Nu de Duitsers vertrokken waren kwam een nieuw gevaar op ons toe, de zogenaamde "Wunderwaffe" de V1 en de V2 brachten nu dood en vernieling. Niettegenstaande dat, ging bij ons in de Kerkstraat 72 het leven normaal verder. Mijn broer Michel en mijn nicht Gerardin, die in de glasblazerei werkten, waren de enige kostwinners. Schraalhans was dan ook meestal keukenmeester, maar ons moeder verrichte toch met het weinige huishoudgeld soms ware wonderen, gewoon met aardappelen, worteljes en een paar uien toverde zij toch een lekkere maaltijd op tafel. Die keukentafel bij ons diende voor alles, het was een grote massieve houten tafel, zaterdags stond de hele dag een grote koperen ketel water op de leuvense stoof. ´s avonds werd dan op de tafel een groot zinken bad gezet en met het warme water gevuld, daarin werden dan mijn broer Frans en ik door ons moeder grondig gewassen en daarna kregen we dan schoon ondergoed en een fris gewassen hemd aan. Toen het erger werd met de vliegende bommen, durfden we niet meer boven slapen, we sliepen dan allen op matrassen op de grond in de keuken onze Frans en ik lagen dan onder de keukentafel, daar waren we het best beschermd, meende ons moeder. Einde 1944 viel er in de tuin van de pastorij, Wolffaertshof, in Aartselaar een V1, het huis van tante Mit, dat direct daarnaast stond werd daarbij ook zeer zwaar beschadigt als de bom toen een paar meter verder links was gevallen zou ze direct op haar huis terrecht gekomen zijn. Gelukkig was er niemand thuis en waren er dus ook geen doden of gewonden. De pastorij was wel helemaal vernietigd, zij werd, zoals het huis van tante Mit , later weer opgebouwd. Na de wederopbouw van Wolfaertshof kreeg het een nieuwe bestemming als gemeentehuis. Midden 1945 werd ons moeder ziek, ze probeerde dat aanvankelijk wel te verbergen, maar we merkten het toch, ze begon steeds meer te sukkelen, maar dan ging het weer een poosje beter. Begin 1946 echter had zij niet meer de kracht om op te staan. We hebben toen haar bed in de keuken gezet en zo leerde ik ook nog koken, ze zei mij precies wat ik moest doen, en als dan Gerardin en Michel van het werk naar huis kwamen, stond er toch een lekkere pan hutsepot op de stoof. Dan ging het echter snel bergaf met ons moeder, Dr. Dumortier kwam haar wekelijks bezoeken en verschreef haar steeds weer blauwe pillen. De dokter heeft daar nooit ook maar één frank voor in rekening gebracht. Op twee Juni 1946 ging het zo slecht met haar, dat Dr. Dumortier besloot haar naar het ziekenhuis van Hoboken te brengen. Het was de eerste keer, dat het rolluik van de cafédeur naar omhoog ging, want zij had niet meer de kracht door het "gangeske" naar buiten te gaan. Het was de laatste keer dat ik haar gezien heb, op vijf juni is zij in het ziekenhuis gestorven. Ik heb haar niet meer mogen zien en ik mocht ook niet mee naar de begrafenis. Zoals ik later vernomen heb, was die teraardebestelling ´s morgends om acht uur, er ging wel een priester mee naar het kerkhof van Hoboken, maar er was geen mis. Er was immers geen geld! Dat is nu bijna vierenzestig jaar geleden, en nog voel ik pijn in mijn hart bij het neerschrijven van deze regels. Morgen wil ik nog vertellen, hoe we afscheid moesten nemen van de Kerkstraat nr. 72 en hoe dan voor mijn broer Frans en voor mij onze, niettegenstaande de droevige oorlogsjaren, onbezorgde kindheid eindigde.
|