Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
06-06-2010
ALS BROOD, GEGEVEN EN GEBROKEN
ALS BROOD, GEGEVEN EN GEBROKEN
Zusters en Broeders,
Zelf heb ik van de Heer de overlevering ontvangen
die ik u op mijn beurt heb doorgegeven:
dat de Heer Jezus in de nacht waarin Hij werd
overgeleverd,
een brood nam, het dankgebed sprak,
het brood in stukken brak en zei:
`Dit is mijn lichaam; het is voor jullie.
Blijf dit doen om Mij te gedenken.'
Na de maaltijd zei Hij zo ook van de beker:
`Deze beker is het nieuwe verbond door mijn bloed.
Blijf dit doen om Mij te gedenken,
telkens wanneer jullie eruit drinken.'
Telkens als u dus dit brood eet en uit de beker
drinkt,
verkondigt u de dood van de Heer totdat Hij komt.
(uit de eerste brief aan de
Korintiërs 11,23-26)
Vandaag vieren
wij dat Jezus in tekenen van brood en wijn bij ons wil blijven. Neemt en eet,
dit is mijn lichaam. Het zijn woorden van intens geloof, niet alleen voor een
vrome eucharistie of een stille, intieme aanbidding. Het zijn vooral woorden
van geloof die beleefd moeten worden in ons dagelijkse leven.
Als wij daar
niet delen van onszelf, zijn het enkel loze woorden in de wind. Ons hele leven
moet doordrongen worden door die woorden van Jezus: Dit is mijn lichaam, dat
voor u gegeven en gebroken wordt.
Sacramentsdag is het feest van Jezus, die gegeven
en gebroken wordt: Jezus is zich ten volle bewust van zijn zending en in volle
overgave blikt hij vooruit op zijn lijden, zijn kruis, zijn gegevenheid tot het
uiterste.
De oorsprong van dit feest ligt in de woorden van
Jezus bij het Laatste Avondmaal. In die zwaar geladen sfeer van het laatste
samenzijn werden zij voor het eerst uitgesproken. We kennen de feiten: Jezus
nam wat brood, en brak het, en gaf een stuk aan elkeen. We kennen ook de
woorden: Dit is mijn Lichaam, dat voor u gegeven en gebroken wordt.
Toen Jezus deze woorden sprak, dacht hij aan de
komende uren: wat ik hier met dit brood doe breken en delen dat zal nu ook met mij gebeuren.
In een simpel gebaar toont Jezus: Ik zal gemarteld worden en gekruisigd. Ik
zal gegeven en gebroken worden totterdood. Want hiertoe ben ik in de wereld
gekomen, niet zomaar, maar opdat alle mensen leven zouden hebben, en wel leven
in overvloed.
Het gebroken brood zegt ons nog meer. Ook jullie
zijn hiertoe geroepen. Als je ten einde toe mijn weg wil gaan, als je echt wil
leven voor het Koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan zal geen aardse
roem je deel zijn. Wat de machten van het kwaad met Mij gaan doen, zal ook met
jullie gebeuren. Dat vraag ik jullie: om ten einde toe mijn weg te gaan,
gegeven en gebroken. Opdat ooit de gerechtigheid van God het moge halen op de
machten van kwaad en onrecht, die zo welig tieren. Opdat mensen, die arm zijn, hier
en elders, wereldwijd, leven mogen vinden in overvloed.
Zo is Sacramentsdag en eigenlijk elke eucharistie
een bewogen herinnering aan wat toen gebeurd is. Maar er is meer: in elke
eucharistie aanvaarden wij, in volle overgave, hoe schamel wij ook zijn,
telkens opnieuw onze eigen roeping om zo te leven: Hem achterna. Desnoods
gegeven en gebroken.
Er was eens een
grote groep mensen bijeen gekomen
en toen riep
Jezus zijn leerlingen bij zich en zei:
Ze zijn belust op de voornaamste zetels in de synagoge,
en op de ereplaats bij het feestmaal.
Die mensen zijn het,
die de huizen van de weduwen verslinden
en voor de schijn lange gebeden opzeggen.
Over hen zal een bijzonder streng oordeel geveld worden.
Hij ging tegenover de offerkist zitten
en keek toe hoe de menigte er kopergeld in wierp.
Hij zag ook dat veel rijken er veel in gooiden.
Er kwam ook een arme weduwe, die er twee muntjes in
gooide,
ter waarde van een cent.
Hij riep nu zijn leerlingen bij zich en zei tegen hen:
Ik verzeker jullie,
die arme weduwe offerde meer dan al die anderen.
Want allemaal gooiden ze er iets in van hun overvloed,
maar zij gaf van haar armoede
alles wat ze had, alles waar ze van moest leven.
(Marcus 12,38-44)
Jezus stelt de verwaandheid en de schone schijn van heel
wat hooggeplaatste dames en heren naast het gedrag van een arme weduwe, die door en door nederig en bescheiden is. Eens te meer spreekt Hij harde woordenover de tomeloze
zucht naar macht en de blinde drift naar eer en voordeel, van zovelen, die zich meer en beter achten dan de
andere, gewone mensen. Maar ontroerend teder
en liefdevol zijn zijn woorden over de mildheid van een kleine vrouw zonder
aanzien. Die
woorden werden niet door iedereen in dank aanvaard.
Liefde kan echt gemeend of vals zijn. Gaat het om sentiment,
dat zichzelf koestert, of is er sprake van liefde, die belangeloos en
zelfvergeten is? Zo is het met de twee penningskes van die kleine weduwe. Dit
ontroerend gebaar staat los van elk sentiment, maar is een liefde, die zichzelf
vergeet voor God en de medemens.
De gezindheid waarmee wij geven, heeft meer belang dan de
omvang of de grootte. Ouders zijn vertederd door het veldbloempje of de
tekening van hun kind omwille van de liefde die erin steekt. De liefde, die in
een gebaar vervat ligt, maakt de rest bijkomstig. Wie mee leeft, mee voelt en
mee lijdt, zit niet te rekenen en meet zijn mildheid niet af. Zo iemand kan ook
iets afstaan van wat hij zelf nodig heeft.
Dat kan weer wereldvreemd en bovenmenselijk lijken, maar het
is niet zo. Godsdienst is geen topsport voor supermensen. Jezus is niet uit op
sensatie: hij spreekt voor gewone mensen. Zelf moeten we eerlijk nagaan wat we
aankunnen. Deze oproep van liefde geldt niet alleen voor elk van ons apart: ook
als kerk moeten wij ons kritisch durven bevragen. Getuigen wij, als Kerk,
genoeg van het Woord van God, dat leven geeft, of vergeten wij dat Woord, en
zijn wij bezig met diplomatie, berekening en aardse zekerheden?
Er zijn ontzettend veel goede mensen, doorgaans ongezien,
die in hun dagelijkse leven echt kerk zijn. Maar het blijft een feit dat vele
mensen het moeilijk hebben met die Kerk, omwille van haar macht, rijkdom,
diplomatie en berekening. Die grote Kerk kunnen wij niet veranderen; het stukje
kerk dat wij zelf zijn, daar hebben wij wel greep op. Laten wij proberen zelf
als echte gelovigen te leven, in alle eenvoud en zonder veel grote woorden.
Vorige maandag, 31 mei, en ook reeds op 6 april werd de
volledige tekst van dit prachtige gedicht van Michel van der Plas gegeven.
Vandaag een uitnodiging om even te mediteren over de eerste strofe, die in
enkele rake beelden de kindertijd tekent van zoveel mensen. Meer dan
waarschijnlijk vinden we in de ervaringen van de dichter ook heel wat, dat onze
eigen kindertijd oproept. Ongetwijfeld zullen lezers van een zekere leeftijd
bij de overweging van deze strofen met enige nostalgie terugdenken aan hun
eigen kindertijd, zoveel jaren her.
In de warme geborgenheid van het diep gelovige gezin
binnen, tot tweemaal toe herhaald in de eerste versregel was Jezus altijd
aanwezig, zodanig zelfs dat hij familie was. Er werd immers, ook thuis, uit
het boek voorgelezen, waarin al die mooie verhalen over hem stonden.
Elke tijd van het jaar was er wel een feest dat naar hem
verwees: de tederheid van Kerstmis evenzeer als de harde dagen van zijn lijden
en zijn kruisdood. Hij stierf wel telkenjare maar telkenjare was er ook Pasen.
Maar meer nog dan die jaarlijks weerkerende feesten woonde
hij binnen de muren van het ouderlijk huis. Vader en moeder, allicht elk op hun
eigen wijze, waren zo gelovig, dat hun aanwezigheid alleen al volstond om Jezus
nabij te brengen. Er waren zovele, heel kleine, heel dagelijkse rituelen
binnenskamers: het kruisje voor het slapengaan en zelfs het kruisje dat moeder
vluchtig sloeg, telkens zij een vers brood aansneed, het vrome gebed, de oogjes
toe, voor en na het eten.
Ook buitenshuis woonde hij tussen de mensen, in het Latijn
van de mis van toen, en voor een kind zeker in het speelse klingelen van de
belltejes, bij het Sanctus, de consecratie en het gewijde ogenblik van de
communie, nuchter genuttigd voor dag en dauw.
Christus, zijn plechtige naam, klonk hard in de oren, maar
bij een bezoek aan een abdij verdween die gestrengheid en werd alles anders,
zachter, gehuld in een warme waas van zoete tederheid, als monniken in hun
sobere gregoriaans over Jezus zongen. De woorden waren onverstaanbaar, de
melodie alleen ademde een aanlokkelijke betovering. Het was muziek voor de
oren, muziek voor het hart.
En zo werd hij een hartsvriend, binnenskamers, evenzeer als buitenshuis.
Alles sprak van hem, overal was hij hoewel onzichtbaar lijfelijk aanwezig.
Hij hoorde erbij, overal, altijd. Je kon hem wel niet zien, maar het was alsof
je hem in levende lijve kon voelen.
Maar kind blijf je niet, je wordt groter, de wereld wordt
ruimer, en de eerste twijfel rijst. Was hij wel meer dan een broze illusie, zo
deugddoend weliswaar, maar was hij wel meer dan een mooi bedrog? Was de warmte
die je binnenin voelde wel meer dan de reuk van de kaarsen en het speelse
dansen van de vlammetjes? En bovenal: het was zo goed om allen samen zo rustig
samen te zijn, je werd er warm van binnenin en je dacht spontaan dat die warmte
van hem uitging. Maar was die warmte van binnen wel meer dan de warmte van het
ingetogen samenzijn?
't Kruiske
t Eerste dat mij
moeder vragen
leerde, in lang verleden dagen,
als ik hakkelde, ongeriefd nog van woorden, t was, te gader bei
mijn' handtjes doende: "Vader,
geef me 'en kruisken, als t u belieft!"
k Heb een kruiske
dan gekregen,
menig keer, en wierd geslegen
op mijn' kake, zacht en zoet...
Ach, ge zijt mij, bei te gader,
afgestorven, moeder, vader,
t geen mij nu nog leedschap doet!
Maar, dat kruiske, t
is geschreven
diep mij in den kop gebleven, teeken van mijn erfgebied;
die den schedel mij aan scherven
sloege, en hiete
t kruisken derven,
nog en hadd' hij t kruisken niet!
In die tijd trad een
schriftgeleerde op Jezus toe
en legde Hem de vraag voor:Wat is het allereerste gebod?
Jezus antwoordde:Het eerste is:
Hoor, Israël!De Heer onze God is de enige Heer.
Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart,
geheel uw ziel, geheel uw verstand en geheel uw kracht.
Het tweede is
dit:
Gij zult uw naaste beminnen als uzelf.
Er is geen ander gebod voornamer dan deze twee.
Toen zei de schriftgeleerde tot Hem:
Juist, Meester, terecht hebt Ge gezegd:
Hij is de enige en er bestaat geen andere buiten Hem;
en Hem beminnen met heel zijn hart,
heel zijn verstand en heel zijn kracht
en de naaste beminnen als zichzelf,
dat gaat boven alle brand- en slachtoffers.
Omdat Jezus zag dat hij wijs gesproken had zei Hij hem:
Gij staat niet ver af van het Koninkrijk Gods.
En niemand durfde Hem nog een vraag te stellen.
(Marcus 12,28b-34)
Alweer bekende
woorden. Zo vaak gehoord, zo dikwijls al gezegd. Jezus vraagt een grondhouding,
een diepe keuze van ons hart, die ons dagelijkse leven richting geeft. Zo
verschilt Hij wezenlijk van de oude Joodse wet met zijn talloze geboden en
verboden. Juristen, advocaten en rechters vitten over punten, kommas en
procedures. Haarklieverijen die de grond van de zaak wegmoffelen. Het recht
dient niet altijd de gerechtigheid, laat staan de goedheid en de liefde, maar
vaak alleen het eigen gelijk.
Hoe anders is Jezus
in zijn rechtlijnigheid. Eén grondhouding van het hart, één gebod, één wet: de
liefde. Een liefde, die tegelijk op God gericht is en op de evenmens,
belangeloos en zelfvergeten. Dat is niet wereldvreemd of bovenmenselijk: God
vraagt van ons geen onmogelijke dingen. Godsdienst is geen soort van topsport
om de eerste, de grootste of de snelste te zijn in de liefde. Hij is zeer
menselijk in zijn vraag: dat wij, naar eigen best vermogen, proberen liefdevol
te leven.
Zo laat Hij een
grote vrijheid aan ons eigen eerlijk oordeel, aan ons eigen geweten. Hij vraagt
van ons dat wij, in elke concrete situatie, zelf op een eerlijke manier
uitmaken wat goed en liefdevol is. De richtlijn is allesomvattend; zij geldt
altijd en overal. Maar de toepassing kan erg verschillen, omdat onze levens zo
verschillend kunnen zijn, van mens tot mens, van dag tot dag. Aan ons om in te
zien wat hier en nu goed en liefdevol is. Dit is geen alibi voor egoïsme;
integendeel het vraagt van ons dat wij in ons gewone leven vindingrijk zouden
zijn, begaan met de vraag: wat zou Jezus doen, hier en nu?
In die dagen kwamen er Sadduceeën bij Jezus;
dezen houden dat er geen verrijzenis bestaat.
Ze legden Hem daarom de volgende kwestie voor:
Meester, wij zien bij Mozes geschreven staan:
Als iemands broer sterft
en een vrouw achterlaat maar geen kinderen,
dan moet zijn broer die vrouw nemen
om hem een nageslacht te geven.
Nu waren er eens zeven broers.
De eerste nam een vrouw,maar liet bij zijn dood geen kinderen na.
Toen nam de tweede haar,maar ook hij stierf zonder kinderen,
zo ging het ook met de derde; kortom,
geen van de zeven liet kinderen na.
Het laatste van allen stierf ook de vrouw.
Bij de verrijzenis, wanneer zij opstaan,
van wie van hen zal zij dan de vrouw zijn?
Alle zeven toch hebben haar tot vrouw gehad.
Jezus antwoordde:Zijt gij niet op een
dwaalspoor,
juist omdat gij nóch de Schrift, nóch Gods macht kent?
Wanneer de mensen uit de doden opstaan,
huwen zij niet en zij worden niet ten huwelijk gegeven,
maar zijn ze als engelen in de hemel.
En wat de doden betreft,hebt ge in het boek van Mozes niet gelezen,
waar het gaat over de braamstruik,hoe God tot hem zei:
Ik ben de God van Abraham,
de God van Isaäk en de God van Jakob?
Hij is geen God van doden maar van levenden.
Ge verkeert in grote dwaling.
(Marcus 12,18-27)
Tegenover dit vreemde verhaal, dat eigenlijk handelt over de
verrijzenis van de doden, zou ik willen verwijzen naar het doopritueel.
Doorgaans wordt bij een doopsel een stukje uit het evangelie gelezen, waarin
Jezus zegt: Word als kinderen. De betekenis van deze tekst kan ons helpen om
de woorden van vandaag beter te verstaan.
Als klein kindje kan je niet veel zelf doen, je bent geheel
afhankelijk: je moet eten krijgen, papa en mama moeten je kleertjes helpen
aandoen, er is eigenlijk niets dat je zelf kan : maar je weet vanzelf dat je op
andere mensen mag rekenen. Je weet vanzelf dat je op andere mensen mag
vertrouwen.
Jezus steekt een vermanende vinger omhoog, om grote mensen
op een fout te wijzen; dat ze gemakkelijk denken, dat ze alles kunnen. Dat is
hoogmoed, overmoed. Daarom zegt Hij: Word als kinderen! Hij bedoelt daarmee
niet dat ze opnieuw luiers moeten aandoen, of de papfles krijgen. Hij bedoelt
iets heel anders: Kijk, grote mensen: zoals kinderen heel veel niet zelf
kunnen doen, zo is het ook met jullie: je mag dan nog zoveel kunnen, er blijven
altijd dingen, waar je niets aan kan veranderen. Doodgaan is zo iets. Daar
kunnen we niets aan veranderen. En net zoals de kinderen, moet je dan weten,
dat je op Iemand kan rekenen, en die Iemand is God. Die heeft je tot leven
geroepen en die zal je ook nadien niet in de steek laten.
Doodgaan is een vorm van verdriet, misschien wel de ergste.
En verdriet wordt genezen, als er iemand meeleeft. Zo is het ook met sterven:
we mogen geloven dat God met ons meeleeft. Daarom zal Hij ons ook niet in de
steek laten, als we dat grootste verdriet meemaken. Hij zal ons opnemen bij Hem
in de hemel.
Hoe die hemel er uitziet, moeten we niet proberen te denken.
Vroeger zei men aan de kinderen: daar eten ze rijstpap met gouden lepeltjes.
Daar is natuurlijk niets van aan. Het is alleen maar een manier van spreken, om
te zeggen dat we daar voorgoed en volop in vreugde en geluk zullen leven.
Mogen wij dat geloven? Jezus heeft daar veel over verteld in
vele beelden heeft Hij daarover gesproken, en wellicht is Hij het meest
geloofwaardig, omdat Hij één en al Liefde is, in woord en daad. Daarom mogen we
Hem geloven op zijn woord, ook als we dat niet helemaal kunnen begrijpen.
In die
tijd stuurden de hogepriesters, schriftgeleerden en oudsten
enkele Farizeeën en Herodianen op Jezus af
om Hem vast te zetten.
Dezen kwamen bij Hem met de vraag:
Meester, wij weten dat Gij oprecht bent en U aan niemand stoort,
want Gij ziet de mensen niet naar de ogen,
maar leert de weg van God in oprechtheid.
Is het geoorloofd belasting aan de keizer te betalen of niet?
Zullen we hem betalen of niet betalen?
Maar Jezus die hun
huichelarij doorzag, antwoordde:
Waarom probeert ge Mij te vangen?
Geef Mij een tienling, dan zal Ik eens zien.
Zij deden het.
Jezus vroeg hun nu:
Van wie is deze beeldenaar en het randschrift?
Ze antwoordden:Van de keizer.
Daarop sprak Jezus tot hen:
Geeft dan aan de keizer wat de keizer toekomt
en aan God wat God toekomt.
En ze stonden verwonderd over Hem.
(Marcus 12,13-17)
Dit stukje evangelie toont veel kwade wil: de
tegenstanders van Jezus willen Hem vangen in zijn eigen woorden, en zijn
geloofwaardigheid wegnemen. Daarom beginnen ze vleiend, en dan stellen ze een
vraag, die schijnbaar niet kan beantwoord worden zonder gezichtsverlies. Wat
Jezus ook antwoordt: het zal wel altijd verkeerd uitgelegd kunnen worden.
Maar Jezus doorziet hun valsheid en noemt hen op
de man af: huichelaars. Toch zoekt Hij
niet te ontsnappen, Hij geeft een antwoord, dat eigenlijk zeer duidelijk is als
we er even over nadenken: Geef aan de keizer wat aan de keizer toekomt, en
geef aan God wat aan God toekomt. Jezus wijst zo op de rol van ons eigen
geweten in onze dagelijkse handelingen.
De keizer staat voor het burgerlijke gezag: wat
mogen gezagsdragers eisen? Zonder aan politiek te doen, mogen we toch zeggen
dat Jezus ons opdraagt om een eerlijke houding aan te nemen in politieke zaken.
Waar het onrecht manifest is, in eigen land, of op wereldvlak, mag ons dat niet
koud laten. Als de groten der aarde misbruik maken, mensen uitbuiten, en de
meest evidente mensenrechten schenden, mogen wij niet onverschillig blijven.
Maar geef ook aan God wat aan God toekomt. God
vraagt dat wij, naar best vermogen, voor iedereen betrachten wat rechtmatig is,
dicht bij ons maar ook op wereldvlak. In eigen land en in de wereld moet elke
vorm van onrecht diefstal genoemd worden.
Als Kerk moeten wij geen wereldse macht vormen,
die concurreert met de politieke macht. Maar wij moeten wel de politieke
machthebbers durven beoordelen vanuit de
weg en de waarden van Jezus. Geen partijpolitiek dus, die ons opgelegd wordt,
wel een persoonlijke opdracht in geweten:
-
met woord en daad opkomen
voor waarheid en rechtvaardigheid,
-
en ook de moed hebben om
uitbuiting, misbruiken en onrecht aan te klagen.
Als we dit ernstig nemen, zullen we wel eens meer
tegenstroom moeten roeien, maar zo is het nu eenmaal. Jezus heeft ons geen
gemakkelijke weg, maar wel een behouden thuiskomst beloofd.
De voorbije maanden werd op deze
blog dagelijks een overweging geplaatst, die aansloot bij de lezingen in de
eucharistie van de dag. Dit was evenwel niet het oorspronkelijke opzet, maar is
door omstandigheden zo geworden.
Vanaf vandaag wordt het originele
opzet opnieuw opgenomen, zoals dat ook in de titel en de ondertitel van de blog
vermeld wordt: Doorheen de dagen Ervaringen besproken. Binnen het raam
van dit opzet was er voorheen reeds het verslag van mijn reis naar Bahia, in
het Noordoosten van Brazilië. Dit verslag is overigens nog steeds beschikbaar
in het archief van deze blog, met name in de periode tussen 12 januari en 10
februari 2010.
Een nieuwe aansluiting bij het
originele opzet van de blog begint dan met een gedicht van de week: Christus,
van Michel van der Plas. Dit gedicht werd reeds eerder hier opgenomen, met name
op 6 april van dit jaar, dat was de dinsdag van de Paasweek.
Voor mij is het één van de
mooiste, zoniet het mooiste Christus-gedicht, dat ik ken. Misschien niet meteen
het gemakkelijkste om het bij een vlugge lezing meteen te waarderen, maar wel
met een rijke inhoud, die pas na enig herkauwen duidelijk wordt. Daarom zal dit
gedicht ook de volgende dagen regelmatig aan bod komen.
Bij de lezing van een gedicht is
het vanzelfsprekend altijd beter om zelf de inhoud te ontdekken. Ik hoef
niet te dicteren wat jullie dienen te vinden! Maar de ervaring heeft mij
geleerd dat het nuttig kan zijn om af en toe een eindje op weg te zetten. Voor dit
gedicht van Michel van der Plas zou ik dat op deze wijze willen doen.
Het gedicht handelt helemaal niet
over de historische Jezus of over de verheerlijkte Christus, maar wel over de
aanwezigheid van het geloof in Jezus tijdens drie grote perioden van een
mensenleven: kindertijd, puberteit en volwassenheid. Elke strofe bespreekt met
klare, rijke beelden een van deze perioden. Heel wat mensen zullen in een of
ander beeld een stukje uit hun persoonlijke geschiedenis vinden. Veel leesgenot
op je persoonlijke ontdekkingstocht!
P.S. Vanzelfsprekend zullen ook
in de toekomst meditaties over Bijbellezingen blijven verschijnen. Die behoren
nu eenmaal ook tot ervaringen doorheen de dagen!