4.8.5.3. Aaf Vonk, een terugtocht, die een enorme opmars bleek.
17 december 1982: wel, tot dusver heb ik me aardig koest gehouden. Jullie wisten van me als: de vrouw van Bart Vonk. We gaan gauw iets aan die onvolledige beeldvorming doen. Let eens op die naam: Aaf kort. En denk eens, hoe die naam in mijn jeugd werd uitgesproken. Aef. Welke streektaal? Noord-Hollands. Ik ben een rasechte, heb de hardblauwe ogen en het hele voorkomen van de mensen uit die streek. Je weet wel, dat gebied tussen Den Helder en de lijn Skaegen-Purmerend, waar het altijd waeit. Je kent de mensen uit dat gebied misschien wel: het is geen gemakkelijk volk en in hún midden stond ík bekend als een kwaei dus: kijk maar uit. God is echter altijd op zoek naar goud. Dat goud zit bij die resolute, harde mensen van dáár net zo goed als bij het aarzelende, zachte volk, dat je elders wel vindt. Wij mensen uit de streek- kunnen er óók oog voor krijgen, dat werk van de aarde doods is. Ook wíj kunnen ontdekken,dat werk van de hemel leeft. Wij gaan dan echter ook stáán in dat nieuwe. Wij zijn geen wegsmeltend schuim, maar blíjvend staal. Wíj roeien niet meer bij de minste of geringste tegenstand de verkeerde kant op. Wij kennen de wind in ons natuurlijk leven; wel: wanneer hij in ons geestelijk leven opsteekt, dan zijn wij geneigd, een zeiltje bij te zetten. Ook tégenwind beschouwen wij als mééwind. Wij zeggen: Heer, ook dit werkt mee ten goede (Rom. 8:28). Wij laten ons in zon geval des te harder naar de goede kant van God blazen. We zeggen tegen de Heer: Stórm ons maar uit de oude spullen; we verlangen naar de nieuwe Zo zijn wij van daar. En als je zegt: Nou Aáf vrij jij die lui niet te hard op? dan zeg ik: Als ik het niet doe, doet niemand het.
Toen mijn man de kant van God koos, deed ik ferm mee. Toen hij zon beetje een gemeente onder zijn hoede begon te krijgen, blies ik míjn partij ook heel lúid mee. Ik blies die partij zó indringen,d dat de gemeenteleden wel eens spraken van broeder Aaf. Maar toen kwam de verandering. Ik was altijd zo dominerend geweest, dat mijn man een tikje in de schaduw bleef. Ik blééf vooralsnog dominerend, maar híj kwam úit die schaduw. Hij was altijd maar een klein ambtenaartje, die van zijn iets-meer-dan-modale-salaris net een tam wagentje kon rijden. Toen hij echter aan gewicht won in Gods koninkrijk, begon hij warempel ook promotie te maken in het leven van alle dag (Matth. 6:33). Er kwam een mooie, ruime koopflat voor ons en de drie kinderen. En warempel sinds kort ook: een áuto. Want dat blikje van vroeger kon ik geen auto noemen. Ik kon het eerst zo moeilijk hebben, dat hij zo zo groot werd. Het leidde echt tot wrijvingen. Maar tóen zag ik, dat het mooi werd, zoals het aan het groeien was. Daardoor aangemoedigd, stond ik toe, dat God ook aan mij ging werken. En de resultaten?! Het krampachtige, heerszuchtige van de vrouw met de broek aan week. Jezus hing mij de krans en het sieraad om van de echte vrouwelijkheid (1 Petrus 3:3). Het al te mannelijke in mij werd getemd. Mijn man schoof naar voren. En ik schoof ik naar áchteren? Eigenlijk niet; ik werd een hulp tegenover hem (Gen. 2:18). Hoe werkte dat nu op onze gezamenlijke situatie uit? Een voorbeeld: hij trok mensen aan, die krachtiger werden dan hijzelf. Aanvankelijk had ik geroepen: Kijk uit oen ze drukken je weg! Nú werd ik gewonnen voor zíjn inzicht: Laten het allemaal maar reuzen worden. Ik kan beter op hen allemaal tezamen leunen dan zij met zn allen op mij. Ik werd helemaal gerustgesteld, toen ik merkte, dat hij zijn duidelijk door de Heer aangewezen positie als engel (Op. 2:1) toch niet prijsgaf. Een Lamme Goedzak werd hij niet. Het gaat zó goed nu! Bart heeft zó de gave van het woord. Al die reuzen, ook de Van Dalens, voor wie ik met name bang was geweest, zitten zó geboeid te luisteren, wanneer hij iedereen in vuur en vlam zet voor Jezus. Bijvoorbeeld onlangs, toen hij besloot met: Abraham heeft de dag van het in-ons-midden-zijn van de Here Jezus voorzien. Wat was hij blíj (Joh. 8:56). Zouden wij dan niet blij zijn! Goed, die grote dagen van zijn eerste aanwezigheid zijn nu voorbij. Maar: wat een vrucht brachten zij óns! En: wij leven nu in de dagen van zijn twééde aanwezigheid. Met zijn Geest wil Hij nu in ons ínnerlijk wonen (Rom. 8:11). Binnenkort komt de tijd van zijn dérde aanwezigheid. In ons hart, zoals ook nú en als een Koning tussen óns als zijn vórsten (Jes. 32:1). En daarna wordt het nóg heerlijker. Iedereen, al die machtige gelovigen, sprongen op. En zoals ze dat lied zongen: Majesteit, groot is zijn Majesteit Lof zij Jezus, glorie, hulde en eer
We groeien in onze gemeente: in de diepte en in getal. Even de schijnwerper op een paar nog betrekkelijke nieuwelingen: In de wat oudere wijk, hier vlakbij, wonen Jan en Joke Donker. Ik voel me tot die twee erg aangetrokken. Hij is eigenlijk zon boef hè. Geen gluiperd, maar echt-voor-zn-raap. Altijd een wildeman, een schreeuwer, maar toch met een warm hart voor het milieu en tegen de terreur en de atoombewapening en actief in het buurtwerk. Je moet rekenen: vroeger woonden wij daar ook; hij was een wijk grootheid en ik kende hem toen al zon beetje. Hij durfde zich uit kraakpanden te laten meppen en vatte kou in maartse tentenkampen en díe vent werd veroverd door Jezus! En Joke gewoon een vriendin voor me. Onze drie dochters zijn gek op haar. Toen ze zo bang was in die verwachtingstijd, heeft ze bij mij uitgehuild. En nu huilen míjn meisjes wel weer eens bij háár uit. Ze hélpt mij gewoon in de opvoeding.
Ik kom wel weer eens wat verder gezelsen, maar zo moet het nu maar even.