38. Diezelfde Jezus wacht nu op jou om hem de kans te geven om licht in je leven te brengen, je op te richten en je te vullen met Zijn kracht. Voor Zijn dood verzekerde Hij Zijn discipelen: "Ik zal jullie niet als wezen achterlaten; Ik kom naar jullie toe. Nog even en de wereld zal Mij niet meer zien, maar jullie zullen Mij zien" (Joh. 14:18-19). Jezus vindt altijd een manier om aanwezig te zijn in je leven, zodat je hem kunt ontmoeten.
JEZUS’ BLIK
39. Het evangelie vertelt ons dat een rijke man naar Jezus toe kwam, vol idealisme, maar zonder de kracht die nodig was om zijn leven te veranderen. Jezus "keek hem aan" (Mc. 10:21). Kun je je dat moment voorstellen, die ontmoeting tussen zijn ogen en die van Jezus? Als Jezus je roept en je oproept voor een missie, kijkt Hij eerst naar jou, peilt de diepten van je hart en, alles over je wetend, richt Hij Zijn blik op je. Zo was het ook toen “Hij langs het meer van Galilea liep en twee broers zag... en toen Hij vandaar wegliep, zag Hij nog twee broers” (Mt 4:18, 21).
40. Veel bladzijden van het Evangelie illustreren hoe attent Jezus was voor individuen en vooral voor hun problemen en behoeften. Ons wordt verteld dat “toen Hij de menigte zag, Hij medelijden met hen had, omdat ze uitgeput en hulpeloos waren” (Mt 9:36). Wanneer we het gevoel hebben dat iedereen ons negeert, dat niemand geeft om wat er met ons gebeurt, dat we voor niemand van belang zijn, blijft Hij bezorgd om ons. Tegen Nathanaël, die apart stond en druk was met zijn eigen zaken, kon Hij zeggen: “Ik zag je onder de vijgenboom voordat Filippus je riep” (Joh 1:48).
41. Juist uit bezorgdheid voor ons kent Jezus al onze goede bedoelingen en kleine daden van liefdadigheid. Het Evangelie vertelt ons dat Hij ooit “een arme weduwe twee kleine koperen munten zag gooien” in de schatkamer van de tempel (Lc 21:2) en dat Hij dit onmiddellijk onder de aandacht van Zijn discipelen bracht. Jezus waardeert dus het goede dat Hij in ons ziet. Toen de hoofdman Hem met volledig vertrouwen naderde, “luisterde Jezus naar hem en was verbaasd” (Mt 8:10). Hoe geruststellend is het om te weten dat, zelfs als anderen zich niet bewust zijn van onze goede bedoelingen of daden, Jezus ze ziet en hoog acht.
42. In zijn menselijkheid leerde Jezus dit van Maria, Zijn Moeder. OLVrouw overwoog zorgvuldig de dingen die ze had meegemaakt; ze “bewaarde ze… in haar hart” (Lc 2:19, 51) en samen met de H. Jozef leerde ze Jezus vanaf Zijn vroegste jaren om op dezelfde manier aandachtig te zijn.
JEZUS’ WOORDEN
43. Hoewel de Schrift de woorden van Jezus bewaart, die altijd levend en actueel zijn, zijn er momenten waarop Hij innerlijk tot ons spreekt, ons roept en ons naar een betere plek leidt. Die betere plek is Zijn Hart. Daar nodigt Hij ons uit om nieuwe kracht en vrede te vinden: "Kom naar Mij toe, allen die vermoeid zijn en onder zware lasten gebukt gaan, en Ik zal u rust geven" (Mt 11:28). In deze zin kon Hij tegen Zijn discipelen zeggen: "Blijf in Mij" (Joh 15:4).
44. Jezus' woorden laten zien dat Zijn heiligheid diepe emoties niet uitsloot. Bij verschillende gelegenheden toonde Hij een liefde die zowel hartstochtelijk als meelevend was. Hij kon diep ontroerd en bedroefd zijn, zelfs tot het punt dat Hij tranen vergoot. Het is duidelijk dat Jezus niet onverschillig was voor de dagelijkse zorgen en bekommernissen van mensen, zoals hun vermoeidheid of honger: "Ik heb medelijden met deze menigte... ze hebben niets te eten... ze zullen onderweg flauwvallen, en sommigen van hen zijn van ver gekomen" (Mc 8:2-3).
45. Het Evangelie maakt geen geheim van Jezus' liefde voor Jeruzalem: "Toen Hij dichterbij kwam en de stad zag, weende Hij erover" (Lc 19:41). Vervolgens uitte Hij het diepste verlangen van Zijn Hart: "Als u vandaag maar had herkend wat vrede bevordert" (Lc 19:42). De evangelisten laten hem soms zien in Zijn kracht en glorie, maar ze beelden ook Zijn diepe emoties uit in het licht van de dood en het verdriet dat Zijn vrienden voelden. Voordat het verhaal verteld wordt hoe Jezus, staande voor het graf van Lazarus, “begon te wenen” (Joh. 11:35), merkt het Evangelie op dat “Jezus Martha en haar zuster en Lazarus liefhad” (Joh. 11:5) en dat, toen Hij Maria en degenen die bij haar waren zag wenen, “Hij zeer in beroering raakte en diep ontroerd was” (Joh. 11:33).
Het Evangelieverhaal laat er geen twijfel over bestaan dat Zijn tranen oprecht waren, een teken van innerlijke beroering. Ook proberen de Evangeliën Jezus’ angst over Zijn naderende gewelddadige dood door toedoen van degenen van wie Hij zoveel hield, niet te verbergen: Hij “begon bedroefd en bewogen te worden” (Mc. 14:33), zelfs tot het punt dat Hij uitriep: “Ik ben diepbedroefd, tot de dood toe” (Mc. 14:34). Deze innerlijke beroering vindt Zijn krachtigste uitdrukking in Zijn kreet vanaf het Kruis: “Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” (Mc 15:34).
46. Op het eerste gezicht kan dit alles neigen naar vrome sentimentaliteit. Toch is het uiterst ernstig en van doorslaggevend belang, en vindt het zijn meest verheven uitdrukking in de gekruisigde Christus. Het Kruis is Jezus' meest welsprekende woord van liefde. Een woord dat niet oppervlakkig, sentimenteel of louter opbouwend is. Het is liefde, pure liefde. Daarom kon de H. Paulus, worstelend om de juiste woorden te vinden om zijn relatie met Christus te beschrijven, spreken over "de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zichzelf voor mij heeft overgegeven" (Gal 2:20).
Dit was Paulus' diepste overtuiging: de wetenschap dat hij geliefd was. Christus' zelfopoffering aan het Kruis werd de drijvende kracht in Paulus' leven, maar het had alleen zin voor hem omdat hij wist dat er iets nog groters achter zat: het feit dat "Hij mij liefhad". In een tijd waarin velen elders op zoek waren naar verlossing, welvaart of zekerheid, kon Paulus, bewogen door de Geest, verder kijken en zich verwonderen over het grootste en meest essentiële van alles: "Christus heeft mij liefgehad".
47. Nu we Christus hebben overwogen en hebben gezien hoe Zijn daden en woorden ons inzicht geven in Zijn Hart, laten we ons wenden tot de reflectie van de Kerk op het heilige mysterie van het Heilig Hart van de Heer.
3e HOOFDSTUK: DIT IS HET HART DAT ZO ENORM HEEFT LIEFGEHAD
48. Devotie tot het Hart van Christus is niet de verering van een enkel orgaan los van de Persoon van Jezus. Wat we beschouwen en aanbidden is de hele Jezus Christus, de Zoon van God die mens werd, vertegenwoordigd door een beeld dat Zijn Hart accentueert. Dat Hart van vlees wordt gezien als het bevoorrechte teken van het diepste wezen van de geincarneerde Zoon en Zijn liefde, zowel Goddelijk als menselijk. Meer dan enig ander deel van Zijn lichaam is het Hart van Jezus "het natuurlijke teken en symbool van Zijn grenzeloze liefde".
CHRISTUS AANBIDDEN
49. Het is essentieel om te beseffen dat onze relatie tot de Persoon van Jezus Christus er één is van vriendschap en aanbidding, getrokken door de liefde die wordt vertegenwoordigd door het beeld van Zijn Hart. We vereren dat beeld, maar onze aanbidding is uitsluitend gericht op de levende Christus, in Zijn Goddelijkheid en Zijn volledige menselijkheid, zodat we omarmd kunnen worden door Zijn menselijke en Goddelijke liefde.
50. Welk beeld er ook wordt gebruikt, het is duidelijk dat het levende Hart van Christus – niet de afbeelding ervan – het object is van onze aanbidding, want het is een deel van Zijn heilige verrezen lichaam, dat onafscheidelijk is van de Zoon van God die dat lichaam voor altijd heeft aangenomen. Wij aanbidden het omdat het “het Hart is van de Persoon van het Woord, met wie het onafscheidelijk is verenigd”. Wij aanbidden het ook niet omwille van zichzelf, maar omdat met dit Hart de vleesgeworden Zoon leeft, ons liefheeft en onze liefde in ruil daarvoor ontvangt. Elke daad van liefde of aanbidding van Zijn Hart wordt dus “werkelijk en waarlijk aan Christus zelf gegeven”, omdat het spontaan naar Hem terugverwijst en “een symbool en een teder beeld is van de oneindige liefde van Jezus Christus”.
51. Om deze reden mag men zich nooit voorstellen dat deze devotie ons zou kunnen afleiden of scheiden van Jezus en Zijn liefde. Op een natuurlijke en directe manier wijst het ons op Hem en op Hem alleen, die ons oproept tot een kostbare vriendschap die gekenmerkt wordt door dialoog, genegenheid, vertrouwen en aanbidding. De Christus die we afgebeeld zien met een doorboord en brandend Hart is dezelfde Christus die, uit liefde voor ons, geboren werd in Bethlehem, door Galilea trok om zieken te genezen, zondaars te omarmen en genade te tonen. Dezelfde Christus die ons liefhad tot het einde, Zijn armen wijd opende aan het Kruis, die toen opstond uit de dood en nu onder ons leeft in heerlijkheid.
ZIJN BEELD VEREREN
52. Hoewel het beeld van Christus en Zijn Hart op zichzelf geen object van aanbidding is, is het ook niet zomaar één van de vele andere mogelijke beelden. Het werd niet bedacht aan een bureau of ontworpen door een kunstenaar; het is “geen denkbeeldig symbool, maar een echt symbool dat het centrum vertegenwoordigt, de bron waaruit de verlossing voor de hele mensheid voortvloeide”.
53. De universele menselijke ervaring heeft het beeld van het hart tot iets unieks gemaakt. Het is inderdaad door de geschiedenis heen en in verschillende delen van de wereld een symbool geworden van persoonlijke intimiteit, genegenheid, emotionele gehechtheid en het vermogen tot liefde. Een hand op het hart van een vriend, die alle wetenschappelijke verklaringen overstijgt, drukt speciale genegenheid uit: wanneer twee mensen verliefd worden en dichter bij elkaar komen, gaat hun hart sneller kloppen; wanneer we in de steek worden gelaten of bedrogen worden door iemand van wie we houden, breekt ons hart. Zo zeggen we ook vaak dat we “vanuit het hart” spreken als we iets diep persoonlijks willen zeggen. De taal van poëzie weerspiegelt de kracht van deze ervaringen. In de loop van de geschiedenis heeft het hart een unieke symbolische waarde gekregen die meer is dan alleen maar conventioneel.
54. Het is dan ook begrijpelijk dat de Kerk het beeld van het Hart heeft gekozen om de menselijke en Goddelijke liefde van Jezus Christus en de diepste kern van zijn Persoon te vertegenwoordigen. Maar hoewel de afbeelding van een brandend hart een welsprekend symbool kan zijn van de brandende liefde van Jezus Christus, is het belangrijk dat dit Hart niet los van Hem wordt afgebeeld. Op deze manier zal Zijn oproep tot een persoonlijke relatie van ontmoeting en dialoog des te betekenisvoller worden. Het eerbiedwaardige beeld van Christus die Zijn liefhebbende Hart uitsteekt, laat Hem ook zien terwijl Hij ons rechtstreeks aankijkt en ons uitnodigt tot ontmoeting, dialoog en vertrouwen; het laat Zijn sterke handen zien die ons kunnen ondersteunen en Zijn lippen die persoonlijk tot ieder van ons spreken.
55. Ook het hart heeft het voordeel dat het onmiddellijk herkenbaar is als het diepe verenigende centrum van het lichaam, een uitdrukking van de totaliteit van de persoon, in tegenstelling tot andere individuele organen. Als een deel dat staat voor het geheel, zouden we het gemakkelijk verkeerd kunnen interpreteren, als we het los van de Heer zelf zouden beschouwen. Het beeld van het Hart zou ons ertoe moeten brengen Christus te beschouwen in al de schoonheid en rijkdom van Zijn menselijkheid en Goddelijkheid.
56. Welke bijzondere esthetische kwaliteiten we ook mogen toeschrijven aan verschillende uitbeeldingen van Christus’ Hart wanneer we voor hen bidden, het is niet zo dat “er iets van hen wordt verlangd of dat er blind vertrouwen wordt gesteld in beelden zoals ooit door de heidenen werd gedaan”. In plaats daarvan “aanbidden we Christus door deze beelden die we kussen, en waarvoor we knielen en ons hoofd ontbloten”.
57. Sommige van deze voorstellingen kunnen ons inderdaad smakeloos voorkomen en niet bepaald bevorderlijk zijn voor genegenheid of gebed. Toch is dit van weinig belang, aangezien ze slechts uitnodigingen tot gebed zijn, en, om een oosters spreekwoord te citeren, we moeten onze blik niet beperken tot de vinger die ons naar de maan wijst. Terwijl de Eucharistie een echte aanwezigheid is die aanbeden moet worden, wijzen heilige beelden, hoewel gezegend, verder dan zichzelf en nodigen ons uit om ons hart te verheffen en het te verenigen met het Hart van de levende Christus. Het beeld dat we vereren, dient dus als een oproep om ruimte te maken voor een ontmoeting met Christus, en om Hem te aanbidden op welke manier we Hem ook willen uitbeelden. Als we voor het beeld staan, staan we voor Christus, en in Zijn aanwezigheid “houdt de liefde even halt, overweegt het mysterie en geniet ervan in stilte”.
58. Tegelijkertijd mogen we nooit vergeten dat het beeld van het Hart ons spreekt over het vlees en over aardse realiteiten. Op deze manier wijst het ons op de God die één van ons wilde worden, een deel van onze geschiedenis en een metgezel op onze aardse reis. Een meer abstracte of gestileerde vorm van toewijding zou niet noodzakelijkerwijs trouwer zijn aan het Evangelie, want in dit welsprekende en tastbare teken zien we hoe God Zichzelf wilde openbaren en dicht bij ons wilde komen.
EEN TASTBARE LIEFDE
59. Aan de andere kant gaan liefde en het menselijk hart niet altijd samen, omdat haat, onverschilligheid en egoïsme ook in ons hart kunnen heersen. Toch kunnen we onze vervulling als mens niet bereiken als we ons hart niet voor anderen openen; alleen door liefde worden we volledig onszelf. Het diepste deel van ons, geschapen voor liefde, zal Gods plan alleen vervullen als we leren lief te hebben. En het hart is het symbool van die liefde.
60. De eeuwige Zoon van God, in zijn volkomen transcendentie, koos ervoor om ieder van ons lief te hebben met een menselijk Hart. Zijn menselijke emoties werden het sacrament van die oneindige en eindeloze liefde. Zijn Hart is dus niet alleen een symbool voor een ontlichaamde spirituele waarheid. Wanneer we naar het Hart van de Heer staren, beschouwen we een fysieke realiteit, Zijn menselijk vlees, dat Hem in staat stelt om echte menselijke emoties en gevoelens te bezitten, zoals wijzelf, zij het volledig getransformeerd door Zijn Goddelijke liefde. Onze toewijding moet opstijgen naar de oneindige liefde van de Persoon van de Zoon van God, maar we moeten in gedachten houden dat Zijn Goddelijke liefde onafscheidelijk is van zijn menselijke liefde. Het beeld van Zijn Hart van vlees helpt ons om precies dit te doen.
61. Aangezien het hart in de populaire geest nog steeds wordt gezien als het affectieve centrum van elke mens, blijft het het beste middel om de Goddelijke liefde van Christus te symboliseren, voor altijd en onafscheidelijk verenigd met Zijn geheel menselijke liefde. Pius XII merkte op dat het Evangelie, verwijzend naar de liefde van Christus’ Hart, spreekt van “niet alleen Goddelijke naastenliefde maar ook menselijke genegenheid”. Inderdaad, “het Hart van Jezus Christus, hypostatisch verenigd met de Goddelijke Persoon van het Woord, klopte zonder twijfel van liefde en elke andere tedere genegenheid”.
62. De kerkvaders, die zich verzetten tegen degenen die de ware menselijkheid van Christus ontkenden of bagatelliseerden, drongen aan op de concrete en tastbare realiteit van de menselijke genegenheden van de Heer. De H. Basilius benadrukte dat de incarnatie van de Heer niet iets fantasierijks was, en dat “de Heer onze natuurlijke genegenheden bezat”. De H. Johannes Chrysostomus wees op een voorbeeld: “Als Hij onze natuur niet had bezeten, zou Hij niet van tijd tot tijd droefheid hebben ervaren”. De H. Ambrosius verklaarde dat “door een ziel aan te nemen, Hij de hartstochten van de ziel op zich nam”.
Voor de H. Augustinus staan onze menselijke genegenheden, die Christus op zich nam, nu open voor het leven van genade: “De Heer Jezus nam deze genegenheden van onze menselijke zwakheid op zich, zoals Hij het vlees van onze menselijke zwakheid op zich nam, niet uit noodzaak, maar bewust en vrij... opdat niemand die verdriet en smart voelt te midden van de beproevingen van het leven, zich gescheiden zou voelen van Zijn genade”. Ten slotte zag de H. Johannes Damascenus de echte genegenheden die Christus in Zijn menselijkheid toonde als bewijs dat Hij onze natuur in zijn geheel aannam om deze in zijn geheel te verlossen en te transformeren: Christus nam dus alles aan wat deel uitmaakt van de menselijke natuur, zodat alles geheiligd kon worden.
63. Hier kunnen we profiteren van de gedachten van een theoloog die volhoudt dat, “door de invloed van het Griekse denken, de theologie het lichaam en de gevoelens lang heeft verbannen naar de wereld van het pre-menselijke of sub-menselijke of potentieel onmenselijke; maar wat de theologie niet in theorie oploste, loste spiritualiteit in de praktijk op. Dit, samen met volksvroomheid, bewaarde de relatie met de lichamelijke, psychologische en historische realiteit van Jezus. De Kruisweg, devotie tot Christus’ Wonden, zijn Kostbaar Bloed en zijn Heilig Hart, en een verscheidenheid aan eucharistische devoties... overbrugden allen de gaten in de theologie door onze harten en verbeelding, onze tedere liefde voor Christus, onze hoop en herinnering, onze verlangens en gevoelens te voeden. Rede en logica sloegen andere richtingen in”.
EEN DRIEVOUDIGE LIEFDE
64. Ook blijven we niet alleen op het niveau van de menselijke gevoelens van de Heer, hoe mooi en ontroerend ze ook zijn. Als we het Hart van Christus beschouwen, zien we ook hoe in Zijn fijne en nobele gevoelens, Zijn vriendelijkheid en zachtmoedigheid en Zijn tekenen van oprechte menselijke genegenheid, de diepere waarheid van Zijn oneindige Goddelijke liefde wordt geopenbaard. In de woorden van Benedictus XVI: “Vanuit de oneindige horizon van Zijn liefde wilde God de grenzen van de menselijke geschiedenis en de menselijke conditie binnengaan. Hij nam een lichaam en een hart aan. Zo kunnen we het oneindige in het eindige beschouwen en ontmoeten, het onzichtbare en onuitsprekelijke mysterie in het menselijke Hart van Jezus de Nazarener”.
65. Het beeld van het Hart van de Heer spreekt ons in feite van een drievoudige liefde. Eerst beschouwen we Zijn oneindige Goddelijke liefde. Dan wenden onze gedachten zich tot de spirituele dimensie van Zijn mensheid, waarin het Hart “het symbool is van die meest vurige liefde die, in Zijn ziel gegoten, Zijn menselijke wil verrijkt”. Ten slotte “is het ook een symbool van Zijn zintuiglijke liefde”.
66. Deze drie liefdes zijn niet gescheiden, parallel of los van elkaar, maar werken samen en vinden hun uitdrukking in een constante en vitale eenheid. Want “door het geloof, waardoor wij geloven dat de menselijke en Goddelijke natuur verenigd zijn in de Persoon van Christus, kunnen wij de nauwste banden zien tussen de tedere liefde van het fysieke Hart van Jezus en de tweevoudige geestelijke liefde, namelijk menselijk en Goddelijk”.
67. Wanneer wij het Hart van Christus binnengaan, voelen wij ons bemind door een menselijk hart dat gevuld is met genegenheden en emoties zoals de onze. Jezus’ menselijke wil kiest er vrijwillig voor om ons lief te hebben, en die geestelijke liefde wordt overspoeld met genade en naastenliefde. Wanneer wij in de diepten van Zijn Hart duiken, worden wij overweldigd door de immense glorie van Zijn oneindige liefde als de eeuwige Zoon, die wij niet langer kunnen scheiden van Zijn menselijke liefde. Juist in Zijn menselijke liefde, en niet erbuiten, ontmoeten wij Zijn Goddelijke liefde: wij ontdekken “het oneindige in het eindige”.
68. Het is de constante en ondubbelzinnige leer van de Kerk dat onze aanbidding van Christus’ persoon onverdeeld is, en onafscheidelijk zowel Zijn Goddelijke als zijn menselijke natuur omvat. Sinds de oudheid heeft de Kerk geleerd dat wij “één en dezelfde Christus moeten aanbidden, de Zoon van God en van de mens, bestaande uit en in twee onafscheidelijke en onverdeelde naturen”. En wij doen dat “met één daad van aanbidding… voor zover het Woord vlees is geworden”. Christus wordt op geen enkele manier “aanbeden in twee naturen, waardoor twee daden van aanbidding worden geïntroduceerd”; in plaats daarvan vereren wij “door één daad van aanbidding God het Woord dat vlees is geworden, samen met Zijn eigen vlees”.
69. De H. Johannes van het Kruis probeerde uit te leggen dat in de mystieke ervaring de oneindige liefde van de verrezen Christus niet als vreemd aan ons leven wordt ervaren. Het oneindige “vernedert” zich op een bepaalde manier om ons in staat te stellen, door het open Hart van Christus, een ontmoeting van werkelijk wederkerige liefde te ervaren, want “het is inderdaad geloofwaardig dat een vogel van nederige vlucht de koninklijke adelaar van de hoogten kan vangen, als deze adelaar neerdaalt met het verlangen om gevangen te worden”.
Hij legt ook uit dat de Bruidegom, “ziende dat de bruid gewond is van liefde voor hem, vanwege haar gekreun ook hij gewond is van liefde voor haar. Onder geliefden is de wonde van de ene de wonde van beiden”. Johannes van het Kruis beschouwt het beeld van Christus’ doorboorde zijde als een uitnodiging tot volledige vereniging met de Heer. Christus is het gewonde hert, gewond wanneer wij ons niet laten raken door Zijn liefde, die afdaalt naar de waterstromen om zijn dorst te lessen en getroost wordt wanneer wij ons tot Hem wenden:
“Keer terug, duif!
Het gewonde hert is in zicht op de heuvel,
gekoeld door de bries van uw vlucht”.
TRINITARISCHE PERSPECTIEVEN
70. Devotie tot het Hart van Jezus, als een directe beschouwing van de Heer die ons in eenheid met Hem trekt, is duidelijk christologisch van aard. We zien dit in de brief aan de Hebreeën, die ons aanspoort om “met volharding de wedloop te lopen die voor ons ligt, terwijl we het oog gericht houden op Jezus” (12:2). Tegelijkertijd moeten we beseffen dat Jezus over Zichzelf spreekt als de weg naar de Vader: “Ik ben de weg… Niemand komt tot de Vader dan door Mij” (Joh. 14:6). Jezus wil ons tot de Vader brengen. Daarom eindigt de prediking van de Kerk vanaf het begin niet bij Jezus, maar bij de Vader. Als bron en volheid is de Vader uiteindelijk degene die verheerlijkt moet worden.
71. Als we bijvoorbeeld kijken naar de brief aan de Efeziërs, kunnen we duidelijk zien hoe onze eredienst gericht is op de Vader: “Ik buig mijn knieën voor de Vader” (3:14). Er is “één God en Vader van allen, die boven allen en door allen en in allen is” (4:6). “Dank God de Vader te allen tijde en voor alles” (5:20). Het is de Vader “voor wie wij bestaan” (1 Kor. 8:6). In deze zin kon de H. Johannes Paulus II zeggen dat “het hele Christelijke leven als een grote pelgrimstocht naar het Huis van de Vader is”. Dit was ook de ervaring van de H. Ignatius van Antiochië op zijn weg naar het martelaarschap: “In mij is geen vonkje van verlangen naar wereldse dingen overgebleven, maar alleen een gefluister van levend water dat in mij fluistert: ‘Kom tot de Vader’”.
72. De Vader is, vóór alles, de Vader van Jezus Christus: “Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus” (Ef. 1:3). Hij is “de God van onze Heer Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid” (Ef. 1:17). Toen de Zoon mens werd, waren alle hoop en aspiraties van Zijn menselijk Hart gericht op de Vader. Als we de manier overwegen waarop Christus over de Vader sprak, kunnen we de liefde en genegenheid vatten die Zijn menselijk Hart voor Hem voelde, deze volledige en constante oriëntatie op Hem. Jezus’ leven onder ons was een reis van antwoord op de constante roep van Zijn menselijk Hart om tot de Vader te komen.
73. We weten dat het Aramese woord dat Jezus gebruikte om de Vader aan te spreken “Abba” was, een intieme en bekende term die sommigen verontrustend vonden (vgl. Joh. 5:18). Zo sprak Hij de Vader aan toen Hij Zijn angst uitdrukte over Zijn naderende dood: “Abba, Vader, voor U zijn alle dingen mogelijk; neem deze beker van Mij weg; maar niet wat Ik wil, maar wat U wilt” (Mc. 14:36). Jezus wist goed dat Hij altijd door de Vader was bemind: “U had Mij lief vóór de grondlegging van de wereld” (Joh. 17:24). In Zijn menselijke Hart had Hij zich verheugd toen Hij de Vader tegen Hem hoorde zeggen: “Jij bent Mijn Zoon, de Geliefde; in Jou vind Ik welbehagen” (Mc. 1:11).
74. Het Vierde Evangelie vertelt ons dat de eeuwige Zoon altijd “dicht bij het Hart van de Vader” was (Joh. 1:18). De H. Irenaeus verklaart zo dat “de Zoon van God van het begin af aan bij de Vader was”. Origenes beweert van zijn kant dat de Zoon “in ononderbroken beschouwing van de diepten van de Vader” volhardt. Toen de Zoon vlees werd, bracht Hij hele nachten door met het praten met Zijn geliefde Vader op de bergtop (vgl. Luc. 6:12). Hij zei ons: “Ik moet in het Huis van Mijn Vader zijn” (Luc. 2:49). We zien ook hoe Hij Zijn lof uitdrukte: “Jezus verheugde Zich in de Heilige Geest en zei: ‘Ik dank U, Vader, Heer van de Hemel en de aarde’ (Luc. 10:21). Zijn laatste woorden, vol vertrouwen, waren: “Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest” (Luc. 23:46).
75. Laten we ons nu wenden tot de Heilige Geest, wiens vuur het Hart van Christus vervult. Zoals de H. Johannes Paulus II ooit zei, is het Hart van Christus “het meesterwerk van de Heilige Geest”. Dit is meer dan alleen een gebeurtenis uit het verleden, want zelfs nu “leeft het Hart van Christus door de werking van de Heilige Geest, aan wie Jezus de inspiratie van Zijn zending toeschreef (vgl. Lc 4:18; Jes 61:1) en wiens zending Hij had beloofd bij het Laatste Avondmaal. Het is de Geest die ons in staat stelt de rijkdom van het teken van Christus’ doorboorde zijde te vatten, waaruit de Kerk is voortgekomen (vgl. Sacrosanctum Concilium, 5)”. Met andere woorden, “alleen de Heilige Geest kan voor ons de volheid van de ‘innerlijke mens’ openen, die in het Hart van Christus te vinden is. Hij alleen kan ervoor zorgen dat onze menselijke harten stap voor stap kracht putten uit die volheid”.
76. Als we dieper willen ingaan op de mysterieuze werking van de Geest, leren we dat Hij in ons verzucht en zegt: “Abba!” Ja, “het bewijs dat u kinderen bent, is dat God de Geest van Zijn Zoon in onze harten heeft gezonden, die roept: ‘Abba, Vader!’” (Gal. 4:6). Want “de Geest getuigt met onze geest dat wij kinderen van God zijn” (Rom. 8:16). De Heilige Geest die in het menselijke hart van Christus werkt, trekt hem onophoudelijk naar de Vader. Wanneer de Geest ons door genade verenigt met de gevoelens van Christus, maakt Hij ons deelgenoten van de relatie van de Zoon met de Vader, waardoor we “een geest van aanneming tot kinderen ontvangen, waardoor we roepen: ‘Abba, Vader!’” (Rom. 8:15).
77. Onze relatie met het Hart van Christus wordt zo veranderd, dankzij de aansporing van de Geest die ons naar de Vader leidt, de bron van leven en de ultieme bron van genade. Christus verwacht niet dat we eenvoudigweg in Hem blijven. Zijn liefde is “de openbaring van de barmhartigheid van de Vader”, en Zijn verlangen is dat wij, gedreven door de Geest die uit Zijn hart opwelt, “met Hem en in Hem” naar de Vader opstijgen. Wij geven eer aan de Vader “door” Christus, “met” Christus, en “in” Christus. De H. Johannes Paulus II leerde dat “het Hart van de Verlosser ons uitnodigt om terug te keren naar de liefde van de Vader, die de bron is van elke authentieke liefde”. Dit is precies wat de Heilige Geest, die tot ons komt door het Hart van Christus, in onze harten wil voeden. Om deze reden richt de liturgie zich, door het verlevendigende werk van de Geest, altijd tot de Vader vanuit het verrezen Hart van Christus.
RECENTE LERINGEN VAN HET MAGISTERIUM
78. Op talloze manieren is het Hart van Christus altijd aanwezig geweest in de geschiedenis van de Christelijke spiritualiteit. In de Schrift en in de eerste eeuwen van het leven van de Kerk verscheen het onder het beeld van de gewonde zijde van de Heer, als een bron van genade en een oproep tot een diepe en liefdevolle ontmoeting. In deze zelfde gedaante is het opnieuw verschenen in de geschriften van talloze Heiligen, in het verleden en heden. In de afgelopen eeuwen heeft deze spiritualiteit geleidelijk de specifieke vorm aangenomen van devotie tot het Heilig Hart van Jezus.
|