Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
27-11-2010
ZONDAG 28 NOVEMBER - 2
ZONDAG 28 NOVEMBER 2010
ZOALS HET WAS IN DE DAGEN VAN NOACH
De advent is een innige tijd van heimwee naar Licht, in het donker van de dagen en het donker van ons leven. Het is een tijd van verstilling en meer toeleg op het bidden.
Maar ons binnenste binnen vertaalt zich in ons buitenste buiten. Daarom werkt Welzijnszorg al jaren aan: Armoede uitsluiten!
Zo is de advent een tijd van helen, binnenin een beetje genezen, en een tijd van delen, meer oog en openheid naar buiten.
Een tijd van hoop voor elke arme mens, die uitzicht mist, door wat dan ook: armoe en gebrek, of leegte binnenin. En misschien zijn wij zelf die arme mens wel: Arm, en beschaamd zo arm te zijn (M. Vasalis).
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen:
Zoals het was in de dagen van Noach,
zo zal het zijn wanneer de Mensenzoon komt.
Want zoals men in de dagen voor de vloed
alleen maar bezig was met eten en drinken,
met trouwen en uithuwelijken,
tot aan de dag waarop Noach de ark binnenging,
en zoals men niet wist dat de vloed zou komen,
totdat die kwam en iedereen wegnam,
zo zal het ook zijn
wanneer de Mensenzoon komt.
Dan zullen er twee op het land aan het werk zijn,
van wie de een zal worden meegenomen
en de ander achtergelaten.
Van twee vrouwen die samen aan de molen draaien,
zal de ene worden meegenomen
en de andere achtergelaten.
Wees dus waakzaam,
want jullie weten niet op welke dag jullie Heer komt.
Besef wel:
als de heer des huizes had geweten
in welk deel van de nacht de dief zou komen,
dan zou hij wakker gebleven zijn
en niet in zijn huis hebben laten inbreken.
Daarom moeten ook jullie klaarstaan,
want de Mensenzoon komt op een tijdstip
waarop je het niet verwacht.
(Matteüs 24,37-44)
De val van Icarus, het is een prachtig schilderij van Brueghel. Jammer dat de afbeelding zo klein is, want de schilder toont iets enigs: de grootste dingen worden achteloos voorbijgezien en het kleine alledaagse eist alle aandacht. Icarus heeft die grootse droom te vliegen maar valt uit de hemel. Toch gaat alles gewoon door. De man bij de ploeg hoort de plons, doch de kreet gaat verloren: voor hem is er niets gebeurd. Mensen op het schip zien de jongen, die neerstort, maar zij zeilen rustig door. En de zon blijft schijnen op de benen van de jongen die verdrinkt. Zoals het ging in de dagen van Noach, zo ging het toen Icarus uit de hemel viel, zo gaat het bij de komst van Jezus, vergeten en voorbijgezien. Er zijn wel dingen die meer belang hebben!
Jezus zegt om niet te leven alsof er niets aan de hand is. Het dagelijkse heeft zijn plaats, maar als het daarbij blijft, dan blijft het leven klein en arm. Daarom is het tijd om open te staan voor Hem die ons leven meer inhoud kan geven. Mensen reageren heel verschillend op de komst van de Heer. Twee mannen op dezelfde akker, twee vrouwen in hetzelfde huis: de éne doet gewoon voort, de andere verheugt zich om God, die dichtbij komt. De éne ziet alléén de banale kleinheid, de andere heeft oog voor het grootse dat gebeurt in daagse dingen. De éne sluit zich af, de andere laat God toe in zijn leven. Wie attent of waakzaam leeft, leeft met open oog en oor. Hij hoort en ziet ook meer vanuit zijn verlangen naar Gods komst in onze wereld en in ons leven, vanuit zijn verlangen naar de Emanuel, God in ons midden. Zo iemand is dan ook op elk ogenblik bereid om God in zijn leven te ontvangen.
Die komst van de Heer is meestal onopvallend, en onverwacht, zoals toen in Bethlehem. Maar Hij komt in zoveel vormen. Het lied heeft gelijk: Hij komt tot ons, gans onverwacht, in duizend, duizend dingen; Hij komt in 't morgenuur, in dauw van nieuwe dingen; Hij komt in heel de dag, in arbeid aan de dingen; Hij komt als 't avond is, in 't sterven van de dingen.
Advent en Kerst brengen telkenjare dat grote wonder weer voor ogen: omdat Hij niet ver wou zijn, is de Heer gekomen. Maar Hij staat midden onder ons als Hij, die wij niet kennen.
Laten wij dus attent zijn, opmerkzaam, luisterbereid en ge-hoor-zaam, want zijn liefde is ons nabij in duizend, duizend dingen.
Maar enkele weken geleden zei Jezus nog: Zal de Mensenzoon bij zijn komst geloof vinden op aarde?
hoe, terwijl de oudere mensen eerbiedig, vol hartstocht
op die wonderlijke geboorte wachtend, er altijd
kinderen zijn die niet per se wilden dat het gebeurde
schaatsend op een vijver
aan de rand van het bos;
zij vergaten nooit dat
zelfs het verschrikkelijke martelaarschap
zich moet voltrekken
ergens in een hoek
op een rommelige plek,
waar de honden doorgaan met hun hondse leven
en het paard van de beul
zijn onschuldige billen schurkt aan een boom.
Op Brueghels Icarus bijvoorbeeld,
zoals alles zich op zijn dode gemak
van de ramp afkeert ;
de man achter de ploeg
zou de plons gehoord kunnen hebben,
de verloren kreet
maar voor hem was het geen belangrijk fiasco ;
de zon scheen, zoals het moest,
op de witte benen
die verdwenen in het groene water ;
en het kostbare, fragiele schip,
dat iets merkwaardigs gezien moet hebben,
een jongen, die uit de hemel viel
moest ergens heen
en zeilde rustig door.
W.H. Auden.
BEKNOPTE TOELICHTING
Icarus (Latijn) of Ikaros (Grieks) is een figuur uit de Griekse mythologie. Hij wordt vaak genoemd in verband met zijn vader Daedalus.
Omdat Icarus en Daedalus door koning Minos gevangen worden gehouden op Kreta, bedenkt Daedalus een manier om te ontsnappen: hij bouwt vleugels van een houten raamwerk, veren en was.
Omdat de was niet mag smelten, waarschuwt Daedalus Icarus om niet te hoog en te dicht bij de zon te vliegen, maar ook niet te laag, omdat de vleugels te zwaar zouden worden van het zeewater.
In zijn enthousiasme wordt Icarus echter roekeloos; hij vliegt te hoog zodat de was toch smelt en hij neerstort in de Egeïsche Zee.
De restaurants op de Place du Maréchal Haig waren fel verlicht. Binnen barnstenen ijsbergen zaten opgepoetste mannen met hun opgepoetste vrouwen hun lichaam vol te proppen, zodat hun zielen konden doorgaan met ongehoorzaam te zijn aan God. Op de trottoirs wandelde een woud van synthetische concubines op jacht naar een vroege verdienste. In de duisternis leken hun gezichten op manen, die aan onzichtbare draden hingen, maar als de abbé dichterbij kwam, zag hij dat ze ook handen en benen hadden. De abbé bad in stilte een gebed voor hen, maar hij bad niet vurig, omdat hij dacht dat ze niet zo slecht waren als een heleboel vrouwen, die naar de kerk gingen. Abbé Gaston hoopte dat de Heer niet te slecht over de hoeren zou denken.
Het gebeurde niet dikwijls dat dergelijke vrouwen de abbé aanspraken, en wanneer ze dat deden antwoordde hij hun altijd hoffelijk, daar hij zich herinnerde hoe de Heer tot Maria Magdalena gesproken had. Hij was dus beleefd, toen een jonge vrouw, met een brandende sigaret in haar mond, tegen hem opbotste en zich verontschuldigde. Hij verontschuldigde zich ook en boog ernstig terug. Toen herkende hij haar:
Armelle, riep hij uit. Wat doe je hier in s hemelsnaam?
Het meisje was duidelijk geschrokken en uit haar humeur door deze ontmoeting.
Monsieur labbé, het is niets om U over op te winden, zei ze.
Maar dat is het juist wel, zei de abbé. Het is meer dan twee jaar geleden, dat ik je het laatst heb gezien. Toen hij haar bekeek, was de abbé verbaasd dat ze niet duur gekleed was. Ze droeg een goedkoop blauw mantelpak en een kunstzijden roze blouse, aan de hals vastgemaakt met een ijzeren broche. Armelle, meisje, moest het zó ver komen? vroeg hij.
Begin alstublieft niet tegen me te preken, Monsieur labbé, zei Armelle. Ze probeerde te glimlachen terwijl ze sprak, maar haar bleke gezicht stond treurig, en haar lippen, onder de pleister van de leugen, stonden eveneens droevig. U bent een goed mens en U bent altijd vriendelijk voor me geweest, en ik vind U heel aardig, maar ik geloof niet dat U begrijpt, wat ik heb moeten doorstaan.
Vertel het maar, zei de abbé zachtjes.
Er is niet veel te vertellen, zei Armelle. Moeder stierf. Ze liet heel weinig geld na. De begrafenis en de dokter moesten betaald worden. En toen werd ik bij Bisberot ontslagen..
Ik geloof dat ik t begrijp, zei de abbé. Maar de pastoor en abbé Moune? Hebben zij niet aangeboden om je te helpen?
Priesters beloven van alles, maar ze helpen zelden, zei Armelle.
Maar je hebt ze toch zeker verteld, dat je in moeilijkheden zat? zei abbé Gaston.
Ik heb t aan abbé Moune verteld, zei Armelle. Hij bood me tien francs aan en zei, dat hij voor me zou bidden.
Ik heb in mn hele leven nog nooit zo iets schandelijks gehoord, zei abbé Gaston. Tien francs! Maar waarom heb je niet geschreven om me dat te vertellen? Ik heb wel niet veel geld, maar ik zou je toch hebben kunnen helpen. Waarom heb je mijn brieven niet beantwoord. Je moet toch beseft hebben, dat ik me zorgen over je maakte?
Het spijt me, Monsieur labbé, werkelijk, zei Armelle. Maar Zuid-Amerika is een heel eind weg en in die tussentijd moest ik leven. En toen U schreef, schaamde ik me. Probeer het alstublieft te begrijpen.
De abbé begreep het maar al te goed. Considerate lilia agri quomodo crescunt: non laborant neque nent, had de Heer gezegd. Maar zelfs leliën op het veld zouden in Parijs niet kunnen groeien zonder te werken of te spinnen. Sint-Jan de Doper zou het moeilijk gevonden hebben om van sprinkhanen en wilde honing te leven op de Boulevard de Clichy. Heldendaden, die mogelijk waren in een zandwoestijn, waren praktisch onuitvoerbaar in een stratenwoestijn.
Wel, ik zal meer doen dan voor je bidden, zei de abbé. En ik zal je ook meer dan tien francs geven, zei hij, terwijl hij Armelles hand in de zijne nam en met een schok de afbladerende rose lak van haar nagels opmerkte. Het eerste wat ik ga doen, is jou mee naar huis nemen en je een goed maal geven. Daarna kunnen we plannen maken. Maar één ding is zeker en dat is, dat je met dit soort leven voor altijd breekt. Hij liet haar hand los, hing zijn stok over zijn arm en zette het mandje met de kat er in op de grond. Toen nam hij haar gezicht tussen zijn handen, zoals hij gewoon was te doen toen ze nog een kind was, en keek haar teder in de vermoeide ogen. 'Armelle, wat je gedaan hebt, is heel verkeerd, zei hij.
Ach, monsieur labbé, zei Armelle, ik weet t allemaal wel. Er lag moeheid op haar gezicht terwijl ze sprak, maar de abbé meende, dat er ook een zekere zachtheid te zien was.
En ik moet niet alleen voor jou een diner koken, zei de abbé, die probeerde haar te doen glimlachen. Ik moet ook nog koken voor Sint Franciscus Xaverius. Sint Franciscus Xaverius is mijn nieuw poesje, legde hij uit, terwijl hij naar het mandje op het trottoir wees, waaruit hernieuwd gemiauw opsteeg.
Het lachje, waarop de abbé gehoopt had, verbreedde zich over het gezicht van Armelle. Daardoor zag ze er erg jong uit.
ik ben gek op poesjes, zei ze. Mag ik hem alstublieft voor u dragen. t Is wreed om hem in die mand te houden.
Je zult hem stevig vast moeten houden, want anders loopt hij weg, zei de abbé, terwijl hij zich voorover boog om de mand open te maken. Het katje kronkelde zich toen hij het uit het mandje nam
maar toen had Armelle reeds de benen genomen en was verdwenen.
Bruce Marshall: De werkers van het elfde uur, pp. 87-89