Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
05-06-2025
HET VERHAAL VAN FRANS - 2
HET VERHAAL VAN FRANS – 2
Picolé ... picolé ...
Er wordt nadrukkelijk aan mijn broekspijpen getrokken. Dit is nogal hinderlijk want wegens vermageren schuift mijn broek zo naar beneden. Ik grijp in paniek naar mijn broeksriem om het gevaar te voorkomen. Een padre met afgezakte broek verliest alle geloofwaardigheid. De seingever blijkt grote ogen te hebben en hoofdzakelijk uit snot te bestaan. ‘Picolé’, lispelt hij ‘Picolé’... Picolé is waterijs op een stokje. Meer uitleg wordt door de seingever niet verstrekt: Picolé, picolé …
Het is namelijk feest in Tapiramutá, feest van onze patroonheilige, met een processie, kraampjes vol heerlijkheden, een dansfeest op het dorpsplein onder de sterrenhemel die voor de gelegenheid met gekleurde lintjes wordt versierd en ‘picolé-ijsjes’ voor de kinderen…
Mijn seingever heeft het duidelijk moeilijk. Voor hem géén picolé want de zonodige fondsen ontbreken. En een feest zonder picolé is voor mijn seingever een onoverkomelijke ramp, erger nog dan een afgerukte broek. ‘Dez’ zeggen zijn ogen ‘dez’. Hij spreidt de vingers van beide kleverige handjes. ‘Dez centavos padre’. Tien centavos heeft hij nodig voor zijn heerlijkheid, tien centavos zullen wanhoop in feest veranderen.
Ik tast in mijn broekzak naar mijn buisjesgeld. Ja, dat is speciaal geld, munten opgeborgen in een leeg plastieken buisje van medicamenten, een permanent noodfonds om rampen van kinderen te voorkomen. Twee muntjes van vijf centavos en Snot is weg. Even later is hij terug. ‘Dit is geen dez’, zegt hij wat verongelijkt. ‘Dez centavos’ is groter weet hij. Ik leg aan het snot uit dat twee muntjes van vijf samen net ‘dez’ zijn. Even licht het wantrouwen nog op. Is dit zaakje wel zeker? Ik knik nadrukkelijk en Snot weer weg, overtuigd nu, hard rennend naar zijn feest. ‘Picolé, picolé, picolé... ‘
De processie vertrekt. Hopen mensen devoot zingend. De patroonheilige voorop. Ik voel een kleverige hand in de mijne wringen. Snot is terug, stralend, zonder picolé… ‘Fluitje gekocht’, zegt hij: ‘Beter dan picolé, gaat langer mee en ook dez centavos’. En om zijn besluit kracht bij te zetten begint hij met bolle wangen op het ding te blazen. Het plastieken fluitje ziet er uit als een vogeltje. Als je het vult met water en aan een staafje trekt, borrelt en fluitert het ding net als een vogeltje. Een moment van herkenning, zoiets heb ik ooit ook eens gekregen toen het kermis was op onze Sint-Jansparochie in Oostende. Ik glunder mee met Snot. Het snot borrelt trouwens mee met het water uit het vogeltje, heel luid en opgewekt.
‘Doe hem toch in “s hemelsnaam ophouden, padre, dit is niet te harden‘, zuchten enkele oudere processiegangers. ‘Nee’ zeg ik beslist ‘Nee, want het is zo zijn manier van bidden’. ‘Dan is het goed’, beamen de vromen, berustend in het onheil. En we stappen verder, voor onze patroonheilige zingend, met het vogeltjesgekweel uit het vogelwaterfluitje van Snot er schril doorheen. Dez centavos en de wereld is veranderd. Viva Snot en onze Santo.
‘Blijft Snot nu voor altijd aan mij plakken?’ denk ik plots geamuseerd.
Iets over mijn grote vriend Paulinho. Ik zie hem iedere morgen in het portaal van de kerk als ik de mis kom opdragen . Paulinho is al een handjevol jaren, springt op en neer en is de vrolijkste jongen die ik ooit heb gezien. Hij is helemaal zwart en heeft een hoofd vol vragen.Hij moet altijd iets weten, waar ik woon, wat ik eet en of er mijn land, ook jongetjes zijn die al een handvol zijn. Telkens steekt hij dan zijn hand omhoog met breed uitgespreide vingers, ik ben al zó: vijf jaar. Geen baby’tje meer …
Op een morgen komt hij naast mij zitten. Ik zie het, hij heeft een brandende vraag die hij niet goed durft te stellen. Hij is al een paar dagen veel stiller als hij mij opwacht. Hij loert naar mijn voeten. Die zijn goed te zien want we dragen alleen slippers met een touwtje, ‘chinelos’, geen gesloten schoenen, geen kousen.Het gebeurt ook al eens dat we gewoon op onze blote voeten rondlopen als het te warm is.
Paulinho is een snugger ventje dat altijd een middel vindt om zijn doel te bereiken. Padre, zegt hij, kijk eens naar boven daar, kijk, ... het beeld van Sint Antonius, daarzie … hoe mooi! Ik voel het, hij wil mij een loer draaien. Ik stap mee in zijn spel en kijk heel lang en heel nadrukkelijk naar boven. Ondertussen hou ik hem ook in de gaten .
En wat ik dacht gebeurt, het zijn mijn voeten die hem interesseren. Hij kruipt op zijn knieën en foefelt wat aan mijn broekspijpen. Dan nijpt hij in mijn vel, eerst voorzichtig maar dan heel hard. Het doet pijn maar ik laat niets merken. Dan komt zijn vraag. ‘Wat is me dat?’ ‘Ja ik ben wit’.
Nietes zegt Paulinho, als ik nijp word je rood en blauw. Hij heeft verdorie zo hard genepen dat ik een blauwe plek heb. Zijn ogen staan wijdopen van verbazing, hoe kan dat? En ben je helemaal zo? Voor hem totaal onverklaarbaar. Hoe kan je zo wit zijn, en dan zo rood en zo blauw uitslaan? Een groot mysterie.
Zijn onderzoek gaat verder, hij legt zijn arm naast mijn voet om de kleuren te vergelijken. Hij nijpt in zijn eigen arm maar die blijft gewoon zwart. Bij hem verandert er niets. Hij schudt met zijn kroezelkop, wat is dat voor iets raar?
Ineens is hij weg, heel triest. Ik hoor hem voorzichtig fluisteren in de sacristie tegen onze kosteres: het is verschrikkelijk, padre Francisco is zéér, zéér lelijk en hij verandert van kleur ook. Hoe moet dat verder? Er moet iets gebeuren want anders vergaat de wereld. Hij is echt helemaal in de war van zijn verschrikkelijke ontdekking.
Ik kan het ventje zo niet naar huis laten gaan. Hij heeft trouwens geen thuis meer, hij woont bij zijn grootmoeder. Grootmoeder veegt iedere morgen het plein voor de kerk. Het is een klein vrouwtje dat bijna helemaal onder haar strooien hoed verdwijnt. Grootmoeder heeft ook in de gaten dat er iets mis is met Paulinho. Hij springt niet meer rond en dat is voor hem niet normaal.
Ze komt naderbij. Wat is er gebeurd. En weerom fluistert Paulinho, het is padre Francisco, hij is wit en rood en blauw en dat is héééél erg. Grootmoeder lacht zich dubbel. Maar Paulinho is nog niet overtuigd. Goed dan, het zal wel niet zo erg zijn als grootmoe het ook niet erg vindt. Hij verdwijnt maar blijft toch erg zwijgzaam.
‘s Anderdaags is hij daar weer en het is weer de gewone Paulinho die lacht en springt als een veertje. Hei, roept hij, ik weet nu alles er zijn zwarte mensen en witte mensen maar ook rooie en gele en blauwe en groene en alle kleuren en die zijn allemaal dik in orde. Grootmoeder heeft hem alles uitgelegd, de kleur van ons vel is van geen tel. Die gele, blauwe en groene mensen heeft hij er zelf bij uitgevonden om zeker te zijn dat het allemaal wel geen belang heeft.
En...., zegt hij, je kan ook heel oud worden en dan komen er vanzelf heel veel rimpels in je vel zoals bij mijn moemoe en dat is ook niet erg want mijn moemoe is een héééérlijk mens. Weg is hij als een pijl uit een boog. Hij komt nog vlug even terug, heel schichtig ... en jij bent toch niet zo héééél lelijk, alleen maar een heel klein beetje …
Frans Verhelle (1943-2022
Mei 1998
1 Frans Verhelle, priester van het bisdom Brugge, licentiaat orthopedagogie, missionaris in het bisdom Ruy Barbosa, Bahia, Brazilië van 1998 tot 2022. De komende maanden wordt de rubriek ‘Lichtvoetig’ vervangen door ‘Het verhaal van Frans’. Eerst een aantal verhaaltjes die Frans geschreven heeft, daarna een beknopte biografie.
Jezus richtte zich op en vroeg haar: ‘Waar zijn ze? Heeft niemand u veroordeeld?’ ‘Niemand, heer,’ zei ze. ‘Ik veroordeel u ook niet,’ zei Jezus. ‘Ga naar huis, en zondig vanaf nu niet meer.’ (Johannes 8,10-11))
Verrassend! Dat is het enige dat we kunnen zeggen. Johannes vertelt zo plastisch, dat we alles zien gebeuren. Ze staan er allemaal. De vrouw, rood van schaamte, gebogen hoofd, de schrik in de ogen. Tevoren een geachte dame, en nu vernederd. De minuten aftellend voor de voorstelling begint. Wat speelt er door haar hoofd? De jaren dat zij glorieerde, de straf, die wacht, de dromen, die zij als meisje had gekoesterd, en wat er van die dromen is geworden? Zo staat zij daar, doodsbang. Ze staan er ook, de ongekreukte heren, de wet van Mozes in de hand. De één een grijnzende tronie, de ander een uitgestreken gezicht. Misschien was er wel één die ook bij haar geweest was. Maar allen vol minachting, de steen al in de hand. Want voor de letter van de wet steunden zij op Mozes. Heilig was die wet toch, en even heilig was die letter. Het spektakel kon beginnen, maar Jezus loopt daar rond. Een unieke kans, misschien kunnen ze Hem ook strikken, Hij daar, die zo graag met zondaars omging. En Jezus, Hij staat er ook. Rustig in dat gejaagd gejoel. Misschien wel een glimlach op de lippen. Hij wist toch wat er ging gebeuren. Zo ziet Hij ze komen, de triomf al in hun ogen. Eén waagt het: ‘Wat dunkt U? Moet zij gestenigd worden?’ De spanning is te snijden, wat gaat Hij zeggen? Maar Hij zegt niets. Hij bukt zich alleen maar, om in het zand te schrijven. Wat zou Hij getekend hebben? Een zaaier met breed handgebaar? Of vogels in de lucht en lelies in het veld? Of die kinderen, die Hij geaaid had? Misschien schreef Hij gewoon ‘Uw Rijk kome, Uw wil geschiede …’, zoals kinderen wel eens meer hun diepste dromen tekenen. Dan kijkt Hij even op. Heeft Hij hen aangekeken, heeft Hij hun ziel gelezen en tot hun hart gesproken? We zullen het nooit weten. Er staat alleen: ‘Wie zonder zonde is, die mag het eerste gooien!’ Een antwoord komt er niet, en geen verweer. En Hij bukt zich weer en tekent verder, minutenlang. Dan kijkt Hij op en alleman is weg. Alleen die vrouw nog, en Hij zelf. Hebben zij elkaar aangekeken? Het is ons niet gezegd. Alleen: ‘Vrouw, ook ik veroordeel je niet. Ga maar naar huis, en zondig niet meer.’ Als op de eerste dag … Wat is er dan gebeurd? De vrouw zal wel naar huis gegaan zijn. En Hij stond daar alleen, zoals Hij wel eens meer alleen stond. En misschien heeft Hij gedacht: ‘Zo zal er in de hemel meer vreugde zijn om één zondaar die zich bekeert, dan om negenennegentig rechtvaardigen, die wilden stenigen.’
(De eerste en de derde foto tonen een schilderij van Luc Blomme. De titel van het werk op de derde foto is: 'De eerste dag'.)
En Jezus schreef in ’t zand …
Jezus schreef met zijn vinger in het zand. Hij bukte zich en schreef in ’t zand, wij weten niet wat Hij schreef, Hij was het zelf vergeten, verzonken in de woorden van zijn hand.
De schriftgeleerden, die Hem aan de tand hadden gevoeld over een vrouw, van hete hartstochten naar een andere man bezeten, de schriftgeleerden stonden aan de kant.
Zondig niet meer, zei Hij, Ik oordeel niet. Ga heen en luister, luister naar het lied.
En Hij stond recht. De woorden lieten los van hun figuur en brandden in de blos
waarmee zij heenging, als een kind zo licht. Zo geestelijk schreef Jezus zijn gedicht.
’t Was in ’t begin der prille maand april, de merel floot luidruchtig en toch helder, de lucht was blauw, de wolken stonden stil en in de tuin geen groen dan winterselder.
De perzikboom bloeide zo roze en teder, de doornenhaag liep uit, het rode dak riep mij naar huis, ik was vertederd door het seizoen en daardoor loom en zwak.
Ik had te veel gedroomd – het was niet goed het hart te laten gaan – en ik was ziek van onderdrukt verlangen, zonder moed om te weerstaan aan bovenaards muziek.
- Zo ben ik nog, zo zal ik immer blijven, ‘k kan mij niet hechten aan een aards geluk, ik sla altijd mijn eigen ruiten stuk, het is mijn lot te twijflen en te drijven.
Ik ben voor enkele dagen op vakantie in Paraiba, bij Jef Floren, een studiegenoot uit het College voor Latijns-Amerika. Het is Allerzielen in Mamanguape. Een totaal andere sfeer dan in België, bijna een feest. Er is hier geen herfst met vallende baderen, geen nostalgie, alleen broeiende zon want het is weer volop zomer. Dus geen druilerige preken over de natuur die lijkt te vergaan maar in de lente wel weer zal verrijzen. We kennen die clichés. In de vroege morgen een mis op het kerkhof met honderden mensen. Ik sta er alleen voor want de collega’s celebreren op andere begraafplaatsen. Er is gezorgd voor een koor en de liederen worden ingezongen, met gitaren en slagwerk natuurlijk. Geen sombere teksten. God is Vader, en kan zijn filhos en filhas niet vergeten. Wij zijn zijn volk. Tijdens het eucharistisch gebed roept iedereen luidop de namen van overleden familieleden waarvoor gebeden wordt. Dat duurt zo een vijftal minuten en veroorzaakt nogal wat beroering, honderden mensen die namen roepen. ‘Lembrar’ heet dat, in leven houden. Nadien valt alles ingetogen stil en na enkele minuten gaat de mis verder. Indrukwekkend en hoopvol want ze zijn nu geborgen in Gods hand. Weinig bloemen op de graven maar wel verse kalk. Kinderen zeulen rond met grote borstels en emmers witte en blauwe kalk om de grafstenen te “witten” en te “blauwen”. De blauwers komen eerst om het kruis te kleuren en dan volgen de witters die de grafsteen weer mooi wit maken. Grappig die kinderen die druipen van de kalk, dikke blauwe of witte kledders op hun bruine lijf. Je loopt er best niet tegenaan want dan ben je ook gekleurd. Het werk is zo klaar want de kalk droogt snel. De kinderen hebben hun centavos verdiend. De graven zijn weer schoon. Het kerkhof helemaal opgefrist. Graças a Deus. Tegen de avond komen de mensen terug naar de begraafplaats. Duizenden kaarsen worden ontstoken en velen brengen een stuk van de nacht door op het kerkhof. Er wordt gebeden en gezongen en vooral ook veel gepraat over en tegen de overledene, een heel aparte sfeer. Met padre Jozef rijden we rond in het duister. De hemel raakt de aarde. Van ver zie je overal helverlichte plekken in het landschap, overal waar een begraafplaats of enkele graven samen te vinden zijn. Langs de baan ook veel kaarsen bij de kruisen waar mensen door een ongeluk om het leven gekomen zijn. Novemberdagen helemaal anders dan bij ons, niet zo triest, veel licht en hoop, leven en dood liggen bij elkaar en we geloven toch in de hemel, niet? God is toch goed. Op de begraafplaats van Mamanguape enkele graven van Duitsers die hier rond 1930 binnengetuimeld zijn, zwarte gietijzeren kruisen. ‘Hoe lelijk’, zeggen de mensen, wie zet er nu zoiets somber bij een graf, maar ja, het zijn vreemdelingen. We moeten dat verstaan. In hun land is alles koud en duister. ‘Que tristeza’ Ik denk, hoe zal het met Kerstmis zijn? Kerstmis is veel minder, zegt de collega, weliswaar een feest maar zonder veel uitbundigheid. Daarvoor dient São João Batista, dat is hier het familiefeest. Afwachten dus. In Salvador staan er al enkele kerstbomen bij het winkelcentrum Iguatemi te pronken. Die steken belachelijk af bij de palmbomen die er vlak naast groeien. Een valse dennenboom met gekleurde ballen en plastieksneeuw onder een stralende zon. De commerce op haar best. Je krijgt er de slappe lach van.
Ik ga terug naar mijn vader. Ik zal hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u; ik ben het niet meer waard om uw zoon te heten, (Lucas 15,18-19)
Het verhaal van de verloren zoon, wat moeten we daar mee aanvangen in ons gewone leven: dat kàn toch niet: iemand, die door eigen schuld in zijn ongeluk loopt, en dan maar doen alsof er niets gebeurd is! Misschien kunnen wij het leren verstaan als we gaan vatten dat die zoon, die man, in werkelijkheid vereenzaamd geraakt is en ver van huis, een hoopje miserie. Niet alles wordt goedgepraat, niet alles wordt ongedaan gemaakt, maar vergeving wordt mogelijk vanuit het begrip voor het leed van die mens. ‘Vader, ik heb misdaan tegen God en tegen u’. Tot tweemaal toe komt het zinnetje voor in het verhaal. Dat de zoon in kwestie zijn vader verdriet heeft aangedaan, verstaan we gemakkelijk. Maar dat andere: ‘ik heb misdaan tegen God’, dat voelen wij vandaag minder gemakkelijk aan. Toch is ook dat wezenlijk. We zeggen wel eens dat God zich een wereld gedroomd heeft. Ik denk hier aan die historische woorden van Martin Luther King: ik heb een droom, dat eens in dit land, vrede en verstandhouding zullen heersen tussen alle mensen van alle rassen; of aan Broederlijk Delen ‘de aarde behoort aan allen’. We nemen aan dat God, van bij de schepping, een bepaald ideaal vooropstelde, en dat hij de voltooiing daarvan aan ons overliet. God heeft een bepaalde orde voor ogen, zoals die opgeroepen wordt in dat mooie beeld van het aards paradijs. We moeten dat aards paradijs niet in een ver verleden plaatsen: het ligt veeleer vóór ons: Gods droom ligt in onze handen! Als ons leven afwijkt van dit ideaal, zondigen wij derhalve ook tegenover God; wij werken zijn verwachting van een aards paradijs tegen. En dat is de kern van zonde; het gaat niet zozeer om een inbreuk tegen één of andere wet maar wel om Gods ideaal, dat tegengewerkt wordt.
En dan is er nog die vader in het verhaal, een wereldvreemde zonderling misschien in onze ogen. Als een kindje gedoopt wordt, vraagt de priester aan de ouders: ‘beloven jullie trouw te blijven aan dit kindje, wat de toekomst ook brengen mag?’ Meer dan ooit is die toekomst thans een groot vraagteken. Je hebt dat als ouder niet echt in handen. Jaren geleden was er op tv een reeks ‘de vrouwengevangenis’. Ik was vooral getroffen door het feit dat zoveel meisjes van 17, 18 jaar ook al in de cel zaten. Wij hopen dat niet, integendeel …maar die toekomst ontsnapt ons. Wij zijn dan wel God niet, maar de Vader uit het verhaal is hier wel een voorbeeld. ‘Beloof je trouw te blijven aan je kind, wat de toekomst ook brengen mag?’ Het verhaal van de verloren zoon, het is één van de mooiste verhalen, die Jezus verteld heeft, we hebben het dikwijls gehoord en we kennen het goed. Maar het is zeker niet versleten of verouderd. --- (De eerste foto toont een schilderij van Luc Blomme, waarvoor heel veel dank.)
---
Wat is het evangelie anders dan de graffiti van God op de muur van de mensengeschiedenis.
Geen zwaar theologisch betoog maar kreten en tekens - eenvoudig, vol goedheid, soms ontroerend naïef - geloof in het licht ondanks de duisternis, geloof in de mens ondanks het beest.
Een mens die zich bekeert en gelooft in het evangelie is niets anders dan een teken op de muur van de geschiedenis: een klein naïef tekeningetje , een graffito, dat vertelt van blijdschap in verdriet, van rijkdom in armoede en van vergeving in plaats van haat.
Zo werkt God verder aan zijn graffiti op de lange muur van onze geschiedenis. Niemand ziet wanneer en niemand weet waarom.
Hoe mijn moeder wekenlang weloverwogen afscheid nam. Ze hield haar hoofd schuin. Ze luisterde. Iemand riep. Hoe ze er de tijd voor nam: kijk daar, zie, een seizoen ruimt plaats voor een volgend seizoen. Hoe blauwdrukken van wat komen ging maalden door haar hoofd en hoe ze daar ’s nachts wakker van lag. Hoe wij ons allemaal klaarmaakten. We wisselden elkaar af en schikten bloemen. Keken door haar ogen naar de wolken en klopten kussens op. We hielden ons in stilte bezig maar stel mij een vraag en ik zal praten over haar.
Max Temmerman
Max Temmerman schrijft gedichten voor ‘De Eenzame Uitvaart’ te Antwerpen, een initiatief waarbij een passend gedicht bij de uitvaart van eenzame overledenen wordt voorgedragen.
PATROONSFEEST IN COBÉ: VIVA SÃO JOAQUIM E SANT´ ANA
Als ik het kerkje van Cobé binnenkom hoor ik een zucht van verlichting. Ik ben twee uur te laat, een platte band en een vervuilde luchtfilter. Met deze droogte rij je permanent in een stofwolk. Normaal zou dit oponthoud geen probleem moeten zijn maar vandaag is het wel wat vervelend. Joaquim en Ana worden gevierd, de patroonheiligen van Cobé. Je mag de São en de Santa niet te lang laten wachten. Om Cobé te vinden moet je geen wegenkaart raadplegen. De makers van wegenkaarten vinden Cobé te klein om er zelfs maar een stipje aan te wijden. Cobé bestaat niet op de wegenkaarten. Cobé, dat zijn twee straten, een straat met kasseien en een straat met niets, met slijk in de winter en met stof in de zomer. Waar de twee straten samenkomen is er een plein met wat aanplantingen en het mooiste gebouw van Cobé, de kleine kerk van ‘Joaquim en Sant´Ana.’ Die verbinden rijk en arm in Cobé, of beter arm en straatarm. Er was even wat ongerustheid. Zou de padre ons vergeten hebben? ‘Zie je wel dat ik gelijk heb!’ roept een oudere vrouw triomfantelijk. ‘São Joaquim en Sant´Ana laten ons nooit in de steek’ Ze zijn te vertrouwen. Ze zijn onze beschermers. Ze brengen de padre vanzelf naar de kerk, met of zonder wagen. Het kerkje zit afgeladen vol. Alle deuren en vensters staan open maar het blijft evengoed bloedheet. Voor São Joaquim en Sant´Ana moet je wat over hebben. Ze beschermen, zeker en vast, maar eens per jaar moeten ze daarvoor bedankt worden. Dat dit wat ongemakken met zich meebrengt is normaal. We maken het hen ook niet gemakkelijk. De massa vertrouwelingen van de São en de Santa wijken uiteen zodat ik tot bij het altaar kom. Ondertussen wordt er gezongen: ‘Seja bem vindo lélé, seja bem vindo lálá’ Welkom, welkom beste mensen van Cobé, van Mundo Novo, van Alto Bonito, van Riacho dos Patos. Alle aanwezigen uit de nabijgelegen gehuchten en alle familieleden die vanuit het verre São Paulo zijn teruggekeerd naar het geboortedorp voor het patroonsfeest worden vernoemd. Dat duurt zo een klein halfuur. Lélé en lálá voor iedereen. Welkom, welkom. We hoeven ons niet te op te winden. We hebben twee volle dagen voor ons om te feesten. Er wordt overlegd wat er nu moet gebeuren. De padre moet de mis opdragen, er moeten kinderen gedoopt, er willen enkele koppels huwen en natuurlijk moet er een processie zijn. Hoe schikken we dat? De processie houden we voor morgen want daarmee eindigt het feest. Na wat geharrewar wordt er beslist eerst de mis te zingen. Dat kan nog net voor de middag. De bonen zijn nog niet helemaal gaar en het vlees moet ook nog wat hebben. Dat melden de senhoras die de kookpotten in het oog houden. Naast de kerk staan een aantal grote aluminium schotels te pruttelen op een houtvuur voor de gezamenlijke stamppot van bonen met vlees en groenten. De platte kuipen zijn eigenlijk doordeweekse wasteilen maar vandaag zijn ze bevorderd tot kookpotten. Dopen doen we straks, rond vier uur, en trouwen vanavond, dan hebben de bruiden tijd genoeg om zich mooi te maken. We zingen dus eerst de mis. Dona Luzia, de gepensioneerde lerares van Cobé, maakt enige bewegingen die de maat moeten voorstellen. Je kan evengoed denken dat ze vliegen wegjaagt. Er valt weinig uit op te maken maar het is de maat. Geen mens die daaraan twijfelt. Dona Luzia is het onbetwiste gezag in Cobé. Ze kan lezen en schrijven. Ze heeft generaties Cobézanos voorbereid op hun uittocht naar het verre São Paulo. Vandaag is het voor haar een hoogdag. Veel van haar oud-leerlingen zijn op bezoek met vrouw en kinderen. Sâo Joaquim en Sant´Ana brengen voor enkele dagen de families terug bijeen. Sommige uitgeweken Cobézanos zijn er in geslaagd hun weg te maken in São Paulo als metser of schrijnwerker en zijn terugggkeerd met hun eigen wagen. Anderen hebben minder geluk gehad en zijn een drietal dagen onderweg geweest met de lijnbus of de ‘pau de arara’, open vrachtwagens boordevol mensen, waar achterop een aantal smalle planken worden gemonteerd die zitplaatsen moeten voorstellen. Dona Luzia heeft iedereen een plaats bezorgd. De kinderen mogen op de grond zitten rond het altaar. De meisjes van het koor moeten plaats nemen aan de linkerkant, dichtbij de koorleidster. De beste plaatsen in het midden van de kerk worden toegewezen aan de vrome leden van het ‘Apostolaat van het Gebed’. De overige kerkgangers zoeken het maar uit daar ze niet tot het vaste cliënteel van het kerkje behoren. Het is een bonte bende. De meisjes hebben zich opgemaakt met goedkope lippenstift en andere attributen om zekere blikken op zich te vestigen. Vanavond wordt er gedanst! Dona Luzia heeft er wel voor gezorgd dat ze hun schooluniform aanhebben om buitenissigheden te vermijden. De dames en heren van het ‘Apostolaat van het Gebed’ zijn getooid met het rode lint en de medaille van het genootschap. Zij zijn de vaste ijveraars van São Joaquim en Sant´Ana. Ze ijveren er ieder jaar voor dat er niets op het feest ontbreekt . De kerk geurt naar zeep en reukwerk. Iedereen ziet er keurig uit. Je kan nauwelijks merken dat veel van deze mensen in huizen van leem en stokken wonen. Achteraan in de kerk staan de vaqueiros, de koewachters, wat onhandig aan hun leren hoed te friemelen. Eens per jaar komen ze ook naar de kerk om de bescherming van São Joaquim en Sant´Ana af te smeken. Ze zijn de enigen die zich niet speciaal voor het feest hebben uitgedost. Ze brengen de lucht mee van koemest en paardenzweet. Buiten de kerk staan hun paarden te hinniken. Die worden straks na de mis gezegend. De mis duurt een paar uur. Onophoudend wordt er gezongen. De bijbel wordt in processie binnengebracht en plechtig op de lezenaar gelegd. Na iedere lezing wordt er in de handen geklapt. De homilie van de padre wordt onderbroken en aangevuld door bedenkingen van de kerkgangers. We mediteren vandaag over het evangelie van de kostbare parel. Wie zijn de kostbare parels van onze gemeenschap? Onze kinderen zijn onze parels! Dona Luzia is ook een parel! Ze heeft ons allemaal leren lezen en schrijven. Er zijn nog parels in ons midden: Senhor Joâo die voor de bonen en het vuurwerk heeft gezorgd, Dona Elza die het altaar met rozen heeft versierd. Ineens ontdekken we hoeveel kostbare parels er wel zijn in onze gemeenschap. Er wordt enthousiast geroepen voor de kinderen, voor Dona Luzia, voor onze heilige patroon Joaquim, voor onze heilige patrones Sant’Ana, en voor Jezus en zijn woord. Viva de kinderen, viva Dona Luzia, viva Joaquim e Sant´Ana, viva Jesus ... Tijdens de offerande brengt iedereen wat mee voor het feest, maniokwortels, bananen, rijst, bonen, olie. We danken voor wat de aarde voorbrengt met de zegen van de Heer. We danken voor de regen die dit jaar niet ontbrak. We bidden opdat de mais verder goed mag groeien, dat de kinderen gezond mogen blijven en dat de heiligen ons blijven beschermen. Het wordt stil in de kerk tijdens de consecratie. De mensen heffen de linkerhand omhoog als teken van aanbidding. De ingetogenheid van deze eenvoudige mensen maakt indruk. Hij is hier onder ons, Hij die zijn leven gaf om ons te redden, Hij die méér is dan al wat niet deugt in deze wereld, Jezus ons Heil. Met de vredeswens wordt de stilte weer doorbroken. Iedereen omhelst iedereen. Dona Luzia wordt bedolven onder de ‘abraços’ van haar oud-leerlingen. Liturgie en leven lopen door elkaar. Nog voor het einde van de mis laat senhor João het vuurwerk knallen. Het is een oorverdovend lawaai. De kleinsten schrikken en beginnen luidskeels te huilen. Het zit namelijk zo; São Joaquim en Sant´Ana hebben recht op vuurwerk dadelijk na de mis. Het feestelijk geknal mag niet uitblijven. Anders verliezen de heiligen hun geduld. Senhor João was wat te snel met zijn actie. Doch daarom niet getreurd. Na het feestelijk gespetter volgt de communie en een ingetogen gebed. Nog tijdens de zegen stormt iedereen naar buiten en gooit zich op de stamppot met bonen. Die is veel beter dan vorig jaar. Er zit meer vlees in, en de aperitief mag er ook wezen, caipirinha, rhum met lemoensap en suiker. Caipirinha alleen voor de stoere binken, niet voor de vrouwen en de kinderen. Die drinken limonade. En de padre? Daar wordt even over getwijfeld. De padre hoort geen alcohol te drinken. Alcohol behoort tot het domein der zonden. Maar het is feest! Dus mag het voor de padre ook caipirinha zijn, als hij er maar geen gewoonte van maakt!
3de ZONDAG VAN DE VASTEN DE BOOM, DIE GEEN VRUCHTEN DROEG…
‘Iemand heeft een vijgenboom in zijn tuin geplant. Elk jaar gaat hij kijken of er vijgen aan de boom zitten. Maar hij vindt er nooit één. Daarom zegt hij tegen de tuinman: Hak die boom maar om. Maar de tuinman antwoordt: ‘Heer, laat de boom dit jaar nog staan’. (Uit Lucas 13,6-9)
Vandaag en volgende week gaat het over de manier waarop God ons, zwakke mensen, opvoedt: de pedagogie van God. Twee grote kenmerken tekenen Gods handelwijze: geduld met mensen en bereidheid om te vergeven. Dit is geen aansporing tot laksheid, wel een aansporing om onszelf en anderen niet met schuldgevoelens te beladen, maar om onszelf en anderen, in mildheid, lief te hebben en nieuwe kansen te geven. ‘Hak hem maar om’, klinkt het in het evangelie. Mensen kennen soms geen genade voor elkaar. Maar God toont geduld: ‘Laat hem dit jaar nog staan’. Mensen kunnen elkaar veroordelen, en meer dan we denken, veroordelen zij soms ook zichzelf. Schuldgevoelens kunnen terecht zijn. Maar soms worden wij verlamd door onszelf te verwijten, dat wij altijd in de fout gaan en altijd mislukken, ook als wij zo goed mogelijk proberen te leven. Zulke gevoelens doven elke levensvreugde. Hoe kunnen wij opbeuring schenken, aan mensen die zo binnenin gekneusd zijn? Een beter beeld van God kan helpen dan. God is niet die strenge, straffende Rechter, voor wie wij volmaakt moeten zijn. Hij is de liefdevolle God, die van ons houdt zoals we zijn. Maar alleen woorden over God volstaan niet. Die God, die Liefde is, moet voelbaar worden. Niemand heeft ooit God gezien, maar aan elkaar kunnen wij iets van Gods Liefde tonen. Als God Liefde is, wil Hij nu reeds in voortekenen aanwezig komen. Lieflijke genegenheid en een warm hart zijn hier zeer belangrijk. Wij kunnen elkaar tonen: ‘Je hoeft dit nodeloze kruis van zelfverwijt niet langer te dragen. Wij houden van je, zoals je bent, omdat jij er bent en omdat je bent zoals je bent. Wie in zijn leven nooit vergeving heeft ervaren, maar altijd verwijten moest slikken, kan moeilijk geloven in een God van Liefde, die vergeving schenkt en die het mogelijk maakt om verzoend met zichzelf te leven. Toch is God zo: de Liefde, die volkomen geworden is en altijd met open armen opwacht en ontvangt. Als wij proberen Gods goedheid uit te stralen, kan zijn Liefde doorbreken voor al wie klein en kwetsbaar is. Dan worden wij teken van hoop voor mensen die zonder enige reden van binnen gewond zijn geraakt. ‘Ik zal er zijn voor u’, met deze naam maakt God zichzelf bekend. Als wij er zijn voor elkaar, lijken wij een beetje op die God, die er voor ons is.
Mild worden is de rijpste groei van de mens. Het is zacht worden in je woorden in de klank van je stem, in heel je zijn. De blik in je ogen wordt een warm aanvoelen omdat je in de mensen om je heen jezelf herkent. Het heeft niets te maken met zwakheid. Het zit veel dieper. Het is de kracht die je doet ontwaken en doet leven.
Mensen die vanbinnen mild worden beseffen wie ze zijn. Je oordeelt niet meer over anderen. Je bent niet langer hard. Je wilt niet overal gelden ten koste van je medemensen. Je luistert omdat elke andere een voortdurend wonder is. Je geniet van zon en regen en van heel kleine dingen.
Dikwijls zie je die mildheid bij mensen die veel geleden hebben. Ze horen en zien alles anders. Wie mild wordt heeft zichzelf overwonnen. Een dankbare zucht van bevrijding welt uit je op: je houdt van de mensen omdat je geleerd hebt van jezelf te houden niet zoals je zou willen zijn maar gewoon zoals je bent.
Toon me het leven, hoor je de twijfelaar zuchten. Ik wijs hem op de lachende luchten. Ik toon hem groene wouden. Ik toon hem de winter met de sneeuw en de koude. Ik toon hem het landschap in zijn pracht. Ik toon hem de rotsen in hun kracht. Ik toon hem de zee, door stormen geteisterd. Ik vraag hem te luisteren naar het lied van de lijster. Ik toon hem de bloemen overal verscholen. De lelies, de rozen en de violen. Ik toon hem rivieren, kabbelende stromen. Ik toon hem de jeugd met haar hoop en haar dromen. Ik toon hem de meisjes met verlangende harten. Ik toon hem de zwoegers op de markten. Ik toon hem de sterren, de zon, de maan. Ik toon hem daden, uit vriendschap gedaan. Ik toon hem de blijheid en hartelijkheid. Maar toch, hij raakt zijn twijfel niet kwijt. Hij kan niet geloven wat hij ziet, Want zijn ziel is blind en ziet het niet!
(John Kendrick Bangs)
John Kendrick Bangs is een Amerikaanse – veelzijdige – auteur, die leefde van 1862 tot 1922. Het gedicht is vertaald uit het Engels … maar de vertaler is mij niet bekend.