De heilige vrouwen die ik heb gekend, maalden er niet om of ze heilig waren. Ze waren erg uiteenlopend van leeftijd en voorkomen, maar één ding hadden ze gemeen: ze traden de wereld tegemoet met een grote natuurlijkheid en een vrolijke beslistheid, alsof wet en moraal nooit hadden bestaan. Ieder van hen gaf, zonder daar bij stil te staan, meer liefde dan de zon licht geeft.
Eén hield zich in haar oude dag bezig met haar tuintje en sliep in een kamertje niet groter dan een okkernoot.
Als de tweede een kamer binnenkwam, kwam samen met haar vrouwe vrolijkheid binnen, als een mus die in haar heldere ogen fladderde.
Een derde, net vier jaar geworden, vond in haar spel, dat uren kon duren, meer dan voldoende reden om haar lach te doen schateren tot aan 't ander eind van de wereld en nog verder.
En zo heb ik er nog gekend. In hun zelfvergetelheid brachten ze de wereld iets dat kostbaarder is dan het leven.
Christian Bobin: ‘Verrijzen’
|