Een weblog over Dendermonde waarop geen bijdrage verschijnt omtrent Georges Dierickx zou steeds onvolledig zijn en blijven.

Georges Dierickx werd geboren op 31 oktober 1919. Hij heeft vanaf zijn jeugd volop meegeleefd in zijn geboortestad Dendermonde. Als kind hoorde hij in de winkel van zijn vader, op de hoek van de Ridderstraat (aan de Denderbrug), vele verhalen over het rijke Dendermondse volksleven. Hij liep school aan de Rijksmiddelbare Jongensschool te Dendermonde, waar hij ondermeer in dezelfde klas zat als William de Decker (van wie we later ook nog zouden horen in toneel- en dialectmiddens).
Georges Dierickx en William De Decker in het 5e leerjaar van de RMJS te Dendermonde in 1929.

Georges Dierickx in het 3e middelbaar van de RMJS in 1933.
Later studeerde hij aan het Koninklijk Atheneum te Aalst. Hij ontmoette daar een aantal leraars zoals Jef Van De Wiele, Jozef Van Overstraeten, dokter-dichter Robert Goemans, Professor Uyttersprot (Kafka-kenner) en priester Aloïs De Mayer. Deze mensen hebben hem erg beïnvloed in zijn later cultureel werk. Georges volgde ook lessen aan de tekenacademie en aan de stedelijke muziekschool en uitte op die manier zijn belangstelling voor artistieke dingen. Op de middelbare school was hij vooral door de toneelmicrobe gebeten. Later speelde hij bij Kentering en bij de Rosiers en schreef zelf overbekende revues zoals 'Ons Pèirt mag giën ajoine', waaruit sommige deuntjes nog steeds bestsellers zijn. Ook bij de Leeuwerckenaers ontpopte Georges zich als een goed acteur. Hij trad op in operettes zoals 'Gasparone', 'Gravin Maritza', 'Het Blauwe Masker', 'De Graaf van Luxemburg', 'Het Holands Wijfje'. Dit zette hem aan om zelf te beginnen schrijven. Samen met William De Decker, die hij nog kende uit zijn schooltijd, schreef hij populaire successen zoals "'t Wir tait...", "Liefde, kopvliës en ambras", "Polletik en dikke puëte"... Meest bekend was en is nog steeds de revue "Ons Pèirt mag giën ajoine" die werd geschreven ter gelegenheid van de Ommegang van 1958. Hij verleende ook zijn medewerking aan lokale weekbladen zoals 'Denderland' en 'De Voorpost' en wist menigeen te boeien met zijn spitse, schalks-volkse pen onder de pseudoniemen 'Sjeekspier' en 'Stikke vâ flesse'. Ook in het dialect verschenen talrijke artikels van zijn hand. Geschiedkundig koesterde hij een grote interesse voor zijn geliefde stad. In 'De Voorpost' werden tal van reeksen gepubliceerd die hij schreef, zoals 'Zolang er begijntjes zijn', 'Dendermonde 20/30), 'La belle epoque', 'Wa groeit er in mannen hof' en 'Ros Beiaard op stal en op stap'. 'Al roerend in de hutsepot der dialecten' en 'Dendermondes' jolige jaren' vloeiden eveneens uit zijn pen. In 'Requiem voor een kleine stad' was een ontroerd in memoriam verwerkt toen het kleinde Dendermonde fusioneerde in 1972. In 1975 beleefde Georges hoogdagen, toen 't Ros Beiaard weer zijn ronde deed. Hij schreef toen eindeloos veel over ons palladium. Georges kende de Dendermondeaars door en door, omdat de stad nauw aan zijn hart lag en mede door zijn ambt bij het Ministerie van Financiën. Een leven lang werd hij meegesleurd door het volksleven, jarenlang was hij op stap en in de bres om alles van dichtbij te kunnen beleven. Hij bewoog zich tussen arm en rijk, slim en onnozel. De bergen werk die hij verzette leiden tot een verzameling van woorden en uitdrukkingen. Uit dat pionierwerk ontstonden twee boeken; 'Dendermonde - Volkstaal - Typen - Bijnamen' (1978) en 'Het Kwintet der Girondeijnen (of 't Geloëzen Euske') (1979). Kort na de uitgave van dit boek kreeg Georges te kampen met zware gezondheidsproblemen en op 2 juli 1980 ging hij van zijn familie, van zijn Dendermonde en van zijn vele vrienden heen. Georges had een gouden hart, dat klopte voor zijn stad en zijn bewoners. Zijn naam blijft voor eeuwig aan het Dendermonds volksleven verbonden... Op dinsdag 8 juli 1980 namen velen afscheid van deze rasechte Dendermondenaar, die nog dagelijks over onze lippen gaat.

|