|
Apostel Bartolomeüs: Als je terug zou wandelen in het oude Galilea, speurend tussen vissersboten en drukke dorpsstraatjes, zou je Bartolomeüs waarschijnlijk zomaar voorbijlopen, zonder je ooit te realiseren dat je één van de twaalf uitverkorenen tegen het lijf zou lopen. Zijn verhaal is in nevelen gehuld, slechts vluchtig te ontwaren in fragmentarische verslagen en lange, echoënde tradities die meer vragen dan antwoorden bieden. En misschien is dat wel toepasselijk voor een man wiens leven niet gewijd was aan het zoeken naar roem, maar simpelweg aan het volgen van Jezus.
Bartolomeüs' naam komt voor in de lijsten van apostelen. Toch wordt er verder weinig over gezegd. Sommigen hebben gesuggereerd dat hij ook bekend stond als Nathanaël, de oprechte ziel die Filippus bij Jezus bracht. Toen hij hoorde dat de Messias uit Nazareth kwam, vroeg hij zich sceptisch af: "Kan er uit Nazareth iets goeds komen?" (Johannes 1:46). Stel je dat moment voor, Filippus' ogen stralen van overtuiging en drongen er bij hem op aan om gewoon te komen kijken. Zou Bartolomeus diezelfde man kunnen zijn geweest, die op een ochtend verbijsterd onder een vijgenboom stond en plotseling werd geroepen door een vreemdeling die op de een of andere manier de geheimen van zijn hart kende?
Bartolomeüs leefde nauw samen met Filippus en hadden een vertrouwensband en een gedeeld doel. Misschien reisden ze samen van stoffige dorpen naar bruisende steden, spraken ze zachtjes tot kleine groepen mensen onder olijfbomen of bij schaduwrijke deuropeningen, en vertelden ze verhalen over een leraar die op het water liep en brood brak om duizenden te voeden. Is er niet iets prachtig gewoons aan de gedachte dat twee vrienden simpelweg van plaats naar plaats trekken, het Koninkrijk van God in hun stemmen dragend? Het einde van Bartolomeüs' aardse verhaal is verre van gewoon.
Net als zoveel van zijn mede-apostelen wordt aangenomen dat hij een gewelddadig einde heeft gekend. Maar hier worden de verhalen bijzonder duister en lopen ze uiteen in meerdere gruwelijke paden. De meest huiveringwekkende traditie beweert dat hij levend werd gevild, dat zijn huid van zijn lichaam werd gerukt voordat hij uiteindelijk werd onthoofd. Het is een gruwel die bijna te veel is om bij stil te staan. Toch duikt het steeds weer op in religieuze kunst. Bartolomeüs die kalm het mes vasthoudt dat bedoeld was om hem te martelen, soms zelfs afgebeeld gehuld in zijn eigen huid alsof hij een afschuwelijk martelaarsgewaad draagt.
Andere versies fluisteren over even aangrijpende wreedheden, dat hij geslagen en ondersteboven gekruisigd zou kunnen zijn, om vervolgens ademloos naar beneden te worden gehaald, gevild en onthoofd. Weer anderen zeggen dat hij bewusteloos werd geslagen, vervolgens in zee werd geworpen en daar werd onthoofd om een wonderbaarlijke overleving te voorkomen. Hoe weerspiegelen deze overlappende verhalen de ongemakkelijke fascinatie van de mensheid voor zowel devotie als lijden?
Ongeacht welke versie het dichtst bij de waarheid ligt, het is pijnlijk duidelijk dat Bartolomeüs niet vredig in zijn bed stierf, met zijn handen gevouwen op zijn borst onder de zachte blik van zijn dierbaren. Zijn vertrek uit deze wereld was een barbaarse gebeurtenis, vrijwel zeker getekend door lijden, en toch is door elk grimmig verhaal de onuitgesproken zekerheid verweven dat hij het droeg ter wille van Degene die hij ooit volgde door de zonovergoten velden van Galilea. Is het niet opvallend hoe een man die zo verborgen ligt in de Bijbelse verhalen zo'n vlammend testament kon achterlaten? De kunstenaars die hem met messen afbeelden, vertellen niet alleen over een gruwelijke dood.
Ze getuigen van een liefde zo intens dat ze zich niet liet verstikken door de dreiging van marteling. In een stille hoek van ons eigen hart zou dat verhaal ook tot ons kunnen doordringen. Misschien is dat wel de blijvende erfenis van Bartholomeüs. Niet te vinden in lange preken of oogverblindende wonderen, maar in de stille, vastberaden overgave van een man die de angst voor pijn overwon en een moed aan de dag legde die weinigen zich konden voorstellen. En ook al zijn de archieven gebrekkig, zijn offer heeft een zware last die de tijd nooit heeft kunnen uitwissen.
Apostel Matteüs: Stel je de drukke straten van Kafarnaüm voor, waar handelaren specerijen aanprijzen en kinderen zich tussen karren bewegen die hoog opgestapeld zijn met olijven en dadels. Te midden van deze maalstroom van het dagelijks leven zit Matteüs, ook wel Levi genoemd, achter een tafeltje, munten tellend met geoefende precisie. Als belastinginner voor Rome was hij een vertegenwoordiger van het rijk dat zijn volk onder zware bezetting hield. Een voortdurende, levende herinnering dat Israël niet vrij was.
Stel je voor hoe buren zich misschien afwendden. Hoe vloeken er misschien in hun adem bleven hangen wanneer Matteüs' blik over hen heen gleden. Zijn beroep werd niet alleen afgekeurd. Het werd veracht. Velen zagen belastinginners als verraders die hun eigen beurs spekten door hun verwanten te laten bloeden voor een buitenlandse mogendheid. En toch, van alle menigten waar Jezus zich doorheen bewoog, van alle zogenaamd achtenswaardige mannen die Hij had kunnen kiezen, bleef Hij staan bij Matteüs' kraam. Het Evangelie van Matteüs verhaalt eenvoudigweg dat toen Jezus vandaar verder ging, hij een man genaamd Matteüs zag zitten bij de kraam van de belastinginner. "Volg Mij," zei Hij tegen hem.
En Matteüs stond op en volgde Hem. (Matteüs 9:9). Is er niet iets adembenemends in de eenvoud van dat moment? Geen uitgebreide toespraak, geen onderhandelen, slechts een uitnodiging die jaren van minachting en schaamte doorbrak. En Matteüs stond op en liet stapels zilver achter voor een kans om naast de Messias te wandelen. Later die avond verzamelden ze zich in Matteüs' huis. Het huis gonsde waarschijnlijk van het gelach, borden gingen rond, stemmen verhieven zich in levendige gesprekken.
Tollenaars en zondaars, het soort mensen waar de religieuze elite de spot mee dreef, zaten aan tafel met Jezus. Dit was geen goedkeuring van corruptie of zonde. Het onthulde veeleer de hartslag van God zelf: niemand was te verloren, te ver van de genade om dichtbij geroepen te worden. Misschien ving Matteüs, terwijl hij de bekers bijvulde, flarden van ingehouden klachten op die van buitenaf binnenkwamen. Farizeeën vroegen zich af waarom een leraar die heiligheid beweerde, met zulke mensen dineerde. Jezus antwoordde hen met woorden die dieper moeten zijn doorgedrongen dan welke beschuldiging dan ook.
Het zijn niet de gezonden die een dokter nodig hebben, maar de zieken. Want Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars. (Matteüs 9:12-13). Hoe vaak moeten we er nog aan herinnerd worden dat goddelijke liefde zich aangetrokken voelt tot de gebrokenen? Hoewel het Nieuwe Testament Matteüs slechts zeven keer bij naam noemt, straalt zijn invloed veel verder uit dan deze korte verschijningen. De traditie vertelt dat hij het evangelie schreef dat zijn naam draagt, en het leven en de leer van Jezus bewaarde op een manier die talloze generaties zou onderwijzen, troosten en overtuigen.
Denk aan de miljarden mensen die in de afgelopen 2000 jaar zijn woorden hebben gelezen. Dezelfde man die ooit op een straathoek belasting eiste, nodigt nu harten over continenten heen op een vriendelijke manier uit om Christus te ontmoeten. Wat betreft hoe Matteüs' aardse reis eindigde, vervaagt de geschiedenis in een legende.De meeste tradities trekken een donkerdere lijn. Matteüs, die geloofde, sloot zich aan bij de lange stoet martelaren die waren neergeveld omdat ze de genade verkondigden die hen hadden bereikt. Sommige verhalen fluisteren over steniging, andere over verbranding, steekpartij of onthoofding.
De details verschillen, maar het silhouet van het offer blijft onmiskenbaar. Misschien is dat wel wat Matteüs' verhaal zo'n stille kracht geeft. Van de schande van zijn belastinghokje tot een martelaarskroon, zijn leven was een getuigenis van een god die verstotenen transformeert tot boodschappers van hoop. En terwijl we ons voorstellen hoe Matteüs zich voor het laatst terugtrekt van die teltafel, met nog steeds rinkelende munten in zijn kielzog, roept dat een zachte vraag op. Wat zouden we achterlaten als we echt geloofden dat één oproep van Jezus elke andere schat zou kunnen overtreffen? In die stille verwondering spreekt Matteüs nog steeds.
Apostel Tomas: Stel je Tomas voor, één van de twaalf door Jezus uitgekozen mensen, die zich stilletjes tussen de anderen bewoog terwijl ze van dorp naar dorp trokken. Zijn naam duikt slechts sporadisch op in de Schrift, als vage voetafdrukken langs een stoffige weg, verwijzend naar een man die vaak observeerde in plaats van leidde, die eerder vragen stelde dan veronderstelde. En toch, in de geringe glimp die we opvangen, schittert Tomas' menselijkheid op een manier die zowel rauw als teder is, een hart dat wanhopig verlangde naar zekerheid.
Toen de andere discipelen spraken over het zien van de verrezen Jezus, kon Tomas hun enthousiasme niet zomaar accepteren. De herinnering aan de kruisiging was te vers, de wonden te levendig in zijn gedachten om te worden weggewuifd door geruchten over Zijn verrijzenis. In het Evangelie van Johannes is zijn stem vastberaden, bijna pijnlijk. Tenzij ik de nagelwonden in Zijn handen zie en mijn vinger op de plaats van de nagelen leg en mijn hand in Zijn zij leg, zal ik niet geloven. (Johannes 20:25).
Er schuilt iets verrassend eerlijks in die bekentenis. Hebben sindsdien niet talloze zielen, in ziekenhuiskamers, door oorlog verscheurde straten, stille slaapkamers, verlangd naar hetzelfde soort onweerlegbare bewijs? Toen, in een moment dat tegelijk teder en verontrustend was, verscheen Jezus weer onder hen. Hij draaide zich rechtstreeks naar Tomas, alsof de hele scène speciaal voor deze eenzame twijfelaar was georkestreerd. Leg je vinger hier. Zie Mijn handen. Steek je hand uit en leg hem in Mijn zij. Stop met twijfelen en geloof. (Johannes 20:27). Je vraagt je af of Tomas' adem stokte.
Of er ongevraagd tranen in zijn ogen sprongen toen zekerheid en ontzag samenkwamen. Op dat moment loste twijfel op in één van de meest diepzinnige uitspraken in de hele Schrift. Mijn Heer en mijn God. Deze ontmoeting met Tomas vormt in stilte de ruggengraat van hoe met geloof sindsdien is geworsteld. Het herinnert ons eraan dat vragen geen barrières voor geloof zijn, maar poorten waardoor overtuiging vaak uiteindelijk binnentreedt. Jezus' milde berisping was niet minachtend, maar een uitnodiging die nog steeds eeuwenlang standhoudt. Gezegend zijn zij die niet gezien hebben en toch geloofd hebben. (Johannes 20:29).
Is het niet merkwaardig hoe juist de apostel die worstelde om te geloven het instrument werd waardoor talloze gelovigen de geruststelling vonden dat hun eigen twijfels hen niet diskwalificeren? De traditie voert Tomas ver buiten Jeruzalem. Volgens vroege verslagen leidde zijn rusteloze, onderzoekende geest hem naar het Oosten, waar hij het Evangelie predikte tot aan de zonovergoten kusten van India. Stel je Tomas voor, vermoeid maar vastberaden, sprekend over een gekruisigde en opgestane Redder onder palmbladeren die waaiden op verre plaatsen. Diezelfde tradities beweren dat Tomas op 3 juli 72 n.Chr. in de stad Millipur aan zijn einde kwam.
In tegenstelling tot de verwarrende legenden die de dood van andere apostelen vertroebelen, komen de verhalen over Tomas' martelaarschap samen in één helder, grimmig detail. Hij werd doorboord met een speer. Hoe aangrijpend is het dat de apostel die er ooit op stond dat hij Jezus' wonden moest aanraken, op dezelfde manier gewond zou raken. De gelijkenis is bijna pijnlijk treffend, alsof het verhaal van zijn twijfel voltooid moest worden door hetzelfde brute instrument dat getuigde van Christus' offer.
Er zijn weinig uitgebreide legendes om Tomas' laatste momenten te sieren, alleen het grimmige beeld van een naar voren gestoken speer, bloed dat in vreemde grond sijpelt, en de stille, blijvende getuigenis van een man die ooit weigerde te geloven zonder te zien. Zijn leven blijft een paradox, herinnerd voor altijd als de twijfelende Tomas, maar uiteindelijk gaf hij zijn leven met onwrikbare toewijding ter wille van de waarheid die hij ooit had willen aanraken. In Tomas' reis van onzekerheid naar martelaar, blijft een soort belofte hangen.
Geloof komt niet altijd snel of zonder eigen wonden. Soms groeit het in het donker door gefluisterde angsten en meedogenloze vragen, totdat het uiteindelijk onwankelbaar is om geconfronteerd te worden met de punt van een speer, en zelfs dan nog steeds bekent: Mijn Heer en mijn God.
Apostel Jakobus de mindere: Stap de stoffige steegjes van het Judea van de eerste eeuw in, en je komt misschien wel tientallen mannen tegen die naar de naam Jakobus luisterden. Het was een veelvoorkomende naam, die weerklonk op drukke markten en in tempelhoven. Tussen al deze Jakobussen staat één figuur die, ondanks dat hij werd gekozen als één van Jezus' twaalf apostelen, nog steeds in bijna totale onbekendheid gehuld is. Jakobus, de zoon van Alfeüs.
We weten bijna niets zekers over hem, behalve de kortste introducties. Zijn naam staat op de heilige lijst van de twaalf, een lijst van mannen die de boodschap van verlossing door alle rijken zouden brengen. Elke vermelding is zo spaarzaam en eenvoudig als een in steen gebeitelde naam. Jakobus, de zoon van Alfeüs. Geen grootse taferelen van wonderen verricht door zijn handen, geen lange toespraken. De evangelisten gaven ons geen aangrijpend verhaal over zijn roeping, geen verslagen van privé-momenten met de meester die de diepten van zijn hart zouden kunnen onthullen.
Is het niet nederigmakend om te bedenken dat één van de mannen die het dichtst bij Jezus wandelden, grotendeels voor ons verborgen blijft? Misschien schuilt daar een stille les in. Dat nabijheid tot Christus niet altijd gepaard gaat met schijnwerpers. Dat sommige van Gods meest trouwe werkers zonder applaus van de geschiedenis werken. Deze schaduwwerking wordt nog dieper wanneer we proberen hem te onderscheiden van andere mannen uit zijn tijd. De vroege Kerk vroeg zich af of deze Jakobus dezelfde was als Jakobus de mindere, of zelfs als Jakobus de rechtvaardige, familie van Jezus.
Maar de traditie biedt geen houvast. Was Jakobus, de zoon van Alfeüs, dezelfde als de Jakobus van wie gezegd werd dat zijn knieën verhard waren als die van een kameel door voortdurend gebed? Was hij degene die de Kerk in Jeruzalem leidde? Die de brief schreef die nog steeds harten raakt met zijn waarschuwingen tegen favoritisme en geloof zonder werken? Of was hij iemand die zich volkomen anders gedroeg, iemand die zich langs stillere paden begaf? Wat we wel weten, is dat de verwarring over deze identiteiten zelfs in de vroegste christelijke eeuwen diepgeworteld was.
De gelovigen probeerden overlappende getuigenissen aan elkaar te knopen, in de hoop de juiste Jakobus te eren met de juiste offerkrans. Toch, ondanks hun beste inspanningen, glipt de figuur van Jakobus, de zoon van Alfeüs, als mist door hun greep, aanwezig, uitverkoren en toch versluierd. Wat betreft hoe zijn leven eindigde, lopen de verhalen uiteen in verschillende grimmige wegen, elk bezaaid met de stenen van het martelaarschap. Volgens één traditie reisde hij naar Egypte, waar zijn stoutmoedige prediking genoeg verontwaardiging opwekte om hem de dood door kruisiging op te leveren.
Een ander verhaal voert hem terug naar Jeruzalem, waar woede tegen het Evangelie als een storm opstak en eindigde met stenen die werden gegooid tot het leven zijn lichaam verliet. Het is gemakkelijk te zien hoe de verwarring wortel schoot. Het lot van Jakobus, familie van Jezus, wordt met aangrijpende details verteld: hij werd van een top van de tempel geslingerd, zijn gebroken lichaam werd vervolgens met knuppels en stenigd tot zijn laatste ademtocht. Misschien vloeiden deze verhalen in de herinneringen van de eerste gelovigen samen en verbonden ze de vele Jakobussen tot een gedeeld tapijt van lijden en felle devotie.
Wat waarschijnlijk lijkt, gezien de lange schaduwen van de Romeinse vervolging en de talloze verhalen over vroegchristelijke offers, is dat Jakobus, de zoon van Alfeüs, net als zovele van zijn mede-apostelen, een einde vond dat getekend werd door geweld. Zijn bloed bevochtigde waarschijnlijk vreemde grond of bezoedelde de stenen van Jeruzalem zelf, een stille getuigenis dat zelfs de meest verborgen levens altaren van geloof kunnen worden. Is er niet iets diep ontroerends aan deze bijna anonieme apostel?
Geen preken bewaard onder zijn naam, geen wonderen gezongen in hymnen, en toch door Jezus gekozen, door Hem geliefd, uitgezonden in een wereld verduisterd door heerschappij en zonde. Zijn nalatenschap fluistert dat God er behagen in schept te werken door hen die niet het voortouw nemen in de menigte of de lof van mensen eisen. Zo staan we eeuwen later en lezen we weinig meer dan zijn naam. En toch voelen we dat dezelfde Heer die Jakobus de zoon van Alfeüs noemde, vandaag de dag nog steeds gewone, verwaarloosde zielen roept. Misschien is dat wel de ware glorie van zijn verhaal. Een leven zo verborgen dat het ons eraan herinnert dat God ziet wat geen enkel geschiedenisboek beschrijft en dat Hij zelfs de stilste discipel kroont met een eer die wij ons niet kunnen voorstellen.
Apostel Judas Taddeüs: Stel je voor dat je een met kaarsen verlichte kamer binnenstapt, diep in het hart van Rome. De zware geur van wierook kringelt door de lucht. Daar, onder de grote koepel van de Sint-Pietersbasiliek, bevindt zich een stille crypte waarvan gezegd wordt dat deze de botten herbergt van twee mannen die ooit naast Jezus zelf liepen. Simon de Zeloot en Judas, ook bekend onder de namen: Judas van Jakobus en Judas Taddeüs. Elke naam is een aanwijzing, een fluistering van zijn identiteit, maar ook een waas over zijn ware verhaal.
In het tapijt van de Schrift is de apostel Judas als een draad die even opflitst en dan in het weefsel verdwijnt. De Bijbel biedt geen definitieve conclusie. Hij laat ons in plaats daarvan met mogelijkheden achter. Misschien was Judas familie van Jezus. Misschien alleen door geloof. Wat het belangrijkst is, is de absolute helderheid op dit punt. Hij was niet Judas Iskariot. De bijnaam Taddeüs, die hartelijk of moedig betekent, diende waarschijnlijk om hem tegen verdenking te beschermen, om zijn getuigenis te beschermen tegen de schande van de verrader.
Het is ontroerend om te bedenken hoe zwaar namen destijds moeten hebben gewogen in de fragiele vroege Kerk, waar angst na Golgotha nog steeds als een koude mist hing. Hoe zorgvuldig zou een man als Judas zich hebben voorgesteld? Haastte hij zich om Taddeüs toe te voegen, zodat gelovigen niet zouden terugdeinzen bij de vermelding van Judas? Zelfs vandaag de dag noemen kerken hun zonen zelden Judas, een schaduw die nog lang na die kus in Getsemane blijft hangen. De traditie wil dat de apostel Judas het Evangelie naar het Noorden en Oosten bracht, en ver buiten de bekende heuvels van Judea reisde.
Tegen 65 n.Chr. bevond hij zich in het bruisende handelscentrum dat later Beiroet zou worden, destijds een deel van de Romeinse provincie Syrië. Daar, zij aan zij met Simon de Zeloot, zou Judas zijn einde hebben gevonden. Religieuze kunst door de eeuwen heen beeldt Judas vaak af met een bijl, niet als een werktuig, maar als het instrument van zijn martelaarschap. Hoe zouden die laatste dagen zich hebben ontvouwd? Misschien hebben lokale autoriteiten, bedreigd door deze buitenlandse boodschap van een gekruisigde en opgestane Koning, hen op het openbare plein gegrepen.
Misschien sprak Judas, standvastig en vastberaden, woorden van genade, zelfs toen de beul de bijl hief. De details zijn vervaagd tot een legende. Toch blijft de constante gloed van zijn devotie bestaan. Een devotie die bereid was pijn te verdragen ter wille van Degene die hij ooit volgde langs de stoffige wegen van Galilea. Daarna lopen de verhalen uiteen als rivieren die zich vertakken in onbekende landen. Sommige verhalen vertellen over Judas' stoffelijk overschot dat bijna 600 jaar later eerbiedig van Beiroet naar Rome werd gedragen en uiteindelijk te ruste werd gelegd in de crypte onder de Sint-Pietersbasiliek, waar pelgrims nog steeds knielen. Een ander pad slingert oostwaarts en beweert dat zijn botten tot minstens het midden van de 19e eeuw werden bewaard in een Armeens klooster in Koerdistan.
Gekoesterde relikwieën die getuigden van zijn offer in landen ver van zijn vaderland. In recentere eeuwen bracht een ontdekking in de Israëlische Jizraëlvallei nieuwe intriges teweeg: een oeroud graf met het eenvoudige opschrift Judas Taddeüs, rustend tussen ongemarkeerde grafkisten. De datering suggereert dat het terug zou kunnen gaan tot de 2e eeuw. Was dit werkelijk de nederige rustplaats van de apostel Judas, verscholen in een stille heuvel, lang voordat torenhoge basilieken en met juwelen versierde relikwieën ooit bestonden?
Of behoort het toe aan wéér een Judas die door de loutere algemeenheid van de naam in de vergetelheid is geraakt? Zelfs zonder zekerheid schuilt er iets diep ontroerends in deze verspreide overblijfselen. Een botfragment, een verweerde inscriptie. Ze herinneren ons eraan dat de apostelen geen verre iconen waren, maar levende mannen met kloppende harten, kwetsbaar voor angst, maar uiteindelijk bereid hun leven te geven.
En zo blijft Judas, gehuld in overlappende namen en ongrijpbare geschiedenissen, spreken, niet door grootse preken die voor het nageslacht zijn vastgelegd, maar door de eenvoudige, blijvende waarheid van een discipel die Jezus volgde waarheen de weg hem ook leidde, zelfs tot aan de rand van een bijl op vreemde bodem. Misschien spoort zijn verhaal ons aan tot verwondering in een wereld die nog steeds zo snel bang is voor wat ze niet begrijpt. Wat zouden we riskeren voor een boodschap van hoop die grenzen, wantrouwen en zelfs de dood zelf overstijgt? In die stille ruimte van overpeinzing vindt Judas' leven zijn echo die door de eeuwen heen roept.
|