de mannen die bij haar aanspoelden,
uit berekening haar uit de kleren hielpen
haar opsnoven en in bezit namen
maakten vreemdsoortige geluiden,
zeemzoet langs haar oevers schurend,
windstil maar zwaar en dwingend
of rauw kolkend zeeziek makend
en andere reeds lang vergeten nuances.
maar wat zegden ze ook weer?
eigenlijk zegden ze helemaal niets,
verlieten haar tussen bron en monding
vluchtend in kreken en rietvelden.
dit nochtans moest zij toegeven:
zij waren het water in haar bedding
zodat zij zich rivier kon noemen
om na vele meanders de zee te vinden. |