Geschiedenis van de Goormolenxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
De Goormolen was aanvankelijk een standaardmolen, minstens daterend uit eind 14de eeuw. Meeus die Bruke bemaalde in 1403 de molen. De standaardmolen en aanpalende rosmolen maakten deel uit van het domein van het Land van Turnhout, waarvan het kasteel het centrum was. Tot dit domein behoorden verschillende molens en ook het Grotenhoutbos.
Een goed functionerend molenwezen is van groot belang, zo blijkt uit volgend feit. In mei 1578 of 79 vroegen de regeerders van Antwerpen of ze meer dan 130 schone eikenbomen uit het Grotenhoutbos mochten afhouwen om hout voor de heroprichting van het afgebrande Antwerps stadhuis. Op advies van de rentmeester werd negatief gereageerd mits men die zelve houten dagelycx van doene heeft aen wintmolens in den land van Turnhout. Twee eeuwen later, zo blijkt uit het Turnhouts stadsarchief, is de standaardmolen in 1777 afgebrand.
Voor de bouw van een nieuwe stenen molen ging men technische hulp zoeken bij een Nederlandse molenmaker en men betaalde 72 gulden aan Johan Hoffen, meester-molenmaker en directeur van de molens van de Prins van Oranje binnen de stad Breda. Zijn taak bestond uit het opstellen van de voorwaarden en tekeningen, het aanduiden van de te gebruiken bomen in het Grotenhoutbos en de technische controle van het hout. Op 30 april 1777 werd de constructie van de nieuwe Goormolen openbaar aanbesteed. Molenmaker Martinus Geens gaf de beste voorwaarden en kon de molen bouwen voor 7333 gulden.
,,Molengeschiedenis blijft mensengeschiedenis, schreef huidig stadsarchivaris Harry de Kok. In de loop der eeuwen werd de Goormolen meerdere malen geteisterd door oorlog, besmettelijke ziekten die de bevolking uitdunden en allerlei natuurelementen. De stoere reus bleef overeind en de molenaarspachters volgden elkaar geregeld op. Een verpachting van de molen werd indertijd op alle kerkdeuren en van alle preekstoelen in de regio aangekondigd en dat wijst op het belang van een functionerend molenwezen.
Nog een bewijs daarvan, tevens van de bizarre gewoonten van onze voorouders, vinden we in een ander voorval. De rekeningen van 1536-37 van de Turnhoutse schout maken melding van het stelen van koren op de molen door Hendryck Jan Sledden zoen. De schout liet de dief folteren door de beul van Breda. Zo kwam men te weten dat hij drie maanden daarvoor in Tilburg voor identieke feiten had gevangen gezeten, ter dood was veroordeeld, maar gratieverlening had verkregen. In Turnhout kende men geen genade en de beul van s Hertogenbosch deed de ophanging aan de galg. Er moesten twee pastoors aan te pas komen om desen misdadiger te bringen op een goed propoest tot zijnder zielen salicheit. Na dit droevig voorval begaven de schout, de gerechtsdienaars en de schepenen zich naar een wijnhuis, waar ze zich te goed deden aan spijs en drank.
Tijdens de Franse tijd werden de bezittingen van het Land van Turnhout verkocht. Op 22 oktober 1804 schatte een expert de Goormolen op een jaarlijks inkomen van 1000 francs en een kapitaal van 12.000 francs en een nieuwe tijd brak aan.
Voorheen stond hier een standerdmolen die al in 1403 vermeld werd. Na het afbranden in 1777 werd hij in 1786 vervangen door een stenen stellingmolen (molenbouwer Geels). In de Franse tijd werd de molen, eigendom van de heer van Pestre, door de Franse republiek aangeslagen en in 1804 verkocht aan Alexander Joseph de xml:namespace prefix = st1 ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:smarttags" />la Roche de Marchiennes. Na hem volgen: Jan de Jongh (ca. 1850), Frans Van Hooghten (1879), familie Lenaerts, familie Van de Vliet (1949).
|