Er hangt een vreemde sfeer in 't woud Verstild het bladerdak De deken van het mos bedauwd En traan aan blad en tak
In struiken hangt een rode gloed Van karmozijnen zon Als een symbool van laatste groet Aan 't licht dat leven spon
Op bodem ligt een eenzaam blad Het leven uitgeblust 't Is op het einde van haar pad Zacht door de grond gekust
Iets verder hangt een spingordijn Als fijngesponnen garen Teer, gestileerd als filigrijn En strak gespannen snaren
Aan voet van eik-en beukenboom Bedekt met cantharellen Is het domein van elf en gnoom Van feeën en libellen
En valt de nacht, schijnt avondster Dan komen ze tezamen Van heinde en vaak ook van ver Het lot der mens beramen
Daar in het schijnsel van een vuur Verwarmd door 't vlammenspel Heerst een heel andere cultuur Naar ik veronderstel.
|