzelfder tijd ook zwanger is van jóuw man… Mijn bloeddruk (2.2.8.5.) is zo nu en dan weer knap hoog geweest. Een tijdlang kon ik alleen maar huilen en niemand troosten (2.2.8.5.). Ik beet weer ouderwets nagels van nervositeit en uiterste spanning (2.2.8.5.). De slapeloosheid kwam terug (2.3.7.5.)… en de vinnigheid… de angst… het wantrouwen (2.5.8.6.)…

    Maar… de Heer Jezus greep in. Ik leerde zien, dat de uiterste haat van de duivel zich op mij richtte. Ik begreep, dat hij via Jan een ongelófelijk venijnige terreuraanval op mij deed. Ik vroeg God:

                “maar dit kán toch niet Heer… zo’n offensief…!”

    Jezus echter zei:

    “Alles, wat bij jou komt, moet eerst Mij voorbij. Ik heb het gekeurd. Het is niet te zwaar (1 Cor. 10:13). Volhouden… standhouden… je zúlt Goddelijke uitreddingen zien (Ex. 14:13).”

    En toen daalde mijn bloeddruk, kon ik weer troosten, werden mijn zenuwen gestild, sliep ik weer rustig, zonder angsten, herkreeg ik mijn zachtmoedigheid.

    Ik was ondertussen hoogzwanger – het was oktober 1983- rondom mij kolkte het schandaal… Jan was volledig van de kaart. Ik kuste hem en zie: “ik vergeef je.”

    Hij keek me aan met haast iets van verbaasde bangheid… zei toen:

    “Ik dácht alleen maar eens ooit, dat ik een man van belang aan het worden was. Maar jíj… jij bént een vrouw van allure (2.6.4.5.). Toen ik indertijd zo onttakeld, vernederd en gefnuikt werd, ving jíj me op (3.8.8.2.). Toen ík hoog te paard zat, me helemaal kon ontplooien, geéerd werd… toen deed ík dingen, waardoor jíj onttakeld, vernederd en gefnuikt werd. Maar Jezus ving jóu op… Wie zal mij na deze rotstreek nog opvangen. Voor dit grote, uitdrukkelijk (Lev. 24:11)… bewust bedreven kwaad bestaat geen vergeving (Hebr. 10:27). O God, wees mij zondaar genadig (Luk. 18:13).”

    Ik heb hem alleen gelaten met zijn wanhoop en verbijstering (Matt. 26:75). Voor het ogenblik was dat beter. Ik liep naar de slaapkamer, legde mijn hand weer op mijn buik, zei:

    “Schat… je bent nog altijd even welkom… je veilige wiegje in een veilige omgeving wacht op je…”

    En het was of het kind zijn kopje in mijn hand nestelde.

     

    Opeens wíst ik het: het geloof in God en Jezus… hoe zwaarder de haat en de terreur… hoe groter de kansen…

     

    24-02-2008, 18:53 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    10-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.2.1 averij
    5.9.2.0
    Gedachte
    Averij

    Overwegingen:
    Bepaald door de situatie rond Jan: Kernwoord algemeen:

    Geloof in God en Jezus…:
    5.9.2.1. Karel Hartog Liegen Kansen: tegen weerstand en dwarsheid in.
    5.9.2.2. Joke Donker Bedriegen Kansen: in weerwil van haat en terreur.
    5.9.2.3. Richard de Man Verbergen Jezus leidt: optreden en wonderen.
    5.9.2.4. Astrid Willems Ontmaskering Het maakt je tot een getuige.

    5.9.2.1.
    Karel Hartog: kernwoord:
    - situatiebepaald: liegen
    - algemeen: geloof in God en Jezus: kansen tegen weerstand en dwarsheid in.

    Suzan kwam nog bijgepraat over die dik tweeëneenhalf jaar, ik niet… Je moet rekenen: een oud leven… daarin gebeurt niet zoveel. Maar als je jong bent, is dat wel anders…
    Ja hoor, ik ben getrouwd met Carla… babytje in de wieg van twee maanden…
    Een van de directeuren van een B.V., een industrieel ontwerpbureau. Zeg maar eens, dat ik niet aangepakt heb. Zoveel overwinningen behaald met Gods hulp: zijn kostbare olie is over mijn leven uitgegoten. Dat is wat anders dan de namaakolie van mooie, maar onvruchtbare gedichten, zoals vroeger. Ademloos luisterend heb ik de woorden van Leen en Inge de Raad ingedronken in de geestelijk vernieuwde ‘aula’. Ik heb leren inzien, dat mijn gebroddel als pasbekeerde er bij hoorde... echter ook, dat het zaak was, dat het nú verdween. Je herinnert je toch mijn gedram van 1981, pal na mijn bekering, tegen mijn natuur in. Hoe ik anderen opjutte om háást te maken met de doop in water en de doop in de heilige Geest. Al dat onrustige is weg. Ik zou het ook niet kunnen gebruiken in mijn nazorgwerk bij de ziekenomroep.
    Een voorbeeldje: we komen in het kader van die nazorg ook in bejaardentehuizen. Tref ik daar zo’n broos dametje aan. Gesprekje… neen… ze is niet gelovig. Toch was het net of het geloof haar even beroerde… Even was het, of iets of iemand haar influisterde:
    “Je wordt pas gelukkig, als Jezus de grote Aanwezige wordt in je leven… als dat leven ingericht wordt naar zíjn wil…”
    Maar het was allemaal niet blijven hangen… Toen zij die ervaring had verteld, keek ze mij vol verwachting aan. Wel… dan ga je toch over zo’n fragiel leven geen vonnis uitspreken van ‘gemiste kans’ enz. … Niet juist ook… maar in 1981 zou ik dat nog gedaan hebben, verkeerd geharnast, als ik toen was. Ik ben zo blij, dat God mij pas in dit deel van zijn wijngaard aanstelde, toen ik –na mijn bekering- een verdere loutering had ondergaan. Door die bekwaammaking heb ik de woorden gevonden, die in haar geval ‘van pas’ waren (Spr. 15:23).

    Nu ik het zo over opheuen en opjagen heb, schiet mij opeens Jan te binnen. Ik mocht wat tegels aandragen voor zijn pad naar Jezus toe. Wel… hij is dat pad gaan lopen… zó koninklijk… zó veelbelovend. Maar later is er me toch een situatie ontstaan! Misschien hebben ze hem –als pasbekeerde- te veel verantwoordelijkheid gegeven (1 Tim. 3:6):
    - de koorleiding
    - huisbezoeker
    - jeugdwerk.
    Nu ja… dat dénk ik maar hoor. Maar feit is, dat hij –zoals ze dat wel eens zeggen- ongelofelijk hard ‘op zijn bek viel’(2.5.8.7.). Hij kreeg een verhouding met de dochter van Bart en Aaf. Mens… terwijl die twee, nóch Jan, Jo of Ellen, het in de gaten hadden, gonsde het al van de geruchten, leed Gods naam al schade door alle gepraat (2 Sam. 12:14)…
    Ik hoorde er ook van, zei tegen de brenger van het bericht:
    “Heb je er al met Jan of Ellen zélf over gepraat (Matth. 18:15,16).
    Heb je die ouders gewaarschuwd of Jans vrouw?”
    Nee… hij zou wel oppassen… de brenger van slechte tijding werd meestal verdacht van leedvermaak. Toen heb ik zélf Jan opgebeld. Ik kreeg hémzelf, vroeg:
    “Jan, wat zijn dat toch voor rare verhalen, die de ronde doen… geheime bezoeken van Ellen Vonk bij jou thuis…”
    Even hijgde hij van schrik… toen was daar al weer zijn gladde reactie:
    “Och… allemaal laster… ik weet, dat die praatjes in omloop zijn. Maar al die roddelaars zullen met beschaamde kaken staan, als ze zien, dat van al hun leugens niets waar is (1 P. 3:16).”
    … en zo ging hij nog even door…
    Nou… wat doe je dan… ik had het idee, dat hij loog… maar die woordenvloed hè…
    Ik heb het verder laten gaan… heb later nog zitten nadenken. Petrus loog ook zo náár… toen… op die binnenplaats (Matt. 26:69,70). David verzon ook allerlei listen in de zaak Bathseba (2 Sam. 11:8)…
    Zo was Jan ook bezig… ik wist het… maar ik wist het niet zéker… de gave van kennis (1 Cor. 12:8) is bij mij nog zo omsluierd.
    Overigens… ik zag voor mijzelf geen andere taak meer dan stille voorbede.

    Jan was van een andere gemeente… viel onder een ander gezag. Ik had met hem gesproken… misschien luisterde hij naar mij, hield er mee op (Matt. 18:16)…
    Wel… een paar weken later golfde de deining aan … er was averij tot-en-met.

    Genoeg over Jan. Ik hoor vragen:
    “Hoe Carla en ik het eens werden.”
    Ik zou het graag vertellen, maar het mag niet van Ger.
    “Ophouden Karel… de uitgever!”
    Flauwe vent…: niet de uitgever… maar hij… hij…! Nu ja: Carla komt ook aan de beurt. Zij moet er dan maar mee beginnen.

    Tot slot nog iets over mijn tegenwoordige werk voor Jezus. Ik heb na mijn bekering mijn wedergeboorte ervaren. Van ‘geloof áán’ kwam ik tot ‘geloof in’ God en Jezus. Toen pas kwamen de gróte kansen. Er was veel weerstand. Als een schans werd die opgeworpen. Maar mijn nieuwe, milde overtuigingskracht slechtte die barricade in liefde. Er waren veel door dwarsheid ingegeven bedenksels. Mijn door de Geest gegeven woorden turnden die om. Van satan vrijgekomen mensen mocht ik op die manier ‘gevangen nemen’ voor de Heer (2 Cor. 10:5). Zo ervaar ik het nu… zo zal Jan het ook weer eens ervaren. Hij had geen wroeging als Judas (Matth. 27:3-5), maar berouw als Petrus (Matth. 26:75). Eens zal hij helemaal opgekrabbeld zijn. Dat kan overigens nog wel even duren. Dán mag hij zijn vroegere werk om overtreders Gods wegen te leren, weer opnemen. Maar vóór de zondaars zich weer op zijn woord gaan bekeren (Ps. 51:15)… oh la la… it ’s a long way to Tipperary.

    10-02-2008, 18:37 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    27-01-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.1.4

    5.9.1.4.

    Suzan de Waal: kernwoord:

    -         bepaald door situatie: de val voltooid

    -         algemeen: geloof in God en Jezus: altijd nieuwe kansen

     

     

    10 november 1984:

    Weer datzelfde: een gat van eind februari 1982 tot november 1984. Ga er maar aan staan…O ja… van míj weten jullie van láter nog iets: Jos van Dalen schrijft in december 1982, dat ik op hem de indruk maak, iets te dementeren (4.8.4.2.). Bedankt Jos… Nou ja… het zóu kunnen: zesenzeventig jaar. Maar… het ís niet zo. Waarom Jos me toen wat suffig vond? Hierom: ik was toentertijd heel erg met mijn gedachten betrokken op een antwoord, dat maar niet kwam…

    Wij –mijn man Wout en ik- hadden namelijk een verzoenende brief geschreven aan zoon en schoondochter Ferdy en Carolien. We leefden al dertig jaar met hen in onmin. Het werd dus zachtjesaan wel tijd. Die brief was –toen Jos op bezoek kwam- al tien maanden geleden gepost… nóg geen bericht terug.

    Daarom leek ik wat afwezig. Mijn hárt was bezeerd door die uitgestelde hoop (Spr. 13:12).

    Laat er nu toch in februari 1983 een lief antwoord terugkomen…! Bleken we in het adres van onze brief vermeld te hebben: Australië… in plaats van Nieuw-Zeeland…! Een heel wérelddeel hebben ze afgezocht, voor ze het ergens anders probeerden. Als Jos mij ná februari 1983 ontmoet had, zou hij niet meer over dement hebben gesproken. Wat knápt een mens er van óp, als een hartenwens wordt vervuld (Spr. 13:12).

    Wout en ik zijn ná die moedgevende gebeurtenis nóg meer gesterkt in ons geloof. Het lijkt wel, of we vernieuwd worden… of wij iets van onze jeugdige veerkracht terugkrijgen (Jes. 40:31).

    Wij zijn voortrekkers geworden in onze kring: die van de oudjes. Mijn reuma kwelt me niet zo… ik lóóp ook wat gemakkelijker… wij komen er wat meer uit. Ik zal je vertellen, dat we op de bejaardensoos spréken over ons geloof in Jezus: pioniers zijn wij geworden.

    Wat zeg je dáárvan…!

    Wel… wij waren  altijd kerkelijk meelevend. Maar nu zijn wij minder kerkelijk en meer levend. We klemmen ons ook niet meer vast aan vele aardse zekerheden: ‘je pensioen’, trouwens: daar wordt aan geknabbeld (Matth. 6:19,20). We klemmen ons om hulp vast aan Jezus…

    Ik zie nóg de bovenbuurman –Jan Donker- na zijn bekering voor het eerst bij ons komen om van zijn geloof te getuigen. Wat wás ik dwars en vol opzettelijk wanbegrip. Maar het verloren, doodse land van mijn innerlijk liet zich de zoele regen van de hoop niet afnemen. De duivel zei:

                “Ach… een strovuur… dit kan toch bij deze avonturier geen stand houden.”

    Ik liet mij echter niet in de war brengen. Ik merkte iets aan de worm van triestheid, die aan mijn innerlijk knaagde. Die ging steeds meer dood, als ik naar Jo luisterde. En… als ik mijn oren niet sloot voor datgene, wat Jan zei…: dan ontplooide zich mijn geloof in Jezus en in God.

    En toen schreven wij dan die brief…

     

    Jubel de jubel…!... maar nu is het de tijd, om iets héél naars te vertellen: iets, dat ons zó in opschudding heeft gebracht. Het is voorbij… de deining is over… maar het is me wat geweest! Het is zo’n lange geschiedenis… ik vertel er maar een stukje van… van het donker, dat altijd op de loer ligt om het licht de baas te worden (Joh. 1:5).

     

    Je weet, dat

    -         Ab en Nel              (7a boven)

    -         Wij                        (7b beneden)

    -         Jan en Joke            (7b boven)

    buren zijn. 7a beneden is pakhuis en garage (2.5.8.3.). Vóór de splitsing van 7 was er een binnentrap naar 7b boven. Die is gebleven, maar de toegangsdeur naar de garage zat op slot. Twee jaar geleden ging Jan daar zijn auto stallen. Hij kreeg de sleutel van die binnendeur. De garage heeft een achteruitgang op een stil plein.

     

    Zo ongeveer half mei 1983 spreek ik op de bejaardensoos een dame, die aan dat plein woont. Die zegt:

    “Zó vreemd… is die Donker boven u nu écht O.K. Al vier weken lang -gisteren ook weer-: … dinsdagavond half acht precies: aardig meisje met een brommer –pluche beertje als versiering-… stalt de brommer bij het bloemperk, verbergt die daar haast… steekt dan het plein over… klopt op de garagedeur. Die gaat direct open… wég is ze. Om half elf komt ze er weer uit… pakt haar brommer… verdwijnt…”

    Ik ga er niet zo erg op in, vertel het echter aan Wout. Hij besluit:

    “We gaan poolshoogte nemen. Jo heeft al weken lang –juist op dinsdag- die CAO vergadering. Ik vind het bedenkelijk…”

    Dus we stellen ons verdekt op… half acht: net zoals gezegd. We herkennen de jongedame ook: we waren op de Paasuitvoering van het kapelzangkoor. Dit meisje-met-de-brommer zong bij die gelegenheid heel mooi een stukje alleen. Jo legde toen uit, dat het Ellen, de dochter van de dominee was. ’s Avonds: tegen half elf: twee paar voeten stommelen de trap af… de binnendeur knarst… de garagedeur klapt.

                “Als wij dit volgende week weer merken, gaan we die ouders waarschuwen,”

    besluit Wout.

    Maar de volgende week…: geen brommer…

    Later… veel later… komen wij er evenwel achter dat de CAO juist in diezelfde tijd rond kwam. Overigens ben ik wel direct voor deze zaak gaan bidden… wel wat ongericht… ik wist niet goed, waarvoor ik bidden moest… maar toch…

    Nog weer later… een commotie… dat meisje Vonk blijkt in verwachting geraakt. Nog weer later… terugrekenend…: dat moet gebeurd zijn op een van die avonden. Die verhouding zal er al een poosje geweest zijn, maar in die weken is hij fataal voor hen geworden. Ze waren in zonde gevallen… in die periode is de val voltooid.

     

    Ik heb het nu niet over de schrik voor alle anderen. Ik beperk mij tot mezelf. Wat een schok op zo’n hoge leeftijd…

    Jan Donker… als getuige van het geloof: geduldig onder mijn onwil. Ging dóór met het uitgieten van Gods zegen boven mijn verschroeide leven. Dan houd je op de duur die zegen vast: je merkt dat de kaalvretende worm daarbinnen sterft. Je houdt je oren en ogen wijd open voor méér van de Heer…

    Maar altijd blijft er de dankbare idee: zo gelukkig er mee, dat Jan als een goede boodschapper voor het eerst het volle evangelie bracht (Jes. 52:7).Er blíjft het geestelijk leunen tegen Jan aan. En dan opeens is Jan weg… weggevallen… en je staat alleen. Je moet je vreugd voortaan rechtsreeks van God afbidden. Satan sist:

                “Ik zei het toch al…!”

    Jan is er niet meer… heeft zich althans als helper onmogelijk gemaakt.

    O ja… ik weet wel… hij is weer overeind gekomen… fijn. Ik ga hem niet bedroefd maken door hem aan zijn misstap te blijven herinneren (2 Cor. 2:7). Wat hém is gebeurd, kan andere mensen ook overkomen. Ook zij kunnen zó in verzoeking komen (Gal. 6:1). Maar zijn prestige bij míj is hij kwijt…

    Zo onzéker als ik mij een tijdlang voelde…

    Van het geloof in God en Jezus bleef maar zo’n dun koordje over, toen Jan’s sterke touw er uit was gevlochten. Ik heb gebeden:

    “Heer… help me… het draadje is zo nietig, het bestaat uit niet meer dan twee snoertjes… van Wout en van mij. Althans beter dan één snoer, maar er moet toch wel wat gebeuren!”

    Toen vlocht de Heer zijn snoer er door en het wérd me toch een onbreekbare kabel (Pred. 4:12)! Nu kan ik er van alles aan hangen. Zélfs het verzoek in de vervolgbrief uit Nieuw-Zeeland:

                “Kom toch eens… wij betalen…!”

    Ik durf het aan om daarheen te gaan. Ik ben blij, dat mensenkoord vervangen is door Gods koord. De hele Jan-Ellen toestand is per saldo goed voor me geweest. Ik ben beproefd, maar uiteindelijk heeft de Heer mij wel gedaan (Deut. 8:16). Nieuwe kansen voor het geloof in God en Jezus…

    Nieuwe kansen… nieuwe kansen…!

     

    27-01-2008, 18:09 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    13-01-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    5.9.1.3.

    Ab van Baan: kernwoord:

    -         Bepaald door situatie: de val.

    -         Algemeen: geloof in God en Jezus kan worden weggevreten door bederf.

     

    7 november 1984:

    Het laatste, dat jullie van mij hoorden, dateert van begin februari 1982: meer dan tweeëneenhalf jaar geleden dus. Ik vertelde toen van onze bekering. Daarna zijn wij in de kapel gaan kerken. Ik moet zeggen, dat er veel úitgekomen is van wat ze daar beloofden. Ze zeiden:

    “Ab en Nel… jullie verleden was een dode boel, maar jullie staan vóór een levende toekomst. Deze samenkomsten hier…:  je zult zien, hoe zinvol die voor jullie zijn. Ze gaan jullie leren om op stevige grondslag te staan.

    Ze helpen jullie op de been. Gods naam wordt in die samenkomsten verkondigd. Daarom wóónt Hij er. Daarom is er genezing… niet alleen, niet allereerst voor een lichamelijk ongemak… nee: voor geest, ziel en lichaam (Joh. 5:23, 24).”

    Het was wáár… geen woord teveel gezegd. Vanaf toen deden we bijvoorbeeld –want dat leerden we daar – allerlei dingen in de naam van Jezus (Col. 3:17). We bevalen ze als het ware aan Hem aan (Spr. 16:3). En we wérden toch voorspóedig (1 Sam. 18:14) … in allerlei opzicht. Ik raakte niet werkloos bij dat centrale verwarming servicebedrijf. De zaken trokken weer aan. Ik hield niet alleen werk… ik werd zelfs sectiechef buitendienst…

    Kim – ons dochtertje – is nu een lief ding van bijna zes.

    Dat urenlange gegil  is helemaal overgegaan, toen we bij Jezus kwamen. Er is ook al weer een broertje van tweeëneenhalf. Nel is de rust zelf… nu ja… dat nare gedoe rond Jan –straks meer daarover – heeft haar wel geschokt, maar dat is nu voorbij. De deining over dat geval was trouwens algemeen in de gemeente en daarbuiten. In de gemeente hadden we toen net leuke vrienden, nieuwkomers, Rienus en Mieke (5.3.6.). Die waren zó weg… zijn overigens ook al weer terug…

    Met het oudstenechtpaar Van Dalen hebben wij een vaste band behouden. Een Christen heeft als regel veel geestelijke leermeesters –fijn hoor, overigens- maar weinig geestelijke ouders (1 Cor. 4:15). Nu… ouders… dat zijn zij voor ons. Net zoals de familie Vonk voor de Donkers… ach gunst… wat lám was dat toen toch… die toestand: juist tussen hén…

    Ik ben tegenwoordig goed bestand tegen de aanvallen van de duivel. Ho, ho… kalm aan nou…: ik heb gelezen, wat Ger in vorige boeken te goeder trouw aangaande Jan doorgaf. Laat ik blij zijn,dat ik door Gods genade sta… opletten, dat ik óók niet val (Gal. 6:1). Jan krabbelde op… maar zoals hij gehávend was…!

     

    Ik ben ook geen eenling meer. Mijn hoekigheid, grilligheid en spotzucht zijn -voor het moment– over. Ik ben niet meer zo tegen dít of tegen dát. Ik heb nu veel te veel om vóór te zijn.

    Met Nel is de verhouding prima. Na mijn promotie had zij geen moeite meer met mijn nederig werk. Ik voelde mij niet meer zo kleintjes bij haar wat ‘deftiger’ afkomst. Dat zeg ik even verkeerd…: die misstand was al voorbij na onze bekering…: daarná was er die bevordering. Pas toen wij de overwinning over iets hinderlijks hadden behaald, nam Jezus dat hinderlijke weg…

    Bij veel mensen kan er verwarring zijn over Jezus, maar niet meer bij ons tweeën. Hij laat ons horen bij dát deel van de mensheid, dat eeuwig leeft. Wat een vooruitzicht!

    Daarom dien ik mij te vermannen, zelfs ten aanzien van neerdrukkende ervaringen…: die story van Jan en Ellen maakt me zelfs nu nog van tijd tot tijd bedroefd. Maar… ná de vreugd, die in mijn hart kwam, behoort er daar geen droefheid meer te zijn. Ik behoor mij altijd te verblijden (1 Thess. 5:16). Wel… dat lukt nog niet steeds. En zo is er nog wel méér. Een ding bijvoorbeeld zie ik op het ogenblik als héél begeerlijk en –door mij- nog lang niet bereikt, liefde voor mensen, zoals God die jegens mij heeft. Dat is toch wel het hoogste, dat te bereiken is. Ook die heel bijzondere liefde hoop ik te ontdekken…

     

    Nu over Jan… o ja… eerst nog dit: wat ik nu over mijn leven vertelde, kan –in het algemeen gesproken- gaan gelden voor alle handarbeiders:

                Voegers… opperlui… tegelzetters… elektriciens…

    Het kan ook gaan gelden voor alle leden van de rode bond… ook voor alle stemmers op een linkse partij. Het geloof in Jezus ís niet iets, waarvoor je als rechtse sufferd altijd in de Christelijke hoek moet hebben gezeten. Het ís niet alleen voor kantoorvolk. De duivel zegt:

                “Het geloof is voor een ánder.”

    Hij liegt… het is voor jóu…!!

     

    Nu dus over Jan...: Je weet, dat ik me vroeger nergens bij aansloot. Maar in de kapel wel…! Ik werd bas in het gemeentekoor. Ik heb die toestand tussen Jan en Ellen zien groeien. Na mijn bekering onderscheid ik veel dingen zo flitsend snel. Ik ben veel meer ad rem en alert. Dat is de keerzijde van mijn vroegere snerende gevatheid… mijn direct er op springen, als ik een zwak punt ontdekte.

    Misschien had ik al bij het eerste signaal moeten waarschuwen. Paulus was er ook direct bij, toen het met Petrus –overigens op heel ander gebied- fout begon te lopen (Gal. 2:11). Nu ja… dat is nu eenmaal niet gebeurd. Maar… ik werd ook later weer met mijn neus op die zaak gedrukt. Ik heb namelijk méégemaakt, dat ze in zonde vielen. Nu zul je zeggen:

                “Daar roepen ze jou toch niet bij…!”

    Ik leg het je uit.. .Op een avond, zo half april vorig jaar, ontmoet ik Jo. Ik kom door overwerk laat thuis, tegen zeven… zij gaat net weg. Ik vraag waarheen… En zij:

                “Naar de ondernemingsraad.”

    Er zijn, vertelt ze, onverwacht flink wat avondvergaderingen in verband met de nieuwe CAO, een paar weken lang elke week een vaste avond. Pas om elf uur denkt ze als regel thuis te zijn. Ik maak nog een praatje: ze was toch uit de OR vanwege die eerste zwangerschap… en nu voor de tweede maal zó en toch er weer in…?! Ja… liep allemaal beter, nu die lastige chef, die Hendriks, weg was.

     

    Ga ik om acht uur een brief posten… staat er een brommertje voor de deur… ik herken dat apparaat aan een opvallend dingsigheidje… het is van dat meisje Vonk.

    Half elf...: brommer weg… elf uur…: Jo thuis.

    Volgende week, zelfde dag: van hetzelfde laken een pak. Om het volgende goed te begrijpen, moet je in aanmerking nemen:

    -         Dat ik Jan al jaren ken.

    -         Dat ik mij een aap geschrokken was, toen ik de blikken zag, die ze wisselden.

    -         Dat ik me altijd nogal zonder omslag uitdruk.

    Ik klamp Jan de dag daarop aan en zeg:

    “Het is mis tussen jou en die dochter van Bart. Haar brommer staat hier als Jo weg is… En… ik zag op het koor al, hoe jullie naar elkaar keken.”

    Hij schrikt zich wezenloos, brabbelt zo wat…

    Ik denk even na, vind dan de moed om te zeggen:

    “Het was al de tweede keer. De eerste keer is het misschien bij een zoentje gebleven. Maar ditmaal niet. Dat kan iedereen toch op zijn vingers natellen. Zo was het vroeger met je. Nu je wéér zo begínt, zal je –wat dit betreft- nog wel niets veranderd zijn.”

    Hij herstelt zich… begint uit te varen:

    “Helemaal niet… helemaal niet. Zo’n kind heeft vragen… ze wil antwoorden hebben. Jij moet niet denken, dat ‘het ergens naar raden’ van jou hetzelfde is als de gave van kennis (1 Cor. 12:8)… enz…”

    Ik zwijg… er komt ook zoveel op me af. Ik heb hem geleidelijk zien veranderen van een straatvechter, een rokkenjager en een vrouwtjesdief in een strijder voor God.

    Een geloof in Jezus, dat hij uitstraalde… onweerstaanbaar…!...

    En nu…: voor mijn ogen…!...

                Kennen jullie dat boek van Dr Jekyll en Mr Hyde?

                … hoe de ‘goede’ verandert in ‘de slechte’.

    Ik keek hem aan: daar stond niet: ‘Jekyll’… vol van geloof en van de Heilige Geest…

                Ik bedoel natuurlijk niet, dat die man uit dat boek zo was

    … hier stond: ‘Hyde’…: elk spoortje geloof was weggevreten door het bederf, elk greintje licht opgeslokt door duisternis…

     

    In mijn verwarring van dat moment wist ik alleen te zeggen:

                “Nou… sorry dan… maar vermijd voortaan ook de schijn van kwaad.”

    En eigenlijk twijfelde ik al weer of mijn originaliteit mij niet op een dwaalspoor had geleid.

     

    Ik ben blijven zwijgen… wist me met de toestand geen raad… ontgaf mij zelfs de hele zaak na een paar maanden, toen ik verder niets merkte.

    Tot aan dat moment van het mij ontgeven heb ik wel voor deze zaak gebeden… daarna verflauwde mijn gebed.

     

    Toen echter barstte het schandaal los…

     

    13-01-2008, 15:56 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    30-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    5.9.1.2.

    Aaf Vonk: kernwoord:

    -         bepaald door situatie: de verleiding niet weerstaan.

    -         Algemeen: geloof in God en Jezus kán worden aangevreten door bederf.

     

    6 november 1984:

    Je hebt al wel gemerkt, dat er tussen Jan en Ellen iets begon te groeien, dat totaal niet deugde. Laat mij er ook iets van vertellen, als moeder van Ellen, als vrouw van Bart, de voorganger. Sinds hetgeen wij de vorige maal vertelden, is al weer zo’n tijd verlopen…: twee jaar.

    In die twee jaar gebeurden er nare dingen, die mijn sprankelend geloof in God bijna uitblusten. Ik heb mee moeten maken, dat mijn geloof in Jezus erg werd aangevreten. Ik heb ervaren, hoe door allerlei tegenslagen de kribbigheid, de koppigheid en de bazigheid van vroeger weer zo nu en dan terug keerden. O… wat een jaren…

    Maar ik moet me beperken. Ger zegt:

                “Klein stukje Aaf… één onderdeel belichten… je komt nóg een keer aan de beurt.”

     

    Jan en Joke… wat waren wij trots op ze. Soms beschouwde ik ze als onze geestelijke kinderen. Dan zei Bart:

    “Aaf… het ís niet allemaal ons werk. Hoevelen hebben al niet vér voor ons het geloof in die harten gezaaid…”

    Ik was dat wel met hem eens. Eén keer merkte ik overigens op:

    “Toch ben ik heel blij om samen met jou dit werk te mogen doen. Neem nu de Donkers. Wij hébben dan toch mogen begieten, al zal een ander hebben geplant (1 Cor. 3:6,7). Je zult zien…: die lui worden een zegen voor grote groepen… misschien wel voor de hele schepping (Rom. 8:19). Zoals zij nu hun omgeving al zegenen. Die Jan hè… ik ben bepaald op hem gesteld…”

    En Bart weer…:

    “Nou zeg… vergeet Joke niet. In mijn gedachten heeft díe een ereplaats. Als díe toch tot volle ontplooiing komt…”

     

    En toen kwam er iets anders tot ontplooiing…

    Onze dochters waren kind aan huis bij de Donkers. Joke was zo echt een praatpaal voor hen. Als Jan thuis was, praatte hij natuurlijk mee. Dan was er ook het zangkoor, waar Jan dirigeerde. Ellen werd nog wel eens tussen de koorleden uitgehaald voor het geven van een sopraansolo. Op dat koor is het misgegaan. Of eigenlijk veel eerder, denk ik. Zulke dingen groeien…

    Hoe het nu kán, dat een jong ding zo stapelgek wordt op een veertien jaar oudere man…?! Och… er is natuurlijk wel iets ter verklaring te zeggen. Hij zag er na zijn bekering elke dag beter uit. Werkelijk een knappe vent. En toch was er nog iets van dat drieste van vroeger… uit zijn wilde jaren. Dat kán hem voor zo’n tiener extra aantrekkelijk hebben gemaakt. Achteraf is gebleken, dat hij dat verleden nooit helemaal had afgelegd. Nu wel… daar ben ik zó zeker van. Maar waarom moeten er toch eerst brokken worden gemaakt…!

    Die ógen ook hè… die hadden toch nog iets onrustigs, werden ook gaandeweg méér onrustig, zonder dat wij het ons realiseerden. Die ogen waren naar iets of iemand op zoek. Later is het allemaal duidelijk geworden: die ogen waren op zoek naar een overspeelster (2 Petr. 2:14). Hij wilde méér kinderen en zocht naar nóg een vrouw, om nóg weer één van die door hem gewenste kinderen te dragen.

    En toen zij weer eens een keer heel mooi een aria had gezongen, keek hij haar waarderend aan. Zij keek naar hem… en toen wist hij: daar is de vrouw, die ik zoek. Tot zover heb ik alles kunnen reconstrueren uit wat ik achteraf hoorde…

    Maar… waaróm zij hem zo aankeek, dat hij zekerheid kreeg… ik wéét het niet… ik wéét het niet… In ieder geval: in dat elkaar aankijken zat het donker, dat het licht opat.

     

    En tóen kwam die avond…

                “Mams… ik ga nog even naar Joke.”

                “Goed kind.”

    Joke was niet thuis… Jan wél. Toen heeft ze op z’n knie gezeten… hebben ze elkaar gekust… verder nog niets…

    Eerst…: die avond ‘van de blik’ was er de verleiding – voor hém en voor háár -. Die hadden ze moeten weerstaan (Gen. 4:7). Maar op ‘de avond van de kus’ gingen ze een stap verder. Ze weerstonden de verleiding niet.

    … de vernietigende vlam laaide op en stoof van verdieping naar verdieping in hun levenshuis. Zó vreselijk was die vlam, dat ik – die toch buiten het eigenlijke gebeuren stond – er bijna door verzengd werd. Maar, wat mij betreft, - over een ander heb ik geen oordeel -: God greep in. Zoals Hij eenmaal zijn volle Wezen voor de hele wereld had ingezet, zo deed Hij het nu heel in het bijzonder voor mij. Ik weet, nu alles tot rust is gekomen, waartoe al die golven (Ps. 42:8) over mij zijn heengegaan. Ik beleef mijn geloof in God en Jezus nu dieper en inniger. Het bederf, dat er in was gekomen, is er weer uit.

    Laat een ander nu de volgende, schokkende gebeurtenissen maar vertellen. Ik ben echt aan het eind…

     

    Neen… dat is geen goed slot; ik bén niet geroepen om mijn tegenvallers uit te bazuinen. Ik heb tot taak, de grote werken van God te verkondigen (Ps. 71:16). In die twee zware jaren zijn ook heerlijke dingen gebeurd. De kapel werd verbouwd, zodat er tweehonderd mensen meer in konden… En… hij is alweer vol. Wij hebben zogezegd ‘onze tentpinnen wíjd uitgezet’ (Jes. 54:2). De gemeenteleden hebben zich bovendien verdiept… wij hebben veel liefs ondervonden.

     

    Och… tegenvallers… tegenvallers… alles heeft uiteindelijk ten goede meegewerkt (Rom. 8:28).

    En dat onherkenbaar veranderen van Jan bleek tenslotte een tijdelijke zaak.

     

    Ja, ik wéét, wat je gaat zeggen:

    “Aaf… je hebt toch net zo goed als wij Gers verslagen gelezen…: die Jan…: bijna een heilige. Zo’n terugval… dat is toch ‘onmogelijk’, zo gezegd.”

    Lees verder: nog vóór 5.9.9.3 zal je veel duidelijk zijn geworden.

     

    30-12-2007, 14:35 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Archief per week
  • 27/09-03/10 2010
  • 30/08-05/09 2010
  • 09/08-15/08 2010
  • 17/05-23/05 2010
  • 26/04-02/05 2010
  • 05/04-11/04 2010
  • 15/03-21/03 2010
  • 01/03-07/03 2010
  • 15/02-21/02 2010
  • 01/02-07/02 2010
  • 18/01-24/01 2010
  • 04/01-10/01 2010
  • 14/12-20/12 2009
  • 30/11-06/12 2009
  • 16/11-22/11 2009
  • 02/11-08/11 2009
  • 19/10-25/10 2009
  • 21/09-27/09 2009
  • 07/09-13/09 2009
  • 24/08-30/08 2009
  • 03/08-09/08 2009
  • 13/07-19/07 2009
  • 22/06-28/06 2009
  • 15/06-21/06 2009
  • 25/05-31/05 2009
  • 18/05-24/05 2009
  • 27/04-03/05 2009
  • 13/04-19/04 2009
  • 30/03-05/04 2009
  • 16/03-22/03 2009
  • 02/03-08/03 2009
  • 23/02-01/03 2009
  • 02/02-08/02 2009
  • 19/01-25/01 2009
  • 05/01-11/01 2009
  • 22/12-28/12 2008
  • 08/12-14/12 2008
  • 24/11-30/11 2008
  • 10/11-16/11 2008
  • 27/10-02/11 2008
  • 20/10-26/10 2008
  • 29/09-05/10 2008
  • 15/09-21/09 2008
  • 08/09-14/09 2008
  • 18/08-24/08 2008
  • 04/08-10/08 2008
  • 28/07-03/08 2008
  • 07/07-13/07 2008
  • 23/06-29/06 2008
  • 09/06-15/06 2008
  • 26/05-01/06 2008
  • 12/05-18/05 2008
  • 28/04-04/05 2008
  • 14/04-20/04 2008
  • 31/03-06/04 2008
  • 17/03-23/03 2008
  • 03/03-09/03 2008
  • 18/02-24/02 2008
  • 04/02-10/02 2008
  • 21/01-27/01 2008
  • 07/01-13/01 2008
  • 24/12-30/12 2007
  • 17/12-23/12 2007
  • 10/12-16/12 2007
  • 03/12-09/12 2007
  • 26/11-02/12 2007
  • 19/11-25/11 2007
  • 12/11-18/11 2007
  • 05/11-11/11 2007
  • 29/10-04/11 2007
  • 22/10-28/10 2007
  • 15/10-21/10 2007
  • 08/10-14/10 2007
  • 01/10-07/10 2007
  • 24/09-30/09 2007
  • 17/09-23/09 2007
  • 10/09-16/09 2007
  • 03/09-09/09 2007
  • 27/08-02/09 2007
  • 13/08-19/08 2007
  • 06/08-12/08 2007
  • 30/07-05/08 2007
  • 23/07-29/07 2007
  • 16/07-22/07 2007

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!