We verplaatsen ons naar Hotel Flandre in Sévaré, dit wordt onze thuisbasis voor de verdere reis door Mali. Onderweg bezoeken we Djenné. Een groezelig stadje gebouwd volgens Soedanese architectuur. Het eerste dat we via een geleid bezoek te zien krijgen is het graf van een piepjang meisje, ze was mooi en maagd en daarom moest ze levend begraven worden om de demonen te dienen die de stad welvarendheid moest bieden. De stad bezit een moskee opgetrokken in adobe, helemaal gerestoreerd maar niet toegankelijk voor andersgelovige mensen zoals wij. De markt is een verzameling van alles en nog iets, vuil en stinkend als in de hoofdstad. Ons middagmaal bestaat uit een broodje en water. We bezoeken nog een verkooppunt van stoffen bedrukt door de plaatselijke vrouwen. Daar Djenné eigenlijk een eiland is temidden van het Nigerdelta moeten we opnieuw met de overzetboot de rivier over. Na een lange rit bereiken we onze thuisbasis. Alhoewel het hotel bij de eerste kennismaking goed en luxueus oogt zijn er toch een aantal Afrikaanse toestanden op te merken. De deur van kamer 2 sluit maar half, stopkontakten hangen half uit de muur, de badkamer is een schimmelbak, er is een gat in de wasbak van een of ander voorwerp die er ooit is ingevallen en de warm en koudkraan van de douche is van plaats gewisseld. Het gezelschap waarin we ons bevinden is een missiegezelschap en vindt dat we alles met de mantel der liefde moeten toedekken, een soort "léonartisme"....