Over de hele wereld verspreid komen slechts zeven soorten zwanen voor: de knobbelzwaan, de zwarte zwaan, de zwarthalszwaan, de wilde zwaan, de trompetzwaan, de kleine zwaan en de fluitzwaan. Ze houden van stilstaand of langzaam stromend water met veel waterplanten: moerassen, plassen en open water nabij weilanden. Het grote nest wordt van allerlei materiaal, zoals takken, riet en stro, op de grond gebouwd en kan een doorsnede van 4 m en een hoogte van 75 cm bereiken. De 4 à 7 eieren worden gedurende 34 à 38 dagen, in hoofdzaak door het wijfje, bebroed. De kuikens zijn lichtgrijs van boven en witter onderaan. Soms draagt het wijfje de kuikens op de rug mee. Na 20 weken kunnen ze vliegen. De jonge vogels zijn vaalbruin en vertonen al snel witte plekken in hun verenkleed. De grijze snavel met zwarte basis en punt wordt bij het ouder worden eerst roze, vervolgens oranje.
|