Jan en Joke: vervolg
Inhoud blog
  • 6.8.5.2.
  • 6.8.5.....6.8.5.1.
  • 6.8.4.4
  • 6.8.4.3.
  • 6.8.4.2
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    belevenissen van een groep personen
    27-01-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.1.4

    5.9.1.4.

    Suzan de Waal: kernwoord:

    -         bepaald door situatie: de val voltooid

    -         algemeen: geloof in God en Jezus: altijd nieuwe kansen

     

     

    10 november 1984:

    Weer datzelfde: een gat van eind februari 1982 tot november 1984. Ga er maar aan staan…O ja… van míj weten jullie van láter nog iets: Jos van Dalen schrijft in december 1982, dat ik op hem de indruk maak, iets te dementeren (4.8.4.2.). Bedankt Jos… Nou ja… het zóu kunnen: zesenzeventig jaar. Maar… het ís niet zo. Waarom Jos me toen wat suffig vond? Hierom: ik was toentertijd heel erg met mijn gedachten betrokken op een antwoord, dat maar niet kwam…

    Wij –mijn man Wout en ik- hadden namelijk een verzoenende brief geschreven aan zoon en schoondochter Ferdy en Carolien. We leefden al dertig jaar met hen in onmin. Het werd dus zachtjesaan wel tijd. Die brief was –toen Jos op bezoek kwam- al tien maanden geleden gepost… nóg geen bericht terug.

    Daarom leek ik wat afwezig. Mijn hárt was bezeerd door die uitgestelde hoop (Spr. 13:12).

    Laat er nu toch in februari 1983 een lief antwoord terugkomen…! Bleken we in het adres van onze brief vermeld te hebben: Australië… in plaats van Nieuw-Zeeland…! Een heel wérelddeel hebben ze afgezocht, voor ze het ergens anders probeerden. Als Jos mij ná februari 1983 ontmoet had, zou hij niet meer over dement hebben gesproken. Wat knápt een mens er van óp, als een hartenwens wordt vervuld (Spr. 13:12).

    Wout en ik zijn ná die moedgevende gebeurtenis nóg meer gesterkt in ons geloof. Het lijkt wel, of we vernieuwd worden… of wij iets van onze jeugdige veerkracht terugkrijgen (Jes. 40:31).

    Wij zijn voortrekkers geworden in onze kring: die van de oudjes. Mijn reuma kwelt me niet zo… ik lóóp ook wat gemakkelijker… wij komen er wat meer uit. Ik zal je vertellen, dat we op de bejaardensoos spréken over ons geloof in Jezus: pioniers zijn wij geworden.

    Wat zeg je dáárvan…!

    Wel… wij waren  altijd kerkelijk meelevend. Maar nu zijn wij minder kerkelijk en meer levend. We klemmen ons ook niet meer vast aan vele aardse zekerheden: ‘je pensioen’, trouwens: daar wordt aan geknabbeld (Matth. 6:19,20). We klemmen ons om hulp vast aan Jezus…

    Ik zie nóg de bovenbuurman –Jan Donker- na zijn bekering voor het eerst bij ons komen om van zijn geloof te getuigen. Wat wás ik dwars en vol opzettelijk wanbegrip. Maar het verloren, doodse land van mijn innerlijk liet zich de zoele regen van de hoop niet afnemen. De duivel zei:

                “Ach… een strovuur… dit kan toch bij deze avonturier geen stand houden.”

    Ik liet mij echter niet in de war brengen. Ik merkte iets aan de worm van triestheid, die aan mijn innerlijk knaagde. Die ging steeds meer dood, als ik naar Jo luisterde. En… als ik mijn oren niet sloot voor datgene, wat Jan zei…: dan ontplooide zich mijn geloof in Jezus en in God.

    En toen schreven wij dan die brief…

     

    Jubel de jubel…!... maar nu is het de tijd, om iets héél naars te vertellen: iets, dat ons zó in opschudding heeft gebracht. Het is voorbij… de deining is over… maar het is me wat geweest! Het is zo’n lange geschiedenis… ik vertel er maar een stukje van… van het donker, dat altijd op de loer ligt om het licht de baas te worden (Joh. 1:5).

     

    Je weet, dat

    -         Ab en Nel              (7a boven)

    -         Wij                        (7b beneden)

    -         Jan en Joke            (7b boven)

    buren zijn. 7a beneden is pakhuis en garage (2.5.8.3.). Vóór de splitsing van 7 was er een binnentrap naar 7b boven. Die is gebleven, maar de toegangsdeur naar de garage zat op slot. Twee jaar geleden ging Jan daar zijn auto stallen. Hij kreeg de sleutel van die binnendeur. De garage heeft een achteruitgang op een stil plein.

     

    Zo ongeveer half mei 1983 spreek ik op de bejaardensoos een dame, die aan dat plein woont. Die zegt:

    “Zó vreemd… is die Donker boven u nu écht O.K. Al vier weken lang -gisteren ook weer-: … dinsdagavond half acht precies: aardig meisje met een brommer –pluche beertje als versiering-… stalt de brommer bij het bloemperk, verbergt die daar haast… steekt dan het plein over… klopt op de garagedeur. Die gaat direct open… wég is ze. Om half elf komt ze er weer uit… pakt haar brommer… verdwijnt…”

    Ik ga er niet zo erg op in, vertel het echter aan Wout. Hij besluit:

    “We gaan poolshoogte nemen. Jo heeft al weken lang –juist op dinsdag- die CAO vergadering. Ik vind het bedenkelijk…”

    Dus we stellen ons verdekt op… half acht: net zoals gezegd. We herkennen de jongedame ook: we waren op de Paasuitvoering van het kapelzangkoor. Dit meisje-met-de-brommer zong bij die gelegenheid heel mooi een stukje alleen. Jo legde toen uit, dat het Ellen, de dochter van de dominee was. ’s Avonds: tegen half elf: twee paar voeten stommelen de trap af… de binnendeur knarst… de garagedeur klapt.

                “Als wij dit volgende week weer merken, gaan we die ouders waarschuwen,”

    besluit Wout.

    Maar de volgende week…: geen brommer…

    Later… veel later… komen wij er evenwel achter dat de CAO juist in diezelfde tijd rond kwam. Overigens ben ik wel direct voor deze zaak gaan bidden… wel wat ongericht… ik wist niet goed, waarvoor ik bidden moest… maar toch…

    Nog weer later… een commotie… dat meisje Vonk blijkt in verwachting geraakt. Nog weer later… terugrekenend…: dat moet gebeurd zijn op een van die avonden. Die verhouding zal er al een poosje geweest zijn, maar in die weken is hij fataal voor hen geworden. Ze waren in zonde gevallen… in die periode is de val voltooid.

     

    Ik heb het nu niet over de schrik voor alle anderen. Ik beperk mij tot mezelf. Wat een schok op zo’n hoge leeftijd…

    Jan Donker… als getuige van het geloof: geduldig onder mijn onwil. Ging dóór met het uitgieten van Gods zegen boven mijn verschroeide leven. Dan houd je op de duur die zegen vast: je merkt dat de kaalvretende worm daarbinnen sterft. Je houdt je oren en ogen wijd open voor méér van de Heer…

    Maar altijd blijft er de dankbare idee: zo gelukkig er mee, dat Jan als een goede boodschapper voor het eerst het volle evangelie bracht (Jes. 52:7).Er blíjft het geestelijk leunen tegen Jan aan. En dan opeens is Jan weg… weggevallen… en je staat alleen. Je moet je vreugd voortaan rechtsreeks van God afbidden. Satan sist:

                “Ik zei het toch al…!”

    Jan is er niet meer… heeft zich althans als helper onmogelijk gemaakt.

    O ja… ik weet wel… hij is weer overeind gekomen… fijn. Ik ga hem niet bedroefd maken door hem aan zijn misstap te blijven herinneren (2 Cor. 2:7). Wat hém is gebeurd, kan andere mensen ook overkomen. Ook zij kunnen zó in verzoeking komen (Gal. 6:1). Maar zijn prestige bij míj is hij kwijt…

    Zo onzéker als ik mij een tijdlang voelde…

    Van het geloof in God en Jezus bleef maar zo’n dun koordje over, toen Jan’s sterke touw er uit was gevlochten. Ik heb gebeden:

    “Heer… help me… het draadje is zo nietig, het bestaat uit niet meer dan twee snoertjes… van Wout en van mij. Althans beter dan één snoer, maar er moet toch wel wat gebeuren!”

    Toen vlocht de Heer zijn snoer er door en het wérd me toch een onbreekbare kabel (Pred. 4:12)! Nu kan ik er van alles aan hangen. Zélfs het verzoek in de vervolgbrief uit Nieuw-Zeeland:

                “Kom toch eens… wij betalen…!”

    Ik durf het aan om daarheen te gaan. Ik ben blij, dat mensenkoord vervangen is door Gods koord. De hele Jan-Ellen toestand is per saldo goed voor me geweest. Ik ben beproefd, maar uiteindelijk heeft de Heer mij wel gedaan (Deut. 8:16). Nieuwe kansen voor het geloof in God en Jezus…

    Nieuwe kansen… nieuwe kansen…!

     

    27-01-2008, 18:09 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    13-01-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    5.9.1.3.

    Ab van Baan: kernwoord:

    -         Bepaald door situatie: de val.

    -         Algemeen: geloof in God en Jezus kan worden weggevreten door bederf.

     

    7 november 1984:

    Het laatste, dat jullie van mij hoorden, dateert van begin februari 1982: meer dan tweeëneenhalf jaar geleden dus. Ik vertelde toen van onze bekering. Daarna zijn wij in de kapel gaan kerken. Ik moet zeggen, dat er veel úitgekomen is van wat ze daar beloofden. Ze zeiden:

    “Ab en Nel… jullie verleden was een dode boel, maar jullie staan vóór een levende toekomst. Deze samenkomsten hier…:  je zult zien, hoe zinvol die voor jullie zijn. Ze gaan jullie leren om op stevige grondslag te staan.

    Ze helpen jullie op de been. Gods naam wordt in die samenkomsten verkondigd. Daarom wóónt Hij er. Daarom is er genezing… niet alleen, niet allereerst voor een lichamelijk ongemak… nee: voor geest, ziel en lichaam (Joh. 5:23, 24).”

    Het was wáár… geen woord teveel gezegd. Vanaf toen deden we bijvoorbeeld –want dat leerden we daar – allerlei dingen in de naam van Jezus (Col. 3:17). We bevalen ze als het ware aan Hem aan (Spr. 16:3). En we wérden toch voorspóedig (1 Sam. 18:14) … in allerlei opzicht. Ik raakte niet werkloos bij dat centrale verwarming servicebedrijf. De zaken trokken weer aan. Ik hield niet alleen werk… ik werd zelfs sectiechef buitendienst…

    Kim – ons dochtertje – is nu een lief ding van bijna zes.

    Dat urenlange gegil  is helemaal overgegaan, toen we bij Jezus kwamen. Er is ook al weer een broertje van tweeëneenhalf. Nel is de rust zelf… nu ja… dat nare gedoe rond Jan –straks meer daarover – heeft haar wel geschokt, maar dat is nu voorbij. De deining over dat geval was trouwens algemeen in de gemeente en daarbuiten. In de gemeente hadden we toen net leuke vrienden, nieuwkomers, Rienus en Mieke (5.3.6.). Die waren zó weg… zijn overigens ook al weer terug…

    Met het oudstenechtpaar Van Dalen hebben wij een vaste band behouden. Een Christen heeft als regel veel geestelijke leermeesters –fijn hoor, overigens- maar weinig geestelijke ouders (1 Cor. 4:15). Nu… ouders… dat zijn zij voor ons. Net zoals de familie Vonk voor de Donkers… ach gunst… wat lám was dat toen toch… die toestand: juist tussen hén…

    Ik ben tegenwoordig goed bestand tegen de aanvallen van de duivel. Ho, ho… kalm aan nou…: ik heb gelezen, wat Ger in vorige boeken te goeder trouw aangaande Jan doorgaf. Laat ik blij zijn,dat ik door Gods genade sta… opletten, dat ik óók niet val (Gal. 6:1). Jan krabbelde op… maar zoals hij gehávend was…!

     

    Ik ben ook geen eenling meer. Mijn hoekigheid, grilligheid en spotzucht zijn -voor het moment– over. Ik ben niet meer zo tegen dít of tegen dát. Ik heb nu veel te veel om vóór te zijn.

    Met Nel is de verhouding prima. Na mijn promotie had zij geen moeite meer met mijn nederig werk. Ik voelde mij niet meer zo kleintjes bij haar wat ‘deftiger’ afkomst. Dat zeg ik even verkeerd…: die misstand was al voorbij na onze bekering…: daarná was er die bevordering. Pas toen wij de overwinning over iets hinderlijks hadden behaald, nam Jezus dat hinderlijke weg…

    Bij veel mensen kan er verwarring zijn over Jezus, maar niet meer bij ons tweeën. Hij laat ons horen bij dát deel van de mensheid, dat eeuwig leeft. Wat een vooruitzicht!

    Daarom dien ik mij te vermannen, zelfs ten aanzien van neerdrukkende ervaringen…: die story van Jan en Ellen maakt me zelfs nu nog van tijd tot tijd bedroefd. Maar… ná de vreugd, die in mijn hart kwam, behoort er daar geen droefheid meer te zijn. Ik behoor mij altijd te verblijden (1 Thess. 5:16). Wel… dat lukt nog niet steeds. En zo is er nog wel méér. Een ding bijvoorbeeld zie ik op het ogenblik als héél begeerlijk en –door mij- nog lang niet bereikt, liefde voor mensen, zoals God die jegens mij heeft. Dat is toch wel het hoogste, dat te bereiken is. Ook die heel bijzondere liefde hoop ik te ontdekken…

     

    Nu over Jan… o ja… eerst nog dit: wat ik nu over mijn leven vertelde, kan –in het algemeen gesproken- gaan gelden voor alle handarbeiders:

                Voegers… opperlui… tegelzetters… elektriciens…

    Het kan ook gaan gelden voor alle leden van de rode bond… ook voor alle stemmers op een linkse partij. Het geloof in Jezus ís niet iets, waarvoor je als rechtse sufferd altijd in de Christelijke hoek moet hebben gezeten. Het ís niet alleen voor kantoorvolk. De duivel zegt:

                “Het geloof is voor een ánder.”

    Hij liegt… het is voor jóu…!!

     

    Nu dus over Jan...: Je weet, dat ik me vroeger nergens bij aansloot. Maar in de kapel wel…! Ik werd bas in het gemeentekoor. Ik heb die toestand tussen Jan en Ellen zien groeien. Na mijn bekering onderscheid ik veel dingen zo flitsend snel. Ik ben veel meer ad rem en alert. Dat is de keerzijde van mijn vroegere snerende gevatheid… mijn direct er op springen, als ik een zwak punt ontdekte.

    Misschien had ik al bij het eerste signaal moeten waarschuwen. Paulus was er ook direct bij, toen het met Petrus –overigens op heel ander gebied- fout begon te lopen (Gal. 2:11). Nu ja… dat is nu eenmaal niet gebeurd. Maar… ik werd ook later weer met mijn neus op die zaak gedrukt. Ik heb namelijk méégemaakt, dat ze in zonde vielen. Nu zul je zeggen:

                “Daar roepen ze jou toch niet bij…!”

    Ik leg het je uit.. .Op een avond, zo half april vorig jaar, ontmoet ik Jo. Ik kom door overwerk laat thuis, tegen zeven… zij gaat net weg. Ik vraag waarheen… En zij:

                “Naar de ondernemingsraad.”

    Er zijn, vertelt ze, onverwacht flink wat avondvergaderingen in verband met de nieuwe CAO, een paar weken lang elke week een vaste avond. Pas om elf uur denkt ze als regel thuis te zijn. Ik maak nog een praatje: ze was toch uit de OR vanwege die eerste zwangerschap… en nu voor de tweede maal zó en toch er weer in…?! Ja… liep allemaal beter, nu die lastige chef, die Hendriks, weg was.

     

    Ga ik om acht uur een brief posten… staat er een brommertje voor de deur… ik herken dat apparaat aan een opvallend dingsigheidje… het is van dat meisje Vonk.

    Half elf...: brommer weg… elf uur…: Jo thuis.

    Volgende week, zelfde dag: van hetzelfde laken een pak. Om het volgende goed te begrijpen, moet je in aanmerking nemen:

    -         Dat ik Jan al jaren ken.

    -         Dat ik mij een aap geschrokken was, toen ik de blikken zag, die ze wisselden.

    -         Dat ik me altijd nogal zonder omslag uitdruk.

    Ik klamp Jan de dag daarop aan en zeg:

    “Het is mis tussen jou en die dochter van Bart. Haar brommer staat hier als Jo weg is… En… ik zag op het koor al, hoe jullie naar elkaar keken.”

    Hij schrikt zich wezenloos, brabbelt zo wat…

    Ik denk even na, vind dan de moed om te zeggen:

    “Het was al de tweede keer. De eerste keer is het misschien bij een zoentje gebleven. Maar ditmaal niet. Dat kan iedereen toch op zijn vingers natellen. Zo was het vroeger met je. Nu je wéér zo begínt, zal je –wat dit betreft- nog wel niets veranderd zijn.”

    Hij herstelt zich… begint uit te varen:

    “Helemaal niet… helemaal niet. Zo’n kind heeft vragen… ze wil antwoorden hebben. Jij moet niet denken, dat ‘het ergens naar raden’ van jou hetzelfde is als de gave van kennis (1 Cor. 12:8)… enz…”

    Ik zwijg… er komt ook zoveel op me af. Ik heb hem geleidelijk zien veranderen van een straatvechter, een rokkenjager en een vrouwtjesdief in een strijder voor God.

    Een geloof in Jezus, dat hij uitstraalde… onweerstaanbaar…!...

    En nu…: voor mijn ogen…!...

                Kennen jullie dat boek van Dr Jekyll en Mr Hyde?

                … hoe de ‘goede’ verandert in ‘de slechte’.

    Ik keek hem aan: daar stond niet: ‘Jekyll’… vol van geloof en van de Heilige Geest…

                Ik bedoel natuurlijk niet, dat die man uit dat boek zo was

    … hier stond: ‘Hyde’…: elk spoortje geloof was weggevreten door het bederf, elk greintje licht opgeslokt door duisternis…

     

    In mijn verwarring van dat moment wist ik alleen te zeggen:

                “Nou… sorry dan… maar vermijd voortaan ook de schijn van kwaad.”

    En eigenlijk twijfelde ik al weer of mijn originaliteit mij niet op een dwaalspoor had geleid.

     

    Ik ben blijven zwijgen… wist me met de toestand geen raad… ontgaf mij zelfs de hele zaak na een paar maanden, toen ik verder niets merkte.

    Tot aan dat moment van het mij ontgeven heb ik wel voor deze zaak gebeden… daarna verflauwde mijn gebed.

     

    Toen echter barstte het schandaal los…

     

    13-01-2008, 15:56 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    30-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    5.9.1.2.

    Aaf Vonk: kernwoord:

    -         bepaald door situatie: de verleiding niet weerstaan.

    -         Algemeen: geloof in God en Jezus kán worden aangevreten door bederf.

     

    6 november 1984:

    Je hebt al wel gemerkt, dat er tussen Jan en Ellen iets begon te groeien, dat totaal niet deugde. Laat mij er ook iets van vertellen, als moeder van Ellen, als vrouw van Bart, de voorganger. Sinds hetgeen wij de vorige maal vertelden, is al weer zo’n tijd verlopen…: twee jaar.

    In die twee jaar gebeurden er nare dingen, die mijn sprankelend geloof in God bijna uitblusten. Ik heb mee moeten maken, dat mijn geloof in Jezus erg werd aangevreten. Ik heb ervaren, hoe door allerlei tegenslagen de kribbigheid, de koppigheid en de bazigheid van vroeger weer zo nu en dan terug keerden. O… wat een jaren…

    Maar ik moet me beperken. Ger zegt:

                “Klein stukje Aaf… één onderdeel belichten… je komt nóg een keer aan de beurt.”

     

    Jan en Joke… wat waren wij trots op ze. Soms beschouwde ik ze als onze geestelijke kinderen. Dan zei Bart:

    “Aaf… het ís niet allemaal ons werk. Hoevelen hebben al niet vér voor ons het geloof in die harten gezaaid…”

    Ik was dat wel met hem eens. Eén keer merkte ik overigens op:

    “Toch ben ik heel blij om samen met jou dit werk te mogen doen. Neem nu de Donkers. Wij hébben dan toch mogen begieten, al zal een ander hebben geplant (1 Cor. 3:6,7). Je zult zien…: die lui worden een zegen voor grote groepen… misschien wel voor de hele schepping (Rom. 8:19). Zoals zij nu hun omgeving al zegenen. Die Jan hè… ik ben bepaald op hem gesteld…”

    En Bart weer…:

    “Nou zeg… vergeet Joke niet. In mijn gedachten heeft díe een ereplaats. Als díe toch tot volle ontplooiing komt…”

     

    En toen kwam er iets anders tot ontplooiing…

    Onze dochters waren kind aan huis bij de Donkers. Joke was zo echt een praatpaal voor hen. Als Jan thuis was, praatte hij natuurlijk mee. Dan was er ook het zangkoor, waar Jan dirigeerde. Ellen werd nog wel eens tussen de koorleden uitgehaald voor het geven van een sopraansolo. Op dat koor is het misgegaan. Of eigenlijk veel eerder, denk ik. Zulke dingen groeien…

    Hoe het nu kán, dat een jong ding zo stapelgek wordt op een veertien jaar oudere man…?! Och… er is natuurlijk wel iets ter verklaring te zeggen. Hij zag er na zijn bekering elke dag beter uit. Werkelijk een knappe vent. En toch was er nog iets van dat drieste van vroeger… uit zijn wilde jaren. Dat kán hem voor zo’n tiener extra aantrekkelijk hebben gemaakt. Achteraf is gebleken, dat hij dat verleden nooit helemaal had afgelegd. Nu wel… daar ben ik zó zeker van. Maar waarom moeten er toch eerst brokken worden gemaakt…!

    Die ógen ook hè… die hadden toch nog iets onrustigs, werden ook gaandeweg méér onrustig, zonder dat wij het ons realiseerden. Die ogen waren naar iets of iemand op zoek. Later is het allemaal duidelijk geworden: die ogen waren op zoek naar een overspeelster (2 Petr. 2:14). Hij wilde méér kinderen en zocht naar nóg een vrouw, om nóg weer één van die door hem gewenste kinderen te dragen.

    En toen zij weer eens een keer heel mooi een aria had gezongen, keek hij haar waarderend aan. Zij keek naar hem… en toen wist hij: daar is de vrouw, die ik zoek. Tot zover heb ik alles kunnen reconstrueren uit wat ik achteraf hoorde…

    Maar… waaróm zij hem zo aankeek, dat hij zekerheid kreeg… ik wéét het niet… ik wéét het niet… In ieder geval: in dat elkaar aankijken zat het donker, dat het licht opat.

     

    En tóen kwam die avond…

                “Mams… ik ga nog even naar Joke.”

                “Goed kind.”

    Joke was niet thuis… Jan wél. Toen heeft ze op z’n knie gezeten… hebben ze elkaar gekust… verder nog niets…

    Eerst…: die avond ‘van de blik’ was er de verleiding – voor hém en voor háár -. Die hadden ze moeten weerstaan (Gen. 4:7). Maar op ‘de avond van de kus’ gingen ze een stap verder. Ze weerstonden de verleiding niet.

    … de vernietigende vlam laaide op en stoof van verdieping naar verdieping in hun levenshuis. Zó vreselijk was die vlam, dat ik – die toch buiten het eigenlijke gebeuren stond – er bijna door verzengd werd. Maar, wat mij betreft, - over een ander heb ik geen oordeel -: God greep in. Zoals Hij eenmaal zijn volle Wezen voor de hele wereld had ingezet, zo deed Hij het nu heel in het bijzonder voor mij. Ik weet, nu alles tot rust is gekomen, waartoe al die golven (Ps. 42:8) over mij zijn heengegaan. Ik beleef mijn geloof in God en Jezus nu dieper en inniger. Het bederf, dat er in was gekomen, is er weer uit.

    Laat een ander nu de volgende, schokkende gebeurtenissen maar vertellen. Ik ben echt aan het eind…

     

    Neen… dat is geen goed slot; ik bén niet geroepen om mijn tegenvallers uit te bazuinen. Ik heb tot taak, de grote werken van God te verkondigen (Ps. 71:16). In die twee zware jaren zijn ook heerlijke dingen gebeurd. De kapel werd verbouwd, zodat er tweehonderd mensen meer in konden… En… hij is alweer vol. Wij hebben zogezegd ‘onze tentpinnen wíjd uitgezet’ (Jes. 54:2). De gemeenteleden hebben zich bovendien verdiept… wij hebben veel liefs ondervonden.

     

    Och… tegenvallers… tegenvallers… alles heeft uiteindelijk ten goede meegewerkt (Rom. 8:28).

    En dat onherkenbaar veranderen van Jan bleek tenslotte een tijdelijke zaak.

     

    Ja, ik wéét, wat je gaat zeggen:

    “Aaf… je hebt toch net zo goed als wij Gers verslagen gelezen…: die Jan…: bijna een heilige. Zo’n terugval… dat is toch ‘onmogelijk’, zo gezegd.”

    Lees verder: nog vóór 5.9.9.3 zal je veel duidelijk zijn geworden.

     

    30-12-2007, 14:35 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    23-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    Tweede deel

    3 november 1984

    … Wel lui… daar zijn we dan na bijna twee jaar… bijna oudjaar 1982 was het, toen Joke zei, dat ze wilde overstappen van ‘áán God geloven’ naar ‘in God geloven’. Het oude huisraad was wég… nu nog: God in het middelpunt van ons denken (4.8.8.4.). Mens… wat een rozengeur en maneschijn…

    … Nu is het november 1984. Marcel is twee jaar en twee maanden. Hij heeft alweer een zusje ook: Annemarie. Die werd geboren op 26 oktober 1983… híj was toen net veertien maanden… ons tweede kind….

    … Over die gebeurtenis valt echter een zware slagschaduw: de drama’s rond mijn vierde kind… Nu zul je zeggen:

                “Maar… er is toch alleen maar Dicky … (2.2.8.2.) wie was dan dat vierde…?!”

    Ja… dat is het nou net. Ik heb Ger gevraagd, hoe ik het zou inkleden om jullie de hele toestand uit te leggen.

    Hij zei:

    “Laat anderen ook maar een deel vertellen. Samen belichten jullie dan de hele geschiedenis van allerlei kanten. O ja zeg…: niet te lang hè… en vooral niet pikant: zoiets kan ik absoluut niet gebruiken. De doelgroep wil het niet en de uitgever al helemáál niet… nou… ga je gang…”

     

    Mensen… jullie weten, hoe ik in Jezus ging geloven. Eigenlijk waren Joke en ik pioniers van onze groep, net zoals Abraham en Saraï het indertijd waren van een heel grote groep. Abraham maakte heel wat fouten (Gen. 12:13, 16:2, 20:2). Ik denk, dat die miskleunen heel wat deining zullen hebben veroorzaakt bij de engelen, die vol belangstelling naar hem keken. Als hij zich later herstelde, zal er dan wel weer vreugd zijn geweest. In de afgelopen twee jaren heb ik ook gezorgd voor schadelijke deining eerst en opgeluchte vreugd later.

    Pioniers van het geloof in God moeten héél goed opletten…

                Anderen óók wel, maar de mensen van de voorhoede toch wel extra… zo zie ik dat hoor.

    … Abraham lette niet altijd goed op. Maar zulke steken als ik liet vallen door onoplettendheid…

                wat een gaaf understatement

    … zo erg maakte hij het toch niet…

     

    Jullie kennen mijn groep: stel jofele, hoofdzakelijk Amsterdamse mannen en vrouwen… zo tussen de twintig en dertig. Jullie weten ook mijn start: gek op vrouwen, verslaafd aan roken en drinken, in de zorgen door een alimentatie, overspannen door teveel demonstreren voor-van-alles, met Joke – mijn duurzame relatie – een vechtvereniging vormend, occult gebonden, een geslachtsziekte meedragend, depressief, driftig, sarcastisch… om maar iets te noemen…

    In mijn beste ogenblikken wilde ik wel een Christen zijn. Wat dit betreft echter, was ik een volkomen achtergebleven gebied…

    En toen kwam Jezus. Joke en ik werden gelovig. Veel meer van onze groep volgden ons, werden gelovig, eerst om wat wij zeiden, maar later om wat ze zelf ervoeren. Maar goed ook, dat ze er voor zorgden, zout in zichzelf te hebben (Mark. 9:50). Nu raakten ze niet in de war, toen míjn zout smakeloos werd (Luk. 14:34).

     

    Ik ging als pionier het nieuwe leven in, volgepakt met tóch nog veel onzekerheden. Ik weet wel, dat jullie me zwart op wit kunt laten zien, dat ikzelf dacht, er wel doorheen te zijn. Ten dele was het inderdaad zo, dat ik erdóór was. Vroegere stokpaardjes: milieubescherming, ondersteuning van slachtoffers van ‘rechtse’ terreur, strijd tegen atoomcentrales… ik bereed ze niet meer. Ik zag het nut van sommige activiteiten wel in, maar hing er mijn ziel en zaligheid niet meer aan op. Transcendente meditatie, Hare Krishna, occulte boeken…: ik paste er wel voor op. Pandora, mijn vroegere stamkroeg, meed ik. Geen gerook meer en gedrink. Alleen dat ene hè … het kijken naar de vrouwtjes… ik deed het niet meer… maar…: het was niet wég… ik had niet écht diep een verbond met mijn ogen gesloten om niet begerig (Matth. 5:28) meer naar ‘een jonge blom’ te kijken (Job. 31:1). … Ik was niet op mijn hoede voor mijn hartstocht (Mal. 2:15). Het ‘er doorheen zijn’ op ander gebied zou op den duur weer op de tocht komen te staan, als dit blééf. Het was dus een zaak van groot belang, dat ik ook hierin schoon schip maakte.

    Dat heb ik ook gedaan, maar … wél veel later. Ik heb eerst nog wat lessen uit ervaring geleerd. Maar… wat wáren die lessen dúúr…!

     

    Joke in haar opbloei… wat boeide ze me. Dat is toch wel iets heerlijks, als je Jezus gaat volgen: je wordt zo mooi: innerlijk in ieder geval, maar soms ook uiterlijk…

    Samen een kind verwachten… trouwen… die bar moeilijke bevalling… wat een band schiep dat. Wat hadden we elkaar lief. Liefhebben – geestelijk en natuurlijk- hoort bij het nieuwe leven, het leven met God.

     

    Totdat… totdat… Joke half januari 1983 in verwachting raakte van de tweede. Alles liep best hoor… gezond… goed gehumeurd. Maar met mij liep het niet zo goed.

    Wat ik nu ga zeggen, klinkt wat onbegrijpelijk. Het is echter niet anders: in Zuid-Amerika is het een onderdeel van het ‘machocomplex’…: er kwam een gedachte bij me op:

                “Jan… je bent toch veel te veel ras en klas om het bij die paar baby’s te laten…:

    -         Dicky…: een beeldje.

    -         Marcel…: een juweel…

    Jij móet er meer op de wereld zetten.”

    Uiterst gevaarlijk… die gedachte. Ik wist, dat de duivel mij die overlegging ingaf. Ik wílde echter geen weerstand bieden (Jac. 4:7). Die inblazing vulde een kamer van mijn levenshuis, die ik wel schoongemaakt had, maar nooit had opengegooid voor de Heilige Geest (Matth. 12:44).

    Nog eens anders gezegd: wat was er in feite aan de hand…?!

    Ik dronk op vele gebieden het water, dat Gods Heilige Geest mij gaf) Joh. 4:14’. Maar toen ik die gedachte toeliet, dronk ik ´wereldwater´. En dat drinken wekte de dorst naar vrouwen weer in me op. Ik had tot taak om Joke en Marcel en het kind-in-aanbouw te begeleiden. Die waren aan mij toevertrouwd… ik begon die taak te vergeten… Zo begon het licht terrein te verliezen aan de duisternis.

     

    Voorlopig echter gebeurde er nog niets. Mijn werk liep als een trein. Daarnaast haalde ik ook nog eens mijn staatspraktijk ‘een’… In de gemeente had ik veel succes met de leiding van het zangkoor. Paas 1983… goede uitvoering. Daarna weer intensief oefenen voor een gemeentedag. En toen zag ik opeens Ellen Vonk…

     

    Er is een parallel: David…: alles liep prima. Hij hoefde niet eens meer mee, als het leger uit vechten ging (2 Sam. 11:1)…. Wat een welvaart. Maar ook in voorspoed kan een angel zitten… híj zag Bathseba (:2, 3).

     

    Ik zag dus Ellen Vonk. Ze was een van de koorleden, de dochter van de voorganger. Achttien jaar… net met april geworden.

    En toen… toen was daar de verleiding. Joke had gejuicht:

                “het oude huisraad is weg”…

    maar ik haalde een oude pekelzonde weer binnen… God verdween uit het middelpunt van mijn gedachten. Dit leuke, aanhalige ding, gewoonweg dolverliefd op mij, schoof naar het centrum.

    O… o… o… o ….o  daar kwam narigheid van…

     

    23-12-2007, 14:27 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    16-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    5.9.0.

    Hoofdgedachte:

    De deining in de groep bij de val van Jan … de vreugde bij zijn weer opstaan

     

    Gedachten:

    -

    Van licht naar duister

    5.9.1.

    -

    Averij

    5.9.2.

    -

    Onrust

    5.9.3.

    -

    Vragen…!... morrend aanvaarden

    5.9.4.

    -

    Blij aanvaarden …!... antwoorden

    5.9.5.

    -

    Rust

    5.9.6.

    -

    Herstel

    5.9.7.

    -

    Van duister naar licht

    5.9.8.

    -

    Evaluatie door projectbegeleiders

    5.9.9.

     

     

     

     

     

     

    5.9.1.0.

    Gedachte

    Van licht naar duister

     

    Overwegingen:

     

     

    Bepaald door de situatie rond Jan:

    Kernwoord algemeen:

    5.9.1.1.

    Jan Donker

    De verleiding.

    Geloof in God en Jezus:

    opgelet pionier!

    5.9.1.2.

    Aaf Vonk

    De verleiding niet weerstaan.

    Geloof in God en Jezus:

    Het kan worden aangevreten door bederf.

    5.9.1.3.

    Ab van Baan

    De val.

    Geloof in God en Jezus:

    Het kan worden weggevreten door bederf.

    5.9.1.4.

    Suzan de Waal

    De val voltooid.

    Geloof in God en Jezus:

    Altijd nieuwe kansen.

     

    5.9.1.1.

    Jan Donker: kernwoord:

    -         bepaald door situatie: de verleiding.

    -         Algemeen: geloof in God en Jezus: opgelet pionier!

     

    Voor ik aan de tweeëndertig korte verhalen begin, even het volgende:

    -         Elk verhaal speelt een kleine rol in het drama rond Jan Donker en Ellen Vonk. Daarvoor dient het eerste kernwoord.

    -         Elk verhaal heeft tot taak, iets, dat eerder in deze bijbelstudie onderwerp van een gedachte was, te herzeggen. Daarvoor dient het tweede kernwoord.

    -         Elk verhaal is door negen zinsneden verbonden met iets van hetgeen in de eerste acht hoofdgedachten werd behandeld.

    -         Elk verhaal sluit aan op een vorig verhaal: zie de opstelling bij 5.9.9.4. Via die opstelling kunt u ook uw herinneringen opfrissen betreffende de achtereenvolgens optredenden.

    -         Elk verhaal is een brug naar een mogelijke volgende vertelling.

    -         Steeds moeten vier verhalen iets van de dragende gedachte zeggen. 5.9.2.1 t/m 5.9.2.4. bijvoorbeeld noemen alle wel ergens het begrip ‘averij’.

    -         De eerste groep van zestien verhalen wijzen naar het woord ‘deining’, uit de hoofdgedachte. De tweede groep idem naar ‘vreugde’.

     

    Soms zult u wel eens denken: “Wat een vreemde wendingen.” Dan ben ik bezig van het ene vereiste naar het andere te hollen. Ik ga beginnen… wilt u wel geloven, dat ik er tegen op zie… O ja… nog dit…: elke geschiedenis begint met een datum, die heb ik nodig als verbinding met verleden en toekomst. Zoek dáár dus niets achter. Zie het gewoon zó: elke verteller (vertelster) kijkt op die datum terug naar het nabije verleden.

    Nu dus eerst onze stomme schuinsmarcheerder Jan Donker…

     

    16-12-2007, 14:53 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    08-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.8.9.2
    4.8.9.2.
    Klankvol: positief van vleugeltip tot vleugeltip

    Een zware tijd maar: een héérlijke tijd. Vroeger: keiharde gevechten met de 'gevallenen'(Dan. 10:20), terwijl de mensen om wie het uiteindelijk gí­ng, bang, niet begrijpend toekeken (Dan. 10:8). Nú: nóg een keiharde strijd.
    Maar de mensen, de grote inzet, nemen steeds meer het voortouw (Hand. 19:12). Steeds meer zetten zí­j hun voet (Rom. 16:20) op de nek (Joz. 10:24) van verslagen vijanden.
    Wij -engelen- zijn steeds meer bóódschappers aan het worden van opdrachten van De Verhevene aan zijn voornáámste schepselen. De centrale strijd, die wí­j streden -maar waarvoor wij eigenlijk niet de eerst aangewezenen zijn- wordt gaandeweg door mensen overgenomen.
    Even een standaardvoorbeeld van dat koerierswerk; het is overigens al weer een hele tijd geleden:
    - Eén van ons krijgt opdracht om -in een warm land- op siëstatijd (Hand. 8:26) aan een mens een boodschap van de Heer over te brengen. Een bevel om op dat ongebruikelijke uur naar een ongebruikelijke plek te gaan: een eenzame weg (Hand. 8:26). Die mens pí­kt dat (Hand. 8:27). Nu ja, het heerlijke -alleen via een mens te bereiken- gevolg kent ieder (Hand. 8:37). Kijk, dat is nu wat ik bedoel, wanneer ik zeg, dat wij toch niet 'de best bewerktuigden' zijn.
    Lang hebben wij moeten wachten, tot dergelijke situaties zich 'en masse' zouden voordoen, maar de laatste tijd !:
    Herhaaldelijk kunnen wij boodschappen overbrengen, die ook 'opgepikt worden'. Hóe we daarbij -en ook meer in het algemeen- (Hand. 7:53, Gal. 3:19) te werk gaan, is moeilijk uit te leggen, maar dát we werken, is zeker (Gen. 28:12).
    Hierna wil ik ons werk een beetje vertalen naar mensenbegripen-van-nu toe. Het gaat toch weer ánders, maar ik zou niet weten, hoe dat exact uit te drukken.
    - Trouwens, ik heb even het werkstuk van de -contra-projectbegeleider- doorgelezen. Ik wil daar uiteraard niets mee te maken hebben. Alleen dí­t wil ik even opmerken: wanneer gezegd wordt bijvoorbeeld, dat iemand 'opstuift na een pijnlijke vraag' enz. enz.. is dat natuurlijk óók een vertaling van wat niet te vertalen is.

    Ik kom nu op mijn arbeidsveld. De grenzen zijn -mogelijk tijdelijk- wat verlegd. Ik heb voor het moment niet meer uitsluitend dat jongvolk, waaraan Schreeuwschrik van de andere kant werkt. Sommige van die jonge mensen zijn- in ieder geval voorlopig- van mij overgegaan naar Denkdurf. Ikzelf kreeg opdracht van Enkelvreugd, om de belangen te behartigen van -onder andere- wat oudere mensen, die soms nog verspreid wonen ook: ik ben dus tegenwoordig ietsjes meer ambulant. Omdat ook Schreeuwschrik een iets andere taakstelling heeft gekregen, komen wij elkaar niet zoveel meer tegen. Daar ben ik overigens niet rouwig om. Ik weet wel: alle gevallenen zijn met hetzelfde sop overgoten, maar hém kende ik zo uit-en-ter-na.

    Goed, ik had dan onder andere bemoeiingen met Fred Donker; hij komt door zijn contact met Jan wat weg uit een geestelijke verstarring. Verstarde mensen reageren op onze tips zo ontmoedigend, zo in de geest van "ik zal het mij wel verbeeld hebben". Gelukkig, dat er zovelen komen, net als die Filippus, over wie ik het zo-even had. Mensen, die bij een hint onzerzijds, in áctie komen. Nu ja, zover is Fred nog lang niet. Maar, hij zí­t op de weg naar de aanspreekbaarheid.

    Met Margo Donker heb ik zo meegestreden! Ik heb de mensen zo lief; ook haar; en haar moeilijkheden zijn zo wezenlijk voor me, omdat ik immers bemoeiingen met haar heb.
    Er werd een aanval op haar gedaan door een vijandelijke stoottroep met een specialisatie op het verwekken van terneergeslagenheid.
    Ik was erbij, toen Jan die aanvalsspits op de vlucht dreef. Ik heb nazorg mogen doen, lachte met haar mee, toen zij weer lachte.
    En zoals ik "Hoi" riep, toen zí­j "Hoi" riep!
    Kijk, wanneer een zondaar zich bekeert, júich ik (Luc. 15:10). Maar wanneer een kind van God door een vijandelijk offensief héén komt: dan juich ik ook.
    Ans en Michiel Willems: ik stuitte daar op Slijmschuw, de assistent van Schreeuwschrik met een plan van diens adviesbureau. Hij had Ans zó opgezet tegen Joke, onvoorstelbaar. En waarom? ; om ní­ets! Ik keek rond naar de eerste de beste Filippus, die haar zou kunnen te hulp komen op haar eenzame weg. Want ik zie voor mijzelf maar één grote job: gelovigen beschermen (Ps. 91:11) en hélpen beschermen.
    Wie zag ik: Michiel! Ik probeerde een gedachte bij hem te verlevendigen, die de Generaal al in zijn brein gelegd had; de gedachte, dat hij Joke eens moest opbellen; al was het dan voor iets heel anders.
    Hij luisterde, redeneerde niet van:
    "Misschien vindt ze het wel gek".
    Hij dééd; .daardoor begon Gods plan om Ans uit haar isolement te halen te werken en : de rivier van zijn liefde voerde de verontreiniging, die Slijmsluw had geloosd, weg; brak í­n het wegvoeren die viezigheid ook áf.

    Ik was ook bij Marian van der Stok. Ik heb het altijd fijn gevonden om God te loven (Ps. 103:20). Door zijn werk te doen, loof je Hem op een heel bijzondere manier.
    Dat werk bestond voor ditmaal in de opdracht haar in algemene zin positief te beïnvloeden. Via Paul was er echter zó'n tegenkracht. Het was bovendien zó, dat Paul zich meer bewust was van de geestelijke werkelijkheden dan zí­j. Dat hij die realiteit vanuit de negatieve kant benaderde, maakte het alleen maar moeilijker.
    Ik moest echt even wijken. Later kon ik echter toch weer helpen om een vuur aan te blazen, door de Heilige Geest al aangestóken. Vol blijdschap vertrok ik vandaar, omdat ik nog net voor mijn weggaan in haar brein even fel de begrippen zag oplichten: één weg, één naam.

    Jos en Diana van Dalen: - wel zúlke prima 'Filippussen', zulke 'barmhartige Samaritanen'. Ik zag in hun gedachtecircuit ingebrachte, maar nog niet bedrijfsklare informatie van Godswege:
    - Zoek Ab en Nel in hun eenzaamheid, heel de wonden van die oude mevrouw De Waal.
    Ik pakte die ideeí«n uit, sloot ze aan op de denktoevoer, de impulsen kwamen direct over! en daar gí­ngen ze.
    Ik weet het:
    - God strooit het zaad van de goede gedachten.
    - De ménsen werken die gedachten uit.
    Maar wat í­s het fijn om:
    - als engel -door die gedachten uit te pakken- óók iets te mogen doen.

    Even tussendoor: Geestvervulde gelovigen zijn voor ons engelen (manschappen) de officiéren. Het gebeurt gelukkig nooit, dat het kader het voetvolk gaat aanbidden, dat deze prachtmensen ons -engelen- zouden gaan vereren (Col. 2:18).
    Ik hoop zo iets engs ook nooit mee te maken.

    Niels en Lucy de Jong: zo dikwijls beraden wij er ons in de stafvergadering op: hoe kunnen wij nu eens een grote, nieuwe groep bereiken. In de laatste brainstorming met mijn adviesbureau en de beleidsgroep had één van de verbindingslieden een prima idee: de oecumenische dienst; daar moeten wij proberen, Gert, Niels en Lucy te laten infiltreren.
    Met de regeling, Gert betreffende, werd Goudglans belast. Ik kreeg de opdracht, de situatie bij de andere twee in kaart te brengen.
    Nou, dat was zó prima! Ze hadden zich reeds val alle kleinschalig denken bevrijd. De antwoorden met betrekking tot die kerstnachtdienst waren helemaal gereed. Ze hadden de zielen al gezí­en. Even één 'stekkertje in een stopcontact' en de laatste vragen waren opgelost. Ze waren móe, toen zij de mensen zegenend brood en wijn reikten. Ik verfriste ze in hun denken, ook al doordat Jan en Joke juist op tijd passeerden. Prima samenwerking toch!... goed gepland door collega's.
    Trouwens, met chef Enkelvreugd: enkel vreugd. Met Goudglans en Denkdurf een optimale verhouding.

    Jan en Joke Donker: voor hen een speciáál zacht plekje. Ik ben bovendien nu ook belast met de bescherming van Marcel (Matth. 18:10). Dat maakt de band nóg hechter.
    Wat is hun leven gewéldig.
    Zoals Joke sprak met haar pa! Ik stond erbij, sorteerde wat gedachten voor, hield soms iets tegen.
    En die brief van Jan aan Paul. Ik schreef gewoon mee, kon hier en daar een idee í­ndragen.
    Toen Leen en Inge zo op hem í­npraatten- terecht hoor, heel terecht- kon ik Jezus van dienst zijn met het opruimen van wat blokkades op Jans gedachtewegen.

    En dan zag ik laatst toch nog Schreeuwschrik zélf. Zijn wérk kom ik overal tegen. Hij is harder en verbitterder dan ooit, jaagt zijn helpers meedogenloos op. Zijn raadgevers werken onder hoogspanning. Bij Nancy en Gijs kruiste zijn ploeg de degen met mij en bij Frans, niet te vergeten. Maar hemzelf trof ik al een tijdlang nooit.
    Tot onlangs:
    - Wij engelen voeren blij de steeds talrijker opdrachten uit, die we krijgen van mensen, met de Heilige Geest vervuld.
    - De gevallenen voeren nolens volens de idem opdrachten uit van mensen, met de ónheilige geest vervuld, zoals helaas, helaas, Ilona.
    Zo was hij ook voor haar bezig, toen we elkaar passeerden. Hij geneerde zich, was kennelijk bang, dat ik iets zou opmerken. Maar dat deed ik niet. Het is bij ons engelen een groepsregel om niet met hen te discussií«ren, hen zelfs niet te oordelen. Dat is Gods zaak (Judas:9).

    Zo loopt de strijd; wij winnen! Na eeuwen van onbegrip is er nu bij steeds meer mensen begrip.

    Wij - engelen- zijn geen kader. Ons kader komt eraan. O, wat zijn ze mooi!... die commando's van Jezus!... om onder hén te mogen dienen!... je wordt er zélf door opgepept, als het ware.

    En ze wéten het niet, hoe prachtig ze zijn. Ze hebben buikpijn en kiespijn; en ze denken, dat ze van weinig nut zijn !
    Ze moesten eens weten, hoe boeiend ze zijn in de romance van hun zich ontwikkelende huwelijk met Jezus!.. hoe ze daarin voor ons -engelen- een geheim zijn (1 Cor. 11:10, 1 Petrus 1:12).

    Maar ééns zullen ze alles beginnen te weten; als wij -engelen- hen juichend omstuwen en God de prijzen uitreikt (Luc. 19:17), terwijl zij van aangezicht tot aangezicht staan met 'HEM' (1 Cor. 13:12).

    08-12-2007, 20:18 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    01-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.8.9.1.
    4.8.9.1.
    Schreeuwschrik: het gebruikelijke genijdas.

    Wij -getrouwen- zijn allemaal door het jammerbarend visioen heengegaan. Niemand hoeft óns meer í­ets te vertellen. Wij -helden van de waarheid- wij weten, dat de tijd van de eeuwige pijniging (Matth. 8:29) door eeuwige inactiviteit (Judas:6) komt. Wij weten, dat laaiend vuur ons eindstation is (Matth 25:41).

    Wij hebben altijd de mensheid begeleid. Ontelbaar velen hebben wij in hun ontwikkeling geknot. Ní­ets is er uit talloze miljarden geworden: een mooi resultaat. Altijd echter wisten wij, dat de grote tegenstander zou komen. Toen hij kwam, was het toch nog vreselijker dan wie-dan-ook zich ooit had kunnen voorstellen (Mark. 1:34). Zelfs de Meester had het er moeilijk mee (Matth. 4:11).
    Maar goed: de vervaarlijke trok zich terug.
    Hij verliet het directe strijdperk (Hand. 1:9). Een tijdlang leek alles weer als van ouds. Als altijd genoten wij van de terreur, die wij konden uitoefenen (1 Sam. 16:14).
    En tóch: het werd nooit meer, zoals het geweest was. Dan hier, dan daar, stonden mensen op, die op de tegenstander leken (Rom. 8:29). Het werden er steeds meer. De planeet is nu bezaaid met haarden van die smerige uitslag. Allemaal van dat tuig, dat wil reiken naar een wereld, die hun niet toekomt, die van de geest! Allemaal van die lui, die de jammerbarende naam gebruiken (Mark. 16:17). Misdadigers, wie het erom begonnen is, óns -getrouwen- wég te drukken van onze rechtmatige plaats (Matth. 25:41).

    Na al die vele eeuwen hebben wij nú weinig tijd meer. Maar zó grimmig (Op. 12:21), zó getraind, zó alert om te verscheuren (1 Petr. 5:8) als nú: ik kan mij niet herinneren, ooit zó van strijdlust te hebben geblaakt (Mark. 13:19). Overigens wordt die strijdlust wél van alle kanten zwáár op de proef gesteld; dat hoor je zo dadelijk.
    Jullie kent mijn frontsector: jullie weet van het Jan-Joke-segment, op de stafkaart met een alarmvlaggetje aangegeven. Hier volgt het legerbericht: ik beperk mij tot het eigen gebied. Van het stelletje puin, dat zonet, in die eerdere verhalen voorbij gesjokt is, valt een groot deel onder het opzicht van anderen (Ef. 6:12). Ze worden goed in de gaten gehouden; alles, wat wij hí­er weten, gaat door naar dáár.

    Maar nu dus eerst mí­jn deel: ik begin bij Nancy: het werk van jaren: kapot. We braken haar via prima Jan (in zijn goede tijd). Verrader Klankvol zette haar weer in elkaar, samen met smerige Jan in zijn nu zo slechte periode.
    Overigens: het lied is nog niet uit! Dit is het spannende van de strijd: we komen terug!! Wanneer ze ons in de naam van de vervaarlijke tegenstander weerstaan, zodat we wel weg móeten (Jac. 4:7), dan kómen we terug. Het moet wel gék gaan -hoewel het gebeurt- als wij élk aangrijpingspunt kwijt raken.

    Gijs: -voor het moment- een waardeloze puinhoop. Wanneer ik het achteraf bekijk -ach, het blijft: nakaarten- is het spel hier ook iets te riskant gespeeld. We hadden hem gewoon in die winkel moeten láten. Dat wilden we ook wel, maar je beheerst toch niet ál hun reacties. Na die geschiedenis met Joke, was hij weer terug in de winkel, maar: schichtig, open voor vuile invloeden. Een van mijn assistenten hielp hem weliswaar aan een prima minderwaardigheidscomplex, maar de Klankvol-ploeg sleepte er Joke bij en Nancy.
    Ach, kruimelwerk allemaal, kostbaar uitgesloof voor deze waardeloze worm. Ze hadden die energie beter voor wat anders kunnen gebruiken. Maar dat is tóch een lichtpunt. Klankvols ondoelmatig geknoei kost hem zoveel tijd.
    Hè hè, ze hébben Gijs, voor zolang als het duurt; haal uit je winst. Dadelijk vertel ik je, wie wí­j hebben. Gijs, och, hij is zijn wrok jegens Jan dan zo'n beetje kwijt; we zullen zien; we zullen zien. Hij mag dat levenshuis van hem wél vullen! Het is nu wel schóón, maar wat í­s het leeg (Matth. 12:43). Je weet, wat we dan doen?! Juist!... Versterkt terugkomen (Matth. 12:45).

    Frans Montfort: o.. die rót Jo! ... wat heeft ze die jongen áángedaan!!
    - alles vól met door ons gezaaid onkruid
    - een mestvaalt, midden in het landschap van zijn leven
    - troebel, stilstaand water, in moerassen en poelen (Ez. 47:11)
    - verzuurde grond
    - zieke planten- en boomopstand
    - lekker sfeertje toch !
    Komt die klier:
    - begint onkruid te wieden
    - spit die mestvaalt om: plant er bloemen ! afschuwelijk!
    - Breekt een dam open; de 'Klankvolgroep' natuurlijk als de kippen erbij- ja; wat had je anders gedacht=- sluizen de verschrikkelijke gedachten van de vijand naar binnen (Ez. 47:9).
    - maakt ventilatiegaten in de verzuurde grond; de lucht van de gehate'- o, wat ben ik báng voor hem (Jac. 2:19)- komt heus wel; daar zorgen gegarandeerd de verraders voor
    - en wat is het sfeerverpestende gevolg!?: aan één van die verschimmelde, verrotte boomtakken zit een.... een... KNOP!!
    Frans!? ; Qua Vadis!!??

    Van Dalen, Vonk, De Jong, De Raad: over hen mag ik niet rapporteren. Ik heb een wat kleiner arbeidsterrein gekregen in verband met de toegenomen werkdruk; meest jeugd tegenwoordig. Bovendien: Olieglad, de chef, zegt met dat valse lachje van hem:
    "dat zijn allemaal 'B-zaken'. Vergeet niet, dat jij -na jouw wan-successen van onlangs- alleen maar A-dossiers krijgt. Jóuw 'B-zakentijd' is wel góed voorbij, wanneer ik alles zo eens onderling afweeg"

    Gert Buursma: Ook B; ach nee: C, zo schat ik hem in. Laatst zat Olieglad zó somber voor zich uit te kijken; ik kon het niet laten; behoorlijk riskant, maar ik móest het even zeggen:
    Loopt het een beetje met Gert"?
    Hij stoof toch óp!... heeft zelf ook van de districtleiding (Dan. 10:13) een kat gekregen. Ja, in dit frontsegment worden wel zo enkele carriëres gebroken, heus niet alleen de mijne.

    Ilona Verhoeven: een ' D; totaal buiten mijn invloedssfeer. Maar zí­j geeft geen zorg; alle, álle lof. Ik werk voor háár (Op. 13:12), een novum. Zij is zó eenswillend met het rijk van 'onze Vader hier beneden; zij heeft bevoegdheden gekregen om te dirigeren. Héél onwennig. Klankvol ';zielige zwever- gehoorzaamt aan de kernchristenen. Ik heb hem daarvoor dikwijls uitgelachen. Maar laatst kwam Klankvol mij tegen, toen ik voor Ilona op een missie was. Hij zéi niets, maar í­k dacht, dat ik door de grond ging: Schreeuwschrik, die gehoorzaamt aan een kern-anti-christin.

    Lotty Swagers: ach, een onbenul; zal nooit veel kopzorg geven. Toch had ik ze liever zo haaiig gehouden als ze was. Je weet wel, wat je hebt, maar niet, wat je krijgt.
    Vroeger hebben we haar nog wel eens in kunnen zetten om mensen tegen de vijand op te hitsen. Wanneer zij zo fanatiek bezig was, trok Klankvol zich -als het ware- de haren uit het hoofd'. Ik kwam in zulke gevallen niet meer 'bij' van het lachen. Ik heb wel eens gegrinnikt:
    "Meid, hiervoor zou ik je kunnen zóenen! Later doe ik het misschien ook wel eens".
    Maar nu ;... doffe, doffe ellende.
    Wat mij zo verwart, is dit: Klankvol probeert haar te laten contacten met die Gert. Het moet natuurlijk fout gaan: een uitgesproken 'A' wijfie met een 'D'.
    Maar tóch: dingen, die ik niet dóór heb, maken mij onzeker. Klankvol heeft veel van die miskleunen, waar je eerst je gek om schatert. Later zeg je dan verbouwereerd: "Gunst". In ieder geval bééft onze omsingelingsmuur rond Gert nu al onder het houwitsersvuur van dat scharminkel met haar gebeden.

    Henk Scholten: Goed hë!!! ; aan hem heb ik namens Ilona mogen werken. Ik heb informatie van zijn brein naar het hare doorgegeven. Prima werk, maar wat zegt Olieglad !:
    "Een 'B'; nu, ik neem het over".

    Corry Bakker; met zóiets blijf í­k zitten. Nu ja, ik wacht het met háár maar even af.
    Ik klaag wel eens bij de chef, dat ik nooit meer eens aan de echt grote zaken mag komen. Maar dan snauwt hij:
    "Zolang je het meest kinderachtige opdrachtje zó behandelt, mag je niet eens naar een 'B' kí­jken, laat staan áánkomen¦ een stom tienertje, een gewoon, mál meisje, een ' A-eentje, wat zeg ik ; een 'A- drietje' en je verknalt het nóg"

    Helma Huygen en Jeroen Westhoven: huilen en lachen:
    - zij klimt uit de put
    - hij zinkt er in.
    Even was ik bang, dat Helma me ook afgepakt zou worden. Ik zag al visioenen van 'Schreeuwschrik in de nul-groep', het assistentenwerk. Weg: denktank, beleidsgroep, adviseurs, aide-de-camp; dat zou er allemaal niet meer bij gehoord hebben. Maar Olieglad zei:
    "Neen, zover hoeft het niet met je te komen. De briefing, die jij Jeroen gaf, is toch heel duidelijk A-niveau"
    Ik snapte eerst niet, waarom hij opeens zo vriendelijk femelde. Maar achteraf hoorde ik zo het een en ander. 'Hogerhand' heeft hem gelast, mij niet verder te ontmoedigen. Het is 'alle hens aan dek'. Immers: onze rijen worden gedund door het wegvallen van hen, die langdurig de afgrond ingaan (Matth. 8:32). Goed, ze komen een poosje terug (Op. 9:3), wanneer die afgrond tijdelijk opengaat (Op. 9:2). Later komen we allemaal nog even voor een laatste maal terug (Op. 20:7). Maar -no nonsense- daar gaat het nu allemaal niet over.. .voor het moment ben je ze kwijt.
    Ook trekken hele bataljons zich soms in paniek terug (Mark. 5:13). Ik ben zelf ook dikwijls gevlucht (Mark. 6:13) teneinde niet vóór de tijd te worden gepijnigd (Mark. 5:7).
    Het nieuwe parool is dus: zuinig zijn met de werkers. Aan gedemoraliseerde getrouwen heb je niets.

    Jan en Joke: ik beschouwde hen nog steeds als mijn arbeidsveld. Maar Olieglad zei:
    "neen; ook zí­j zijn 'B.'s.
    't spijt me; maar: hands off'
    Ik was zó kapot. Alles heb ik er aan gedaan:
    - brainstorming met de denktank
    - tussenrapporten van de beleidsgroep
    - conferenties met de adviseurs
    - spionage via mijn aide-de-camp.
    Er waren leuke drukmiddelen:
    - ontslag, opruiing tot naijver, seksuele verleiding voor hem; nu ja, dat laatste zou Wreedworg dan doen; hij zette dat meisje Vonk te vroeg in; hij blunderde, í­k niet.
    - Collegiale pesterij, valse chefs, familieruzie voor haar. Dat laatste was een leuke vondst van Slijmsluw, maar dat joch- die Michiel-.
    Goed, het hielp niet. Maar ik tart iedere getrouwe om het beter te doen.
    En dan: wég; zulke cliënten; Olieglad gaat het zélf behandelen. Ik heb geknarsetand; maar bevel is bevel.

    01-12-2007, 19:15 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    24-11-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.8.8.4
    4.8.8.4.
    Joke Donker: óp naar het nieuwe motto.

    30 december: bij ons op kantoor krijg je ook niets cadeau. De straten zijn leeg; nergens files. Ik kan zó doorrijden met de auto. Half Nederland ligt nog op één oor. Een heleboel bedrijven en instellingen zijn vrij, maar wí­j gaan maar door. Toch, gisteren, een vruchtbare middag. Ik moest bij De Jong en Hendriks komen. Die hadden per 1 februari een deeltijdbaan voor me als bibliothecaresse. Voorwaarde was, dat ik iemand wist voor de andere helft. Nou: dat wí­st ik! Gelijk flitste het door mij heen:
    " Nel natuurlijk! Dan passen wij om beurten op elkaars kind"
    O, wat heerlijk. En al per 1 februari; wat een oplossing. Hendriks zat daar maar te blaken van zelfgenoegzaamheid, dat hij het allemaal zo mooi had opgelost; net of De Jong ní­ets had gedaan. Ik wist echter, hoe de vork wérkelijk in de steel zat. Hendriks heeft mij die positie van sectiechef nooit gegund. Hij was echt mijn vijand geworden en heeft me die baan afgenomen. Maar omdat ik God diende en mijn weg door het leven God begon 'aan te staan' , heeft Hij gemaakt, dat er vrede kwam met deze man, die mij zo slecht gezind was (Spr. 16:7).
    Ik had gebeden om bevrijding van bittere gevoelens jegens Hendriks. De Heer had daarop Hendriks gedachten veranderd, net zo gemakkelijk als de bedding van een beekje wel eens anders komt te liggen (Spr. 21:1).
    De godsvrucht gééft groot gewin (1 Tim. 6:6). Niet alleen geestelijk, maar ook stoffelijk, zet ze zoden aan de dijk. Ik heb het goede nieuws gisterenavond uiteraard direct aan Jan verteld. Hij was óók in de wolken en zei:
    " God vráágt onze actie in het dienen ván Hem en in het bidden tót Hem. Maar wat í­s Hij een Beloner, als wij Hem daarin metterdaad ernstig zoeken (Hebr. 11:6).
    En toen:
    " Weet je, wat dat ernstig zoeken kan belemmeren?!: verwaandheid. Vandaag heb ik mijn gesprek met Leen en Inge de Raad nog eens overdacht. Zij vertelden mij, dat zij in het verleden in de dienst van de Heer heel veel ' succes' hadden. Maar toen maakten zij de fout om voet te geven aan hoogmoed. Er kwamen proppen in hun oren (Jes. 42:20), die maakten dat zij zich afsloten voor de waarschuwingen van Jezus. Daarna raakten zij van de wal van ' een begin van gerechtigheid' in de sloot van de óngerechtigheid. Hun levende woorden werden een doos automatische kretologie. Hun wapenrusting verwerd tot lorren. Dat ging zo door, tot ze ook op dit terrein van hun leven de hand van Jezus grepen. Toen bemerkten ze, dat ze zijn koninkrijk door dat hernieuwde ' de hand grijpen' nu eindelijk eens goed hadden vastgepakt. Zij konen toen hun weg daarheen weer vervolgen.

    Toen ik dat eerlijke verhaal hoorde, heb ik gedacht:
    "Heb ik dat ook niet in mij: een zekere verwaandheid" .
    Je weet: ik kan toch heel wat uitdragen: aan pa en ma en Margo ; aan Paul, Marian en Nancy.
    Er zijn ook dompers, zoals laatst; waar ik je van vertelde. Maar over het algemeen lukt het toch best met de Heer; vandaag echter wist ik het weer zó fel:
    " Ik snak naar nóg beter contact met Jezus. Hij alleen kan mij bewaren voor hoogmoed en mijn inzicht in wat écht nodig is laten groeien"

    Ik heb Jan aangehoord, ben toen naar Marcels wiegje gelopen, war het joch al lag te kraaien van plezier. Wat een schik geeft ie toch. En ik dacht:
    "Wat ben ik gelukkig. Dadelijk is het zo:
    ' s morgens contact met de maatschappij, die ik niet kán missen
    's middags; stoeien, vrijen en knuffelen met dit heerlijke ventje.
    Wat is Jezus goed: ik ben bekeerd, wedergeboren, op weg om dood werk te ruilen voor levend. De oude plunje verruild voor iets nieuws. Voluit op weg naar het hemels koninkrijk. Daarnaast op aarde ook nog eens voorspoed in je werk (Matth. 6:33).
    Er zijn verdrukkingen geweest; er zullen verdrukkingen komen (Joh. 16:33), maar het eind zal goed zijn" .

    Ik herinnerde mij opeens drie heel verschillende gebeurtenissen, waartussen ik -zomaar ineens- het verband zag.

    Om te beginnen déze:
    Ik was getuige van een heel interessante discussie. Iemand zei:
    "Jullie -kernchristenen, zal ik maar zeggen- zijn toch eigenlijk spelbrekers. In de zestiger jaren hadden we twee van die leuke trends
    - God is dood
    - De wereld gaat steeds vooruit.
    Een treurig en een vrolijk item. Je kon maar kiezen. Maar jullie deden niet mee. Nu werken we met andere uitspraken:
    - de liefde is God
    - de wereld gaat naar de knoppen.
    Wéér vrolijk en treurig. En nu liggen jullie wéér dwars" .
    De aangesprokenen antwoordde:
    " Ik geef jou een koekje van eigen deeg. Wí­j -kernchristenen- zeiden, zeggen en zúllen zeggen: ons blijvende item:
    - Al ben je nog zo goed, zónder bekering ben je zonder hoop (Ef. 2:12).
    - Al ben je nog zo slecht, met bekering ben je een en al hoop (Hand. 3:19).
    Een treurig en een vrolijk gegeven. Je kunt kiezen: 'wel bekeren' of 'niet bekeren'. Maar je kunt niet tussen die twee blijven switchen. Maar, je zei nu, dat wij niet met jullie meespeelden, mar jullie speelden ook niet met ons mee (Luk. 7:32)".

    De eerste:
    "Dat is het nu nét. Jullie spelen het spel zo bloedserieus, zo' compromisloos' of heel zwaar; of heel licht, daardoor jezelf (:33) en anderen (:34) gekmakend. Onze spelletjes zijn altijd een mengelmoesje, heus wel gemeend, toch lekker vrijblijvend, voortdurend wisselend. Altijd een sport om in te haken op de 'dernier cri' " .
    De tweede:
    "Indringend waarschuwend. Onweerstaanbaar uitnodigend. Het is allemaal nodig bij Gods wijze, ní­et vrijblijvende spel met de onveranderlijke regels (:35). Jullie quasi-ernst is kinderspel, Gods spel is volwassen ernst".

    De volgende gebeurtenis:
    Ik zat te luisteren naar een populaire zanger, die een genre triest makende protestsongs ten beste gaf over hartstocht, echtscheiding, kapitalisme, kerk en milieu. Hij reikte echter geen oplossingen aan!

    De laatste:
    Het was avondmaal. God nodigde ons aan tafel. Wij zongen:
    " Ik verhoog U"
    Opeens had ik het idee, of wí­j verhoogd werden, opgetild tot Gods niveau, omdat Hij tussen ons wilde wónen (Op. 21:3). Het was net of een stem zei:
    " Dit ogenblik is heel goed. Zo wás het (Gen. 1:31), zo wórdt het. Er komen steeds meer van die ogenblikken. Eens vloeien die momenten voor eeuwig in elkaar over (Op. 5:13, 14)" .

    Wat was nu dat verband?
    die eigentijdse zanger stond al buiten de ' spelletjestrend". De doemdenkerij verveelt. Er zitten al weer andere tijdverdrijfjes aan te komen.
    De man, die zo hoog opgaf van de steeds wisselende aandacht voor wéér nieuwe, modieuze ideeën, raakt de draad ook wel een keer voorgoed kwijt. De spelletjes van - 50 zijn anders dan die van - 60, - 70 en - 80. In - 90 komen ze misschien weer terug (Pred. 1:9). Houd dat maar eens bij. Voor je het weet ben je definitief ' out' en roept de 'incrowd' smalend:
    " We spelen allang iets anders".
    Die ándere man, die zat in de goede trend; de trend, die niet verandert. Ook wij -bij die avondmaalsviering- wij zaten volop in de blijde ernst van Gods spel. Dat spel van de uitersten, die toch een eenheid vormen. Wij hoeven -als wij ons aan de regels houden- nooit te vragen:
    " Ben ik nu ' out' of 'in'.
    Met ons gaat het door Gods genade ' up' " ..

    's Avonds, onder de koffie, zei Jan:
    " Je gaat iets zeggen:
    toen we ons bekeerd hadden, zei je, dat we die bekering van een beschermend laagje moesten voorzien: de wedergeboorte. Weet je nog dat voorbeeld: van het giropasje?!
    Toen we wedergeboren waren, was het weer, dat we onze oude, aardse plunje óp moesten ruimen en nieuwe bullen aantrekken. Toen had je het over de grote schoonmaak.
    En nu; wat is het nu?!
    Ik heb geantwoord:
    " Jan, we zijn bezig om de bezem te halen door alle doods, onnut gedoe. We leggen de loper uit voor wat levend en nuttig is. Maar er is altijd méér. Ik verlang er zo naar, om werkelijk God te gaan gelóven.
    Ons léven kreeg een nieuwe glans. Oud huisraad wérd door nieuw vervangen.
    Ik verlang echter naar God, helemaal als Middelpunt van ons denken".

    24-11-2007, 20:32 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    18-11-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.8.8.3.
    4.8.8.3.
    Jan Donker: wat waard is om gedaan te worden, is waard om góed gedaan te worden.

    29 december: dezer dagen ben ik thuis. Onze zaak ligt van de week stil. Fijn om zo eens wat bij te lezen en bij te komen. Na te denken over allerlei contacten. Je komt toch ook van allerlei mensen tegen! Gesproken bijvoorbeeld met de vrouw van Joke's chef, mevrouw De Jong; zuster De Jong, want ze is een Christin. Kwam me bedanken voor de dingen, die ik tegen haar dochter Frieda gezegd had tijdens project 82. Leuk, zo'n onverwachte reactie. Ik kan mij nog veel van dat gesprek met die Frieda herinneren. We mochten binnenkomen. Het was bij deze actie min of meer voorschrift om met z'n tweeën uit te gaan (Mark. 6:7). í?k deed hoofdzakelijk het woord. De ander stelde de vragen -volgens het formulier-. Ik zei op een gegeven moment zoiets als:
    "Men moet niet van iederéén hulp verwachten, maar alleen van Jezus".
    Ze had direct haar weerwoord klaar:
    "Ja, zo beginnen veel Christenen en dan gaan ze verder, dat ze jóu met zich mee willen nemen om te zijn zoals zí­j (Ps. 122:1). Waaróm in vredesnaam!? Ik kom uit een soort samenkomst, waar ze nogal actief waren. De mensen deden daar zó opgewonden over hun erváringen. Veel té opgewonden, want: wanneer je die ervaringen dan op de keper beschouwde, stelde het allemaal vrijwel niets voor. Ze hadden al hun héle leven alles in vakjes verdeeld Hun hele 'omgang met Jezus, zoals zij dat noemden, bestond nu uit het volgende: ze hadden een nieuwe kastenwand gemaakt met misschien nog meer vakjes dan ooit te voren.
    Ik kende er een, die heel typerend zei:
    ' Mijn man en ik hebben kennissen, die toch ook wel -ergens- gelovig zijn'.
    - dat 'ergens' alleen al, zó hoogmoedig.
    'ze willen echter niet naar óns luisteren; ze kómen maar niet meer' .
    Toen dat zo weer even gezegd was, dacht ik:
    'hupsakee, die kennissen zitten weer in een vakje: het vakje voor het uitschot'.
    Zulke mensen: zo'n 'antireclame: zo'n remedie tegen het geloof"

    Ze pauzeerde. Ik ging in haar gedachtegang door en zei:
    "Ik kén dat van die vakjes. Vroeger had í­k als vakjes:
    de maatschappelijke actieven
    het fossiele burgerdom.
    Nu ik echter Jezus heb leren kennen, is die kastenwand met al zijn onder-indelingen weg. En gek hè, bij mij zijn alle vakjes dicht! Ik oordeel niet (Luc. 6:37), ik sorteer niet. Ik weersta elke verleiding daartoe, hoe verborgen die ook tot mij komt. Als ik een laatje open zóu doen om daar mensen in te stoppen, dan zou ik de weg naar hun hárt voor mijzelf afsluiten.
    Gód deelde mij niet in. Hij geloofde in mijn mogelijkheden. Door zijn liefde was Hij daar razend optimistisch over (1 Tim. 1:14). Ik was toch wel de láátste, die voor promoting zijnerzijds in aanmerking behoorde te komen (1 Tim. 1:15). Maar: ik kwám in aanmerking. Daaruit mag iedereen moed putten (1 Tim. 1:16).
    Het vertrouwen, dat Hí­j in mij stelde, maakte, dat í­k mijn hart voor Hem opende en Hem sindsdien vereer (1 Tim. 1:17).
    En de consequentie dáárvan was weer deze: iedere man of vrouw, die ik ontmoet, zie ik als een bron van mogelijkheden voor God. Als ik mij verkijk, is dat niet mí­jn zaak. Ik denk altijd weer:
    'Daar is er weer een, waarvoor Jezus het de moeite waard vond om prijs te geven, wat Hij had (Philip. 2:7). Daar is er wéér een, zó bemind door Gods Zoon, dat Hij alles wilde doen (Matth. 13:44) om aan die mens de sleutel van de hemelpoort aan te reiken (Matth. 16:19)'.
    Die positieve benadering is alleen op hun welzijn gericht. Zij hoeven mijn ideetjes niet aan te nemen. Die houding van:
    'Ik wil je niet indelen; ik wil je alleen van dienst zijn'
    ruimt allerlei versperringen op.
    Ik begrijp dat wel hoor: van je eigen opvattingen door willen drammen, zoals jí­j dat bij sommige Christenen bespeurde. Die Christenen hadden vast ook wel heel goede kanten, die jij niet kon of wilde zien. Maar: wanneer je zó dramt, ben je nog niet helemaal dí­ep veranderd. Dan denk je en werk je nog merendeels doods en aards als altijd, in dezelfde vale, morsige werkplunje, die je altí­jd al droeg. Pas, wanneer je ontspannen kunt zeggen:
    'Ik hóef geen gelijk te hebben (1 Cor. 11:16); als deze mens maar gelukkiger wordt',
    begin je levend, hemels, nieuw werk te doen in een schone overall. Dan ben je geen antireclame meer, maar reclame. Dan help je de mensen niet meer van het geloof áf, maar er naar tóe".

    Zo liep dat gesprek toen.

    Verder intensief contact gehad met Leen en Inge de Raad, voorgangers in de 'aulagroep'. Er wordt door de kapel'' een gemeenschappelijke campagne gepland, ook met 'de Koepel' en misschien zelfs met 'de Foyer'. Men wees mij aan als contactpersoon voor Inge en Leen. Typisch hè; ik was iets wrevelig gedurende een groot deel van het eerste, informatieve gesprek. In het buurtwerk had ik namelijk net kort daarvoor iets goeds willen zeggen tegen een dementerende vrouw. Maar ze riep:
    "Ga jij maar weg. Jou hoeven we hier niet".
    Er waren grinnikende toehoorders. Voor de zoveelste maal stond ik voor joker. Dan denk je wel eens:
    "Wat gebruikt God me toch weinig, wat zet Hij mij toch beneden mijn mogelijkheden in".
    en dan zit daar zo'n echtpaar; je hebt net een 'kat' gekregen bij pietepeuterig klein werk en zij:- de hele wereld bereisd- altijd het léuke werk mogen doen. Massaconferenties, duizenden bekeerlingen; je kent dat wel: altijd de room van de gebakjes. Voor hén geen oude, hopeloze levens; voor hén drommen van nieuw bekeerden, mensen in de kracht van hun leven.
    "Zou ik misschien ergens toch niet goed genoeg zijn voor God,"
    gaat het door je heen, wanneer je zulke 'geslaagden' ziet.
    Typisch, ook dat gesprek met dat meisje, die Frieda, passeerde toevallig de revue. Leen zei zoiets van: dat ik toen wel goed advies had gegeven, maar hij voegde daar wat merkwaardigs bij:
    "Jij, met je dichte laatjes, je zei dat wel goed; en je meende het ook wel; maar je had er in ieder geval nog één open staan om óns in te bergen".
    " (hoe kende hij zo mijn gedachten)".
    "wat dat meisje van háár kant zei; heb je dat wel goed doorproefd; heb je dat wel diep onderzocht: het goede, waarmee je je voordeel kon doen, eruit behouden? (1 Thess. 5:21)".
    Ik wierp tegen, dat ik op mijn hoede was om niet geïnfecteerd te worden met allerlei vreemde ideeën (Judas:23). Hij wekte mij op, wat minder afstandelijk te worden. Merkwaardig, wel leerzaam gesprek. Leuk, zoals hij het afrondde:
    "In een Engels versje komt zo'n mooie zinsnede voor:
    'He 's gone with streaming banners,
    where noble deeds are done'
    Jij en ik staan temidden van een rivier van in Gods wind wapperende vaandels als helden (Ps. 110:3) dáárheen, waar de werkelijk edele daden gedaan worden.
    Zorg voor een conditie, die je waardig maakt om de edelste van die edele daden (Op. 19:8) te verrichten".

    Toch wel heel inspirerend. En wat ze daarná nog vertelden!

    18-11-2007, 16:18 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    11-11-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    4.8.8.2
    Inge de Raad: het verhaal van de vergulde man.

    28 december: Leen heeft nogal wat vragen open gelaten hí¨. Hij heeft ook wel een beetje te negatief gedaan over alles, wat wij hebben mogen verrichten in dienst van Jezus. Zeker, het had nóg stralender gekund; maar ook veel váler.
    Leen en ik hebben in het verre verleden teveel van onze denkkracht laten opslurpen door conflicten. Het betrof tegenstellingen, die wij ten dele zelf hadden opgeroepen door een zekere arrogantie. Wij wisten het alléén. Wí­j waren per definitie gróót! Zí­j behoorden altijd net iets kleiner te blijven. Nu ja, wat doet het er allemaal toe. Moet een gelovige zijn kracht verliezen:
    - door te kijken naar eigen fouten in het verleden.
    - door verbitterd te blijven over al of niet vermeende fouten van anderen.
    Achteraf zeg ik:
    "It is s all in the game".
    ... dat is weer die �engelse ziekte:
    " ' t Hoort er allemaal bij".
    Beginfouten zijn niet te voorkomen.
    Ik heb mij echter wel het volgende voorgenomen: mocht ik ooit weer eens in een geschil voor vijfennegentig procent gelijk hebben, dan zal ik nóg:
    - voor die vijf procent excuus vragen
    - uit die vijf procent lering trekken.

    Overigens: wij hebben het zwaar gehad;
    ongelooflijk zwaar. Het is gebeurd tijdens een campagne in Thailand. We hadden grote zegen van de Heer. Maar- samen op onze hotelkamer -overviel ons het bittere verdriet over wat er gebeurd was in Nederland. Zo hevig was dat verdriet, dat we een ogenblik hebben overwogen:
    .....och nee, laat ik die zin niet afmaken.
    Juist op dát moment kwam er bezoek van een van de organiserende echtparen. Die vrouw begon het gesprek en vertelde, dat God haar duidelijk had gemaakt, dat wij in grote nood waren. Zij wilde ons een boodschap van hem doorgeven, deze:
    "De weg van Gods liefde zou terugvoeren over een bijna onbegaanbaar pad vól rotsblokken, afgrond-diepe kloven en bijna onneembare steiltes. Maar het was de moeite waard om die weg van vergeven en - nog moeilijker- vergeving vragen, te gaan. Op de duur zouden wij dan het doodse gebied van de aardse werken achter ons laten. Toch nog onverwacht zou de vallei van de levende hemelse werken voor ons liggen".
    Toen ging de man verder en zei, met bloemrijke woorden, zoals dat í­s met deze mensen:
    "Broeder en zuster, wij hebben u lief, wij genieten van uw gaven in deze meetings. Aan mij echter toonde Jezus, dat u voort schuifelt op ongeschikt schoeisel en dat u gehuld bent in veel te dunne en te zwakke kleding. Er komen nog hoogvlakten met nu nog ongekende strijd, rechtstreeks tegen de boze machten. Dan hebt u stevig schoeisel nodig en dikke, sterke kleren"
    Leen zweeg perplex, maar ik heb uitgeroepen:
    "Ja, het is waar, wat jullie zeggen. Uiterlijk lijken wij dezer dagen niet te verwrikken rotsen; maar innerlijk zijn wij zó geteisterd. Het is zo'n grote ontdekking voor me, die ik nú doe. God wil niet alleen óns gebruiken om ánderen te troosten, Hij wil ook ánderen inzetten om óns te verkwikken (Rom. 1:12). Misschien was dat wel onze grote fout in het verleden: altijd klaar staan met goede raad vóór anderen, maar onszelf te hoog achten voor goede raad ván anderen; terwijl Mozes het in het geval Jethro toch zo goed had voorgedaan (Ex. 18:24)".
    Wij hebben gevieren gebeden en werden uitgeleid uit dat wanhoopsdal. Maar niet te begrijpen: de woorden van die mensen en onze ermee instemmende gedachten van dat moment verváágden. Even hadden wij contact gemaakt met een dieper hemels principe: alleen sámen met medegelovigen kan de volle waarheid worden ontdekt (Ef. 3:18). Dat contact verflauwde evenwel weer.
    We hadden allebei onze tactloosheden, die ook nog eens parallel liepen. Ook hadden wij beiden een overdreven roeping- en onfeilbaarheidbesef. Daardoor bleven wij goedbedoelde kritiek zien als een satanische aanval. Door dat gebrek aan tact lieten wij die mening dan ook nog eens grof blijken. Zo raak je natuurlijk van de wal in de sloot. Er was nog een lange weg nodig. De hoogvlakte van zware verzoeking, waarvan die broeder had gesproken, kwam! Wij hadden onszelf niet gecorrigeerd.
    Daardoor viel die hoogvlakte samen met het doodse gebied van aards bezig zijn''. Daarvan had die zúster gerept. Onze bediening verloor aan glans.
    Nu zeg je misschien:
    "Maar Inge; van jullie twee trad je mán toch het meest naar buiten. Hí­j kon de meeste brokken maken. Had jí­j hem niet kunnen afbrengen van die verkeerde dingen. Zág je dat dan niet"
    Och: zien.... zí­en.... ik vereerde hem en was daardoor verblind. Ook zweeg ik wel eens uit gemakzucht. Ik was lief voor hem. Echter: lief zijn vóór iemand' kan een vijand zijn van 'namens God liefde betonen áán iemand'.

    Toen gingen we terug naar Holland voor enkele jaren van retraite. Paulus was zeventien jaar in retraite (Gal. 2:1; 1:18), voor hij met zijn kernwerk begon. Hij hád veel nut ván en wás van veel nut dóór die bezinning vooraf. Wí­j hebben nut ván en zijn van heel veen nut dóór die verlate, maar net nog niet té late bezinning.
    Tot die bezinning behoorde: vergeven en vergeving vragen. Dat was: afdalen in kloven, beklimmen van steiltes, verwrikken van rotsblokken. En daarnaast: een tijdlang niet actief zijn op de manier, waarop wij die kénden. Maar na die bezinning kwam er nieuw werk.

    Of wij nog veel actieve jaren voor de boeg hebben, ik weet het niet. Maar wij lopen nu in ieder geval op ferme stappers in stevige kledij in de vallei van goed, hemels werk. En actieve jaren... actieve jaren... je hoeft toch niet per se in la Paz massameetings toe te spreken. Zou 'de aula' ons laatste station niet kunnen zijn. Het zijn hier niet zulke grote aantallen als in campagnes, maar je kunt intensiever begeleiden. Laatst nog was dat het geval met die jonge vrouw... Carla... Carla... nu ja, de achternaam ben ik kwijt.

    O ja, nog één raad: wij hadden 'succes. Vanuit dat succes wuifden wij kritische opmerkingen weg. Dat was ónze fout. Wij braken er bijna onze nek over. Dit is een gevaar, dat de enkele 'zogenaamde succeshebbers' bedreigt. Maar er is ook een gevaar, dat de vele 'zogenaamde niet-succeshebbers' bedreigt. Niemand heeft dat gevaar in de gaten. Laat ik -hier en nu- proberen die mensen te helpen. Stel: jij zit jaar na jaar te luisteren en kunt ogenschijnlijk niet zoveel doen voor Jezus. Impressie zonder expressie leidt dot depressie. Op de duur word je -volledig ten onrechte- razend jaloers op de (volgens jou) wél actieven. Ten onrechte, want met je 'tienden' doe je over de hele wereld goed werk (Luk. 16:9). Het gevolg van die geïrriteerdheid en jaloersheid kán zijn, dat je de predikers en zendelingen gaat afkammen uit kinnesinne. En dat, terwijl jijzelf middellijk via je geldelijke bijdrage toch óók een prediker en zendeling bent.
    Kijk, al die benijdenden werden voor Leen en mij tot een extra strik. Wees voortaan wijzer, als het zo met je gesteld is. Geef blij je gaven, prakkiseer niet over 'gemiste kansen'. God heeft je lief (Deut. 33:3) Al zou je nooit op een podium staan, wat dan nóg. Tuimel niet in de valkuil van het 'je onbehaaglijk voelen'. Dan sleep je ook anderen niet meer mee.

    Waarom ik nu zo op de tirade kom? Laatst ontmoetten Leen en ik in het kader van een campagnevoorbereiding de vertegenwoordiger van de kapelgemeente, ene Jan Donker.
    Heel verborgen bespeurden wij bij deze nog jonge man wéér het verschijnsel, dat zoveel schade veroorzaakt: het minderwaardigheidscomplex van de 'thuisblijvers' ten opzichte van de 'er op uit trekkers'. Frustratie door onderschatting van de eigen mogelijkheden, afgunst jegens de 'bevoorrechten'. Daardoor geen gebed, maar een begin van kritiek als gevolg van een zich ten onrechte schuldig voelen. O, allemaal heel onderhuids hoor.
    We hebben deze aangelegenheid vrij goed kunnen uitpraten. Veel blijer en meer gemotiveerd dan hij gekomen was, ging hij weg.
    Toen wij weer alleen waren, zei Leen:
    "In het verleden zijn wij hier bijna aan kapot gegaan:
    - hoogmoed bij ons, uitgezondenen
    - naijver bij de uitzendenden.
    Laten wij toch allemaal leren, altijd blij te zijn (Philipp. 4:4)".

    Ik ben al ver heen over mijn 'A4 aan twee kanten'. Maar dit móest even gezegd worden. Ger zal het er wel mee eens zijn. Hij weet ook wel, dat de begrenzing niet verheven is boven de inhoud. Wanneer de inhoud heel belangrijk is, moet die grens dan maar even van elastiek zijn.

    Hé, begrenzing en inhoud. Ik maak even een sprong naar een heel andere gedachte. Ik kom daarop vanuit die terloopse denkflits van zonet.

    Weet je dat geval, dat Jezus eens een keer zei:
    "De mens is niet voor de sabbat, maar de sabbat voor de mens".
    Vlak daarna staat:
    "Jezus is de Baas van de sabbat (Mark. 2:27, 28)".
    Volgens mij is het verband als volgt:

    Natuurlijk is het zo, dat de mensen in eerste aanleg geneigd waren om te roepen:
    "Hoera, hozee, we hoeven ons niet meer te richten naar de sabbat met zijn zeshonderd drieëntwintig harde, zware wetten. Wij zijn onze eigen norm".
    Om nu te voorkomen, dat ze allerlei gekke dingen zouden gaan denken, zeggen en doen, wordt er dan evenwel bij gezegd:
    Nee, dát is te ruim. Er blí­jft een Norm. Weliswaar Iemand, die een zácht juk oplegt en een lí­chte last (Matth. 11:30), maar tóch: een Norm".
    Dus: ruimte, maar niet oeverloos.
    Veel christenen zijn zó bang voor de ruimte, dat zij alleen maar grenzen markeren. Hoge grenzen, zonder ruimte daartussen: dat is dictatuur.
    Veel, veel ruimte; echter niet onbepaald; met wijde, maar stevige dijken, dát is het.

    Sorry hoor, voor dit uitstapje; terug naar mijn bijdrage.

    Ik rond alles nog even af met het verhaal van de 'vergulde man'. Hij was hét grote succes bij het carnaval in een warm land. Had ní­ets aan dan een laag van gouden verf over zijn héle lichaam. 's Avonds was hij dood: gestikt in het poriën verstoppende goud.
    Leen en ik hadden ook veel verguldsel: van door onszelf bij anderen aangefokte roem, eer en kritiekloze aanvaarding. We stikten er niet in, zo erg was het niet, maar we kregen het er allengs toch knap benauwd door.
    Ik ken iemand uit de bijbel, ook 'verguld', hoewel anders dan wij: die rijke jongeman, wet je wel. Jezus zei tegen hem:
    "Zou je dat verguld niet liever er áf boenen?". (Matth. 19:21).
    Maar, in ieder geval op dat moment, had hij daar niet zoveel goesting in (Matth. 19:22).
    Wij eerst ook niet, maar nu zijn we wát blij met onze schoongeschrobde lijfjes.

    En júllie, waren alleen Leen en ik maar zo dom?! Kom nou, een béétje die stikkensbenauwde 'vergulde man' zijn we allemaal wel.

    Stroop dat valse huidje áf!

    11-11-2007, 15:56 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (2 Stemmen)
    04-11-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.8.8.1.

    4.8.8.1.
    Leen de Raad: 't verstand komt met de jaren.

    27 december 1982: tot dusver ben ik nog niet zoveel 'in the picture' geweest. Ik ben die man, die tegenwoordig leiding geeft in de aula', waar Karel Hartog wel komt: hém kennen jullie wat béter.
    Mijn vrouw en ik waren in Holland al bijna vergeten. Wij zijn jaren buitenslands geweest, vooral in de Angelsaksische wereld, vandaar ook dat: in the picture.
    Tja, zal ik jullie de levensloop van een zeventigjarige uitvoerig vertellen!?... de persoon, die al deze verhalen bundelt, heeft voor ieder maar twee kanten van een A4. Dat wil zijn úitgever dan weer. Onbegonnen werk dus: kort en onvolledig dan.
    Ik heb altijd de Heer Jezus liefgehad. Het viel mij echter óók altijd moeilijk om goed contact te houden met hen, die -evenals ik- zijn volgelingen waren.
    Ik had steeds mijn ogen wijd open voor hun gebroddel, hun dode werk, hun geestelijke lompen. Daarentegen hield ik die ogen op een kiertje voor hun vákwerk, hun levende daden, hun overwinningskleding, die zich toch soms ook wel manifesteerden. Ik had wel lí­efde voor mijn medegelovigen, maar héél afstandelijk.
    Ik sprak hen graag tóe, maar hield er niet van om door hen toegesproken te wórden.
    Ik wilde een woudreus zijn temidden van kleinere bomen. Daarom werd ik onrustig, wanneer andere woudreuzen vlak bij mij begonnen te groeien. Ik riep de mensen op tot een vrijkomen van verouderde scheidslijnen. Toch stopte ook í­k de gelovigen weer in vakjes, mijzelf dan weer in het grootste.
    Denk nu niet, dat ik niet door de Heer gebruikt werd, ondanks die hoogmoed. Dat deed Hij beslist. Mijn hoofdoogmerk was goed. Mijn bijoogmerken speelden geen directe rol (Philipp. 1:17,18). Ik kreeg een bepaalde tijd om ze uit te griepen.
    Echter: ik wilde op het punt van het 'de ander uitnemender achten dan mijzelf (2:3)' de kleren van de gehoorzaamheid niet aandoen. Ik hád geen geloof voor het onmogelijke. Ik kón niet aannemen, dat het bos met de dunne bomen zou gaan krioelen van machtige eiken van gerechtigheid (Jes. 61:3). Ik kon het eigenlijk niet vélen, dat er een rivier zou komen met schitterende beplanting -'iedere gelovige 'als deel van die beplanting- eens een genezing voor zijn omgeving (Op. 22:2).
    Natuurlijk realiseerde ik mij dit laatste niet zo scherp. Het was echter wél de consequentie, waartoe min gedachten moesten leiden.
    Er kwam ongenoegen. Ik vlúchtte als het ware naar het buitenland. Ik hád al naam; ik kreeg méér naam; sprak voor volle zalen. Mensen kwamen naar voren; zij aanvaardden Jezus. De Heer hielp mij in mijn bediening. Toch bleef ik een onvoldaanheid voelen. Die onbehaaglijkheid nam toe, toen ik iets van vaartverlies in mijn bezigzijn bespeurde. Ik strekte mij uit naar inzicht daarin. Dat kon alleen de Meester mij geven. Ik zei:
    "Heer, ik word een oude man. Ik denk al eens aan mijn verscheiden. Wat moet het toch zalig zijn om zo helemaal  'í­n U' te sterven (14:13). Maar: zijn alle voorwaarden er wel, om echt ontspannen (Gen. 49:33) dat ogenblik af te wachten. Ik ben soms zo eenzaam, ondanks de lieve aanwezigheid van Inge".
    Jezus zei:
    "Je denkt nu in een flits aan Jakob. Hij ging over naar mí­jn wereld, terwijl zijn kinderen hem omringden (49:18). Ga jij nu eens terug naar je basis".
    Die raad kwam tot mij in een gedachte, die in mij opwelde. Ik legde die gedachte zó uit, dat ik terug behoorde te keren naar de gemeente, die ik vele jaren geleden het laatst had gediend. Dat déden Inge en ik dan ook. We luisterden daar gewoon, tussen alle anderen in. Alle ongenoegen van lang geleden -daar en elders- werd successievelijk uitgepraat en bijgelegd. Wij bezochten conferenties en orií«nteerden ons ook verder breed. Ik kwam tot de ontstellende ontdekking, dat mijn boodschap was uitgehold door onvoldoende contact met medegelovigen. Ik was blijven staan op het peil van misschien wel tien jaar geleden. Stilstand is achteruitgang. Ik was zelfs terúggegleden van dat ééns bereikte punt. Sámen -Inge en ik- zagen wij, wat nieuw was onthuld. Samen ruimden wij oude standpunten op. Heel dankbaar was ik voor wat de Heer mij nog juist op tijd deed ontdekken. Ik had immers in het buitenland al opgemerkt, dat ik minder werd uitgenodigd en op lager niveau.
    Ik zag nu in, dat die omstandigheid niet te maken had met mijn 'uiterlijk versleten raken', zoals ik mij steeds had wijsgemaakt. Neen, mijn '?innerlijk versleten raken' maakte mij minder bruikbaar voor God. Zijn roepstem:
     Tank weer eens bij"",
    had ik toch echt maar op het uiterste nippertje verstaan.
    Na twee jaar nieuwe ontdekkingen kreeg ik contact met 'de aula', ook een -ooit eens- door mij gediende gemeente. Ze zaten daar toen net in een crisis en vroegen mij te helpen. Ik was er kláár voor.
    Nu ben ik temidden van de mijnen. Ik gun het aan hen om boven mij uit te groeien. Ik laaf hén; zí­j laven mí­j (Rom. 1:11,12). Ik mag dienen met mijn ervaringen, waarop ik nu niet meer snoef, maar die ik zie in Gods licht.

    Laatst nog kon ik daarmee een jonge kerel van dienst zijn, naar ik hoop. Ene Jan Donker, die ik ontmoette bij het voorbereiden van een gemeenschappelijke campagne. Ik bemerkte in hem zóveel van mijzelf vroeger. Wel veel wijze raad geven, maar vanuit een zekere afstandelijkheid. Niet helemaal er zelf bij betrokken zijn. Toch wat reserve. Zich niet helemaal géven.
    Ik heb hem verteld van mijn levensgang. Hij wierp tegen, dat al te nauw contact toch wel gevaarlijk kon zijn (Joh. 2:24). Ik heb hem gewezen op het fijne verschil tussen;
    - in (bijvoorbeeld) onnadenkende bangheid je met de ander identificeren
    - en: in liefde je met de andere vereenzelvigen (1 Cor. 9:20,21).
    Ook in dat laatste geval kón er sprake zijn van enige terughoudendheid (Judas:23), maar dat was voorzichtigheid, die niet aan de liefde te kort deed.

    Sorry hoor, ik moet afbreken. Mijn 'A4' is aan twee kanten méér dan vol.

     

    04-11-2007, 16:25 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    27-10-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    4.8.7.4.
    Lucy de Jong: geef je nederige gave aan de Heer;  koninklijk geeft Hij terug.

    26 december: weet je, waar we gisteren, na dat samen kerstliedjes zingen, wél geweest zijn? Naar zo'n carol service'. Frieda, onze jongste dochter, had ons heel dringend ervoor uitgenodigd. Ze zou een paar sopraansolos zingen en vond het zó leuk, wanneer wij er eens bij waren. Dat doe je dan hè
    Het is zo verrassend, zoals het allemaal met Frieda aan het lopen is. Het was er altijd al een, die de dingen heel rechtuit zei, zonder er doekjes om te winden. Als achttienjarige zei ze eens:
    '" Jullie zeggen, dat God iedereen zo'n plezier in z'n leven geeft. Maar dat is helemaal niet wáár! Ik test in 'de Koepel' "
    dat is onze gemeente
    "de mensen wel eens af naar hun houding, hun dáden, hun óptreden. Ik mérk helemaal niet, dat God hun nu zoveel plezier geeft met het dienen van Hem".
    Ach, je weet, hoe dat gaat; de kinderen zijn anders dan vroeger. Je hoort mij overigens niet zeggen, dat ze slechter zijn. Ik ga de tijden van tóen niet zitten ophemelen boven die van nú (Pred. 7:10).
    Niels en ik zijn voor Frieda eens te meer gaan bidden. Toen zij het huis uitging naar de universiteit, leek dat bidden nog allemaal niet zoveel uit te halen. Echter: elke morgen was het weer, wanneer wij in de rij van onze kinderen bij háár waren met ons gebed:
    "Heer, wij vertrouwen U. U zult Frieda in aanraking brengen met uw licht. Ze heeft zich laten afschrikken door mensen, die niets aan hun geloof hadden, er niets mee deden. Ze heeft kritisch hun dode daden bekeken, 'de gaten in hun jasjes gezí­en'.
    Vader, wilt U ze mensen laten ontmoeten, die wél iets aan hun geloof hebben, er wél iets mee doen. Mensen met daden, die léven, met geestelijke kleren, die héél zijn en schoon"
    Een poos geleden belde ze op: jullie weten, dat er onlangs zo'n landelijke evangelisatiecampagne is geweest met een blad en een follow-up van mensen, die langs de deur kwamen. Nou, met een daarvan had ze gesproken. Een aardige, nog tamelijk jonge man. Ze vertelde geamuseerd:
    " hij had zulke leuke voorbeelden gehad: over vloeren in je levenshuis, die opgevreten werden door de houtwormen van onvruchtbare, hooghartige kritiek. Die houtwormen moesten dóód, had hij geroepen. Die vijand moest worden verslágen. We moesten die gangen schóónblazen en réinigen met ons gebed. De gaten behoorden wij met ons geloof dí­cht te kitten;
    Als wij dat ní­et deden, zouden wij vanaf die -op den duur dóórzakkende- vloeren radeloos róepen en radeloos blí­jven enz. enz".
    Ze ging door:
    " ze had eerste gedacht… hoor hém; geef mijn portie maar aan fikkie"
    Later echter zag ze opeens, dat al haar gesmaal op de brekebenen in onze gemeente óók wel iets van hoogmoed en 'niet wí­llen en daarom alles afkammen' in zich droeg.
    Hoopvol heb ik gevraagd:
    "Maak je dan nu een nieuw begin met Jezus'
    Ze brak in lachen uit en zei:
    "Lucy-gekkertje-"
    (Ja, zo spreekt ze, 't is niet anders)
    "Je wilt me wel gauw een christenetiketje op doen hè (Hand. 26:28). Malle meid"
    Ik heb wat teruggekrabbeld:
    "Nou nee maar wij hadden gebeden, dat je nu eens een christen-van-formaat zou ontmoeten. Dan zou je het ook eens van een ander horen. Voor de boodschap van overbekende mensen als je ouders, raak je zo gauw bedrijfsblind".
    Ze deed opeens wat mierig:
    Ik zal je zijn adrés geven!... dan kun je hem bedánken";  dan kun je samen met hem bidden voor je verloren dochter".

    We hébben hem opgebeld. Weet je, wie het was!? Jan van Joke! Van háár bekering hebben wij genóten. Met hém evenwel hadden we nog nooit zoveel contact gehad. We hébben hem bedankt. Samen -met Joke er ook bij- hébben wij voor Frieda gebeden.

    Even een tussendoortje; je kent die tekst wel: geef en u zal gegeven worden: een dubbele maat (Luc. 6:38). Sommige mensen leggen dat zó uit:
    Geef tweehonderd gulden per maand aan de Heer
    Promotie gaat geven wel vierhonderd meer".
    Misschien is dat soms wel wáár, maar als exegese beslist te schraal.
    Wí­j investeerden tijd en energie in een campagne, die ons ná aan het hart lag. Een van de 'producten' beïnvloedde weer iemand anders positief:  onze dochter, die ons toch náder aan het hart lag.

    Je begrijpt, elk contact met Frieda houden wij warm. Dat deden wij altijd al, maar nú zeker! En vanmiddag, die volle kerk, twee koren, elk aan een kant; wij meezingen soms.
    En toen het orgel: die sopraan van je eigen dochter.
    Sorry hoor, het werd me even te machtig.

    Ik dicht zélf verzen en kan zo genieten van de dichtregels van anderen: Die stém hè, zo ' rein', zweefde door de kerkgewelven; als een leeuwerik hoog door de lucht.. die woorden van Alexander:
    "Once in royal Davids city; stood a lowly cattle-shed
    Where a mother laid her baby... in a manger for his bed..."
    ... en dan vielen die koren weer in: wát een middag.

    Aan het slot hebben wij nog even met haar gepraat:
    "Druk, druk;  nog naar andere afspraken. Haal je nu geen opgewonden gedachten in je hoofd, ouwetjes, over bekering en zo".
    Een kus, we reden weer naar huis. Het motregende en mistte. Niels zei:
    "Het was toch een dag met een ster: zoals dat kind zóng;  bij mij blies dat stemmetje alle spinrag weg. Ik zag opeens schepen, gepavoiseerd met vlaggen. Zó zal háár levensschip ook eens versierd zijn".
     

    27-10-2007, 20:34 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    21-10-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.8.7.3.
    4.8.7.3.
    Wat is het goed, dat er vaders in het geloof zijn (1 Joh. 2:13,14).

    25 december 1982: vanmorgen rustig thuisgebleven. Wát: eerste kerstdag?!... thuisblijven?! Jawel, ga ik je uitleggen.
    Gisteren hadden we kerstnachtdienst. Katholiek en protestant samen. Collecte voor Solidaridad en communie na afloop.
    Lucy en ik zaten in het comité van voorbereiding. We hadden letterlijk met van alles te maken. Pas toen de hele toestand om middernacht was afgelopen, was ons verantwoordelijk- zijn voorbij. Vandaar: we lopen ook al tegen de zestig. Je kunt God niet zomaar uitdagen; zeggen:
    "Heer, ik ga op mijn tenen lopen. U zult wel zorgen, dat ik geen kramp in mijn voeten krijg"
    Tja, die ontdekking, hoe je nu verstandig kunt leven, hebben we ook eens een keer gedaan. We hebben leren zien, hoe bij de bescherming van dat leven niet alles van één kant Gods kant- kan komen. Er is immers altijd méér te ontdekken in de dienst van de Meester.
    Ik weet best, dat de lezerskring uit vogels van divers pluimage bestaat. Ik denk wel, dat sommigen van jullie zullen zeggen:
    '" Hé gunst Niels; zo oecumenisch allemaal
    - en communie-: een knieval voor de Roomsen
    - en collecteren voor iets in Zuid-Amerika!
    dat riekt weer naar bevrijdingstheologie. Enne- hé- nóg iets; hoe zat het met de tucht bij de toetreding tot dat....eh...dat...'avondmaal' zal ik maar zeggen. En hoe ging dat nu met de heel jonge kinderen. Mochten die zomaar meedoen?!"
    Ik snap jullie bezwaren wel. Ik voel echter geen onvoldaanheid over gisterenavond. Integendeel: ik heb bij deze gelegenheid zoveel mensen gezien, ver weg van het licht, ondanks al hun goedbedoeld aards gesloof. Zó zonder levende werken, zo zonder Géést. Zo dóód, zo -geestelijk gezien- háveloos gekleed.

    En ik zag ze wegdromen, toen de fluiten en de harpen de viering inzetten. Het was goed, ontspannend dromen, wat ze deden":
    - dromen op de juiste tijd; aan het eind van het jaar
    - wégdromen van allerlei negatief denken
    - dromen in de richting van het verlangen naar goed, positief handelen, naar -in geestelijke zin- goed en warm gekleed zijn.
    Ik zag er ook zoveel zitten, die wel kinderen van God zijn, maar gebonden door vele strikken. Toen de klank van de viool opsteeg als een vogel, merkte ik, hoe de muziek hen tot ontspanning bracht. Boze, benauwde gedachten weken ván hen (1 Sam. 16:23). Ach, misschien maar voor even. Je kunt alleen maar bidden, dat het een aanzet is tot iets blijvends, tot het altijd verheugd zijn in de Heer.

    Wij mikken met onze nachtdiensten op de grote schare, die dom-hulpeloos ronddwaalt, omdat zij geen Herder kunnen vinden (Matth. 9:3). We vángen ze met list (2 Cor. 12:16):
    - die panfluitsolo; die hobo
    - dat kinderkoor, die alt.
    En dan de preek van die jonge kerel, Gert Buursma, die van de zomer zo door het dal ging en nu zo op de berg is. Zijn motto: maak van 'niets' een 'kans'. Heel leuk, heel spits:
    Zoveel mensen kregen gelegenheden te over om het geluk te grijpen. Maar ze gebrúikten geen énkele van die gelegenheden. Van niets maakten ze nu eens een káns.
    Anderen kregen oog voor de mogelijkheden, die overal voor het grijpen lagen, zó onopvallend, dat het dingen van niets léken:
    - een goede kameraad zijn op het werk
    - een behulpzaam kind thuis
    - een uit het rolpatroon tredende echtgenoot bij huishoudelijk werk.
    En toen, soepel naar het kerstfeest zwenkend:
    "Het Kind in de kribbe leek zoiets van ní­ets, hooguit een sprookje voor grote mensen. Maar:
    - wanneer je al de slagbomen opengooide van lage grappen over Maria's moederschap en Jozefs betrokkenheid bijvoorbeeld
    - wanneer je de vele hindernissen nam naar het wézenlijk verwélkomen van dat baby'tje
    dan kreeg je steeds meer oog voor Hem, die de eerste keer kwam als een Zuigeling en de tweede keer gáát komen als een Reus. Dat was nu écht: van ní­ets een káns maken; een gouden kans".
    En toen legde die slimme vogel ook nog een link met de collecte en met het avondmaal. Dat deed hij zó:
    "Dadelijk gingen we met onze collecte hopelozen in Brazilií« helpen om aardse nieten in aardse kansen om te zetten. En als we daarna met een bewust positieve instelling van die wijn dronken en dat brood in onze mond namen, was dat een begin van 'ja' zeggen tegen Jezus. Dan werd ons gééstelijk ní­et tot een geestelijke káns".

    De mensen stróómden naar de uitreiking. Ik lette vooral op de jeugd. Met name op de heel, heel jongen. Zo stralend, puur, onbedorven, begrijpend; ja, héus, verlangend (Matth. 19:14).
    Geen problemen dit keer van:
    "Mogen ze beneden de twaalf jaar wel meedoen".
    Jongens en meisjes, ook natuurlijk óuder dan twaalf, én volwassenen, kwamen met glanzende ogen naar voren. Het grote koor zong, het orgel juichte, de trompet schalde - iets van Buxtehude was het-.
    Wij stonden daar en reikten brood en wijn aan die honderden. Soms zeiden we zoiets van:
    "In deze nacht herdenken wij de geboorte van Jezus. Zijn komen is jóuw kans! grí­jp die kans".
    In de ons passerende stroom waren ook Jan en Joke, je weet wel:
    Ik zei:
    "Júllie hebben die kans gegrepen".
    Joke:
    Glorie"- en het is gelijk de hoofdprijs".
    Ik dacht aan die ándere zaal, waar ik die twee eens naar voren zag komen om voor Jezus te kiezen. Ik dacht toen, dat ik nooit meer verhéugder zou kunnen zijn:
    - Joke van de terminalsectie
    - Joke, dat ongelukkige meisje, dat -voor mijn ogen- gelukkig werd.
    Maar sindsdien is er al weer zóveel wonderbaarlijks gebeurd. Blijdschap kan nóg meer volkomen worden (1 Joh. 1:4).

    Maar nu ga ik naast de piano staan. Want Lucy zit al klaar voor wat kerstliederen.

    21-10-2007, 16:32 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    13-10-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.8.7.2.

    4.8.7.2.
    Jeroen Westhoven: druk bezig om de boot af te houden.

    24 december 1982: terwijl ik me klaar sta te maken om met de auto door die sneeuw naar het industrieterrein te glibberen even 'mijn verhaal voor Ger' inspreken op een bandje.
    Druk, druk: de jonge, dynamische zakenman, weet je wel. Ik ben die vriend van Helma, met wie ze geregeld haken en ogen heeft, naar ze net vertelde. Nou, dat valt nog wel iets mee. Ze tilt er zo zwaar aan wanneer er eens een woordje valt. Wél is het tegenwoordig zó, dat ze dan zichzelf en mij als volgt probeert te troosten:
    "Ik ben zo blij, dat althans God mij positief ziet. Ik bekijk mijzelf dikwijls zo négatief en dan word ik soms zo giftig van wanhoop. Dan zou ik iedereen wel met woorden willen striemen. Aangezien jí­j dikwijls in mijn buurt bent, is het dan zo, dat jij meestal het haasje bent. Sorry hoor: God gaat mij ook dáárin helpen".
    - en ze heeft niet in de gaten, dat ze met zulk gepraat onze verhouding méér kwaad doet dan met welke driftbui dan ook.

    Wel, veel van de lui, die hun verhaal vertellen, laten hun hele leven de revue passeren. Ik heb daar geen tijd vóór en geen zin í­n.
    Ik ben die kerel met merkspeelgoed, herinner je je nog. Op het industrieterrein heb ik nu een opslagruimte en een kantoor annex. Met neonletters staat erboven: Jewel Charactertoys b.v. Nou ja; Wilfred en ik: ieder de helft van de aandelen. Het loopt leuk, vooral de speelgoedbeesten. Dit jaar mirakels best verkocht. Ik hoef echt niet zoveel daarbí­j, ben zo al best tevreden. Wanneer ik Helma zo hoor áángaan over een tóuw en een pút en een hánd, die trékt, dan denk ik steeds meer:
     "Hoor zo'n dweepstertje nu eens aan".
    Vroeger, toen ze veel chagrijniger was dan nu, stond ze me eigenlijk veel nader. Niet om die humeurigheid; dat soms behoorlijk lastige aspect nam ik op de koop toe. Maar tja: ze was van mí­jn wereld. Sinds ze echter contact is blijven houden met Joke, ook nadat die uit de vrouwenpraatgroep was gegaan, is het anders. Die Joke is christelijk geworden. Helma gaat geregeld bij haar op bezoek. Laatst zijn we er eens samen geweest op een avond. Jan was weg, leidde een zangkoor. Om je te begillen. Ik heb nog met hem in een actiecomité gezeten.
    Nou ja, aan Joke alléén hadden we onze handen al vol. Die begon een verhaal voer haar leven en activiteiten vroeger, de dood-in-de-pot vond zij (2 Kon. 4:40), verkeerde levensvulling (:39), hoewel het allemaal zo veelbelovend en overvloedig leek (:39). Maar nú deed ze werken vanuit haar geloof. Nú was haar leven zo gení­etbaar, zo lévend geworden. Jezus was nu haar Smaakmaker (:41).
    Vroeger zat zij in allerlei comités. Maar die bezigheden konden de donkere onvreugd niet uit haar leven weghouden. Maar nú had ze Jezus. Die had de vreugdeloosheid ontmaskerd (Col. 2:15) als een werkzaamheid van de duivel... Jezus had mácht tegen de satan".
    Nu was het merkwaardig om Helma's reactie te zien.
    Ze zat op het puntje van haar stoel. Ze was al zó gehersenspoeld door die vriendin van haar, dat ze gehoorzaam mee babbelde:
    "Ik wí­l niet meer zo benauwd denken. De modder in de put zuigt, maar het touw trekt. Ik krijg nieuwe ideeën van  zon óver en vlinders bóven en groen grasveld, bespikkeld met bloemen. Ik wil die ideeën nog méér vorm geven. Ik zie heuvels en beken en bomen en vogels. Dat is er dus allemaal buiten de put'" .
    en ik zie mezelf dansen in die wei. Zoals ik daar rondspring, zo ben ik bezig tot de ware, de echte zelfontplooiing te komen.

    Ik zie mezelf gewoon. Geen morsig jurkje aan, maar een hip; een blitz; een haute-couture broekpak.

    Geen vermaakte kleren, opgelapt met een stukje nieuwe stof hier en daar (Matth. 9:16), maar totaal nieuwe kleding. Geen oude denkwéreld voor nieuwe denkbéélden (Matth. 9:17)- nee, ook mijn denken is vernieuwd (Ez. 18:31)."

    En ik zát daar maar; en ik beet zenuwachtig in een soes. Ik likte de slagroom van m'n lippen en ik dacht:
      "(uitgewist) ..  was ik her maar weg."

    Even later wáren we dan weg. Hema vroeg:
     "Vond je het niet fijn! Begreep je een beetje, wat ik zei van die wei en zo".
    Ik narde:
    "Vroeger had je zo'n reclameplaatje van een hondje, dat naar de stem van zijn baas luisterde, door een grammofoonhoorn. Daaraan moest ik denken, toen ik jullie zo bézig hoorde. Joke jankte vóór en jij jankte ná."
    Ze zei geschrokken:
    "Jeroen; we groeien uit elkaar! Maar ik wil je niet kwí­jt. Zeg; ik heb weer geschreven voor een betrekking als onderwijzeres ergens in het noorden. Als ik dat nu krijg, hoe moet dat dan tussen óns".
    Ik heb gezegd:
     "Ach, dat zien we dán wel weer. Zeg, zullen we nog wat gaan eten"
    Ze grapte:
     "Weer een zákendiner zeker."
    We lachten allebei;  maar er bleef een schaduw.

    13-10-2007, 18:59 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    07-10-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.8.7.1.
    4.8.7.1.
    Helma Huygen: sta schoor met je schoenen; houd je vast aan het touw.

    (In dit verhaal komen enkele verwijzingen en onderlijningen voor. De verklaring wordt gegeven bij 4.8.9.3.).

    23 december 1982: wat zijn er toch veel mensen, waaraan een steekje los is. Stel je voor, dat er eens een quiz was, waarin ze aan een heleboel mensen vroegen:
    "Wil de echte normale nú opstaan".
    Ik denk, dat -als ze eerlijk waren- de meesten bleven zitten: í­k zeker.
    En tóch: de laatste tijd lijkt het allemaal wat minder hopeloos:
    - ik ben nog altijd een werkloze onderwijzeres
    - ik heb nog altijd mijn stekeligheden en communicatiestoringen; daarvan heb ik vooral hinder in de verhouding met Jeroen.
    - Ik ben nog altijd - min of meer- in de put van zwaarmoedigheid.
    Maar: aan de bovenrand van die put is licht. In dat licht zie ik een lekker ruikend, stevig touw. Ik heb gebeden:
    "Heer, is dat úw touw?"
    Op dat ogenblik kreeg ik door dat gebéd moed om de touwlus aan het eind in mijn handen te nemen. En ik merkte, dat God aan het touw trók. Maar: ik liet lós. Ik zei:
    "Heer, waarom zitten er geen lussen aan om mijn vóeten in te zetten?"
    En toen wist ik opeens zó zeker in mijn hart -zonder er voorlopig iets mee te doen- dat ik zelf moest mééwerken
    - wilde ik ooit weg uit mijn vruchteloos gepieker
    - wilde ik ooit weg uit die verstikkende doos
    - wilde ik ooit vrucht dragen voor Jezus,
    dan moest ik wel zelf méé klauteren, wanneer God mij optrok via die hánden van mij in zijn touw.

    Het is kóud in zo'n put van melancholie en wanhoop. Ik had tijd verdaan door mijn gemekker over de ontbrekende vóetlussen. Mijn handen waren daardoor al weer net zo versteend als vroeger. Maar ik heb die verkleumde handen gewreven, ik heb gezegd:
    "Heer, ik ben innerlijk zo lek als een mandje. Mijn hele denkleven is kletsnat van koud, griezelig water, dat van beneden komt. Het dekzeil over mijn scheepje is gescheurd, zodat ook van boven de klotsende golven alles zompig maken (2.5.8.8.). Maar U helpt!!"
    Ik heb dat touw wéér gepakt. Mijn voeten heb ik schoor gezet tegen de glibberige, beschimmelde, stinkende putwand. Ik bén al iets gevorderd. God í­s bezig, mij uit de put te helpen.

    Ik sprak er laatst met Joke over. We hadden net dat lekkere joch -Marcel- bewonderd We zaten even bij een kopje koffie met appelgebak (je weet, hoe ze is, altijd aan het kokkerellen en zo). Toen begon ze te vertellen, dat Gods liefde zo góed deed. En voor het eerst kon ik iets daarvan navoelen. Ik vertelde van mijn kant:
    "Vroeger heb ik op allerlei manieren geprobeerd uit te komen boven de wanhoop, die ik innerlijk voelde. Feesten in Benidorm bijvoorbeeld. Uiterlijk gillen-van-het-lachen en innerlijk schreeuwend huilen (2.6.4.6.). Ik heb op alle mogelijke golflengten geroepen vanuit mijn nood. Maar al dat roepen had iets eenders. Het hielp mij niet uit mijn onheilig, overspelig leven úit."

    O ja, even een verklaring voor jullie: bij overspelig leven moet je niet denken aan mijn samenwonen met Jeroen. Daar gáát het helemaal niet om. Nee; ik heb ooit wel meegedaan aan occulte spelletjes. Heel gek: daarna was het nét of ik een relatie had gekregen met iets.... iets duisters. Toen zijn ook die zwaarmoedige buien begonnen. Toen ben ik 'een beetje raar' geworden (2.6.4.6.)."

    Maar, ik ga weer terug naar mijn gesprek met Joke. Zo blí­j als zij naar mij keek. Als een landbouwer, die naar een prachtige oogst kijkt (Jac. 5:7). Vreemd voorbeeld, maar daarmee vergelijk ik het nu eenmaal, nu het mij weer te binnen schiet (2.6.4.6.). Ze riep:
    "Helma!... je zei: 'vroeger'. Is het wáár!? Ligt je innerlijke mens niet meer omvér? Stá je in de grote strijd?! O, maar dan gaan er féésten komen! Je zult blí­j zijn met die feesten. Ze zullen immers niet buiten jou ómgaan, maar ván jou úitgaan. Wanneer je de smaak ervan helemaal te pakken hebt, zul je ook nooit meer verschralen tot wat je was. Je neerslachtigheid, dat ongetemde beest (2.6.4.6.) springt je grommend-bijtend achterna vanaf de putbodem. Maar die terneergeslagenheid krijgt je steeds minder te pakken...
    Jullie merken, dat het beter met me gaat. Ik heb vroeger geprobéérd een aardig, vriendelijk meisje te zijn. Dat was een tot mislukking gedoemd iets. -Een dood kindje met een lam handje- , zoals ze dat soms zo afschuwelijk zeggen. Maar nú -met dat touw in mijn hand- is dat 'proberen' veranderd in 'beginnen met succes hebben. Het is allemaal veel meer levend geworden. Ik heb ook mijn trieste putbodem outfit niet meer. Ik krijg bergbeklimmers kleding. Alleen al die schoenen, die ik kreeg, toen ik eenmaal ging lópen. Ze geven je zo''n houvast. Op die vunze, vette putmuren glibber ik nu al veel minder uit.

    Al is het wél zo, dat ik laatst van schrik een érge schuiver maakte, toen ik merkte, dat ik van Jeroen wég klom. Zou dat nu écht móeten?!

    07-10-2007, 18:30 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    29-09-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.8.6.4
    4.8.6.4.
    Corrie Bakker: het is veel eenvoudiger dan je denkt.

    22 december 1982: Nou zeg, die Henk Scholten kan er wat van. Wat een brombeer. Toch máákt het me wat onzeker. Ik heb maar een gewoon meisjesverhaal, zonder gedachten lezen en dergelijke toestanden. Vinden jullie zulke vertelsels zoals van Lotty en mij, nu écht zo maf. Nu ja, wat doe je eraan. Ik ga mijn relaas niet sensationeel op zitten te kuiven. Die Henk kán me wat.

    Ik ben dus die collega van Joke. Negentien jaar, ze heeft wel eens van mij verteld. Joke is een poosje mijn ex-collega geweest. Ze was toen chef van onze terminalsectie. Later, toen ze met zwangerschapsverlof moest, vond de leiding dat toch weer een te zware job en plaatste haar terug. Dus alles is nu weer als van ouds.
    Je weet misschien niet meer, hoe het in zijn werk ging, dat 'gelovig worden' van mij. We waren altijd al min of meer vriendinnen, voor zover het leeftijdsverschil van tien jaar het toeliet. Ik kende haar achtereenvolgens als:
    - heel erg bezig met 'van alles'
    - steeds lustelozer.
    Daarna -eind 1981- werd ze opeens zó vrolijk en levenslustig. Ze begon te vertellen over een kerk, waar ze naar toeging, waar alles zo fijn was. Ze vertelde ook over god, Die haar zo opgewekt en optimistisch had gemáákt.
    En: ze sprak ook over Jezus. Die had tegen haar gezegd (!):
    "Joke, van nu aan moet je geen dwaallicht meer zijn. Ik wil, dat je voortaan een ster bent temidden van het donker (Phil. 2:15). Ik wil, dat je - ook in je vrijetijdswerk- niet meer je gevoelens en je stemmingen volgt, maar alleen Mij".

    Wel, ik luisterde met gespitste oren. Mijn verkering was nét uit. Ik had al jaren zo wat onbestemd geloofd in iets'' of iemand''. Nu echter de nood aan de man kwam, had ik niets aan dat mooie, vage, vriendelijke denken. Ik leed echt onder die verbroken relatie. Ik heb iemand eens horen zeggen:
    "Lijden heeft een functie".
    Wel, die hád het voor mij. Ik raakte los van vrijblijvend, religieus gevoel. Met wijd opengesperde ogen kon ik Joke zitten aankijken, wanneer ze vertelde. Ik vond haar zo ní­euw, zo : ánders.
    Later ben ik mee geweest naar hun kerk. Nog later heb ik een gesprek gehad met Jan en Joke samen. Ik heb gevraagd:
    "Wat í­s dat met jullie. Jullie denken zo gróót. En ikzelf denk zo klein. Wel over de grote dingen als oorlog en kerncentrales. Maar die wijd geschakeerde onderwerpen zijn er nog geen garantie voor, dat ik ruim denk. Ik moet eens áf van al die fuiven.
    Fuiven, waarbij ik pas tegen de morgen thuiskom. Ik zou eens moeten ophouden met al dat gerook en gedrink. Ik baal eigenlijk van dat onregelmatige leven met zo nu en dan maar eens wat patat uit de automatiek eten. Wat doen júllie en wat moet í­k doen (Hand. 2:37)."
    Toen zei Jan:
    "Je zou je met je innerlijk moeten omkeren naar God (Hand. 2:38). En, wanneer je dat gedaan had, dan zou je een tweede stap dienen te nemen: Hem in staat stellen om nieuwe gedachten in jou te laten geboren worden. En nog een dérde: aan Jezus toestemming geven om je levenshouding, zoals die nú is, van je weg te nemen. Die levenshouding van nú is net als een oud manteltje. Jezus heeft een nieuwe poncho voor je liggen, die nooit uit de mode raakt.
    Met die nieuwe kleren aan ga je horen tot de 'inner circle', de mensen, die door genade werkelijk een beslissende aanraking hebben gekregen van God. Dan krijg je ook een heleboel dingen, die je zou willen hebben, moeiteloos -als in de slaap- aangereikt (Ps. 127:2). Dan kijk je ook niet meer bewonderend naar óns. Dan geef je geen eer meer aan mensen, maar alleen aan Jezus".
    En Joke:
    "Aan de terminal verdien je maar een loontje. Maar wanneer je God en Jezus gaat volgen, kom je niet áángeteld aan gééstelijk loon".

    Ik heb er lang over nagedacht. s Nachts droomde ik ervan. Het was net of ik sliep als Doornroosje. Maar er kwam een Prins, Die me wakker kuste. Dat was Jezus.
    Nu zul je zeggen:
    " Corrie, dat is psychologisch te verklaren als: in een godsdienstige verpakking gehulde erotische voorstellingen".
    Ach wat, de volgende dag wí­st ik, dat ik innerlijk wakker wás gekust. Ik was zó blij met mijn omkeer naar het licht. Direct begon ik, als het ware met een ragebol, uit alle hoeken van mijn denken spinrag weg te halen: wrokjes, jaloers- en platvloersheden.
    Op kantoor zei er één:
    "Jij doet me denken aan dat versje:
    'Ik heb voor jou een loper uitgelegd' ".
    Ik heb toch geláchen:
    "Dat heb ik ook gedaan: een loper uitleggen,"
    riep ik daarna stralend.
    En toen ik zo op zoek gegaan was naar het koninkrijk van God (Luc. 12:31), was er in de jeugdgroep van de kapel ook een leuke, vrolijke, elegante, knappe, jonge Surinamer, Harold Sumter. Maar hij zal zichzelf later wel eens aan jullie voorstellen.
    O ja, en weet je, dat ik nog onlangs Jan en Joke heb kunnen opvrolijken, toen zí­j in de put zaten. Ik vertelde eenvoudig de grote dingen die God aan mí­j gedaan had (ps. 126:2). Toen í­k klaar was, waren zí­j blij.

    29-09-2007, 17:51 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    23-09-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Als een inktvlek in een vloeiblad verbreidt zich het 'nee'

    21 december: jullie zullen onderhand wel een beetje beu worden…
    Beu van al die luitjes, die eerst kwalijke dingen deden en zich daarna zo nodig moesten toewijden aan Jezus. Dat is zo'n beetje de teneur geweest, eenentwintig verhalen lang, met het vóórlaatste als enige verademing ertussen. Nu: hier komt wéér zo'n verademing.
    Velen zeggen tegen dat verderfelijke koppel Jan-Joke'':
    "Ik wil vér met je meegaan"
    en ontdekken dan opeens, dat ze té ver zijn meegegaan. Henk Scholten is niet een van dezulken.
    Mijn oude gabber uit het 'overlegcafé' 'Pandora' -Jan Donker - had zich laten omturnen door het christencollectief. Ik had het eerst niet in de gaten, merkte alleen dat hij zich aan een actie onttrok. Ik zei nog tegen Joke, dat hij er zo opgewekt uitzag. Maar toen ik van haar hoorde, uit welke hoek de wind woei, is mijn verder optreden direct heel bondig geworden.
    Een poosje later sprak hij mij aan. Hij had het erover, dat in zijn nieuwe leefomstandigheden de goudklompen maar voor het óprapen lagen. Geen gewoon aards goud, maar geestelijke nuggets, zoals hij dat noemde. Ik heb hem gezegd, dat zijn semi-kapitalistische smoesjes mij door de ziel sneden, dat het voor mij gesis van een slang was (2 Cor. 2:16).
    Ik heb hem uit het actiecollectief gegooid. Maar het deed mij toch verdriet. Want hij hád indertijd een reuze inzet voor de goede zaak gehad! Ik heb getracht, dat verdriet van mij áf te praten in allerlei Pandora' gesprekken. Altijd was er echter zí­jn stem, die in mijn gedachten naklonk. Later zocht Jan mij zelfs nog eens in 'Pandora' op. Bij die gelegenheid zei hij:
    "Henk; god weet de waarde van mijn inzet in te schatten in zí­jn plannen. Jij kende mijn inzetbereidheid en mijn bekwaamheden óók. Echter: hoe meer ik mij door jou liet inzetten, hoe meer ik een stempel van slechtheid ging dragen. Dood werk doen; oud, gerafeld jasje aan: zo was het tóen. En nu: levend werk doen en een prachtig pak aanhebben. Door de wet van het geloof in God heb ik oog gekregen voor ander werk dan fluistercampagnes en afbraakwerk via cellen. Rondom mij heen zijn een heleboel schitterende gelovigen, die mij verder helpen. Toen ik bij jou en bij het collectief was, moest ik mij behelpen met de idee, dat ik ooit wel eens iets goed zou oogsten. Maar nú oogst ik op het moment zélf blijdschap, wanneer ik zie, hoe andere mensen blij wórden. En die oogst blijkt maar steeds rijker te zijn. Elk woord lijkt wel honderdvoudig vrucht te dragen (Matth. 13:8). Makker; we hebben jou nodig. Jí­j hebt óns nodig. Kom over naar óns!"
    Maar ik heb "nee" gezegd en toen hij weg was, heb ik triest voor mij uitgekeken.

    Op dat moment ging de deur open. Een jonge vrouw kwam binnen. Zij begon een gesprekje en stelde zich even later voor als; Ilona Verhoeven. Zij wí­st, wat Jan gezegd had en hoe somber ik mij voelde. Dat verwonderde mij toen mateloos, nu weet ik, hoe dat kan.
    Ze weerlegde elk van zijn woorden, zei ongeveer:
    "Jij zoekt naar een nieuw doel. Je kokhalst onderhand van het organiseren van wéér een nieuwe actie, nu weer een tegen de ontkoppeling van lonen en uitkeringen.
    Luister, je bent te groot voor dat broddelwerk. Jan wordt op jou afgestuurd om je te winnen voor een kwaad standpunt. Waarom die interesse; omdat je hartstikke goed bent. Jan heeft alles gelogen, wat hij zei. Die zogenaamde hogere macht, gebruí­k hem niet, zét hem niet in.
    Hij loopt in de omscholing, die Jan-van-de-goudklompjes.
    Heb je zijn verfomfaaide regenjas gezien?!
    Meneer de werkloze, zeg maar: de werkeloze, krijgt gezinsuitbreiding. Een nieuwe jas is er niet bij. Hij en Joke hebben immers geen luis om dood te drukken. Dát is dan: dat prachtige pak.

    Dat gelaster en gekleineer van zijn eigen vroegere werk, dat is zijn tegenwoordige, lage instelling. Dat bevuilen van zijn eigen nest, dat is een gevolg van: zijn nieuwe leven!
    En die schitterende gelovigen; je hebt dat zootje ongeregeld toch zélf gezien op de receptie! Er liep toch bourgeoistuig rond, waarvan je dacht, dat we dat niet eens meer hádden!

    Luister, jij wilt Jan en Joke gelouterd terug!? Moeilijk, maar niet onmogelijk. Ik wijs je de weg naar een groep mensen, die óók weten van een oogst nú. Hónderden zul je oogsten voor de nieuwe idee. Jan dacht jou te oogsten. Wie weet, komt jouw wens over zijn loutering wel uit en oogst je eens: hém"

    En toen ben ik met haar meegegaan naar hén; en alles werd anders!

    23-09-2007, 16:58 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    15-09-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.8.6.2.
    4.8.6.2.
    Lotty Swagers: een nieuwe lente; een nieuw geluid.

    20 december 1982: jullie kennen me al zon beetje hè¨. Mijn bemoeiingen mét en mijn gemoeder óver Joke. Mijn kritiek, toen ze een samenkomst ging bezoeken, die ik wat slap vond. Mijn opmerking aan haar, dat je daar volgens mij te weinig voeding kreeg. Toen:dat gesprek; en de ontdekking, dat ikzelf in liefde tekort schoot.
    Later: het schokkende inzicht, dat er nog meer aan mij haperde:
    - allereerst trachtte ik mijn nederige maatschappelijke positie - ik ben administratief uitzendkracht - ergens mee te compenseren. Om dat manco goed te maken, voelde ik mij heel hoog vanuit mijn geloofsbeleving.
    - Daarnaast was er die nooit goed verwerkte jaloezie jegens mijn beter in het leven geslaagde jongere zusje Jacqueline.
    Na schuldbelijdenis daarover aan Jezus, voelde ik mij zó ontspannen. Laatst was ik op de verjaardag van Jackie. Ik zat in dat dure, leren bankstel van hen, maar voelde me niet meer door die constante jaloezie van vroeger terneergedrukt,
    Jacqueline had mij gecomplimenteerd met mijn slankheid. Joop had geplaagd:
    "Wat is ze lief, wanneer ze bloost; wat staat dat góed op dat blanke velletje. En die contactlenzen in plaats van dat brilletje; wat een vóndst".
    En toen kon ik vertellen van mijn blijdschap. Joop had nog geroepen:
    "Lotty, niet over die superieure, krachtpatserige christenen, die je bij jullie gewoon van de boom kunt schudden".
    Ik heb maar eens gelachen en gezegd:
    "Ik weet niets meer van geestelijke bodybuilders en glamourgirls. Ik weet alleen maar, dat ik nú een blí­j kind van God ben. Ik was nog teveel een rups, maar nu ben ik een vlinder aan het worden" .
    Jackie zei:
    "Lotty, ben je nu echt niet een beetje van Lotje getikt'. Heel bekwame mensen zeggen, dat God dood is. Die profeten uit de bijbel: dat was de intelligentsia van tóen. Zij voerden het vólk van toen naar een hoger peil met behulp van een godsbesef, dat tóen nodig was. Maar de intelligentsia van nú reikt al weer hoger. Zij brengt het volk van nú naar een hoger peil, zonder dat daar een godsbesef aan te pas komt. Echt, jouw Jezus is dood; helemaal dood"
    Maar ook dáárop had ik een antwoord:
    "Kán toch niet. Laatst heb ik in de naam van Jezus op een zieke mijn handen gelegd en die persoon werd beter. Hoe kan Jezus nu zoiets doen, als Hij dood zou zijn!? Ik weet wel, waarom jullie mij wat twijfelend aankijken. Jullie hebben mij gekend als een bombarie makende christin, die luidkeels haar 'dode werk' aanprees. Nú ben ik gekalmeerd. Maar mijn nu lévende werk doorstaat de proef. Ik voeg nu niets meer van fanatisme toe aan de blijde boodschap van het ware geluk. Ik draag dat 'levende werk nu als een prachtige jas. Mijn dode werk van vroeger zit in de vodden. Een tijdje lang had ik roem van sommige kortzichtige gelovigen. Nu heb ik roem bij God! De eerste tijd van mijn christen zijn kreeg ik slecht loon naar slecht werk. Pas nu zie ik, hoe royaal God góed werk beloont. En: Hij vertrouwt mij steeds meer toe'" .
    Zo kon ik nu met Jackie en Joop spreken. En: de stemming werd niet bedorven.

    En gisteren; ach: je weet: de zondag vóór kerst: overal kerstzangdiensten. 's Avonds dacht ik:
    "Ik zoek mijn broeders en zusters eens op. Ik wil zon dienst meemaken en christenen zien, die ik anders nooit ontmoet'" .
    Bomvolle kerk. Zingen van:
    - de Heiland, op Wie je blijft hopen
    - het Licht uit de duistere wolken
    - de herdertjes in de stille nacht.
    Och, het deed me wel iets. Maar de verrassing was toch: een meditatie van Gert Buursma.
    Ik ken hem wel; heb hem wel eens beluisterd, maar hier! Hij vertelde iets van achter het ijzeren gordijn. Daarna ging hij over die tekst spreken van Jezus, Die zegt, dat Hij nu toch echt gauw gaat komen (Op. 22:20).
    Hij reikte ook het antwoord aan, dat je kon geven, wanneer mensen-van-buiten je vroegen, wat kerstmis nu eigenlijk betékende. Je kon dan zeggen:
    "Het gaat niet alleen om dat Kind in de kribbe. Dat Kind is een man geworden. Als Overwinnaar en Rechtvaardige Heerser komt Hij terug. Dat zit allemaal in dat kerstfeest. Vermanend én bemoedigend zegt Hij, dat Hij gauw komt. Maar daarvan zullen wij alleen plezier hebben, als wí­j van ónze kant kunnen zeggen,dat Hij- wat ons betreft - van harte welkom is (Op. 22:20)".

    Ik keek naar zijn gezicht. Jaren ouder geworden na die crisis van de zomer. Er was iets met een meisje: een uitgeraakte verkering of zo. Dat heeft hem verschrikkelijk aangepakt. Hij heeft zich hersteld; is rijper geworden.

    Zou er wel voldoende voor hem gebeden worden, want verdriet was toch nog een beetje van zijn gezicht leesbaar. Als í­k nu eens voor hem ging bidden.

    15-09-2007, 20:01 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    08-09-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.8.6.1.
    4.8.6.1.
    Ilona Verhoeven; via een keihard, absoluut "neen" in de verkeerde poot van de "V".

    19 december 1982: dit jaar is in mijn leven de grote beslissing gevallen. Ik heb altijd, vanuit mijn feministische gevoelens, gezocht naar de volmaakte vrouw. Toen leerde ik, via de nieuwe opvattingen van Joke, het christelijk geloof weer eens op een andere manier kennen. Ik had zo vaak heel diep op haar ingepraat,, nadat we in het een of andere vrouwencafé meegedaan hadden aan de discussies.
    Nú waren de rollen omgekeerd. Zij praatte met ongekend vuur zo op mí­j in, dat ze mij nieuwsgierig maakte. Ik ging met haar naar samenkomsten van met-haar-gelijkgezinden en daar ontmoette ik Gert Buursma. Vanaf dat ogenblik kon 'de volmaakte vrouw' mij niets meer schelen. Dat bijdehante, emotieloze, wat kille, geí«mancipeerde wezen, zoals ik mij dat voordien voorstelde, deed mij niets meer.
    Een korte tijd was heel die verbeten aandacht van mij op hém samengetrokken, vond ik hem -laat me niet lachen- de volmaakte man. Hij bracht mij als een schoolmeisje aan het blozen. Ik was op weg om gewoon verliefd te worden.
    Hij sprak vaak over de volmaakte mens, die de sieraden van Gods Geest droeg (Hooglied 1:5).
    Hij wees erop, hoe indrukwekkend je werd, als je afzag van dood, zelfverzonnen werk en van 'wel in God geloven'. Hij schilderde de volledige overwinning van het 'God geloven' (Rom. 4:3) en van het gehoorzaam ook dóen van het levende, door Jezus vóórgedane werk (Joh. 14:12). Hij schetste de blijdschap, gelegen in het aanbieden van zichzelf aanbevelend levend werk aan de Eeuwige. Hij riep iedereen op om vrijmoedigheid te hebben om de oude kleren uit te doen (Hebr. 12:1). Hij nodigde ons uit om wijs en verstandig te zijn en nieuwe, door God geboden kansen te grijpen.
    Doe de nieuwe kleren aan" .(Ef. 4:24).
    Zo spoorde hij ons aan. En -of hij ons gadegeslagen had - vertelde hij dan van onze vergeefse activiteiten tot dusver, die ons nooit beloning hadden gegeven.
    "Zeg maar 'ja' tegen het nieuwe werk, roep maar glorie'' over het levend bezig zijn".
    besloot hij eens.
    - Nooit meer een gat in je loonzakje; nooit meer het idee, dat je geld op is, vóór je eraan begint (Haggaï 1:6). Altijd overvloed, altijd een antwoord, altijd vrede, altijd innerlijke rust met Jezus.
    En ik zat daar maar naar die mensen in de sam te kijken met die scherpe ogen van mij. Ik luisterde en bouwde een innerlijke weerstand op met als materiaal dat, wat ik zag en hoorde. Ik kén de bijbel, heb hem vroeger van A tot Z bestudeerd. Ik bén hyper intelligent; daarom doorzag ik al die kleinburgerlijke gelovigen direct. Ik wí­st, dat velen van hen dáchten, dat ze wat 'hadden', maar dat ze in feite alleen maar een ander jasje over hun stomheid hadden aangedaan. Ik voorzag al de ontreddering in hun ogen, wanneer ze dat in de laatste, eenzame ogenblikken van hun leven zelf ook in de gaten zouden krijgen. Ik begon hen al in te schatten als tegenstanders en verachtte hen als zodanig. Datzelfde inzicht gaf me ook een andere blik op de bijbel. Vroeger had ik die gezien als een zwak boek, dat je glimlachend in het vuur kon gooien (Jer. 26:23). Nu zag ik die bijbel, zoals hij werkelijk wás: een boek, waar vuur vanuit ging, dat tegenstanders kon verteren (Ps. 97:3). Maar gelijk zag ik de mogelijkheden om de invloed erván met verdraaide teksten erúit terug te dringen.
    Als je dat gek opgemerkt vindt van dat 'hyper intelligente', als je dom giechelt:
    '" Gunst, wie zegt nu zoiets van zichzelf",
    is dat jouw zaak.
    Ik had dus die ménsen én die bijbel door. Ik ging ook mijn positie ten opzichte van God duidelijker afbakenen. Ik geloofde in Hem, maar zei steeds duidelijker "neen" tegen Hem.
    In al dat luisteren náár en de gesprekken mét Gert nam ik die ontwikkeling in mijn innerlijk wáár: groeiende vijandschap jegens Gods kinderen, Gods Woord en God zelf.
    Vanuit de bovenste lagen van mijn persoonlijkheid klonk aanvankelijk een "ja". Vanuit de diepste lagen werd het "neen" steeds bewuster. In zekere zin ben ik blij, Gert te hebben ontmoet. Hij bracht mij tot de bewuste keus. Vooral de preek, die ik zo-even weergaf, werkte als een katalysator. Ik wí­lde die sieraden van Gods Geest niet, ik wilde met ándere kracht worden bekleed (Op. 13:12). Ik wilde niet 'op Gerts manier' indrukwekkend worden; ik wilde -samen met anderen- op een ándere manier worden bewonderd (:15). Ik wilde doods, aards, platvloers, burgerlijk werk wel kwí­jt. Ik wilde echter ánder werk dan Gert aanbeval (:13). Ik wilde dat andere werk best aan iemand aanbieden, maar niet aan die God-van-Gert (:14). Ik wilde een tempel zijn, maar niet voor die Jezus-van-hem (2 Thess. 2:4). Ik wilde loon (Rom. 6:23), maar niet die zoetsappige beloning, waarvan Gert sprak. Ik zocht de waarheid, maar die moest van een andere makelij zijn.

    En toen, in februari, maakte ik kennis met 'hen'. Ik ontmoette mensen van de tegengemeente (Op. 13:15). Zij waren ook geestvervuld (:2). Eén uit hun midden, iemand van werkelijke allure, sprak mij aan. Hij kénde de gedachte, waarmee ik bezig was. Ik luisterde naar zijn woorden: dit was het antwoord; wat ik zocht, het wás niet in het feminisme. Ook niet in het christendom, maar bij hén. Mijn "neen" vond eindelijk de klankbodem, waarnaar het op zoek was. Ik had in de gesprekken met Jo goud bespeurd. Dat goud was me echter te stralend. Ik zocht donker goud. Dat was hí­er. Ik werd ingewijd in hun kring, kreeg kennis van hun eerste geheimen: nee sukkel, denk nu niet aan vrijmetselarij, vergelijk het ook niet met iets anders, dat je kent. Dit was het totaal andere.
    Ik brak met Joke en blies Jan in een gesprek met gemak omver. Er kwam zo'n kracht over me, dat ik tenslotte ook Gert aankon. Mijn hart werd verscheurd, toen ik hem zó moest kwellen. Ik had hem lief, maar wilde zijn innerlijk doden. Ik zou zelfs zover hebben durven gaan om hem helemaal dood te maken (Op. 11:7).
    En tóen de koude triomf: hij ging er áán; hij ging eráán!... Ik had gedacht, dat hij een man was, die niet ineen kón schrompelen, maar: hij schrompelde ineen. Misschien had ik hem tot overlopen kunnen bewegen (Matth. 24:24). O, dan had ik álles in eigendom gehad:
    - de geheimen, die het gevolg waren van mijn rebellie
    - en daarnaast: zijn wezen!
    Maar toen zijn schip al slagzij maakte, greep hij naar 'het oneerlijke wapen'. Er kwam een nevel om hem, die hard werd als een muur (Jes. 54:17); een muur, die mij wég dwong (Jes. 54:15). Hij keek mij na, toen ik huilend naar mijn auto vluchtte. Ik vergeet die blik nooit meer.

    In de auto heb ik God vervloekt en op mijn tong gekauwd van pijn (Op. 16:10).

    08-09-2007, 19:00 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.8.6.1.
    4.8.6.1.
    Ilona Verhoeven; via een keihard, absoluut "neen" in de verkeerde poot van de "V".

    19 december 1982: dit jaar is in mijn leven de grote beslissing gevallen. Ik heb altijd, vanuit mijn feministische gevoelens, gezocht naar de volmaakte vrouw. Toen leerde ik, via de nieuwe opvattingen van Joke, het christelijk geloof weer eens op een andere manier kennen. Ik had zo vaak heel diep op haar ingepraat,, nadat we in het een of andere vrouwencafé meegedaan hadden aan de discussies.
    Nú waren de rollen omgekeerd. Zij praatte met ongekend vuur zo op mí­j in, dat ze mij nieuwsgierig maakte. Ik ging met haar naar samenkomsten van met-haar-gelijkgezinden en daar ontmoette ik Gert Buursma. Vanaf dat ogenblik kon 'de volmaakte vrouw' mij niets meer schelen. Dat bijdehante, emotieloze, wat kille, geí«mancipeerde wezen, zoals ik mij dat voordien voorstelde, deed mij niets meer.
    Een korte tijd was heel die verbeten aandacht van mij op hém samengetrokken, vond ik hem -laat me niet lachen- de volmaakte man. Hij bracht mij als een schoolmeisje aan het blozen. Ik was op weg om gewoon verliefd te worden.
    Hij sprak vaak over de volmaakte mens, die de sieraden van Gods Geest droeg (Hooglied 1:5).
    Hij wees erop, hoe indrukwekkend je werd, als je afzag van dood, zelfverzonnen werk en van 'wel in God geloven'. Hij schilderde de volledige overwinning van het 'God geloven' (Rom. 4:3) en van het gehoorzaam ook dóen van het levende, door Jezus vóórgedane werk (Joh. 14:12). Hij schetste de blijdschap, gelegen in het aanbieden van zichzelf aanbevelend levend werk aan de Eeuwige. Hij riep iedereen op om vrijmoedigheid te hebben om de oude kleren uit te doen (Hebr. 12:1). Hij nodigde ons uit om wijs en verstandig te zijn en nieuwe, door God geboden kansen te grijpen.
    Doe de nieuwe kleren aan" .(Ef. 4:24).
    Zo spoorde hij ons aan. En -of hij ons gadegeslagen had - vertelde hij dan van onze vergeefse activiteiten tot dusver, die ons nooit beloning hadden gegeven.
    "Zeg maar 'ja' tegen het nieuwe werk, roep maar glorie'' over het levend bezig zijn".
    besloot hij eens.
    - Nooit meer een gat in je loonzakje; nooit meer het idee, dat je geld op is, vóór je eraan begint (Haggaï 1:6). Altijd overvloed, altijd een antwoord, altijd vrede, altijd innerlijke rust met Jezus.
    En ik zat daar maar naar die mensen in de sam te kijken met die scherpe ogen van mij. Ik luisterde en bouwde een innerlijke weerstand op met als materiaal dat, wat ik zag en hoorde. Ik kén de bijbel, heb hem vroeger van A tot Z bestudeerd. Ik bén hyper intelligent; daarom doorzag ik al die kleinburgerlijke gelovigen direct. Ik wí­st, dat velen van hen dáchten, dat ze wat 'hadden', maar dat ze in feite alleen maar een ander jasje over hun stomheid hadden aangedaan. Ik voorzag al de ontreddering in hun ogen, wanneer ze dat in de laatste, eenzame ogenblikken van hun leven zelf ook in de gaten zouden krijgen. Ik begon hen al in te schatten als tegenstanders en verachtte hen als zodanig. Datzelfde inzicht gaf me ook een andere blik op de bijbel. Vroeger had ik die gezien als een zwak boek, dat je glimlachend in het vuur kon gooien (Jer. 26:23). Nu zag ik die bijbel, zoals hij werkelijk wás: een boek, waar vuur vanuit ging, dat tegenstanders kon verteren (Ps. 97:3). Maar gelijk zag ik de mogelijkheden om de invloed erván met verdraaide teksten erúit terug te dringen.
    Als je dat gek opgemerkt vindt van dat 'hyper intelligente', als je dom giechelt:
    '" Gunst, wie zegt nu zoiets van zichzelf",
    is dat jouw zaak.
    Ik had dus die ménsen én die bijbel door. Ik ging ook mijn positie ten opzichte van God duidelijker afbakenen. Ik geloofde in Hem, maar zei steeds duidelijker "neen" tegen Hem.
    In al dat luisteren náár en de gesprekken mét Gert nam ik die ontwikkeling in mijn innerlijk wáár: groeiende vijandschap jegens Gods kinderen, Gods Woord en God zelf.
    Vanuit de bovenste lagen van mijn persoonlijkheid klonk aanvankelijk een "ja". Vanuit de diepste lagen werd het "neen" steeds bewuster. In zekere zin ben ik blij, Gert te hebben ontmoet. Hij bracht mij tot de bewuste keus. Vooral de preek, die ik zo-even weergaf, werkte als een katalysator. Ik wí­lde die sieraden van Gods Geest niet, ik wilde met ándere kracht worden bekleed (Op. 13:12). Ik wilde niet 'op Gerts manier' indrukwekkend worden; ik wilde -samen met anderen- op een ándere manier worden bewonderd (:15). Ik wilde doods, aards, platvloers, burgerlijk werk wel kwí­jt. Ik wilde echter ánder werk dan Gert aanbeval (:13). Ik wilde dat andere werk best aan iemand aanbieden, maar niet aan die God-van-Gert (:14). Ik wilde een tempel zijn, maar niet voor die Jezus-van-hem (2 Thess. 2:4). Ik wilde loon (Rom. 6:23), maar niet die zoetsappige beloning, waarvan Gert sprak. Ik zocht de waarheid, maar die moest van een andere makelij zijn.

    En toen, in februari, maakte ik kennis met 'hen'. Ik ontmoette mensen van de tegengemeente (Op. 13:15). Zij waren ook geestvervuld (:2). Eén uit hun midden, iemand van werkelijke allure, sprak mij aan. Hij kénde de gedachte, waarmee ik bezig was. Ik luisterde naar zijn woorden: dit was het antwoord; wat ik zocht, het wás niet in het feminisme. Ook niet in het christendom, maar bij hén. Mijn "neen" vond eindelijk de klankbodem, waarnaar het op zoek was. Ik had in de gesprekken met Jo goud bespeurd. Dat goud was me echter te stralend. Ik zocht donker goud. Dat was hí­er. Ik werd ingewijd in hun kring, kreeg kennis van hun eerste geheimen: nee sukkel, denk nu niet aan vrijmetselarij, vergelijk het ook niet met iets anders, dat je kent. Dit was het totaal andere.
    Ik brak met Joke en blies Jan in een gesprek met gemak omver. Er kwam zo'n kracht over me, dat ik tenslotte ook Gert aankon. Mijn hart werd verscheurd, toen ik hem zó moest kwellen. Ik had hem lief, maar wilde zijn innerlijk doden. Ik zou zelfs zover hebben durven gaan om hem helemaal dood te maken (Op. 11:7).
    En tóen de koude triomf: hij ging er áán; hij ging eráán!... Ik had gedacht, dat hij een man was, die niet ineen kón schrompelen, maar: hij schrompelde ineen. Misschien had ik hem tot overlopen kunnen bewegen (Matth. 24:24). O, dan had ik álles in eigendom gehad:
    - de geheimen, die het gevolg waren van mijn rebellie
    - en daarnaast: zijn wezen!
    Maar toen zijn schip al slagzij maakte, greep hij naar 'het oneerlijke wapen'. Er kwam een nevel om hem, die hard werd als een muur (Jes. 54:17); een muur, die mij wég dwong (Jes. 54:15). Hij keek mij na, toen ik huilend naar mijn auto vluchtte. Ik vergeet die blik nooit meer.

    In de auto heb ik God vervloekt en op mijn tong gekauwd van pijn (Op. 16:10).

    08-09-2007, 19:00 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Archief per week
  • 27/09-03/10 2010
  • 30/08-05/09 2010
  • 09/08-15/08 2010
  • 17/05-23/05 2010
  • 26/04-02/05 2010
  • 05/04-11/04 2010
  • 15/03-21/03 2010
  • 01/03-07/03 2010
  • 15/02-21/02 2010
  • 01/02-07/02 2010
  • 18/01-24/01 2010
  • 04/01-10/01 2010
  • 14/12-20/12 2009
  • 30/11-06/12 2009
  • 16/11-22/11 2009
  • 02/11-08/11 2009
  • 19/10-25/10 2009
  • 21/09-27/09 2009
  • 07/09-13/09 2009
  • 24/08-30/08 2009
  • 03/08-09/08 2009
  • 13/07-19/07 2009
  • 22/06-28/06 2009
  • 15/06-21/06 2009
  • 25/05-31/05 2009
  • 18/05-24/05 2009
  • 27/04-03/05 2009
  • 13/04-19/04 2009
  • 30/03-05/04 2009
  • 16/03-22/03 2009
  • 02/03-08/03 2009
  • 23/02-01/03 2009
  • 02/02-08/02 2009
  • 19/01-25/01 2009
  • 05/01-11/01 2009
  • 22/12-28/12 2008
  • 08/12-14/12 2008
  • 24/11-30/11 2008
  • 10/11-16/11 2008
  • 27/10-02/11 2008
  • 20/10-26/10 2008
  • 29/09-05/10 2008
  • 15/09-21/09 2008
  • 08/09-14/09 2008
  • 18/08-24/08 2008
  • 04/08-10/08 2008
  • 28/07-03/08 2008
  • 07/07-13/07 2008
  • 23/06-29/06 2008
  • 09/06-15/06 2008
  • 26/05-01/06 2008
  • 12/05-18/05 2008
  • 28/04-04/05 2008
  • 14/04-20/04 2008
  • 31/03-06/04 2008
  • 17/03-23/03 2008
  • 03/03-09/03 2008
  • 18/02-24/02 2008
  • 04/02-10/02 2008
  • 21/01-27/01 2008
  • 07/01-13/01 2008
  • 24/12-30/12 2007
  • 17/12-23/12 2007
  • 10/12-16/12 2007
  • 03/12-09/12 2007
  • 26/11-02/12 2007
  • 19/11-25/11 2007
  • 12/11-18/11 2007
  • 05/11-11/11 2007
  • 29/10-04/11 2007
  • 22/10-28/10 2007
  • 15/10-21/10 2007
  • 08/10-14/10 2007
  • 01/10-07/10 2007
  • 24/09-30/09 2007
  • 17/09-23/09 2007
  • 10/09-16/09 2007
  • 03/09-09/09 2007
  • 27/08-02/09 2007
  • 13/08-19/08 2007
  • 06/08-12/08 2007
  • 30/07-05/08 2007
  • 23/07-29/07 2007
  • 16/07-22/07 2007

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!