Een erfeniskwestie wordt vandaag aangebracht, een gulzigaard, die Jezus voor zijn eigen kar wil spannen, zijn hebzucht die nooit genoeg heeft. Er is bij die man niet het minste geloof: hij wil Jezus alleen maar gebruiken voor zijn eigen platte nut.
‘Een mens gebruiken …’, de eeuwen door hebben schone, hoogstaande mensen dit bestempeld als het grootste kwaad en onrecht dat je iemand kan aandoen: mensen gebruik je niet. Punt! Gedaan!
Wie dat toch doet, toont alleen zijn eigen botte grofheid, die elke zin voor fijnheid en zielengrootheid mist.
Iemand uit de menigte zei eens tegen Jezus:
`Meester, zeg tegen mijn broer
dat hij de erfenis met mij moet delen.'
Jezus antwoordde hem:
`Wie heeft mij als scheidsrechter
tussen u beiden aangesteld?'
En Hij zei voorts tot alle omstanders:
`Pas op voor iedere vorm van hebzucht!
Ook al heeft een mens nog zo veel,
zijn leven bezit hij niet.'
(Lucas 12,13-15)
EEN BRIEFJE VAN 50 EURO
Een gekende spreker toonde op een seminarie een briefje van 50 euro en vroeg: ‘Wie zou dit briefje willen?’ Vele handen gingen omhoog. Hij zei: ‘Ik zal dit aan jullie geven maar laat mij eerst dit doen.’ Hij verfrommelde het bankbiljet. Dan vroeg hij: ‘Wie wil nog steeds dit biljet?’ Nog vele handen gingen in de lucht. ‘En’, vervolgde hij ‘als ik dit doe?’ Hij gooide het op de grond en hij besmeurde het met zijn schoen. Hij raapte het op, verfrommeld en vuil. ‘Wie wil het nog steeds?’ Nog steeds gingen vele handen in de lucht.
‘Vrienden, jullie hebben een waardevolle les geleerd. Wat ik ook deed met dit geld, jullie bleven het steeds verlangen omdat het niet in waarde verminderde. Het bleef 50 euro waard.’
Het kan gebeuren in ons eigen leven dat men ons laat vallen, dat wij vernederd worden of besmeurd door eigen beslissingen of door gebeurtenissen die op onze weg komen. We kunnen ons waardeloos voelen dan. Maar wat er ook gebeurde of zal gebeuren jullie verliezen nooit jullie eigenwaarde. Vuil of proper, verfrommeld of netjes geplooid, jij bent kostbaar voor God en voor hen die van je houden. De waarde van onze levens komt niet uit wat we doen of wat we weten, maar uit wat we zijn.
Jij bent speciaal – vergeet het nooit.
Je kan maar één mens in de wereld zijn maar je kan ook de wereld zijn voor een mens.
Franciscus stelde zich niet alleen tegenover aanzienlijken nederig op, maar ook tegenover zijn gelijken en minderen. Altijd wilde hij liever terechtgewezen en gecorrigeerd worden dan zelf anderen terecht te wijzen. Op een keer toen hij te zwak en te ziek was om te voet rond te trekken, reed hij op een ezeltje door het land van een boer die daar toen toevallig aan het werk was. De boer rende op hem af en vroeg hem of hij soms broeder Franciscus was. Toen hij nederig bevestigde dat hij inderdaad de man was naar wie hij vroeg, zei de boer: ‘Zorg ervoor dat je zo goed blijft als de mensen zeggen dat je nu bent, want er zijn er heel wat die vertrouwen in je hebben. Daarom waarschuw ik je, gedraag je nooit anders dan er van je verwacht wordt.’ Nadat Franciscus dit gehoord had, liet hij zich van het ezeltje op de grond glijden. Hij wierp zich voor de boer in het stof, kuste zijn voeten en bedankte hem dat hij de moeite had willen nemen hem te waarschuwen.
Hoewel hij dus zo’n goede reputatie had dat velen hem voor een heilige hielden, had hij geen hoge dunk van zichzelf. Noch op zijn goede reputatie, noch op zijn vermeende heiligheid was hij trots, en evenmin op het grote aantal heilige broeders en zusters dat hem geschonken was als eerste beloning voor zijn verdiensten.
Uit: Gerard Pieter Freeman en Erik Kerkhoff: ‘Een jaar met Franciscus’
Overweging bij het feest van Maria Magdalena, 22 juli.
‘De restaurants op de Place du Maréchal Haig waren fel verlicht. Binnen barnstenen ijsbergen zaten opgepoetste mannen met hun opgepoetste vrouwen hun lichaam vol te proppen, zodat hun zielen konden doorgaan met ongehoorzaam te zijn aan God. Op de trottoirs wandelde een woud van synthetische concubines op jacht naar een vroege verdienste. In de duisternis leken hun gezichten op manen, die aan onzichtbare draden hingen, maar als de abbé dichterbij kwam, zag hij dat ze ook handen en benen hadden. De abbé bad in stilte een gebed voor hen, maar hij bad niet vurig, omdat hij dacht dat ze niet zo slecht waren als een heleboel vrouwen, die naar de kerk gingen. Abbé Gaston hoopte dat de Heer niet te slecht over de hoeren zou denken.
Het gebeurde niet dikwijls dat dergelijke vrouwen de abbé aanspraken, en wanneer ze dat deden antwoordde hij hun altijd hoffelijk, daar hij zich herinnerde hoe de Heer tot Maria Magdalena gesproken had. Hij was dus beleefd, toen een jonge vrouw, met een brandende sigaret in haar mond, tegen hem opbotste en zich verontschuldigde. Hij verontschuldigde zich ook en boog ernstig terug. Toen herkende hij haar:
‘Armelle’, riep hij uit. ‘Wat doe je hier in ’s hemelsnaam?’
Het meisje was duidelijk geschrokken en uit haar humeur door deze ontmoeting.
‘Monsieur l’abbé, het is niets om U over op te winden’, zei ze.
‘Maar dat is het juist wel’, zei de abbé. ‘Het is meer dan twee jaar geleden, dat ik je het laatst heb gezien.’ Toen hij haar bekeek, was de abbé verbaasd dat ze niet duur gekleed was. Ze droeg een goedkoop blauw mantelpak en een kunstzijden roze blouse, aan de hals vastgemaakt met een ijzeren broche. ‘Armelle, meisje, moest het zó ver komen?’ vroeg hij.
‘Begin alstublieft niet tegen me te preken, Monsieur l’abbé’, zei Armelle. Ze probeerde te glimlachen terwijl ze sprak, maar haar bleke gezicht stond treurig, en haar lippen, onder de pleister van de leugen, stonden eveneens droevig. ‘U bent een goed mens en U bent altijd vriendelijk voor me geweest, en ik vind U heel aardig, maar ik geloof niet dat U begrijpt, wat ik heb moeten doorstaan.’
‘Vertel het maar’, zei de abbé zachtjes.
‘Er is niet veel te vertellen’, zei Armelle. ‘Moeder stierf. Ze liet heel weinig geld na. De begrafenis en de dokter moesten betaald worden. En toen werd ik bij Bisberot ontslagen.’
‘Ik geloof dat ik ’t begrijp’, zei de abbé. Maar de pastoor en abbé Moune? Hebben zij niet aangeboden om je te helpen?’
‘Priesters beloven van alles, maar ze helpen zelden,’ zei Armelle.
‘Maar je hebt ze toch zeker verteld, dat je in moeilijkheden zat?’ zei abbé Gaston.
‘Ik heb ’t aan abbé Moune verteld’, zei Armelle. ‘Hij bood me tien francs aan en zei, dat hij voor me zou bidden.’
‘Ik heb in m’n hele leven nog nooit zo iets schandelijks gehoord,’ zei abbé Gaston. ‘Tien francs! Maar waarom heb je niet geschreven om me dat te vertellen? Ik heb wel niet veel geld, maar ik zou je toch hebben kunnen helpen. Waarom heb je mijn brieven niet beantwoord. Je moet toch beseft hebben, dat ik me zorgen over je maakte?’
‘Het spijt me, Monsieur l’abbé, werkelijk,’ zei Armelle. Maar Zuid-Amerika is een heel eind weg en in die tussentijd moest ik leven. En toen U schreef, schaamde ik me. Probeer het alstublieft te begrijpen.’
De abbé begreep het maar al te goed. ‘Considerate lilia agri quomodo crescunt: non laborant neque nent,’ had de Heer gezegd. Maar zelfs leliën op het veld zouden in Parijs niet kunnen groeien zonder te werken of te spinnen. Sint-Jan de Doper zou het moeilijk gevonden hebben om van sprinkhanen en wilde honing te leven op de Boulevard de Clichy. Heldendaden, die mogelijk waren in een zandwoestijn, waren praktisch onuitvoerbaar in een stratenwoestijn.
‘Wel, ik zal meer doen dan voor je bidden’, zei de abbé. ‘En ik zal je ook meer dan tien francs geven,’ zei hij, terwijl hij Armelle’s hand in de zijne nam en met een schok de afbladerende rose lak van haar nagels opmerkte. ‘Het eerste wat ik ga doen, is jou mee naar huis nemen en je een goed maal geven. Daarna kunnen we plannen maken. Maar één ding is zeker en dat is, dat je met dit soort leven voor altijd breekt.’ Hij liet haar hand los, hing zijn stok over zijn arm en zette het mandje met de kat er in op de grond. Toen nam hij haar gezicht tussen zijn handen, zoals hij gewoon was te doen toen ze nog een kind was, en keek haar teder in de vermoeide ogen. 'Armelle, wat je gedaan hebt, is heel verkeerd’, zei hij.
‘Ach, monsieur l’abbé, zei Armelle, ‘ik weet ’t allemaal wel. Er lag moeheid op haar gezicht terwijl ze sprak, maar de abbé meende, dat er ook een zekere zachtheid te zien was.
‘En ik moet niet alleen voor jou een diner koken,’ zei de abbé, die probeerde haar te doen glimlachen. Ik moet ook nog koken voor Sint Franciscus Xaverius. Sint Franciscus Xaverius is mijn nieuw poesje’, legde hij uit, terwijl hij naar het mandje op het trottoir wees, waaruit hernieuwd gemiauw opsteeg.
Het lachje, waarop de abbé gehoopt had, verbreedde zich over het gezicht van Armelle. Daardoor zag ze er erg jong uit.
‘ik ben gek op poesjes’, zei ze. ‘Mag ik hem alstublieft voor u dragen. ’t Is wreed om hem in die mand te houden.’
‘Je zult hem stevig vast moeten houden, want anders loopt hij weg,’ zei de abbé, terwijl hij zich voorover boog om de mand open te maken. Het katje kronkelde zich toen hij het uit het mandje nam …
… maar toen had Armelle reeds de benen genomen en was verdwenen.
(Bruce Marshall: ‘De werkers van het elfde uur’, p. 87-89)
P.S.: ‘To Every Man A Penny’, geschreven in 1949 door de Schotse bekeerling Bruce Marshall behoort zonder enige twijfel tot de mooiste boeken die ik ooit gelezen heb … en is voor mij misschien wel het allermooiste.
Ik heb veel vrienden die in de gevangenis zitten of gezeten hebben. Ons kantoortje in het centrum van de stad is voor velen van hen een soort toevluchtsoord.
Op een zaterdagavond kwam Alex binnenvallen. Hij vloekte en tierde en zijn adem rook naar alcohol. ‘Ik ga de Willem vermoorden, maar ik kom het je eerst zeggen,' riep hij. 'Hij heeft in mijn zakken gezeten. Omdat hij gedronken had, liet ik hem uitrazen. Toen hij wat bedaarde duwde ik hem vriendschappelijk op een stoel.
‘Je hebt gelijk, Alex,' zei ik, 'maar weet je waar ik bang voor ben?' Hij keek me verbaasd en met grote ogen aan. ‘Ik ben bang', vervolgde ik, 'dat de Willem jou van kant maakt als je in jouw toestand naar hem toe gaat.'
Er volgde een stilte. Alex waggelde naar de deur, maar ik hield hem tegen en duwde hem weer op zijn stoel. ‘Weet je wat je moet doen, Alex,' probeerde ik, 'want je bent nu slap en echt moe. Ga naar je kot en laat je in je zetel vallen. Je zult vlug slapen en morgen, ja, morgen, het eerste wat je morgen gaat doen is de Willem van kant maken.' 'Dat is een gedacht,' zei hij.
Hij verdween in de nacht op weg naar zijn 'kot', want een kamer had hij nog niet. 's Anderendaags is Alex de Willem gaan opzoeken en samen zijn ze een pint gaan drinken.
Vandaag vertelt het evangelie ons een van de mooiste parabels: ‘de barmhartige Samaritaan’. De houding en handelwijze van deze man zijn ook, louter menselijk bezien, schoon en edel. Eigenlijk krijgen we hier dus een bevestiging van een grote waarheid, die gemakkelijk vergeten wordt: wat het evangelie ons als levenswijze vraagt, dat zijn geen wereldvreemde dingen, maar wel datgene wat wij, diep in ons hart, ook als het mooiste beschouwen.
Mozes wijst daar trouwens ook op in de eerste lezing: ‘de geboden, die ik u geef, liggen niet hoog in de hemel, of ver over zee. Neen, het woord van God is dichtbij, in uw mond en in uw hart.’
De geboden die ik u vandaag geef,
zijn niet te zwaar voor u
en zij liggen niet buiten uw bereik.
Ze zijn niet in de hemel …
Ze zijn ook niet ver overzee …
Nee, het woord is dicht bij u,
in uw mond en in uw hart.
U kunt het dus volbrengen.
(Deuteronomium 30, 11-14, gedeeltelijk)
Daarna vroeg Jezus aan de wetgeleerde:
‘Wie van deze drie lijkt u de naaste te zijn
van de man die in handen van de rovers gevallen is?’
Hij antwoordde:
‘Die hem barmhartigheid betoond heeft.’
En Jezus sprak:
‘Ga dan en doe gij evenzo.’
(Lucas 10,36-37)
‘EEN MANS BLIJFT EENZAAM ACHTER …’
Een mens blijft eenzaam achter
… te midden van velen …
… aan zijn lot overgelaten …
En de samenleving noemt hem een ‘probleem’ – een ‘marginaal’,
een bedreiging voor de goede orde,
een gevaar zelfs voor deftige mensen.
De publieke opinie – zo vaag en zo hard – gaat aan hem voorbij
en verdiept zich in de economische crisis en het dreigend oorlogsgeweld.
De maatschappij – zo vaag en zo hard – maakt een enquête over het ‘geval’,
schrijft zijn naam in het sociaal dossier – nummer zoveel –
en geeft hem een leefloon, een bestaansminimum.
De kerk zal voor hem bidden
en geeft hem een oorkussen vol goede raad …
Tot er een onbekende voorbij komt – toevallig – een vreemdeling,
meer vijand dan vriend, die zelf een mens-onderweg is.
Hij aarzelt even, maar dan rekent hij af
met wat ‘zé zeggen’
met wat ‘men zegt’ …
Hij lapt de publieke opinie aan zijn laars.
Zijn gebeden worden zorgende handen.
Zijn theorieën worden een kloppend hart.
Hij slikt zijn goede raad in …
Hij wordt lotgenoot op die weg – deelgenoot met die ander.
De heilige vrouwen die ik heb gekend, maalden er niet om of ze heilig waren. Ze waren erg uiteenlopend van leeftijd en voorkomen, maar één ding hadden ze gemeen: ze traden de wereld tegemoet met een grote natuurlijkheid en een vrolijke beslistheid, alsof wet en moraal nooit hadden bestaan. Ieder van hen gaf, zonder daar bij stil te staan, meer liefde dan de zon licht geeft.
Eén hield zich in haar oude dag bezig met haar tuintje en sliep in een kamertje niet groter dan een okkernoot.
Als de tweede een kamer binnenkwam, kwam samen met haar vrouwe vrolijkheid binnen, als een mus die in haar heldere ogen fladderde.
Een derde, net vier jaar geworden, vond in haar spel, dat uren kon duren, meer dan voldoende reden om haar lach te doen schateren tot aan 't ander eind van de wereld en nog verder.
En zo heb ik er nog gekend. In hun zelfvergetelheid brachten ze de wereld iets dat kostbaarder is dan het leven.
Vandaag vertelt het evangelie ons dat Jezus zijn leerlingen, zijn vrienden op pad stuurt om de Blijde Boodschap te gaan prediken. Ze zullen niet overal hartelijk ontvangen worden, maar dikwijls tegenwind krijgen.
Ook Paulus spreekt over het lijden dat hij omwille van Jezus moest doorstaan, het onbegrip, de afwijzing, de verwijten.
Toch spreekt het laatste zinnetje van het evangelie ons eens te meer over vreugde…
Zusters en broeders,
wat mij betreft:
ik denk er niet aan mij op iets anders te beroemen
dan op het kruis van onze Heer Jezus Christus,
waardoor de wereld voor mij gekruisigd is
en ik voor de wereld gekruisigd ben.
(Galaten 6,14)
Ga nu, maar weet wel,
Ik stuur jullie als lammeren onder de wolven.
…
Verheug je er echter niet over
dat de geesten zich aan jullie onderwerpen,
maar verheug je
omdat jullie naam in de hemel is opgetekend.
(Lucas 10,3 en 20)
… ALS LAMMEREN TUSSEN WOLVEN’
Meer dan 20 jaar geleden viel het communisme in de Sovjet-Unie, en de godsdienst kwam weer tot leven. 70 jaar was niet genoeg om het geloof uit te roeien. Het atheïsme was verplichte leerstof, priesters moesten naar Siberië, elke geloofsbeleving werd verboden. En toch bleef dit geloof overleven. Moeders en grootmoeders bewaarden het en gaven het door. Zij hadden geen opleiding en geen mandaat. Zij gaven het gewoon door zoals ze van nature het leven zelf doorgeven.
Vandaag zien we in het westen een overeenkomst met wat toen in Rusland gebeurde. Een praktisch atheïsme wordt opgedrongen. Geloven wordt ouderwets genoemd. Religieuze symbolen worden belachelijk gemaakt. Priesters worden niet verbannen, maar lege seminaries zijn veel doeltreffender.
Geloof is vervangen door de cultus van het ‘ik’ en een extreem materialisme. Het aantal priesters is de voorbije jaren drastisch teruggelopen en een nieuw evenwicht lijkt niet meteen in zicht. Zullen ook hier moeders en grootmoeders het geloof bewaren en doorgeven, even gewoon als ze het leven zelf doorgeven?
Geloof doorgeven is geen kennis doorgeven. Het is iets van jezelf delen, iets van je eigen aanvoelen. Toen Jezus zei: ‘Blijf dit doen om Mij te gedenken’, sprak Hij niet over een les godsdienst, maar over een besef dat Hij er is en dat Hij onze diepste vreugde en onze diepste vrede is.
Geloven is vooral een manier van leven en van omgaan met mekaar. De 72 leerlingen die Jezus op pad zond waren geen leraars en hadden geen opleiding. Maar zij moesten wel een vrede uitstralen onbezorgd en vrij. Hun geluk was immers niet afhankelijk van bezit of prestige.
Zullen de moeders en grootmoeders bij ons erin slagen om de vrede en de vreugde van hun geloof door te geven aan hun kinderen en kleinkinderen? Zal het geloof overleven tot het materialisme ineenstuikt?
Een leven dat alleen het eigen ‘ik’ ziet, leidt tot wanhoop en ontreddering. De slangen en schorpioenen worden al zichtbaar in de stijgende misdaad en in de wansmakelijke vormen van corruptie en zedelijk verval.
Die 72 leerlingen van Jezus waren gewone mensen zoals wij. Vandaag zegt Hij tot ons ‘Ga dan, Ik zend u als lammeren tussen de wolven. Maar weet het wel: Het rijk Gods is nabij.’
Als wij luisteren naar het Woord van God, zijn er soms dingen, die wat hard aankomen, en die wij liever niet zouden horen. Zo is het ook vandaag: wie Jezus wil volgen, moet meer dan eens heel wat opgeven. Om deze weg te gaan moeten wij sterven aan onszelf in veel kleine en soms ook grotere dingen: met geduld en offer, bijwijlen in verdriet en eenzaamheid.
Maar wie door zijn levenswijze de Heer volgt in zijn sterven, zal ook met Hem verrijzen in zijn vreugde. Of in meer dagelijkse woorden: wie zijn eigenbelang eens vergeet, ervaart dat het deugd doet een ander gelukkig en blij te maken.
Zusters en broeders,
gij zijt geroepen om vrije mensen te zijn!
Misbruik die vrijheid echter niet voor de zelfzucht
maar dien elkaar in liefde.
(Galaten 5,13)
Toen de tijd naderde dat Jezus van de aarde zou worden weggenomen,
ging Hij vastberaden op weg naar Jeruzalem.
Onderweg zei iemand tot Hem:
‘Ik zal u volgen waarheen u ook gaat.’
(Lucas 9,51 en 57)
OP WEG MET JEZUS
Dit stukje evangelie tekent een keerpunt in Jezus' leven. Hij trok door Galilea, riep zijn leerlingen, genas zieken naar lichaam en ziel, en schonk vergeving aan zondaars. Nu zal Hij naar Jeruzalem gaan, de plaats van zijn lijden en dood. Hij gaat Zijn opdracht voltooien ondanks de vijandschap, die Hij zal ontmoeten: de machtigen voelen zich bedreigd, omdat Hij een liefdevolle God predikt, en geen boeman. Jezus' weg van Liefde moet verworpenheid en vijandschap meebrengen. Hij is een bedreiging voor wie zich zelve zoekt. Daarom staat er: Jezus kiest vastberaden voor die weg, die de tegenstand niet vreest, maar als een kruis op zich neemt.
Bij de eerste afwijzing al, zijn de leerlingen verbolgen. Jezus wijst hen terecht: Hij komt niet met macht en vuur, maar is de lijdende Dienaar. Hij is niet gekomen om te vernietigen, maar om tot leven te wekken! Jezus misbruikt zijn macht niet, Hij vertrapt geen mensen, maar kiest bewust voor de liefde, die haar kruis draagt, ten einde toe, tot op Calvarie.
De weg van Jezus is geen gezapig tochtje. Wie Hem volgt, moet keuzes maken. Aan die drie mensen, die Hem willen volgen, stelt Hij strenge eisen. Laten we ze echter goed verstaan: gezin en vrienden zijn niet verkeerd. Maar Jezus wijst mensen af die vasthangen aan wat de liefde in de weg staat.
Meestal is er geen conflict tussen wat Jezus oplegt en wat menselijk schoon is. De liefde vraagt ons dat wij zorgen voor ons gezin, onze doden en onze vrienden. Wat Jezus wil, tonen wij juist door deze warme genegenheid.
Maar, uitzonderlijk, bij overdreven gehechtheid, kunnen wij niet liefdevol zijn. Dan vraagt de Heer ons te kiezen voor de liefde die zichzelf vergeet. De voorbeelden zijn extreem maar ze tonen ons: altijd moet de liefde voorrang krijgen. In de omstandigheden die het leven zelf aanbrengt, dienen wij steeds opnieuw, vastberadenenradicaal te kiezen voor die ene weg: de liefde, die zichzelf niet zoekt.
Het is niet makkelijk, maar … zo ging de Heer ons voor.
Ook ik wil Jezus volgen, Heer, en zijn manier van leven tot de mijne maken.
Maar vaak ontbreekt mij de durf om dat resoluut te doen en om alleen maar voor Jou en voor jouw droom te kiezen.
Doe mij dan geloven dat jij het goed met mij voor hebt en dat je mij alleen maar vrede en geluk wilt schenken.
Toen wij nog jong waren, was de tijd heel anders dan nu. Om maar een voorbeeldje te noemen: er was geen TV en we konden dus ook niet naar het EK-voetbal kijken. Maar in onze vrije tijd gingen we wel wandelen of fietsen, en ’s avonds praatten we urenlang. Meestal over heel gewone dingen, maar soms gebeurde het dat iemand een dieper onderwerp ter sprake bracht … en dan bleven we daarover doorbomen.
Zo is het stukje evangelie vandaag. Jezus had weer eens een lange dag gewandeld met zijn vrienden. Omdat Hij ook al heel wat wondere dingen gezegd en gedaan had, wist Hij dat de mensen, achter zijn rug, over Hem praatten. En dan vraagt Hij: ‘wat zeggen de mensen zoal over Mij.’
Wij zijn daar ook wel nieuwsgierig naar om te weten wat de mensen over ons denken. Het is dus nog maar eens een situatie die we ons gemakkelijk kunnen voorstellen … maar het gesprek neemt algauw een onverwachte, diepe wending en vraagt een groot geloof.
Evangelie: Lucas 9,18-24
Hij stelde hun de vraag: `Wie zeggen de mensen dat Ik ben?'
`En jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben?'
Petrus antwoordde:
`De Messias, die door God gezonden is.'
ELKE DAG IN JEZUS’ SPOOR
Jezus en zijn vrienden waren al een hele tijd samen op weg. Meer en meer werden zijn vrienden ook geboeid door zijn persoon: Hij had al zoveel vreemde dingen gezegd en gedaan. En dan stelt Jezus plots die bijzondere vraag: `Wie denken jullie dat Ik ben?' En Petrus antwoordt daarop: `Gij zijt de Messias, die door God gezonden is.' Of in eenvoudige woorden: ‘Jij bent iemand die door en door van God doordrongen is.
Ook in ons leven is die vraag weleens opgekomen: ‘Wie is die Jezus nu eigenlijk?’ Op school hadden we het juiste antwoord geleerd: ‘Jezus is de Messias.’ En wellicht begrepen we dat helemaal niet, zoals ook Petrus de diepe inhoud van zijn antwoord wel niet verstaan zal hebben.
Hoe moeten we dat inderdaad verstaan? Hoe is Jezus die Messias, die helemaal van God doordrongen is? Daar gaat Jezus vandaag zelf op in. Hij zegt dat Hij door de mensen verworpen zal worden en veel zal moeten lijden. Pas daarna, in de verrijzenis, zal Hij tot zijn volle heerlijkheid komen. Het antwoord van Petrus was dus wel juist: ‘Jezus is de Messias’ Maar Petrus moet dat woord nog beter leren begrijpen. De Messias is Diegene die uit liefde zijn kruis opneemt en in het lijden ten einde toe gaat. Zozeer is Hij doordrongen van Gods liefde!
Ook voor ons moet dit het beeld zijn van de Messias Jezus. Wij weten immers hoe Hij concreet die weg gegaan is. Dit is de juiste voorstelling van onze Heer Jezus: Hij die uit liefde zijn lijden opneemt, ten einde toe!
Wie in deze Jezus gelooft, zal ook dezelfde weg moeten gaan en in zijn spoor treden. Hij vraagt van ons – zijn leerlingen vandaag – dat ook wij het kruis dat de liefde altijd meebrengt op te nemen.
De liefde is vanzelfsprekend de diepste vreugde in een mensenleven – maar echte liefde kan nooit zonder lijden. Hoe meer je van iemand houdt, hoe meer je ook gekwetst kan worden. En daarom zegt Jezus vandaag heel terecht: `Wie achter Mij aan wil komen, moet zichzelf vergeten, dagelijks zijn kruis opnemen en Mij volgen.’
Alleen zo kunnen we de volle vreugde, het volle Leven vinden.
‘Over eigenwaan en mededogen’ staat er vandaag bovenaan ons misblaadje. Het zijn woorden die we niet dikwijls gebruiken, en toch zijn ze belangrijk. ‘Eigenwaan’ dat is verwaandheid. Zelfvoldaan zijn. We kennen dat wel: ‘Wat ben ik toch een goede mens. Als er meer mensen waren zoals ik, de wereld zou nogal wat beter zijn.’ Straks, in het evangelie zien we zo iemand, een farizeeër, een zekere Simon, die door en door overtuigd is van zijn eigen goedheid. ‘Zoals ik, zo zijn er niet veel!’
We zien ook iemand anders, een vrouw die zich door en door ellendig voelt. Jarenlang heeft zij verkeerd geleefd, een zondares wordt zij genoemd, en haar naam wordt niet vermeld. Na al die jaren heeft zij alle moed verloren. Ten einde raad gaat zij naar Jezus toe, schreiend van miserie.
Simon, de farizeeër, wrijft zich in de handen: hij is fier op zichzelf. En de mensen zullen weer eens kunnen zien hoe voortreffelijk hij wel is. En hij is ook nieuwsgierig: ‘wat gaat er nu gebeuren? Wat zal Jezus doen?’
Maar opnieuw is de houding van Jezus heel anders. Hij ziet het leed van die vrouw en voelt mee met haar verdriet, ook al is het allemaal haar eigen schuld. En hij schenkt vergiffenis … dat is mededogen.
Evangelie: Lucas 7, 36-50
‘Huilend ging ze achter Hem staan, bij zijn voeten.’
‘Daarom zeg Ik u dat haar vele zonden vergeven zijn,
want ze heeft veel liefde betoond.
Maar aan wie weinig wordt vergeven, heeft weinig liefde.'
‘HUIL MAAR NIET’
Alweer een tafereeltje uit het dagelijkse leven dat we ons gemakkelijk kunnen voorstellen. Een feestmaal, en drie mensen in de kijker: Jezus, de zondares en Simon, de zelfvoldane gastheer, die overtuigd is van zijn eigen goedheid.
Zou Jezus een profeet zijn? Zeker niet, zegt Simon: een profeet veroordeelt mensen omwille van hun zonden. Bij die vrouw is die zonde toch duidelijk! En Jezus doorziet dat niet eens en hij veroordeelt haar niet.
Maar misschien WIL Jezus niet veroordelen omdat Hij verder kijkt: Hij WIL de goedheid en de liefde zien. Om de zonde op te merken moet je geen profeet zijn! Iedereen ziet die wel – en roddelt er ook wel over – want de zonde steekt de ogen uit. Maar het goede WÍLLEN zien, dat is uitzonderlijk!
Bij Simon zien wij dan de echte zonde. En zoals zo dikwijls gebeurt, wordt die netjes weggemoffeld in een deftige manier van doen. Simon veroordeelt zonder genade, omdat hij zo vol is van zichzelf. En daardoor vergeet hij dingen, die normaal en goed zijn: water gieten over de bestofte voeten van de gast, hem omarmen, reukwerk aanbieden ...
Het einde van het verhaal is dan ook verrassend en rijk aan inhoud, zelfs vandaag nog: de zondares blijktde echte leerling van Jezus. Niet omwille van haar zonden maar omdat zij zonder ophouden weentom haar manier van leven. Zij voelt zich ellendig en hunkert naar eerlijkheid en zo komt zij bij Jezus, schreiend van miserie en vol van berouw.
En daardoor toont zij haar grote, overvloedige liefde: de voeten van Jezus wast ze met haar tranen en zalft ze, terwijl Simon, de man van de schone schijn, de goedheid en de liefde verleerd heeft, omdat hij zo overtuigd is van zijn eigen volmaaktheid. Zij echter weet dat zij zwak is, en zo kan zij openstaan voor de milde barmhartigheid van Jezus.
De harde woorden zijn voor Simon, omdat hij zo vol is van zichzelf. De mildheid, de barmhartigheid echter is voor de vrouw, die weet dat zij een mens is, die weleens tekortschiet, net zoals dat ook bij ons gebeurt, net zoals wij mededogen nodig hebben.
Als we naar ons misblaadje kijken, dan zien we een foto, die heel duidelijk is: een bejaarde vrouw, die geholpen wordt door twee verzorgenden. Dat zien we hier soms ook wel in het rusthuis. En misschien denken we wel: dat is toch een beetje ouderwets, want nu hebben we een rollator of een rolstoel.
En daaronder staan dan die magische woorden: ‘Ik zeg je: sta op’. En dan denken we misschien: ‘Als Jezus dat ook eens tegen mij wilde zeggen! Dat ik opnieuw kan rechtstaan en zelf gaan’. Het is goed verstaanbaar dat we zo zouden denken en dat we dit zouden wensen.
Maar in de mis van vandaag ligt er een andere klemtoon. Jezus toont ons in het evangelie dat Hij met mensen begaan is. En Hij vraagt aan ons hetzelfde. Hij vraagt ons om barmhartig en zachtmoedig naar mensen toe te gaan, als zij gebukt gaan onder een groot verdriet:
mee-levend, mee-lijdend, mee-dragend ...
Zo zeggen ook wij als het ware, net als Jezus: ‘Mijn vriend, ik zeg je, sta op.’
Evangelie: ‘De jongeling van Naïn (Lucas 7,11-17)
‘HUIL MAAR NIET’
Bij dit stukje evangelie – Jezus die een dode jongen weer tot leven wekt – denken we meteen: ‘Wat is daar eigenlijk gebeurd? Kan dat wel?’ Het is een verkeerde vraag. Het evangelie is geen krant of verslag. Het vertelt verhalen om Jezus te leren kennen en ons zo tot geloof te brengen. Daarover gaat het: wat wil Lucas ons over Jezus bijbrengen?
Lucas heeft in heel zijn evangelie één groot thema: dat Gods liefde uitgaat naar ‘alle’ mensen, in het bijzonder, naar kleinen en zwakken’. Zo vinden we bv. alleen bij Lucas het verhaal dat de geboorte van Jezus eerst aan eenvoudige herders werd verkondigd. Matteüs geeft hier een andere klemtoon door te vertellen van de drie wijzen of magiërs die het kind komen aanbidden en geschenken geven
In het verhaal van vandaag ligt de klemtoon op het medelijden van Jezus met de weduwe. Getuige de korte zinsneden: `Huil maar niet' en ‘Hij gaf de jongen weer aan zijn moeder. Bij de Joden van toen werden weduwen aan hun lot overgelaten. Zij waren de kleinsten en de armsten van het volk. Bovendien werd de vroege dood van een kind gezien als een straf van God. Een weduwe, die haar enig kind verloor, die was dus totaal verworpen.
Maar Jezus is anders! Hij leeft mee. Hij troost haar en geeft haar haar zoon terug. ‘Sta op!’, zegt Hij want Hij is de Heer die leven geeft.
Jezus toont ons dat God geraakt wordt door het leed van de mensen. Dat God zich ontfermt om kleine mensen. En dat Hij het leven wil en niet de dood.
Lucas wilde ons niet zeggen dat Jezus een grote wonderdoener was, maar wel dat God begaan is met zijn mensen, in het bijzonder met diegenen die verstoten worden: de kleinen, de zwakken, de rechtelozen.
En ook dat God echt leven kan geven! Niet door wonderen, maar door ons hart en door onze handen. Een oude film zei: ‘God heeft mensen nodig.’ Inderdaad: God heeft ons nodig om zijn hart en zijn handen te zijn in onze wereld. En om op die manier wonderen te doen, mensen op te wekken en leven te geven.
Misschien waren we wel eens bij de uitvaart van iemand over wie niets moois te zeggen viel. We kregen dan het gevoel: hoe arm is dit leven. Hij hield van niemand en niemand hield van hem. Hij haatte de anderen en hij gebruikte ze alleen maar voor zijn eigen geluk, dat hij toch nooit vond. Hij bleef alleen. Hij was er voor niemand en niemand was er voor hem.
En wij kennen ook de begrafenissen van goede mensen. Dan zien we allen, die van hen liefde hebben gekregen, en die er ook liefde aan geschonken hebben, en wij prijzen dan die goedheid, die warmte, die tederheid.
Daarom blijft het feest van het Heilig Hart betekenisvol. Niets, maar dan ook niets, is ons leven waard, zonder de liefde. In het licht van de liefde komt al de rest op de tweede plaats.
Wij weten alleen dat juist die liefde, gegeven en gekregen, bepalend is voor de waarde, de zin en de inhoud van ons leven. Het enige waar het op aankomt … en van deze liefde mogen wij geloven, dat zij sterker is dan de dood. En daarom bidden wij: ‘Heer Jezus, maak ons hart gelijk aan het Uwe!’
(gedeeltelijk geïnspireerd door een gedachte van Dietrich Bonnhoeffer)
--- --- ---
Geef ons een gemoed dat voor U ontvankelijk is…
Erbarm U over ons streven,
dat wij onder uw ogen
in liefde en geloof,
rechtvaardigheid en ootmoed,
U mogen volgen,
in zelftucht en trouw en moed,
en U ontmoeten in stilte.
Geef ons een zuiver gemoed,
dat wij U mogen zien,
een nederig gemoed,
dat wij U mogen horen,
een liefdevol gemoed,
dat wij U mogen dienen,
een gelovig gemoed,
dat wij U mogen loven.
U, die ik niet ken
maar aan wie ik toebehoor.
U, die ik niet begrijp
maar die mij hebt gewijd
aan mijn eigen lot.
U!
Dag Hammarskjöld
(Dag Hammarskjöld was secretaris-generaal van de Verenigde Naties van 10 april 1953 tot 18 september 1961 toen hij stierf als gevolg van een vliegtuigongeluk tijdens zijn vredesmissie in Congo)