Van t Maseurken
Herman Broeckaert Emiel Hullebroeck
Daar stak op een morgen, een jong maseurken
Zijn kapke door een spleetje van t kloosterdeurken,
Cantemus Dominum !
Die wangjes, ze waren zo bleek,
En t draaide zijn hoofdje en het keek, het keek.
Naar alle kanten om
Cantemus Dominum !
En ginder, ei zie ! aan de kerk bezijden,
Daar zag het er een huwelijkskoetske rijden,
Cantemus Dominum !
Hoe glimmend dat bruidjen in t wit helwit !
Hoe pronkend in t zwart- gelijk- git, daar zit
De fiere bruidegom !
Cantemus Dominum !
En verder daar stak het zijn kapke door t deurken.
En t stond op zijn teentjes, het bleek maseurken ;
Cantemus Dominum !
Hoe zoet is de tucht kloeg het, aangedaan
In t klooster van Sinten Arjaan, Arjaan !
O zalig heiligdom !
Cantemus Dominum !
Toen heeft het zijn hoofdeken ingetrokken,
Om rappekes het deurke weer toe te snokken.
Cantemus Dominum !
Het kropte in zijn keelke van grote nood,
En t krijste zijn oogjes zo rood, zo rood !
Ach ! bleke kloosterblom !
Cantemus Dominum !
|