|
20.44
7/11 Pater Daniel
Meditatie: De verkondigers van het Evangelie (9)
Het zesde hoofdstuk van de apostolische aansporing van Paulus VI “Evangelii nuntiandi” (1975) handelt over hen die de Blijde Boodschap brengen.
1. Heel de Kerk missionair
Om te verkondigen moet men gezonden zijn volgens Romeinen 10, 15. Welnu, deze zending gaf Christus aan zijn apostelen en over hen heen aan heel de Kerk. Dit betekent dat wie verkondigt, sacramenten toedient of catechese geeft, niet in zijn eentje handelt maar in naam van de Kerk. Anderzijds vraag dat ook een bewuste verbondenheid met de Kerk en haar leiders:
“… ieder die in naam van de kerk evangeliseert - , wat zij zelf ook doet in opdracht van Christus – is een evangelieverkondiger die absolute meester is van zijn evangelisatie als handelde en werkte hij naar eigen willekeur, aanleg en initiatief, maar hij moet dat doen in gemeenschap met de kerk en haar herders” (nr. 60).
2. Een grote boom met vele takken
De grote kerk geeft het Woord Gods, het leven van de sacramenten en de algemene leiding aan de plaatselijke kerken, die de geloofsschat concreet vertalen en beleven.
“Zo wilde de Heer zijn kerk: universeel, een grote boom waarbij de vogels in de takken komen nestelen… een universele kerk, die geen omheining en geen grenzen kent…” (nr. 61).
“Volgens de wil van de Heer krijgt de kerk, die algemeen is in haar roeping en zending, wanneer zij wortel schiet in verschillende omstandigheden op burgerlijk, sociaal en menselijk gebied, in elk deel van de wereld een andere aanblik en verschillende uitdrukkingen” (nr. 62)
“De particuliere kerken, die… nauw verbonden zijn met de mensen zelf, …met de aspiraties, de rijkdommen en de beperkingen, alsmede met de wijze van bidden, liefhebben, de kijk op het leven en de wereld die kenmerkend zijn voor een bepaalde groep mensen, moeten zelf de substantie van de evangelische boodschap begrijpen en aanvaarden en die dan zonder enige wezenlijke verandering van de waarheid vertalen in de taal die door de mensen wordt verstaan en die boodschap dan ook in die taal uitdragen” (nr. 63).
De particuliere kerken moeten verbonden blijven met de universele kerk zoals takken aan een boom. Het zijn meestal de meest eenvoudige gelovigen. Zij zijn de eersten die zich niet meer thuis voelen wanneer bepaalde vreemde opvattingen of praktijken worden ingevoerd. Hieruit komen twee risico’s voort:
“… aan de ene kant het risico van onvruchtbaar isolement en daarom van snelle ontbinding, omdat elk van haar cellen zich op dezelfde wijze van haar losmaakt als zij zichzelf losmaakte van haar voornaamste kern; aan de andere kant het risico, dat ze haar vrijheid verliest, omdat zij, gescheiden van het hoofd en van de andere kerken…in haar eenzaamheid een prooi wordt van al die krachten die haar tot slavernij proberen te brengen en uit te buiten.
Inderdaad, hoe sterker de gemeenschapsbanden zijn waarmee de particuliere kerk met de universele kerk is verbonden - banden van liefde en trouw, van gehoorzaamheid aan het leergezag van Petrus, van eenheid in de wet van het bidden die ook de wet van het geloven is, van bezorgdheid om de eenheid met de andere kerken die haar universaliteit uitmaken – des te meer zal die kerk in staat zijn om de schat van het geloof over te leveren in de wettige verscheidenheid” (nr. 64).
3. Verscheidenheid van bedieningen
In dezelfde, algemene en universele taak van de verkondiging, bestaat er toch een grote verscheidenheid van diensten en bedieningen:
De paus, de bisschoppen, de priesters en de diakens dienen met gezag, elk op eigen wijze, de herauten van het Woord Gods en de bedienaars van de sacramenten. De paus is de herder van de universele kerk, de bisschoppen zijn de leiders van de particuliere kerken, de priesters en diakens zijn hun medewerkers.
De mannelijke en vrouwelijke religieuzen belichamen de radicale eisen van de zaligsprekingen in hun stil getuigenis van armoede, onthechting, zuiverheid en overgave in gehoorzaamheid alsook in hun directe missionaire activiteit. “Dikwijls treft men hen aan op de voorposten van de missiegebieden…” (nr. 69).
De leken hebben als taak de tijdelijke orde te heiligen:
“Het eigen terrein van hun evangelisatie-activiteiten is de uitgebreide en gecompliceerde wereld van de politiek, het sociale leven, de economie, alsook die van cultuur, wetenschappen en kunsten, de internationale betrekkingen, de communicatiemedia… (voor) de opbouw van het rijk van God en derhalve van het heil in Jezus Christus” (nr. 70).
De kleine huiskerk. Het gezin kan een eigen centrum zijn van evangelisatie van ouders tegenover kinderen en van kinderen tegenover ouders. Gezinnen kunnen ook elkaar evangeliseren.
Jongeren zullen zelf de apostelen van de jongeren moeten worden.
De zending van leken met bijzondere diensten en zonder speciale wijding deden de eerste kerk groeien en uitbreiden. Het gaat hier over gelovigen die zich inzetten volgens hun eigen charisma:
“…catechisten, leiders van gebed en zang, christenen die zich aan de prediking van het Woord Gods of aan de dienst van behoeftige broeders wijden, voorzitters van kleine n gemeenschappen, bevorderaars van apostolische bewegingen en andere van die aard – dergelijke diensten zijn zeer nuttig om de kerk te vestigen, te verlevendigen en te vergroten en kunnen ook tot gevolg hebben dat die kerk meer uitstralingskracht om zich heen bezit en ook hen bereikt die nog verre staan” (nr. 73).
Het zevende en laatste hoofdstuk van de apostolische aansporing ”Evangelii nuntiandi” handelt tenslotte over de geest van de evangelisatie, waarover een volgende keer.
2. Spiritualiteit: Eenheid van de ziel met God (20) De menselijke vrijheid– Vierde verblijfplaats: de kennis (5)
Inleiding
In deze innerlijke reis, die men het contemplatieve leven noemt — de uiteindelijke roeping van elke gedoopte — zijn we aangekomen bij de vierde verblijfplaats: de kennis. Zoals we reeds zeiden, begint de mens hier door God aangetrokken te worden. Hier houdt God de ziel in zijn baan om haar naar Hem te leiden. Dit vraagt echter om een vrije keuze van de mens. Niemand kan gedwongen worden om deze intieme relatie met God te zoeken.
Dit brengt ons ertoe de vrije wil van de mens te overwegen en verwijst ons terug naar de keuze van de eerste mens: Adam. Laten we vandaag onderzoeken hoe Adam niet heeft geantwoord op deze innerlijke roeping van God, en hoe wij, als christenen, worden uitgenodigd om terug te keren naar de tuin van Eden om de weg te kiezen die Adam heeft gemist: leven in vriendschap met God.
Dit Bijbels kader helpt ons om onze zoektocht naar de eenheid van de ziel met God te verdiepen, die zich begint te concretiseren in de vierde verblijfplaats, waar God Adam naar zich toe trekt. Laten we luisteren naar Moeder Agnès Mariam van het Kruis:
Het is niet goed dat Adam alleen is
De eerste keer dat God in de Bijbel zegt: “Het is niet goed,” is wanneer Hij spreekt over Adam: “Het is niet goed dat Adam alleen is” (Genesis 2,18). In het eerste hoofdstuk van Genesis herhaalt God voortdurend dat alles wat Hij schept goed is, ja zelfs zeer goed. Bijvoorbeeld: “God noemde het droge land aarde, en het samengevloeide water noemde Hij zeeën. En God zag dat het goed was” (Genesis 1,10).
De enige keer dat God zegt dat iets “zeer goed” is, betreft de schepping van de mens op de zesde dag. Daarmee bevestigt Hij de uniekheid van Adam als de kroon van Zijn schepping.
Waarom zegt Hij dan hier dat het niet goed is? Kan God iets scheppen dat niet goed is? Het antwoord, gebaseerd op de christelijke theologie, is nee. God doet enkel wat volmaakt goed is. Wanneer God in het begin zegt: “Het is goed”, betekent dat dat de uitspraak “het is niet goed” niet rechtstreeks voortkomt uit zijn oorspronkelijke scheppingswerk. Er is iets gebeurd buiten zijn wil — een verstoring of aantasting van de volmaakte orde van de schepping. Precies deze ontregeling vormt de rode draad van de hoofdstukken 2 en 3 van Genesis.
Genesis 1 beschrijft de schepping in chronologische volgorde, terwijl Genesis 2 en 3 zich concentreren op een beslissend moment in dat proces: de keuze van de mens en zijn houding binnen de schepping. Deze hoofdstukken belichten de dynamiek van de menselijke vrijheid.
De vrijheid van Adam
Laten we enkele verzen uit hoofdstuk 2 lezen: “God vormde Adam uit het stof van de aarde, blies de levensadem in zijn neus en Adam werd een levend wezen” (Genenis 2, 7). “Hij nam Adam en plaatste hem in de tuin van Eden om die te bewerken en te bewaren. En Hij gebood hem: van alle bomen in de tuin mag je eten” (Genesis 2,15–16).
Dat is een positief gebod: eet volop! Onder al die bomen bevinden zich twee bijzondere: “Uit de aarde liet God allerlei bomen opschieten, heerlijk om te zien en met lekkere vruchten, en in het midden van de tuin de boom van het leven, en de boom van kennis van goed en kwaad” (Genesis 2, 9). De boom van het leven staat duidelijk in het midden van de tuin, terwijl de boom van kennis van goed en kwaad geen vaste plaats heeft — hij krijgt pas betekenis – en eventueel een centrale plaats – naarmate wij er aandacht aan schenken.
an het einde van hoofdstuk 3, nadat Adam van de boom van kennis heeft gegeten, lezen we dat de boom van het leven vrucht draagt die eeuwig leven schenkt (vgl. Genesis 3, 22). Adam had dus kunnen eten van de boom van het leven en daardoor eeuwig leven ontvangen. De boom van het leven symboliseert de toegang tot de goddelijke eeuwigheid. Adam moest kiezen: het eeuwige leven in God omarmen of kiezen voor de boom die tot de dood leidt.
In het hart van het paradijs bevindt zich God, de bron van alle leven. De andere bomen in de tuin van Eden symboliseren de verschillende vormen van kennis en ervaring van de geschapen wereld — alles wat we kunnen opnemen, zowel lichamelijk als psychologisch, tijdens ons leven. God laat Adam vrij eten, behalve van de verboden boom. Hij verplicht hem niet om van de boom van het leven te eten; die keuze laat Hij aan Adam. Anders zou er geen echte vrijheid zijn.
Waarom eet Adam dan niet meteen van de boom van het leven? Hij blijft alleen, gescheiden van God — ver van het eeuwige leven. Daarom zegt God: “Het is niet goed dat Adam alleen is.” Hier beginnen de kiemen van de erfzonde. Vanaf dat moment toont Adam een begeerte of op zijn minst een nieuwsgierigheid naar de verboden vrucht. Wanneer hij ervan eet, leidt dit in hoofdstuk 3 tot zijn scheiding van God.
De vrije wil van Adam geeft ook zijn volle betekenis aan de vierde verblijfplaats die we nu bestuderen (de kennis): de hoop dat de mens uiteindelijk voor God zal kiezen, dat hij van de boom van het leven zal eten en zo de eeuwigheid met Hem zal binnengaan. God heeft Adam geschapen in de verwachting dat hij voor het leven in Hem zou kiezen, om voor eeuwig te leven. Onze diepste en fundamentele roeping is deze eeuwige gemeenschap met God. Adam is alleen omdat hij niet verenigd is met God; wij zijn óf “ik met God”, óf “ik met mijzelf”.
Een hulp die bij hem past
Dan besluit God: “Ik zal voor hem een hulp maken die bij hem past” (Genesis 2, 18). Adam, beeld van God, valt in een diepe slaap; God neemt een rib uit hem en schept Eva, beeld van Adam (vgl. Genesis 2, 21–22). Zij is een spiegel, een levend beeld waarin Adam zichzelf herkent. Hij noemt haar “ishah” (vrouw), want zij is genomen uit “ish” (man). Eva is geschapen opdat Adam zichzelf zou zien en opdat zij samen zouden verlangen naar de boom van het leven.
Eva merkt echter dat Adam zich niet tot de boom van het leven wendt. Beiden beginnen de boom van kennis te begeren — het plan B van God mislukt. Uiteindelijk moet God een plan C ontvouwen: na hun val verdrijft hij hen uit het paradijs — een symbolisch teken van een mensheid die vervreemd is van de goddelijke eeuwigheid.
Conclusie
Wij zijn geroepen om terug te keren naar het paradijs, om de oorspronkelijke zuiverheid te herwinnen en te eten van de boom van het leven — wat mogelijk is geworden door ons geloof in Jezus Christus. Adam en Eva aten van de boom van kennis en traden zo binnen in de tijd — een toestand die bij de val hoort, maar niet onze uiteindelijke bestemming is. Contemplatie en het geestelijk leven zijn de bewuste en vrije keuze om terug te keren naar dat eeuwige leven in God, dat zich begint te verwezenlijken in de vierde verblijfplaats — waar we niet de kennis van de verboden boom proeven, maar de gegeven kennis van Gods wijsheid.
3. Kerk en wereld
In 1980 stichte de priester John Harvey (+ 2010) de beweging Courage International, a Roman Catholic Apostolate om homoseksuele mannen en lesbische vrouwen te helpen leven in zuiverheid, waarheid en liefde, met een programma van stappen in de aard van het programma van de AA (Anonieme Alcoholisten): hoofdkwartier Norwalk, Connecticut, U.S.(couragerc.org).
Uiteraard kreeg/krijgt deze beweging grote tegenwerking vanuit de medische wereld die beweert dat homoseksualiteit geen afwijking zou zijn ... Ook binnen de kerk werd/wordt deze beweging bestreden door personen en groepen die ijveren voor het aanvaarden van homoseksualiteit (zr. Jeannine Grannick; p. James Martin s.j.; DignityUSA; New Ways Ministry). Deze laatsten krijgen helaas ook vanwege het hoogste kerkelijk gezag nu alle nodige steun in tegenstgelling tot het authentieke katholieke apostolaat.
Decennia geleden ontmoette ik een Nederlandse jongen met sterke homoseksuele neigingen. Hij vroeg me om hem te helpen zuiver te leven. Uiteindelijk heeft hij een Amerikaanse bisschop gevonden die hem tot priester gewijd heeft en hem met zusters naar een missieland stuurde. Daar is hij secretaris van de aartsbisschop geworden.
Hoe komt het dat onze bisschoppen dergelijke personen niet vinden om verantwoordelijk te zijn voor hun geliefde aanspreekpunten ‘Homoseksualiteit en geloof’ ?
***
«Laten we onze pretentie van wereldheersers opgeven», aldus Dennis Kucinich, voormalig burgemeester van Cleveland. «We zijn allemaal Palestijnen» en bevinden ons op een kruispunt in de geschiedenis. Als burgers van eenzelfde planeet moeten we ons verzetten tegen iedere volkerenmoord en iedere georganiseerde gruwel tegen andere volkeren, waardoor de eerbied voor de menselijke waardigheid met voeten getreden wordt.
We moeten ons bevrijden van de gesel van de oorlog en geen hongersnoden organiseren. We moeten brood geven en geen bommen, landbouwmateriaal leveren en geen wapenindustrie opvoeren. We hebben ruim de mogelijkheden om te zorgen dat iedereen een dak boven zijn hoofd heeft, voldoende kleren en eten en dat allen in vrede kunnen leven.
|