Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
16-06-2012
ZONDAG 17 JUNI 2012
11de zondag B – 17 juni 2012
‘Terwijl de boer slaapt’
Tussen zaaien en oogsten ligt voor de boer een lange wachttijd, waarop hij minder greep heeft en waarin hij vooral moet vertrouwen op de groeikracht van het zaad.
Marcus roept ons op om vertrouwen te hebben in de innerlijke kracht van Gods Woord. En ook al zijn ons geloof en onze liefde nog zo klein als een mosterdzaadje, toch kan al iets zichtbaar worden van wat groeien kan: het Rijk van God op onze aarde.
In die tijd zei Jezus: ‘Het is met het koninkrijk van God als met een mens die zaad uitstrooit op de aarde: hij slaapt en staat weer op, dag in dag uit, terwijl het zaad ontkiemt en opschiet, ook al weet hij niet hoe. De aarde brengt uit zichzelf vrucht voort, eerst de halm, dan de aar, en dan het rijpe graan in de aar. Maar zo gauw het graan het toelaat, slaat hij er de sikkel in, omdat het tijd is voor de oogst.’
En hij zei: ‘Waarmee kunnen we het koninkrijk van God vergelijken en door welke gelijkenis kunnen we het voorstellen? Het is als een zaadje van de mosterdplant, het kleinste van alle zaden op aarde wanneer het gezaaid wordt. Maar als het na het zaaien opschiet, wordt het het grootste van alle planten en krijgt het grote takken, zodat de vogels van de hemel in zijn schaduw kunnen nestelen.’
Met zulke en andere gelijkenissen maakte hij hun het goede nieuws bekend, voorzover ze het konden begrijpen; hij sprak alleen in gelijkenissen tegen hen, maar wanneer hij alleen was met zijn leerlingen, verklaarde hij hun alles.
(Marcus 4,26-34)
GEDULD EN VERTROUWEN
Het is een klein parabeltje van Jezus, dat eerste deeltje: ‘terwijl de boer slaapt’. Misschien niet zo gekend maar zo waardevol, omdat het vertrouwen biedt en toekomst belooft, terwijl ontgoocheling en moedeloosheid ons kunnen bekruipen, als we de geloofsafval zo duidelijk menen te zien.
Echt nieuw zijn die gevoelens eigenlijk niet. Reeds tijdens Jezus’ leven bestonden ze. Na het wonder met de broden en de vissen, zegt Jezus dat Hij zelf het brood is voor het leven van de mensen. Velen hebben het daar moeilijk mee, gaan twijfelen, en verlaten zijn gezelschap. Elders lezen we bij Matteüs: ‘De elf leerlingen gingen naar Galilea, naar de berg waar Jezus hen had onderricht, en toen ze hem zagen vielen ze op de knieën; sommigen echter twijfelden. En welke ontgoocheling spreekt er niet uit de woorden van de leerlingen op weg naar Emmaüs: ‘Wij echter hadden gehoopt …’
Daarom heeft Jezus verteld over de boer die slaapt, terwijl het zaad ontkiemt en opgroeit, doorheen vele wisselende vormen: het groene sprietje, de aar en dan het rijpe graan. Het is alsof Hij ons zegt: ‘verlies je vertrouwen niet, ook al moet je wachten en begrijp je niet alles, ook al lijkt alles soms verloren.’
Ons vertrouwen berust niet op onze eigen krachten, maar op de innerlijke groeikracht van Gods Woord. Tegenkrachten zijn er, ongetwijfeld, maar die zijn er altijd geweest. Waaraan schenken wij ons vertrouwen: aan de tegenkrachten of aan Gods eigen Woord?
Anne Frank heeft zoveel kwaad gezien en beleefd. Toch schreef zij nog: ‘Ondanks alles geloof ik in de innerlijke goedheid van de mens.’ En zelfs bij Sigmund Freud vinden wij bemoediging: ‘De stem van de waarheid klinkt zacht, maar zij houdt niet op te spreken tot zij gehoord wordt.’
Laten wij dus maar geloven in het zaad dat groeit, uit eigen kracht! En laten wij er op letten om – individueel en als Kerk – geen tegenkracht te zijn die de groei van het Rijk van God belemmert. Zelf kunnen wij dit Rijk niet vestigen, maar laten wij in alle bescheidenheid meewerken aan de groei ervan!
‘Onze opvoeding lijdt aan een te vroeg en een te veel. Anders gezegd: wij kunnen niet wachten. Wij anticiperen onophoudelijk op wat nog niet is, maar komen moet. Wij slepen de kinderen naar God toe in plaats van hen alleen maar te laten komen en hen niet te verhinderen, zoals het evangelie ons leert te doen (Mt. 19, 14).
Wij zeggen: leer het maar vast, en vooral: doe het maar vast, ook al staat het je tegen en wij denken er dan bij: dan is er tenminste geen risico meer. Wij vergeten dat kinderen naar de volwassenheid groeien en niet door ons ingrijpen tot volwassen gemaakt kunnen worden. De moraal van het kind en de godsdienst van het kind moeten volgens ons eigenlijk opeens klaar zijn, ongeveer zoals Athena met volle wapenuitrusting uit het hoofd van Zeus te voorschijn sprong…
Eigenlijk pleit ik voor een opvoeding die werkelijk gelooft, dat God in jeugdigen aanwezig is en werkt. Maar hoezeer ons de godsdienst ter harte gaat, wij geloven nauwelijks. Wij hebben haast. Maar zij die geloven haasten niet. Wij echter zullen het God wel eens voorschrijven hoe je kinderen groot maakt.
Of moet ik u herinneren aan die evangelische parabel, waarin het Rijk der hemelen wordt gelijkgesteld met een man die het zaad in de aarde werpt? ‘Dan gaat hij naar bed en staat op overdag. En het zaad ontkiemt en groeit op: hij weet zelf niet hoe.’ Dat hadden wij nooit zo durven zeggen: het zaad groeit op, terwijl wij slapen; slapende worden wij rijk. Wij zien het spook van het quiëtisme al opdagen.
Ik pleit voor een opvoeding die vertrouwen heeft in de groeikrachten van het kind, in zijn eigen verlangen om goed te worden; die tijd geeft om mis te tasten, ervaringen op te doen en te leren.’
(Han Fortmann: ‘Zij die geloven, haasten niet’, toespraak uit 1957 (!), geciteerd in : Jan Nieuwenhuis: ‘Terwijl de boer slaapt.’, Ambo, 11de druk, pp. 135-136).