Ze rennen enkele pasjes, houden hun kop een paar seconden vlak boven de grond scheef alsof ze goed luisteren en schieten dan plots met hun snavel de grond in om een worm te pakken. Fascinerend vindt Robert Montgomerie het om te zien hoe roodborstlijsters foerageren op zijn gazon. Zo fascinerend zelfs, dat de Canadese bioloog, die zich eigenlijk helemaal heeft toegelegd op onderzoek naar seksuele selectie en paargedrag, het niet kon laten om uit te vogelen hoe deze dieren nu precies wormen vinden.
In 1997 schreef hij samen met zijn collega Patrick Weatherhead het wetenschappelijke artikel
'How robins find worms' . Met robin bedoelen de onderzoekers de
American robin , oftewel de roodborstlijster (en niet het roodborstje, dat in Engeland
robin wordt genoemd). De roodborstlijster zie je veel in tuinen en parken in Noord Amerika; je kunt hem wat dat betreft wel een beetje vergelijken met de merel in Europa.
De twee Canadezen bouwden met hun werk voort op dat van de vogelonderzoeker F. Heppner. Heppner was in de jaren zestig als een soort
myth buster tewerk gegaan om aan te tonen dat het een fabeltje is dat roodborstlijsters naar regenwormen luisteren. Hij liet de vogels wormen uit een grasveldje pikken terwijl uit een luidspreker harde ruis klonk dat het geluid van de door de grond ploeterende wormen moest maskeren. En jawel hoor, achtergrondgeluid of niet, de vogels pikten de wormen er zo uit. Volgens Heppner kantelen de vogels hun kop uitsluitend om beter te kijken.
Maar Montgomerie en Weatherhead waren niet overtuigd. Volgens hen nemen de vogels op verschillende manieren wormen waar; op het zicht, doordat ze trillingen in de grond voelen én op het gehoor. 'Welke methode ze het meest gebruiken, hangt waarschijnlijk af van de omstandigheden', aldus Montgomerie. 'Als het nat is buiten, komen regenwormen naar het oppervlak en kunnen de vogels ze vrij makkelijk zien. De vogels zullen dan minder op hun gehoor afgaan.' In andere gevallen zullen trillingen en geluiden waarschijnlijk belangrijkere signalen vormen, meent de onderzoeker. 'En waarschijnlijk geldt hetzelfde voor merels. Hun foerageergedrag lijkt namelijk veel op dat van roodborstlijsters.'
De twee vogelonderzoekers voerden een kleine serie simpele experimenten uit met vier roodborstlijsters. Ze gebruikten plateautjes met daarop aangestampte aarde, een stukje karton, weer een laag aarde en tot slot een grasmatje. In de onderste laag aarde hadden ze meelwormen verstopt, ook een geliefd maaltje van de vogels. Regenwormen zouden te snel door de proefopstelling bewegen en daardoor nauwkeurige metingen onmogelijk maken. Maar de conclusies die ze uit het meelwormenonderzoek trekken, gaan volgens Montgomerie en Weatherhead ook op voor regenwormen. Met enkele kleine steekproeven maakten ze dat aannemelijk.
Door het karton konden de vogels de wormen onmogelijk zien. Ook sloten de onderzoekers met hun opstelling uit dat de meelwormen zich verrieden door met hun gegraaf grassprietjes te doen bewegen. En trillingen werden door het karton gedempt. Meer dan de helft van de pikbewegingen, dwars door het karton heen, waren raak. Een vroeger experiment, met vers gedode en levende wormen, had al uitgesloten dat de vogels de wormen op geur traceerden.
Geluid lijkt dus belangrijk. Maar keihard bewijs dat de vogels ook op het gehoor jagen, leverde het experiment niet; misschien voelden de vogels toch nog wel wat trillingen door het karton en de aarde heen. Het ultieme experiment zou zijn om het geluid van de wormen na te bootsen en af te spelen vlak onder het gras. En dan kijken of de vogels de microfoontjes oppikken. Montgomerie en Weatherhead hebben dit geprobeerd, maar faalden, naar eigen zeggen omdat ze het geluid niet goed genoeg hadden nagebootst. Wormpjes playbacken is ook niet makkelijk.
Vragen zijn welkom op wetenschap@standaard.be
Tomas van Dijk