
Toen de gemeenten ontstonden in onze Vlaamse gewesten uit de vereniging van lieden met het doel een samenleving tot stand te brengen, zich onderling te behelpen en zo nodig tegen een gemeenschappelijke vijand hun hebben en houden te beschermen, vormden zich ook de gilden, de ambachten en de neringen. Deze inrichtingen, die tot stand kwamen tussen de verschillende lieden welke eenzelfde beroep uitoefenden om hun beroepsrechten te verdedigen, als ze al niet bij de aanvang van de stichting op afzonderlijke keuren en privilegiën mochten roemen en op wettelijke erkenning, bestonden van de allereerste tijden der gemeenten. Ongelukkiglijk zijn de meeste van die oorkonden, die ons enig beeld zouden gebracht hebben over het allereerste leven der ambachten en neringen in de loop der tijden, door omstandigheden vernield en verloren gegaan. Zo is het ook vergaan met de documenten die ons zouden kunnen inlichten over het ontstaan en bestaan van het Ambacht der Pijnders te Dendermonde. Bijgevolg is de juiste ouderdom van het pijndersambacht niet vast te stellen. Zeker is dat de gilde op het einde van de 14e eeuw reeds bestond. We staven dit door het feit dat pijnders terug te vinden zijn in de stadsrekeningen van o.a. 1393 toen de poorte van Dendermonde haar Belfort en Halle bouwde. Vanaf welk tijdstip de pijnders gelast werden met taken is niet achterhaald. Alle archieven van het ambacht zijn op enkele documenten na verdwenen. Wat eveneens met zekerheid is geweten is dat de pijnders niet enkel werden gelast met het dragen van goederen, maar ook ambtelijk erkend werden door de stad van in de vroegste tijden om brandrampen te helpen bestrijden. Deze stellingen kunnen worden gestaafd door uittreksel van de jaarrekeningen. Het Ambacht vereerde Maria Magdalena als patrones, doch de gezellen hadden een bijzondere devotie. Dit blijkt uit het feit dat zij een kapelleke van Onze Lieve Vrouw hadden in de nabijheid van de Bogaerdbrug. Dit kapelletje stond boven op een staak en werd daarom soms Onze Lieve Vrouw op de Staak genoemd. In een stadsrekening van 1407-08 vinden wij daaromtrent het volgende: Op den Werf aen de Boghaerdbrugge stont een beelt van Onzer Vrouwen in een herde reynlic torreken verghelaest, daer men alle nachte licht in berrende, daeraf de liede bi nachte lidende over de brugghe sagen. Dit kapelletje bleek niet alleen een object te zijn van zuivere godsvrucht, maar ook een hulpmiddel voor de inwoners om niet in het water te geraken in de karig verlichte stad, bij het oversteken van de brug. Benevens de pijnderskapel bezat de gilde ook nog het Pijndershuis, zijnde een oud gebouw met trapjesgevel aan de Scheldestraat (thans Frans Courtensstraat), tegenover het Justitiepaleis.
Heden ten dage zijn de pijnders echter meer bekend om het dragen van het Ros Beiaard.
Wordt vervolgd
 Centraal met trapjesgevel, het Pijndershuis.
|