
Om deze serie af te sluiten willen wij u nog enkele zaken meegeven.
We vinden het in feite een beetje vreemd dat omtrent ons onderwerp nog niets is verschenen in het 'Guiness Book of Records'... Er moet toch iemand ooit de 'grootste' of de 'langste' hebben gedeponeerd?
Het 'latrinair gebeuren' om het heel beschaafd te zeggen, is nu eenmaal een onderdeel van het menselijk bestaan. Men kan er niet onderuit. Meestal wordt 'het' verdrongen en doodgezwegen, er heerst een frustratie terzake en het wc-gebeuren wordt er eerder door belachelijk gemaakt. Het is kenmerkend dat er enorm veel grappen over worden verteld.
Maar Dendermonde blijkt in dat opzicht altijd wel een uitzondering te zijn geweest! Vooral in het verleden werd nogal volmondig gepraat over alles wat het 'het gebeuren' te maken had. Het dialect is overvloedig gespijsd met woorden en uitdrukkingen die 'dat' onderdeel van het menselijk bestaan weergeven. Later is daar enige verandering in gekomen en is het (vulgaire) woordgebruik gewijzigd. In het hedendaags gesproken 'burger-Dèrremons' hoort men minder (zogenaamde) ordinaire woorden.
Met betrekking tot 'het' onderwerp: 't euske: toilet kaddéi: drol, stront. kak: stront, uitwerpsel van mens en dier. kakkedau: kakkedoor, nachtstoel. kakscholke: kadolleke, bewaarschool. kommisse: grote of kleine -, in de betekenis van plasje of stoelgang maken. kont: achterste, zie ook korie. schait: schijt, stoelgang. schaite: schijten, stoelgang maken. schaiter: 1. die schijt - 2. achterwerk - 3. bangerik schaiterèi: buikloop (ook afgangk, fainen arrèt). schéit: scheet, veest, wind uit de darmen.
Zelfs in het geven van bijnamen kwam in het verleden ons onderwerp aan bod, zoals bij: Staaf Kak, de Kakkak, Tanne Kak Ni, de Schéit, Zjef Schéit, ... de Schaiter, Stront on 't laintsje, ...
En tot slot nog enkele uitdrukkingen; 'Goëd' agaa mor kakke': mak dat ge wegkomt. 'Kak of giëne kak, de pot op': tegen wil of dank, willen of niet. 'Da's giëne kak': dat is geen klein bier. 'Kak on â gat èmme': komplimenten maken, druk doen. 'Mè de kak zitte': schrik hebben. 'Ne kakkenèst': jongste kind van een gezin. 'Kakke goë véire bakke': het hoogstnodige eerst. 'Immant de stront ouit zan kont lèkke': vleien. 'Stront rieke': personen met een zekere trek aan de neusvleugels. ''Vâ ne stront e paté"ike moëke': iets minderwaardigs ophemelen. 'Zanne stront twië kiëre frèite': gierig zijn. 'Zanne stront lig téige zan èrt': iemand die zich vlug kwaad maakt. 'De pot is on zâ gat geplèkt': veelvuldig moeten... 'Zan ol ni miëster': veelvuldig moeten
We sluiten hier af, hoewel wij er zeker van zijn dat er nog een aantal voorhanden zijn.
|