ZO ONGEWOON
Telkens treft het je weer, dat in de geschiedenis van Jezus Christus op aarde de dingen niet gewoon zijn. Neem nu Marcus 15:19. Jezus is met zijn discipelen in de paaszaal en leidt de maaltijd. Daar doet Hij een ontstellende mededeling: 'Een van jullie die hier met Mij zit te eten en te drinken, zal Mij verraden!'
Nu waren die discipelen geen zachte jongens. Twee van hen hadden van Jezus zelfs de bijnaam 'dondermannen' gekregen: zonen van de donder. Kerels met vuisten. Wat verwacht je dan als reactie?
Dat ze verontwaardigd opspringen en zeggen: 'Wie is het, Heer? Zeg het maar, dan komt hij niet levend de deur uit!' Niets daarvan.
'Zij begonnen bedroefd te worden en één voor één tot Hem te zeggen: Ik toch niet?' Ze durfden blijkbaar niet naar hun buurman te kijken of ze die wel vertrouwden. Ze waren van streek en helemaal niet meer zeker van zichzelf.
Hoe kan dat nou? Dit waren toch mannen die drie jaar lang trouw bij Jezus waren gebleven, en elke dag, van de morgen tot de avond, met Hem om gingen?
En dan toch die vraag: 'Ik toch niet?' Is het misschien zo: Hoe dichter bij Jezus, hoe beter een mens weet dat hij in staat is tot het doen van heel verkeerde dingen?
|