Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
13-07-2025
HET VERHAAL VAN FRANS - 14
HET VERHAAL VAN FRANS - 14
De strijd van de ‘Sem Terra’ om de Fazenda Genipapo (1)
1. BEZOEK
Ik ben nog maar een week in Tapiramutá, ook nog wat onwennig.Op een avond krijg ik bezoek van Domingos van de ‘Pastorale commissie voor de grond’ (= CPT) en Vando van de ‘Beweging van Landloze Boeren (= MST), die in de jaren ’60 ontstaan is uit de Basisgemeenschappen van de Kerk. Domingos zegt dat er een grondbezetting komt op de Fazenda Genipapo die er al jaren onproductief bij ligt. De Braziliaanse wet bepaalt immers dat onproductieve grond onteigend kan worden. Al drie jaar geleden werd een aanvraag bij de ‘Commissie voor Landhervorming’ ingediend om het terrein te onteigenen. Zonder resultaat. De MST gaat de fazenda bezetten om de zaak te bespoedigen. Zonder grondbezetting blijven de zaken immers eindeloos aanslepen. Maar een grondbezetting is dan weer onwettig.
De traagheid van de regering om een degelijke landhervorming door te voeren veroorzaakt een impasse. Zonder druk van de MST wordt de wet niet toegepast en een grondbezetting is dan weer schending van de wet op het privaat bezit. Maar het is duidelijk. De wet verdedigt de grootgrondbezitters. De kleine boeren hebben geen dure advocaten, geen politie, geen rechters, geen banken. En de wet moet en zal gerespecteerd worden, horen we dagelijks. De media staan in dienst van de machthebbers. De journalisten worden trouwens oneerbiedig de ‘catechisten van het systeem’ genoemd. Geen invasie dus, want de wet is een heilige zaak.
Het taalgebruik toont duidelijk met wie je te doen hebt. Wie over ‘invasies’ spreekt, verdedigt het huidige neoliberale systeem en zweert bij de grootgrondbezitters. Wie over ‘bezetting’ spreekt wil de landhervorming en verdedigt de familiale landbouw. Uit studies blijkt trouwens dat de kleine familiale bedrijven meer en beter produceren dan de grote, die bovendien ook nog het milieu verknoeien door ongecontroleerde ontbossing.
Of de parochie de Sem Terra wil steunen? Ik ben wat voorzichtig met mijn antwoord. Beide heren zijn mij vooralsnog totaal onbekend. Ik laat niet graag vanaf de eerste week al in mijn kaarten kijken. De heren weten dat de CNBB, de Braziliaanse Bisschoppen Conferentie, achter de ‘Reforma Agraria' staat. Dan weten de heren ook dat ik als vreemdeling de lijn wil volgen van de Braziliaanse bisschoppen. Ik sta in dienst van de Braziliaanse kerk. En daar hou ik het dan bij. De parochie is doodarm. We kunnen jullie geen financiële steun garanderen. We zullen doen wat we kunnen.
Kunnen ze dan rekenen op morele steun? Zeker, al wat de vrede en de rechtvaardigheid dient, heeft te maken met het Evangelie. Ik wijs naar het affiche van de ‘Week van de migranten’ die aan de muur hangt: ‘Brood op alle tafels’. Beide heren knikken.
2. GRONDBEZETTING
De dode Fazenda Genipapo steekt plots vol leven. Vroeg in de morgen zijn ze aan de bezetting begonnen. Een tiental ‘Sem Terra’ hebben al hun barak opgetrokken met materiaal dat ze in het bos gevonden hebben. Er wordt koortsachtig gewerkt want tegen de volgende dag worden er al honderd families verwacht. En het moet opschieten want anders worden ze misschien verjaagd door de Militaire Politie.
De spanning wordt afgeleid door liederen vol hoop. Het werk vordert snel en ze zingen kerkliederen of volkse wijsjes die het ritme voor het werk met de hak aangeven en natuurlijk ook over de passies voor de geliefden.
Tussendoor ook veel grapjes. 'Hoi Zé! Let een beetje beter op onze zagerij, straks verbranden de machines nog!' De zaagmachine is een driekantige paal die ze in de grond hebben geklopt! De scherpe zijde van de paal dient om de palmbladeren in twee te splitsen. Dan kunnen die dienen als dak voor de hutten. Van overal worden zware palmbladeren uit het bos aangesleept. Er wordt gezweet en de waterkan moet onophoudelijk bijgevuld worden door de vrouwen, die de bonen bereiden in een grote metalen waskuip.
‘De machine is ontploft’ roept Zé plots, en hij laat zich op de grond vallen. ‘We gaan eerst bonen eten’. Het is middag. Iedereen lacht met het grapje van Zé. ‘Zé is ontploft’, dus ophouden maar. Er zijn alleen bonen met maniokmeel, ‘Haal de gebraden kippen eens’ plaagt Raimundo. ‘Goede koks weten dat die bij de bonen horen’. ‘Later, slokop’ antwoordt Bilô gevat ‘Ze zitten nu nog in het ei, bouw jij maar eerst snel een kippenhok, dikke pens!’
Het kamp ligt naast de aarden weg naar Palmeiral. Een prikkeldraad bakent de fazenda af, 3000 hectare goede grond die er al jaren leeg bij liggen en niets opbrengen. En ook honderden gezinnen in Tapiramutá die nog geen vierkante meter bezitten om een kip te kweken.
Met rode verf heeft Wilson enkele woorden geschilderd op het hek dat toegang verleent tot het terrein. Hij heeft er lang over gedaan en de tekst staat vol fouten. Hij kan nauwelijks schrijven, zoals de meesten hier. Ondanks de fouten is de boodschap duidelijk: ‘Wij willen alleen maar leven, de politie is voor de dieven, niet voor de mensen zonder land’
Voortaan blijft hij op het hek letten. ‘Ik doe alleen open voor wie dit begrijpt’ grinnikt hij.
3. DAAR IS DE GERENTE
Het was te verwachten. De beheerder van de fazenda komt eraan. Een kreet van schrik gaat door het kamp: ‘Geraldo is daar!’ Het gaat spannen. De bezetters naderen nerveus. Geraldo is alleen, zijn wagen heeft hij buiten het terrein laten staan. Het hek is met een ketting afgesloten.
‘Wie zijn jullie en wat voeren jullie uit?
‘Wij zijn landbouwers die bonen willen planten.’
‘Dit is jullie grond niet, dit is tegen de wet’
‘Bonen planten kan nooit tegen de wet zijn ‘
‘Maar grond roven wel ‘
‘Wij roven geen grond, wij betalen voor onze grond, wij zijn geen dieven, lees wat er op het hek staat ‘
‘Wie heeft hier de leiding? ‘
‘Wij allemaal, er zijn hier geen leiders.‘
Ze wijzen naar de vlaggenmast die tussen de hutten staat.
'Daar zie, onze vlag, de leiders zijn de MST. Ze wonen in Itaberaba Neem met hen contact op. Zij zullen met de eigenaars van de fazenda onderhandelen. Wij geven het in handen van de justitie. Wij willen alleen bonen planten en huizen bouwen, we willen een school en toekomst voor onze kinderen. Wij willen een waardig leven zoals iedereen in dit land’
‘Die daar heb ik ergens nog gezien ,' zegt de gerente plots heel scherp. Hij wijst in mijn richting.‘
‘Die kent iedereen hier toch’ repliceren de mensen geamuseerd. ‘Dat is de padre. Ga jij dan nooit naar de mis?’
Er wordt gelachen.
De spanning ontlaadt zich. De bezetters bieden de gerente een 'cafezinho' aan. Hij is gestuurd door de fazendeiro om de situatie te verkennen. ‘Als de fazenda hier onteigend wordt, verlies ik ook mijn broodwinning.’
Dat is overdreven. Hij heeft nog een winkel en een aantal hectare goede landbouwgrond. Helemaal onbemiddeld is hij zeker niet. Hij is geen ‘Sem Niemendal’.
Hij kan onze gerente worden als hij wil, opperen enkele ‘Sem Terra’.
Ik neem hem even apart. ‘Deze mensen hier hebben niets meer. Door de droogte van vorig jaar is alles opgebruikt. Er is voor hen geen andere oplossing. Ze willen alleen een lap grond. Elders in dit land worden vrachtwagens overvallen en winkels geplunderd. Elders in dit land worden mensen mishandeld omdat ze honger hebben’. Hij knikt, maar wat kan hij daar aan doen? Hij moet ook leven.
We verzekeren hem dat er geen wapens in het kamp zijn. ‘Wij hebben geen geweren, alleen een hak om de grond te bewerken. Wij willen geen geweld. Wij willen leven, meer niet. Wij steken leven in deze luie grond, bonen, maïs, worteltjes, maniok, meloenen. Deze ‘tristeza’ hier wordt straks een ‘beleza’. (een stukje schoonheid)
Na het vertrek van de gerente roept Vando de mensen samen. Een oude metalen plaat dient als bel. Er zijn een reeks vaste signalen, snel kloppen is gevaar, traag kloppen is vergaderen bij het hek. Er komen blijde en droevige geluiden uit het verroest metaal. Het ritme waarmee geklopt wordt, spreekt zijn eigen taal.
Vando lijkt bezorgd en houdt een korte maar energieke toespraak. ‘Het wordt nu menens, mensen. We mogen reacties van de fazendeiro verwachten. Van nu af bewaken we dag en nacht de toegang tot het kamp. Altijd iemand bij het hek voortaan! Geen bier of rum in het kamp!
We gaan het werk verdelen en iedere avond vergaderen we om de toestand te bespreken. ‘Wie neemt de eerste beurt bij het hek?‘
Vando heeft al meerdere bezettingen meegemaakt. Hij woont nu in Utinga. De grondbezetting van de ‘Sem Terra’ in Utinga werd met succes bekroond. Een onproductieve fazenda werd onteigend. Er is nu toekomst voor honderden families die samen bouwen aan een nieuwe nederzetting. Vando is nu eigenaar geworden van een stuk grond. Hij is geen landloze boer meer. Hij is een kleine pezige man die met rechtvaardigheid en begrip het kamp leidt. Hij zegt weinig maar observeert alles. Hij houdt orde op zaken. De mensen in het kamp waarderen hem en aanvaarden zijn gezag.
4. Pesterijen
De reactie van de fazendeiro laat niet op zich wachten. Daags na het bezoek van de beheerder wordt de enige waterput in de omgeving vervuild. Het water ruikt naar carbolineum. De mensen zijn ontzet. Hij wil onze kinderen vergiftigen! Enkele ‘Sem Terra’ hebben het zien gebeuren. Koewachters in dienst van de fazendeiro hebben het spul ‘s morgens vroeg in de put gegooid en zijn daarna snel weggevlucht.
Geen drinkbaar water meer voor het kamp! En er zijn al een honderdtal bezetters aangekomen, families met heel kleine kinderen nog. In deze hitte houden ze het geen dag uit. Met het noodsignaal roept Vando de mensen samen. Er wordt druk overlegd. De bezetters zijn verontwaardigd. Wat een laffe streek, de enige waterput in de omgeving vergiftigen. En het is niet eens zijn waterput. De waterput is van een kleine fazendeiro die ons zelf heeft aangeboden om water te halen uit zijn put.
In het midden van de fazenda staat nog een oude drinkbak voor de paarden. Als we de muren wat optrekken en de binnenkant met mortel bewerken, hebben we een kuip van veertigduizend liter. Dit moet volstaan voor het kamp. Zijn er metsers in het kamp? Twee metsers dienen zich aan. Als we tegen de middag kunnen beginnen is de waterbak tegen morgenavond klaar.
De parochie geeft vijf zakken cement. Een metsersbaas uit Tapiramutá voert wat zand aan. Enkelen gaan op zoek naar tankwagens die tegen de volgende avond water kunnen aanvoeren. De gemeente beschikt wel over een tankwagen maar de burgemeester is de ‘Sem Terra’ niet genegen. ‘Geen invasies in mijn gemeente ‘ De burgemeester woont 350 kilometer van hier, in Salvador. Naar Tapiramutá komt hij praktisch nooit. Zijn gemeente is zijn minste bekommernis.
Slechts één gemeenteraadslid wil de ‘Sem Terra’ bijstaan. De andere gemeenteraadsleden weten van geen bezetting. Niets van gehoord, ze hebben het zo druk. Gemeenteraadslid Zé Lima is eigenaar van een drankenzaak en schenkt een voorraad mineraalwater voor het kamp. Vando zorgt dat iedereen voldoende water krijgt. De kinderen krijgen eerst te drinken. Ze hebben bijna een dag lang niets gehad en zijn totaal uitgedroogd. Het mineraalwater van Zé Lima wordt op applaus onthaald.
Een dag later is de waterbak klaar. Het waterprobleem lijkt voorlopig opgelost. Veertigduizend liter water moet volstaan om het een week uit te houden. Als de eerste tankwagen aankomt, lijkt het een feest. De moeders beginnen dadelijk hun kinderen te wassen. Ze zijn grauw van het vuil, in twee dagen geen water gezien en met gans de troep geravot in de verlaten houtskoolovens van de fazenda. Overal schuimt het van de zeep.
Er wordt met bakken water naar elkaar gegooid. Kinderen stribbelen tegen want dat hinderlijke wassen hoefde hier toch niet meer. Ze onderwerpen zich met tegenzin aan het herwonnen ritueel.
Als de laatste tankwagen zijn lading lost, wordt de vreugdedans abrupt verbroken. Er drijft een vieze smurrie boven het water. De eigenaar van de tankwagen heeft afvalwater in de waterbak laten lopen. Even dreigt er een conflict. Al ons werk weer naar de bliksem.
Vando komt tussen en laat de bestuurder van de vrachtwagen ongemoeid vertrekken. De fout ligt niet bij hem maar bij zijn baas.
‘Raak hem niet aan, hij is ook maar een gewone arbeider zonder grond.’ Vando heeft al meer van deze pesterijen meegemaakt. En hij kent de oplossing. Met een darm wordt het meeste vuil afgeheveld. Het zuivere water steekt onder de smurrie en wordt met een andere darm onderaan de waterbak afgetapt. De kinderen juichen stiekem. Gedaan met wassen.
(Einde eerste deel)
Padre Frans
13 juni 1999, patroonsfeest van het Bisdom Ruy Barbosa
Vandaag krijgen we één van de mooiste verhalen uit het evangelie: de parabel van de barmhartige Samaritaan. Jezus tekent daarin twee soorten mensen. Van de ene kant de mooipraters, die over alles hun zeg willen hebben en alles het best weten, maar die zelf hun handen niet vuil zullen maken. En daarnaast de stille werkers, die niet te koop lopen met grote woorden, maar gewoon doen wat goed is.
Een wetgeleerde stelt een strikvraag aan Jezus: ‘Meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?’ Jezus zegt gewoon: ‘Doe wat in de wet van Mozes staat: bemin God bovenal en je naaste als jezelf.’
Daarop probeert de wetgeleerde zijn vel nog te redden ‘En wie is mijn naaste dan?’. Maar Jezus loopt niet in de val. Hij geeft geen theorie, maar een verhaal. En dan zijn er eerst twee, die de sukkelaar zien liggen, maar hem voorbij lopen. Alleen de derde man is anders: hij ziet het leed en helpt.
Aandachtig zijn en gehoorzaam zijn, daar komt het op aan. Ogen en oren goed open houden om te zien wat God hier en nu van ons vraagt. En dan gehoorzaam zijn aan de oproep van God. Want God spreekt ons aan en roept ons op in ons gewone leven van elke dag.
Een echt geloof is geen theorie, maar staat met twee voeten in het leven en wordt zichtbaar in goedheid die gedáán wordt. Dat wordt ook bedoeld in de eerste lezing: ‘het woord van God is niet ver over zee, of hoog in de hemel’. Het is dichtbij: God spreekt ons aan in ons gewone leven van elke dag.
‘Ik kom het bruidsjapon halen’, gilt een stevige jongedame ‘Volgende zaterdag trouw ik namelijk in uw kerk.’ Ik weet wel van een trouw maar niets van een bruidsjapon. Ik leg aan de opgewonden huwelijkskandidate uit dat ik padre ben en geen kledingzaak. Van kleren weet ik omzeggens niets, alleen dat ze zo nu en dan eens moeten gewassen worden.‘Ach wat stom,‘ kirt het enthousiaste schepsel.‘Ik ben hier duidelijk verkeerd, ik moet bij de zusters zijn.‘ En weg is het wilde wezen. Ik blijf beduusd achter. Wat krijgen we nog allemaal over de vloer. Irmã Renata lost het mysterie op. De parochie bezit namelijk twee bruidsjaponnen die aan toekomstige bruiden worden uigeleend. De meeste bruiden kunnen geen nieuwe uitzet betalen en komen vestimentaire hulp halen bij de parochie. De bruidegom vindt altijd wel een oplossing, leent ergens een fris hemd bij vrienden, maar de bruid heeft het lastiger. Er is een bruidsjapon voor stevige en een bruidsjapon voor smallere exemplaren beschikbaar. Daar de meeste Baianas tot het stevigere soort behoren is het omvangrijkste bruidsjapon bijna altijd besproken. Vandaar de drukte en de opwinding in mijn huis. Straks verkopen we de pastorie nog aan de Trois Suisses.
---
Vanmorgen is de wereld groen en stinkt het alom . Ik weet niet wat te denken. Gisteravond leek alles nog gewoon, het plafond, de kleerkast, mijn schoenen, niets aan de hand. Vanmorgen overal groene schimmel, ‘mofo’, op plafond, kleren, schoenen, alles vochtig en klam en een indringende, vieze geur. Ik moet vervaarlijk hoesten. Er is vast griep op komst. Dat is hier altijd zo in de winter, zegt Carmelinha, je moet je huis meer verluchten, padre, anders raak je die schimmel nooit kwijt. Ik haal een product uit de winkel van Jaime, Antimofo Vedacit. Jaime heeft allerhande Anti-dinges in zijn zaak, Anti-umidade, tegen het vocht, Anti-cupim tegen de termieten, Anti-formiga tegen de mieren, Anti-dengue tegen de muggen. Dat belooft hier, mijn eerste winter in Tapiramutá, met allemaal ‘anti-dinges’. Eerst de schimmel met een harde borstel verwijderen en daarna alles goed insmeren met Anti-mofo luidt zijn advies. Jaime lacht breeduit, ach die ‘estrangeiro’. Operatie anti-mofo is begonnen. Gans mijn inboedel wordt eerst naar de tuin gesleept. Gelukkig is de kamer waar de computer staat niet door mofo aangetast. Heb ik dat even goed bekeken, geen mofo in mijn belangrijkste vertrek! Dat komt goed uit want Irmã Zélia is op bezoek om met de computer te leren werken. Ze helpt met de verhuis. Er hangt overal een groene mist in de kamers. We gaan wel buitenhuis eten, werpt Zélia op, in de kilo-zaak daar is het goedkoop. Ik hou niet erg van mofo op de bonen. Na de operatie anti-mofo neem ik opgelucht een stortbad. Het water kleurt groen en ik moet extra shampoo aanwenden om mijn haren van de schimmelresten te bevrijden. En opnieuw hoesten en niezen en een zwaar hoofd.
De dag daarop wordt de ramp voltrokken, de ‘Tiazinha’ heeft mij in haar greep. Tiazinha, de’ kleine tante ‘, zo wordt de griep dit jaar genoemd. Tiazinha is ook de naam van een nogal pesterig dametje op de TV die graag de mannen plaagt. Vandaar de naam van deze nieuwe griep. Koorts, keelpijn, hoesten, gewrichtspijnen enzovoort, een waar kreng deze Tiazinha. Bijna een maand lang heeft ‘de kleine tante’ mij getergd. Ik raak wat in paniek want er zijn al bezoekers voor mij geland in Salvador, Fredje, Pierre, Chris en Gilbert. En de griep wil maar niet wijken. Gelukkig worden mijn bezoekers goed opgevangen door de collega’s . Een welkomstgroet op het vliegveld van Salvador is er voor mij niet bij. Volgende winter neem ik beslist wraak op alle mofo’s en alle Tiazinhas. Wacht maar engerds, alle antidinges van Jaime gooi ik op jullie kop. Daarzie!
---
Ik woon in de Travessa 31 de Marçonummer 34. Veel straten worden in Brasil met een datum aangeduid. Wat hadden we dan op 31 maart? Dat was de dag van de militaire staatsgreep, zegt irmã Renata bitter. Nadien hebben we 21 jaar dictatuur en verdrukking doorstaan. Bijna alle straten van Tapiramutá zijn naar bandieten uit die tijd genoemd. We hebben hier ook de rua Presidente Médice, de ergste van al. Tijdens zijn ambtsperiode werden ontelbare mensen gefolterd. Ik zou wel liever meteen in de dahlialaan of in de madeliefjeslaan gaan wonen. Dat kan voorlopig niet in deze stad. Maar eens gaan de bloemen hier ook bloeien, com certeza.
We zijn een beetje versuft door het lange rijden. Meer dan 800 km hebben we er op zitten. Een koffie zal ons goed doen. Is er koffie?
‘Sim’ zegt de slonzige eigenaar van de zaak. Hij blijft onbeweeglijk boven de toonbank hangen. Het is bloedheet. ‘Demora?’ wil irmã Renata weten, ‘Zal het nog wat duren?’ ‘Demora,’ antwoordt de man met lijzige stem. Verder gebeurt er niets. Hij blijft doorhangen. Is er dan geen frisdrank? ‘Sim’ já er is er.‘ Opnieuw geen actie. ‘Avança Brasil ‘ zegt irmã Marta, ‘vooruit Brazilië’, de spreuk van president Fernando Henrique voor de verkiezingen.
Ook dit blijkt niet te helpen ‘Demora’. Het zal nog wat duren. We rijden verder in de kokende oven. ‘Demora Brasil’, is de conclusie van irmã Marta, het blijft maar duren. Geen koffie in het land van de koffie.
---
Een beetje triest staat hij voor mij, een magere opgeschoten jongeman. ‘Of ik geen emmers, potten, pannen, lakens, dekens of matrassen wil kopen?’ Ik heb helaas niets nodig. Hij is van Juazeiro, dat is driehonderd kilometer hier vandaan. Vanmorgen is hij met een aantal lotgenoten gedumpt in deze voor hem totaal onbekende stad. De baas pikt hem vanavond weer op. Ze slapen met zijn allen in zijn vrachtwagen, tussen de handel die ze overdag kwijt willen. Slechte tijden, niemand koopt, zucht hij somber. Of hij geen tas koffie wil? Hij bedankt, nauwelijks hoorbaar. Ik voel mij onwennig. Zonde, zo een frisse jongeman die de ganse dag rondzeult, geketend aan waardeloze brol. Het zoveelste slachtoffer van de werkeloosheid Even licht er wat reactie op.’ ‘Straks ga ik weer studeren, voor dokter, com Certeza ...’ Com certeza, zeker weten ‘ laat ik me ook ontvallen. We weten dat dit niet gebeurt. dit jaar niet, volgend jaar niet. maar het helpt om ons onbehagen te milderen. Hij snapt wel dat ik zijn uitzichtloze situatie doorgrond. Hij wil geen medelijden, hij wil verkopen maar ik hoef geen brol. Een voor ons beiden vervelend moment. Hij is intelligent, heeft zijn secundair onderwijs voltooid. ‘Até, tot ziens…’ Het gerammel van potten en pannen verdwijnt in de straat. Até, tot er betere tijden komen ... dit jaar ... volgend jaar....
---
Ik hoor kreten. Irmã Marta verstijft in het voorportaal van mijn huis. ‘Lá....lá... horrível.’ Lálá blijkt een grote, vette wrattenpad te zijn. Het beest verzet geen poot, kijkt star voor zich uit, twee koude uitpuilende ogen. Wat een flauwe drukte, denkt de pad, dat mens moet dringend naar een hulpverlener. Een voorbijkomende vlieg verdwijnt met een smak in het beest. Minder gillen, meer slikken, denkt de pad. ‘Nog liever een ratelslang dan dit‘, zegt Marta, ‘zoiets nóóit meer of ik verdwijn voor immer uit dit huis ...’
---
Zeven september: ‘O Grito dos Excluídos’, De Schreeuw van de Uitgeslotenen. Voor het eerst in de geschiedenis van Tapiramutá komen mensen op staat, tegen de werkeloosheid, tegen de grondspeculanten en vóór een rechtvaardig loon, vóór een nieuw Brazilië. ‘Brasil, um filho teu não foge à luta. Brazilië, uw zonen vluchten niet voor de strijd.’ We zijn met een kleine tweehonderd, jongeren, kleine boeren, Sem Terra*, gemeentepersoneel. De sfeer is opgewekt, een stralende dag.
Ineens verschijnt de ziekenwagen van de gemeente. Is er iemand onwel geworden? Er stapt een man uit met een fototoestel. Een kreet van verontwaardiging.’ Daar zie, de spion van de burgemeester, straks worden we allemaal afgedankt. Om confrontaties te vermijden ga ik praten met de man. ‘Voor wie wil je foto’s nemen? ‘ ‘Voor de vrouw van de burgemeester’ De ‘madámie’ van de burgemeester speelt namelijk baas in deze stad, beweren de kwatongen. Ik probeer de man te overreden om zijn fototoestel op te bergen. ‘Als je foto’s neemt van deze ambtenaren worden ze straks afgedankt.‘ ‘Weet ik,’ zegt de man nerveus, erg aangeslagen ‘Ik ben met jullie, maar als ik geen foto’s neem voor madámie, verlies ik morgen al mijn werk’.
---
Zondag en geen brood bij de bakker. Bij de molens is de prijs voor het meel opgeslagen’, weet Margarida, de bakkersvrouw. We kunnen onmogelijk broodjes bakken voor tien centavos per stuk. Dat loont de moeite niet. We gaan met de bakkers van Tapiramutá afspreken wat we hieraan kunnen doen. Misschien worden de broodjes voortaan voor vijftien centavos verkocht of worden de broodjes opnieuw wat kleiner, zoals in februari. Toen wou niemand vijftien centavos voor een broodje betalen. Veel te duur, kloegen de klanten. We hebben toen het gewicht van de broodjes verminderd. Vandaag, zondag, eten we dus droge beschuiten, met veel tegenzin. Morgen, maandag, zijn de broodjes wellicht nog kleiner. Overmorgen bestaan er misschien geen broodjes meer.
In Europa liep men storm omdat de zon verduisterd werd. Men betaalde fortuinen om de verduistering te zien. Een volgende verduistering maken we wellicht niet meer mee, dachten de Europeanen. Dit is uniek, zorg dat je erbij bent, bij de eclips, zong de commerce en er werden bussen en vliegtuigen ingelegd om het wonder te aanschouwen. Zo lazen we het in de krant “A Tarde”.
Hier worden mensenrechten verduisterd, iedere dag, al ruim vijfhonderd jaar lang. Eclipsen genoeg dus, maar weinigen komen onze verduisteringen bezien. Alleen Copacabana en de Indianen van de Amazone komt men hier bekijken. De rest is het ware Brasil niet, de favelas, de straatkinderen, de duizenden zonder-lingen ... zonder land ... zonder huis .... zonder werk ...
Er is voor mij maar één motief om hier te werken en dat is het Evangelie. Zonder diep geloof in de verrezen Christus hou je het hier geen jaar uit.
Maar onze zonder-lingen hier zijn niet zonder hoop en geloof. We raken niet ontmoedigd. We zullen de 2000 jaar van de geboorte van Christus met overtuiging vieren, maar zonder triomfalisme. We zullen terugblikken naar de vreugden maar ook naar het verdriet dat de evangelisatie in Latijns Amerika veroorzaakt heeft.
In onze diepste duisternis blijft de Paaskaars branden. We zullen met Hem verrijzen. Daarom is het zo belangrijk dat het Evangelie verder doorgegeven wordt, niet om leden voor onze club te winnen, maar wel om een alternatief aan te reiken voor de verdwazing van deze eeuw. Nog nooit is de technologie, de rijkdom, de economie zo snel gegroeid maar nog nooit was er zoveel honger, geweld en ellende in onze wereld. Is er wel communicatie in deze wereld van onbegrensde communicatie? Of zijn we aangetast door het virus van het cynisme en de harteloosheid?
En het Woord gaat verder, al denken sommigen, de Kerk loopt leeg, straks sluiten ze de deuren en doet de laatste het licht wel uit. Op een dag zullen ze merken dat ze zelf helemaal verduisterd zijn. Wellicht gaat er dan Iemand met hen mee, een Onbekende die hen zal uitleggen waarover het gaat, ‘domme hopeloze mensen’ zal Hij zeggen, ‘weet je dan niet dat er licht is in de duisternis?’
Ik wens jullie van harte een zalige adventstijd. Dat de geboorte van de Heer alle duisternis uit je hart mag wegnemen. Dat de wereld in Hem nieuw leven mag ontvangen. Dat we mogen blijven geloven door alle twijfels en verwarring heen.
Van harte dank ook voor alle blijken van sympathie die ik dit jaar heb mogen ontvangen. ‘Deus é mais’, God is sterker dan onze gebrokenheid.
Ik ben niet goed in afscheid nemen want afscheid nemen is altijd loslaten en achterlaten. Er is veel wat je gemakkelijk kan achterlaten: je stoelen en je tafels, je huisraad, je auto. Dat is allemaal niet zo belangrijk. Waar ik ga, hebben ze dat ook allemaal: stoelen, tafels en auto’s, een beetje minder luxueus dan hier, maar wat geeft dat?
Maar eigenlijk neem ik veel meer mee dan dat dat ik achterlaat. Anton Van Duinkerken heeft daar een mooi gedicht over gemaakt over die missionaris: “Je draagt niets mee dat je niet hebt ontvangen, over de bergen en over de zee.. “
Wat draag ik mee naar Brazilië van wat ik hier in Gits ontvangen heb? Heel veel heb ik hier gekregen. Ik heb hier geleerd hoe je pastoor moet zijn, want dat wist ik niet voor ik naar Gits kwam. Ik was een schoolmeester. Ik had altijd in het onderwijs gestaan, maar parochiewerk dat is nog heel wat anders. Dat is eerst en vooral: meeleven met de vreugde en het verdriet van zoveel mensen. Meeleven met vreugde en verdriet. Dat mogen doen is een grote genade.
Nu denk je misschien: meeleven met de vreugde ja, maar met het verdriet, wat is daar de genade van, is dat niet ontzettend moeilijk. Natuurlijk is meeleven met verdriet heel moeilijk, maar als mensen je in hun verdriet toelaten, is het ook omdat je hun vertrouwen krijgt, dat je een stuk met hen mag meegaan en deelgenoot mag worden van hun leven.
Ik draag een stuk van Gits mee naar Ruy Barbosa. Wat zal het mooiste zijn dat ik meedraag? Ik weet het zo niet. Misschien de vrolijkheid van de kinderen hier, de twinkeling in hun ogen en hun soms wat rare vragen: Mijnheer pastoor eet gij ook niet graag spinazie? Meneer pastoor slaapt gij ook in een bedde? Krijgt gij ook op uw oren van uw mama en meneer pastoor zijn er in Brazilië daar vette slangen? en tijgers en leeuwen die u bijten? Die spontaneïteit, die twinkeling van kinderen, neem ik wel zeker mee.
Of ik neem ik de vragen mee van jonge mensen die het moeilijk hebben met die kerk en dat geloof, die zich afvragen waarom steekt de wereld zo onrechtvaardig in elkaar? Waar is die God en wat heeft hij nog te betekenen? Die diepe vragen van jonge mensen neem ik zeker ook mee want de toekomst van veel jonge Brazilianen is toch ook heel broos en breekbaar.
In mijn valies zit ook heel veel muziek van onze parochiekoren, van ‘Zing de Heer’ en ‘Molengalm’. Er zitten heel veel diep doorleefde liederen in. Mijn favoriet lied:
“ Uit Sion juiche nu de Heer
alle dagen van uw leven
Maar onderaan in de bodem zitten ook van alle soorten grappen en grollen waarmee ze je voortdurend liggen hebben.
De bewegingen, die neem ik ook mee, ze bewaren de band tussen mensen door hun grote waaier van activiteiten. Ze zijn de ziel van ons dorp, door de bewegingen blijft Gits leven. Zonder de inzet van al die vrijwilligers valt het dorp wel stil.
Ik neem ook de herinnering mee aan zoveel lieve mensen die mij gesteund hebben op moeilijke momenten, die mij nabij geweest zijn in vreugde en verdriet: vreugde toen ik hier mijn 25 jarig priesterjubileum heb mogen vieren, verdriet toen mijn moeder hier te Gits is overleden.
Ja, mijn moeder, die was zo niet al te content toen ik hier in Gits werd benoemd. Ge weet hoe moeders zijn. Ik was directeur en inspecteur van het onderwijs en dan benoemd in Gits, zo’n boerendorp, zei ze eerst, en het was niet wel.
Maar als ze hier een paar keer bij mij kwam logeren zei ze: en de mensen zijn hier vriendelijk en ze salueren, zei ze. In Oostende doen ze dat niet, daar ben ik niemand, daar kent niemand mij, maar hier, het is hier anders. En ze liet haar testament veranderen, ze wilde in Gits begraven worden en niet in een stad waar niemand nog naar haar omkeek, want ze was daar alleen, een oud madameke. Hier was ze de mama van onze paster, en dat betekende heel veel voor haar.
Al die heerlijke mensen neem ik mee in mijn valies, en zo te zien zal mijn valies met alles wat er hier van Gits al insteekt al heel zwaar gaan worden, en ik kan niet ophouden er nog meer van Gits in te stoppen …
Waarom doe je dat? Welk een gedacht, zeggen mensen mij, en het is hier zo goed. Waarom ga je daar nu toch naartoe, blijf hier!
Om dat te snappen moet je eens luisteren naar de eerste lezing. De apostelen zijn bang, ze hebben zich opgesloten. Dan komt de Geest. Meteen vliegt alles open en ze moeten spreken. Ze staan in vuur. Ze kunnen niet zwijgen. Ik denk dat het dat is, het is niet zozeer een jeugdroom, het is niet het verlangen van je zelf, maar de Geest van God die je leidt naar waar je gezonden wordt.
Dat is misschien een ouwerwets pastersgedacht, die roeping en die zending maar ik geloof er heel sterk in.
We zijn misschien te gewend geworden aan de gedachte dat wij het allemaal doen. Misschien zal dat ook wel zo zijn, maar voor mij is het God die roept en zendt en stuurt en leidt en vooral ook u zijn kracht geeft, zijn vuur om te leven naar zijn woord..
Daarom stuurt Jezus zijn leerlingen uit met alleen een stok en een paar sandalen, niets meer, geen dubbele kleding, geen reisbeurs, geen verzekering voor onderweg, alleen een stok en een paar sandalen maar vooral zijn Woord dat veel sterker is dan het woord van mensen, zijn vuur dat nooit dooft en altijd weer opnieuw mensen in beweging brengt.
Voilá, mijn valies zit vol, vol met goede herinneringen aan Gits. Dank aan iedereen die mij zendt en met mij meegaat. Naar waar de Geest mij voert: Het bisdom Ruy Barbosa in Bahia, Brasil
Vandaag lezen we in het evangelie dat Jezus zijn leerlingen op weg zendt, maar ze gaan niet op vakantie, ze vertrekken om zijn Woord te verkondigen en te vertellen over de komst van het Rijk van God. Opvallend daarbij is de povere uitrusting waarmee ze op weg moeten: geen beurs, geen reistas en geen schoenen …. Maar ze hebben iets bij dat al het andere overbodig maakt: de boodschap van de Heer, zijn Geest die de wereld een ander gezicht geeft.
Dat komt terug in alle zendingsverhalen. Geloof in de kracht van de blijde boodschap, die je verkondigt en voorleeft. Altijd zullen er wel mensen zijn, die openstaan voor het goede en bij hen zal jullie woord ingang vinden .
Maar Jezus zegt ook! Wees niet verbaasd, als je soms niet welkom bent. Niet iedereen zal zo blij zijn met het Woord dat je uitdraagt. Als je Jezus verkondigt mag je tegenwind verwachten. Zoals Hij zelf vaak tegenstand kreeg.
Maar waar Gods Woord, wel ingang vindt, verdwijnt de geest van al wat kwaad is en blijft alleen het verlangen naar wat goed en edel is.
Laten we hopen dat er altijd mensen zullen zijn die woorden blijven spreken vol hoop en verwachting. Woorden van Jezus, opdat wij leven zouden hebben, leven in overvloed.
Veel vooruitzichten had ze niet toen ze geboren werd, Amandinha. Haar moeder was ondervoed en niet helemaal wijs volgens de mensen van de roça. Vader was verslaafd aan ‘cachaça’, dubieuze rum gestookt uit suikerriet. En er waren nogal wat andere kinderen die het lage huis vulden met honger en ruzie. Waar van alles ontbreekt zijn geen lieve woorden.
Het onvermijdelijke gebeurde. Amandinha werd slecht gevoed, slecht verzorgd, de zwakste in de strijd om te overleven. Volgens Darwin moest ze verdwijnen, plaats maken voor iemand die sterker is. ‘Survival of the fittest’.
Gelukkig voor Amandinha was er ook nog een andere wetenschap in de buurt, die van het Evangelie. ‘Ik had honger en gij hebt mij te eten gegeven’.
En zo gebeurde het dat Amandinha langs pastorale wegen bij Padre José Floren terecht kwam, totaal ondervoed, ziek en gedeshydrateerd, stervend bijna … Ze kon nauwelijks nog enig geluid voortbrengen. Ze huilde heel zwakjes als een kleine bange kat. Met veel geduld en toewijding werd er voor het hoopje ellende gevochten.
Voorzichtig werd er voedsel en vocht naar binnen gelepeld, dagen aan een stuk. Darwin haalde het niet met zijn wetten. Amandinha nam toe in gewicht en bleek een hemels kind te zijn, alert, mooi, en begiftigd met alle kwaliteiten die volwassenen zo graag aan kleine kinderen toekennen, uit heimwee naar het eigen verloren paradijs.
Amandinha werd de parel van de pastorie. Iedereen wou het bundeltje knuffelen en vertroetelen. De vrouw van de eierboer verlikte het wicht met overdadige kleverige kussen. Ze meende het goed met Amandinha want tijdens het drukke weekend mocht het baby’tje bij haar thuis te gast zijn. De meisjes uit de buurt maakten ruzie om de papfles te mogen geven. Over de luiers werd niet getwist.
Dit alles was niet erg naar de zin van Zèta. Zèta was de ‘dona de casa’, het dagelijks bestuur van padre José. Zèta probeerde met veel ijver wat orde in de pastorie te brengen, vaak tevergeefs. Ze was als achtjarig schoolkind bij padre José binnengebracht, door kinderverlamming getroffen aan beide benen. Nu verbleef ze al vijfentwintig jaar bij de padre en was ze doorheen de jaren bevorderd tot huishoudster, dona de casa.
Zèta had de kunst geleerd om mensen te onthalen en de ‘casa paroquial’ leefbaar te houden met een brede glimlach. Zèta, één uit de duizend, een genade voor padre José. Ondanks haar handicap een lieve en innemende jonge vrouw, boordevol leven en hartelijkheid, dienstbaar zonder overdreven onderdanigheid.
Zèta beschermde de kleine Amandinha tegen overmatige betutteling. Een lief kind mag je niet verprutsen met geknuffel. Kinderen hebben ruimte nodig om de wereld te verkennen.
Omdat ik padre José al jaren ken uit mijn seminarietijd en omdat ik duidelijk genade vond bij Zèta mocht ik Amandinha ook vasthouden.
En daar zit ik dan met Amandinha op mijn schoot, op het strand van de ‘Baia da Traição’, onder de kokospalmen, genietend van de zee en van een korte vakantie in Paraiba. Bij iedere aankomende golf wordt er enthousiast geschreeuwd. Schrik heeft ze niet, Amandinha. Ze wroetelt en huppelt en ik moet haar stevig vasthouden want anders wordt ze wellicht weggespoeld door de kracht van het water. Ik voel mij wat onwennig. Hoe stevig mag je dit kleine wriemelende ding tegen je aandrukken zonder haar pijn te doen?
De zee trekt terug en zuigt het zand onder ons weg.Ik voel de zon steken op mijn schouders. Straks ben ik ongetwijfeld verbrand, de ‘branco’ met het onmogelijk tere vel. Amandinha voelt niets, ze is een kleine ‘negra’ en geschapen om onder een tropische zon te leven. Daarmee haalt Darwin dan ook zijn gelijk. Plots komt er een wat grotere golf opzetten en pletst een hoop zeewater in haar gezicht. Nu gaat ze luidop wenen denk ik, nu is het gedaan, einde van het spel.
Maar nee, ze likt behaaglijk het zout van haar kin. Lekker, heerlijk zout van de zee. Ze steekt haar tong uit zover ze kan, een kleine wapperende roze lap midden in het donkere snoetje, heel lief . Ze blijft begerig wachten op de volgende portie zeewater.
Zèta komt er aan. ‘Eten isse klaar padre’, zegt ze, petattefriette mette de maionaize.
Ze lacht omwille van de verbazing van de padre, petattefriette in Paraiba als het blakend heet is, vijfendertig graden. In België eten ze altijd petattefriette, weet Zèta. Ondanks de hitte waardeer ik de attentie. Vlaams geleerd van padre José. ‘Ikke al in Belgie eweest en spreke de Vlams een beetch, Anteweirpen, Bruuge en Ossetende.’ Ja, de padre kent Oostende, daar heeft hij jaren gewoond bij een andere zee, kouder en grijzer maar niet minder indrukwekkend.
Ineens een hoop herinneringen, mijn collegetijd, voetballen op het strand, tegen de stormwind in optornen op het staketsel. De ferryboten die met moeite de haven binnen varen. Een beetje saudades, heimwee naar de Noordzee.
We zijn op een zijspoor geraakt. Zèta vindt België boeiend maare de veele koud. En dan weer over Amandinha. Zes maand verblijft ze nu al op de pastorie. Binnen enkele dagen gaat ze terug naar haar ouders in de roça.
Amandinha mag slapen in de hangmat die door de zeewind zacht gestreeld wordt. Zèta kijkt bezorgd terwijl ze het kleine kind in de grote hangmat even makkelijker schikt. Ik ben er niet gerust in, padre. Amandinha is nu zo mooi en gezond. Wat gebeurt er als ze straks weer thuiskomt?
Een paar dagen later rijden we naar de roça van Amandinha. Het kleine huis staat op een heuvel. Naast het terrein loopt een riacho, een heldere beek. Er is dus water en dat is al goed. Minder geruststellend is de grond, waar nauwelijks iets geplant wordt. Wie verwaarloost er nu een stuk kostbare grond vlak naast een beek?
Normaal moeten hier volop maïs en bonen te zien zijn. Wie het voorrecht heeft naast een beek te wonen lijdt geen gebrek en kan wortelen, aardappelen en al wat je maar wil op de markt verkopen, tomaten, kool, sla, in overvloed. Grond en water, een gegarandeerd bestaan in deze streek .
Het onthaal van Amandinha is matig, geen melk in huis en vader slapend op een stromat, zat. Het afscheid is kort, tot ziens dan maar. Zèta heeft het moeilijk. Er werd niet eens bedankt voor de zorgen. Amandinha lijkt een pakket dat door de postbode afgeleverd wordt. Dat loopt mis, padre, morgen is Amandinha weer ziek.
‘s Avonds is het stil in de pastorie. Ja, als je een kind al zolang in huis hebt. Padre José opent een fles wijn om de stilte te breken. Het huis lijkt leeg zonder Amandinha. Morgenvroeg gaan we terug, zegt Zèta beslist.
De volgende morgen rijden we weer naar de roça, met een benepen hart. Zèta heeft nog wat spullen voor Amandinha bij elkaar gescharreld want daar is niets. Ze wil ook niet de indruk geven dat ze op controle komt.
Van beneden zien we Amandinha al op de schoot van haar zwakke moeder zitten. Ze zwaait naar de auto. Het onthaal is minder stroef dan de dag voordien. Amandinha heeft goed geslapen en er werd voor melk gezorgd.
Zèta geeft raad zonder te bruskeren. Er zal zeker gewerkt moeten worden op het land want er moet voedsel in huis komen voor Amandinha en de andere kinderen. Er is zaaigoed in huis. Zèta is opgelucht … maar of ze zo nu en dan even langs mag komen voor het geval er iets tekort zou zijn. Het mag, en ze is welkom.
Meer moet Zèta niet weten en er wordt snel afscheid genomen om emoties te sparen. Até, tot ziens en volta sempre, kom maar altijd terug, wordt er gewenst.
De andere kinderen wuiven ons na. Heb je die zweren op hun lichaam gezien, vraagt Zèta bezorgd. Daar doe ik de volgende keer zalf op.