'Geen gezicht, geen handen, geen haar, en altijd een ander. Het is weer de geur van een vreemde mantel, zo dichtbij als die geur, maar ook zo onzichtbaar, ook zo voorbij. Ik kijk naar de hei,
naar de mistige, eenzame berkjes en denk hoe ik het moet zeggen, hoe moet ik het zeggen dat, ik ben weer gelukkig, weer net zo alleen als vroeger, ik verlangde, en wist niet naar wie. Ze
had geen gezicht nog, geen haar en geen handen, ze was altijd een ander, ze rook zo dichtbij maar zo vreemd, als jij nu. Wie ben je, zeg ik, we hebben
samen een leven al achter de rug en nog moet ik denken, liefste wie ben je. Ze neemt mijn hoofd in haar handen en strijkt het haar uit mijn gezicht.'
Rutger Kopland (1934 - 2012)
|