Passie voor Spanje

10-11-2012
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

Aanvankelijk als gepassioneerd amateur-ornitholoog en later als begeesterd Compostela-pelgrim bezocht ik sinds het einde van de tachtiger jaren Spanje. Stilaan acht ik nu het ogenblik aangebroken om het relaas van deze natuurtochten en van de verschillende pelgrimstochten aan de wereld kenbaar te maken. Moge de bezoeker van deze blog er de nodige inspiratie vinden om op onderzoek te trekken in het vogelrijke Spaanse binnenland, of erdoor gestimuleerd worden op zelf op tocht te gaan naar het graf van de apostel Jakobus in het verre Galicie.

10-11-2012 om 00:00 geschreven door Jacky Jacobs

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
Klik op de afbeelding om de link te volgen

10-11-2012 om 19:39 geschreven door Jacky Jacobs

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
>> Reageer (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

Ornithologische reis naar Extremadura.

 

Mijn eerste kennismaking met Spanje dateert van het voorjaar van 1988. Met een vijftal gepassioneerde vogelaars trokken we toen in een gehuurde camper het onbekende, maar door kenners hoog geprezen zuiden tegemoet.

Sindsdien heb ik aan de andere zijde van de Pyreneeën mijn hart verloren.

Gedurende de daaropvolgende jaren bleven mijn reizen aanvankelijk beperkt tot het bergachtige noorden en reikten mijn uitstappen meestal niet verder dan de vruchtbare vallei van de Ebro.

Geleidelijk aan echter drong ik dieper in het Spaanse binnenland door en maakte daar kennis met een tot dan toe ongekend rijk natuur- en cultuurpatrimonium.

Inmiddels zijn er meer dan 20 jaar verstreken tijdens dewelke ik de meeste Spaanse natuurparken en natuurreservaten heb bezocht. Jarenlang gebeurde dit met de auto; een enkele maal (wanneer mijn planning me naar het uiterste zuiden bracht) ook met het vliegtuig. Sinds mijn pensionering beschik ik evenwel over voldoende vrije tijd om het land te voet te doorkruisen en om er langdurige voettochten te ondernemen.

De voornaamste aanleiding daartoe zijn enerzijds de unieke ervaringen die ik tijdens mijn eerder gemaakte natuurreizen heb opgedaan, en anderzijds de lang gekoesterde droom dit prachtige land ooit te voet te verkennen.

Mijn laatste voettocht leidde me in het voorjaar van 2008, gedurende een meer dan 1.000 km lange tocht, dwars doorheen Spanje. In een tijdspanne van vijf weken liep ik van het zuidelijke Andalusië tot in het noordelijke Galicië. Tijdens deze tocht doorkruiste ik onder andere een streek die door de gepassioneerde vogelaars tot het summum van het Europese ornithologische gebeuren wordt gerekend: Extremadura.

Het verslag van deze tocht is nog niet aan het papier toevertrouwd. Om u niettemin kennis te laten maken met de ongekende vogelrijkdom van Spanje, breng ik u het iets kortere, maar niettemin volumineuze verslag van een eerder ondernomen reis.

 

________________________________________

 

Wat nu volgt is het relaas van een veertiendaagse ornithologische rondreis die zich grotendeels in de provincie Extremadura afspeelde.

In het door de zon gebakken Spaanse binnenland, op amper een boogscheut van het Afrikaanse continent, is de natuur nog steeds in haar allerbeste doen.

Eeuwenlange menselijke bemoeienissen herschiepen het Iberische oerlandschap en creëerden er een onnoemlijke variatie aan landschapstypen.

Tijdens het laatste millennium verdwenen de uitgestrekte wouden die ooit het schiereiland bedekten en ontstonden er immense graanvelden en grazige steppen. Ontoegankelijke bergkammen en zacht glooiende heuvels werden kaalgekapt en blootgesteld aan wind en regen. De rotsachtige kusten en parelwitte stranden werden opgeofferd aan het strandtoerisme.

In het binnenland ontstonden door de zon gebakken woestijnen en oogverblindend witte zoutvlakten. Uitgestrekte rijstvelden, ontelbare hectares wijnranken en immense moestuinen werden aangelegd en produceren nu een ongekende variëteit aan streekproducten.

In de ontoegankelijke sierras van het achterland echter verworden heldere beekjes nog steeds tot donderende, woeste bergrivieren en vormen er onpeilbaar diepe bergmeren.

Ver van de witte stranden en van de overvolle, onder de druk van het massatoerisme uit hun voegen barstende badplaatsen, vind je robuuste kastelen en schitterende paleizen, pronkerige barokke kathedralen en eenvoudige gotische en Romaanse architecturale pareltjes.

Je doorkruist er pittoreske dorpjes - waar schapen, geiten en koeien nog deel uitmaken van het straatbeeld – maar ook miljoenensteden waar de verstikkende luchtvervuiling het leven stilaan ongenietbaar maakt.

Maar men vindt er vooral de rust en de intense stilte van het ongerepte, maagdelijke binnenland.

 

Het is lente, het jaargetijde waarin de natuur op haar mooist is. De maand mei is al een heel eind gevorderd.

De reislust die me tijdens de lange winteravonden deed dromen van wolven, arenden en beren is geleidelijk aan toegenomen en neemt nu als een sluipend gif bezit van mijn geest.

Mijn reisweg zal me dit jaar leiden langsheen de eindeloze Franse autostrades en dwars doorheen het rumoerige, door separatisten onveilig gemaakte Baskenland.

Het vruchtbare land van de kastelen, Castilla-León, zal ik doorkruisen maar vooral zal ik rondtoeren in de streek waar de wieg stond van vele beroemde en beruchte Spaanse conquistadores.

België ligt er grijs en grauw bij. Een druilerig, van regen zwanger wolkendek voorspelt weinig goeds.

Gepakt en gezakt, de wagen volgestouwd tot tegen het dak en dus uitgerust om aan de meeste situaties het hoofd te bieden, vertrek ik zuidwaarts, de zon tegemoet.

Het zonnige Spanje lonkt uitnodigend.

Om de drukte op de Brusselse Ring te vermijden, rijd ik via Luik en Namen, langsheen Charleroi en Bergen in de richting van Parijs.

Het kreupele Waalse asfalt teistert de vering en de ophanging van de wagen. De relatieve rust echter, die het rijden over zo goed als verlaten wegen met zich meebrengt, compenseert voor een groot deel dit ongemak.

Mijn reis verloopt dus voorspoedig en met alle comfort dat de moderne mono-volumes te bieden hebben.

De zon doet intussen verwoede pogingen om het wolkendek te doorbreken, maar gelukt daarin maar gedeeltelijk.

Even na twaalven trek ik in Picardië mijn eerste peageticket uit de automaat. Het is ook in deze streek dat ik voor het eerst een vrouwtje blauwe kiekendief in het oog krijg. Voor het overige is er langs de weg niet veel gevleugeld leven waar te nemen.

Een honderdtal kilometers verder zuidelijk jagen torenvalkjes boven de middenberm van de autostrade.

Het rubber ruist genoegzaam over het asfalt; de snelheidsmeter wijst 150 aan.

Er zijn onnoemlijk veel truckers onderweg. Portugezen vooral, die nogal eens denken dat deze snelweg voor hen alleen is aangelegd. Af en toe passeer ik konvooien van wel 20 trucks of meer; het duurt een eeuwigheid eer je zo’n karavaan bent voorbijgereden.

De péagepoort van Senlis wordt iets na 13.00 uur gepasseerd: de taxibanen van de luchthaven van Charles de Gaulles enkele minuten later.

Een eenzame blauwe reiger glijdt op slome vleugels voorbij.

Van het anders zo drukke verkeer rond Parijs ondervind ik vandaag amper hinder. In minder dan geen tijd dwars ik de grootstad en verlaat rond 14.00 uur de périphérique.

In de buurt van Orleans wordt de tank gevuld en wordt de innerlijke mens versterkt.

De volgende 500 km, die Orleans en Bordeaux scheiden, behoren tot de meest eentonige van de ganse reis. Honderden kilometers gaat het nu steeds maar rechtdoor, langs immense monoculturen van graangewassen, akkers en wijngaarden. Daar bovenop word ik om de haverklap geconfronteerd met verkeersborden die me er steeds opnieuw aan herinneren hoeveel kilometers ik nog te gaan heb.

De vogelwaarnemingen beperken zich nog steeds tot de klassieke soorten: rode en zwarte wouwen, buizerden, torenvalken en af en toe een wespendief. In de buurt van meren en rivieren melden zich blauwe reigers en kokmeeuwen.

Wanneer ik rond 16.00 uur bij Tours de Loire oversteek, klaart het eindelijk een beetje op. Er verschijnen blauwe eilandjes in de grauwe wolkenzee en de eerste zonnestralen werpen heldere vlekken op het glooiende landschap. De temperatuur overschrijdt voor de eerste maal de 18° C.

Op kilometer 850, ik zit dan al een heel eind in Zuid Frankrijk, ontwaar ik zowaar een eerste grauwe klauwier, een uurtje of zo later gevolgd door opnieuw een wespendief.

Nog steeds zijn de vernielingen die de najaarsstormen van ’99 hier aanrichtten in het landschap zichtbaar. Ganse boscomplexen zijn toen omgewaaid of op enkele meters hoogte als lucifers geknakt. De bosbouwers zullen hier nog jaren werk hebben om de vernielde bomen te verwijderen en nieuwe aan te planten.

Omstreeks 18.50 uur, op kilometerstand 1020 en even voor  het binnenrijden van Bordeaux, passeer ik de brug over de Garonne. Er vliegen hier – zoals steeds – verschillende wouwen en reigers, op zoek naar dode vissen. Langsheen de rivier speurt een grote zilverreiger in het ondiepe water naar prooi.

De kleine visserssloepen liggen een heel eind van de oevers verwijderd op de drooggevallen slikken. Het is merkbaar dat de oceaan niet veraf is.

Dwars door de Landes rijd ik verder.

Door de recent uitgevoerde wegeniswerken gaat het vervolgens aan een sneltreinvaart naar Bayonne waar ik rond negen uur aankom.

De Europese eenmaking heeft er alvast voor gezorgd dat reizen binnen de Gemeenschap een stuk gemakkelijker geworden is dan pakweg enkele decennia geleden.

Het wachthuisje van de norse, wantrouwige douaniers, die vroeger de grensovergang in Irún bewaakten, ligt er nu dan ook verlaten en enigszins verwaarloosd bij.

Daar ik nog over enkele uren daglicht kan beschikken, besluit ik om even te verpozen in het vlak over de grens gelegen vissersplaatsje Hondarribia.

Omdat het stadje gesitueerd is op een strategisch belangrijke plaats, op de grens met Frankrijk en aan de monding van de río Bidasoa, werd hier reeds in 980 een versterkte vesting gebouwd.

In het binnenste van die vesting, die gedomineerd wordt door het kasteel van Carlos I (tegenwoordig Parador Nacional), kruisen zich tientallen steil oplopende straten en steegjes. Daar bevinden zich vele barokke paleizen, de gotische parochiekerk en ontelbare typische, pittoreske ‘rincones’. Stevige houten poorten, met zwaar smeedwerk versterkt, zijn voorzien van ‘handige’ koperen deurkloppers.

Ondanks de vele veldslagen die voor de muren van de stad werden uitgevochten, is het oude stadsdeel zeer goed geconserveerd. Niet voor niets wordt het tot de best bewaarde middeleeuwse sites van Baskenland gerekend.

Aan de rand van de stad, nabij de rivieroever, bevindt zich de visserswijk, de Paseo de la Marina. Daar bepalen kleurrijk geschilderde huisjes en overhangende balkons, die rijkelijk getooid zijn met bloemen, het straatbeeld. Intieme patio’s worden afgewisseld met sfeervolle bars, tientallen terrasjes en smaakvol ingerichte eethuisjes.

Met bewondering vergaap ik me aan de massieve, sobere en zo goed als vensterloze voorgevel van het kasteel. Tientallen inslagen van kanonskogels getuigen van zijn bewogen geschiedenis. Dit kasteel werd in de 10de eeuw door Sancho Abarco, toenmalig koning van de provincie Navarra, gebouwd. Doordat hij zijn dochter aan de beruchte Arabische kalief Yacub al Mansur ten huwelijk had gegeven, liet deze het koninkrijk van Sancho Abarco ongemoeid.

Door zijn strategische ligging speelde het kasteel meermaals een sleutelrol in de oorlogen tussen Frankrijk en Spanje. Het werd herhaaldelijk succesvol belegerd, in 1638 door Richelieu en later door Napoleon die het van 1808 tot 1813 in zijn bezit had.

Het getemperde licht van de enorme inkomhall werpt een gelig licht op de vochtig glinsterende straatstenen. Stiekem werp ik een blik naar binnen. Tegen de ruwe, stenen muren hangen bontgekleurde vlaggen; een zware, smeedijzeren leuning flankeert een massieve trap die naar de eerste verdieping leidt. Dikke houten balken ondersteunen de plafonds. Hier en daar zijn er muurgedeelten afgebrokkeld, alsof er pas een veldslag heeft plaatsgevonden. Enorme wandtapijten draperen de muren van de salons en overal hangen er hellebaarden, zwaarden en schilden. In iedere ruimte wordt het roemrijke verleden van het kasteel in de verf gezet.

Als ik door de steile steegjes over glibberige kinderkopjes terugwandel naar de auto, is de schemering reeds ingevallen. Een indrukwekkende stilte is over het stadje neergedaald.

Langs de kade werpen de straatlampen een feeëriek licht over de baai. Uit de richting van de haven weer-klinkt het amechtige gesputter van kleine visserssloepen die zich klaar maken om uit te varen.

Het verblindende zoeklicht van de vuurtoren draait eeuwige rondjes en werpt zijn stralenbundel over de baai en over de weidse oceaan.

De klok op de kerktoren luidt schel, als gebroken, tien slagen.

Alle cafés langs het plaza mayor zijn reeds dicht. Restaurantjes zijn er hier in het centrum niet zoveel, die liggen waarschijnlijk allemaal langs de meer toeristische kade.

In een smalle steeg drink ik in een klein cafeetje een glas bier. Uit de stereoketen schalt luide rockmuziek. Die is in schril contrast met de rustieke sfeer die de voorgevel liet veronderstellen.

Het duistert reeds als ik later mijn weg vervolg.

Aanvankelijk gaat het over de E5, later over secundaire wegen, langs Tolosa en Alasua naar Vitoria.

Op de bergachtige, bochtige weg in de buurt van Alasua, zie ik midden op de weg plots een bruinachtige, bloederige massa. Mijn eerste gedachte gaat uit naar de resten van een ree die hier in aanvaring is gekomen met een auto, en instinctmatig ga ik iets langzamer rijden. Naarmate de weg vordert wordt me de ware oorzaak ervan duidelijk. Overal op en langs de weg liggen de verhakkelde kadavers van tientallen bruine kippen. Hier en daar zit er nog eentje, versuft en met de kop tussen de veren, te wachten tot uiteindelijk ook zij overreden wordt.

Voorzeker heeft een vrachtwagen met pluimvee hier een deel van zijn lading verloren.

Middernacht gaat voorbij. Langzaam maar zeker doet de vermoeidheid zich gevoelen. Een geschikte stopplaats dient zich echter voorlopig niet aan.

Een heel eind voorbij Vitoria, langs de snelweg naar Burgos, vind ik nabij een tankstation dan toch een plaatsje dat er acceptabel uitziet.

Om mijn stram geworden spieren te strekken maak ik een korte wandeling op het parkeerterrein. Het is hier echter zodanig koud dat ik mij al snel terug in de bestuurderszetel nestel en me in mijn slaapzak wurm.

De langsrazende trucks maken zodanig veel herrie dat er van slapen aanvankelijk maar weinig in huis komt. Bovendien blijkt er vlak langs de parking een spoorweg te liggen waar om het uur een trein komt langs gedenderd. Telkenmale ik even indommel, word ik bruusk wakker geschud

10-11-2012 om 20:12 geschreven door Jacky Jacobs

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
>> Reageer (0)
17-11-2012
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

Ornithologische reis naar Extremadura: deel 2.

 

Een uurtje of vijf nadat ik eindelijk in slaap ben geraakt, zo rond zessen, wrijf ik de laatste restjes slaap uit mijn ogen. In de wasplaats van het tankstation maak ik mijn toilet en ga vervolgens in de cafetaria op zoek naar een kop koffie. Een bar is er echter jammer genoeg niet en koffie uit de automaat ligt me niet zo erg.

Terwijl ik de bagage in orde breng en aanstalten maak om terug op weg te gaan, laat een Cetti’s zanger zijn schetterende roep horen vanuit de spoorwegberm. Ook de nachtegalen zingen intussen uit volle borst. Zowel in het weelderige struweel dat zich langs de autostrade uitstrekt als in de bosschages die zich spontaan op de middenberm ontwikkeld hebben, brengen zij hun lied ten gehore. Wie zei daar ook weer dat nachtegalen zich graag in vochtig terrein ophouden en dan nog liefst in bramen en in brandnetels? Wel, dan hanteren ze hier blijkbaar toch andere normen.

Met een lege maag en zonder het verhoopte slokje cafeïne vervolg ik mijn weg.

De motor is nog maar amper opgewarmd als ik langs de autostrade een wegrestaurant bemerk. Het is rustig gelegen, zonder tankstation maar mét bediening, een uitgelezen plekje om de inwendige mens van de nodige brandstof te voorzien.

De geur van vers bereide koffie prikkelt mijn zintuigen. Wat de koude waspartij niet vermocht, lukt het dampende brouwsel wel. Langzaam ebt het laatste greintje vermoeidheid uit mijn lichaam. Het leven ziet er plots heel wat aangenamer uit.

Wanneer de dag zich stilaan aandient, laat ik Baskenland achter me en rijd ik de provincie Castilla-León binnen.

De samenvoeging van de twee provincies in 1230 lag aan de basis van de reconquista, de definitieve veroveringstocht van de christelijke koningen tegen de Arabieren. Dit is een streek waar trots, weemoed en een diepe gelovigheid de bewoners kenmerkt.

De provincie is beroemd om haar vele kastelen, die gedurende de langdurige Moorse overheersing, de grens tussen de beide Rijken moesten bewaken.

Om 07.00 uur passeer ik de péagepoorten van Burgos; de teller wijst intussen 1515 km aan.

Deze stad werd in 884 gesticht en mag er zich op beroemen lange tijd de hoofdstad van de provincie Castilla te zijn geweest. Zij kwam vooral tot bloei door de wolhandel die ze onderhield met Vlaanderen en met Engeland.

In de Gotische kathedraal worden de resten bewaard van El Cid, de legendarische ridder die naam maakte in de strijd tegen de Moren in Valencia.

Nabij Buniel, een klein dorpje net voorbij Burgos, ontwaar ik op de kerktoren een eerste ooievaarsnest. Alhoewel het reeds vrij laat in het voorjaar is zitten er nog steeds kleine jongen op het nest.

In het prille ochtendgloren zingen er overal grauwe gorzen op de weipalen en op de prikkeldraadomheiningen.

Nabij de afrit naar Palenzuela trekken twee overvliegende kleine trappen mijn aandacht. Ze vliegen echter zo snel, en mijn rijsnelheid ligt dusdanig hoog, dat ze alweer verdwenen zijn eerdat ik mijn verrekijker kan bovenhalen.

Er zitten nu ook overal kuifleeuweriken op de rijweg en af en toe moet ik flink in de remmen om de pas op het laatste ogenblik opvliegende vogels te ontwijken.

De wegen in het Spaanse binnenland zien er nu een heel stuk beter uit dan toen ik hier, op het eind van de tachtiger jaren, voor het eerst was. Sinds de wereldtentoonstelling van 1992 heeft het wegennetwerk een grondige opknapbeurt ondergaan waardoor je zelfs op de secundaire wegen een snelwegsnelheid kan handhaven.

Zwarte spreeuwen, rode- en zwarte wouwen en ook torenvalken worden steeds maar algemener. Vooral waar de dorpskernen doorkruist of van dichtbij gepasseerd worden, is er een uitbundig vogelleven waar te nemen. Voornamelijk zijn het mussen die in grote groepen de akkers afschuimen, maar ook boerenzwaluwen en huiszwaluwen vliegen hier rond. Dikwijls ook zie ik gierzwaluwen die luid schreeuwend rondjes draaien rond de kerktorens.

Op een rustige, met veel groen aangeplante ‘area de descanso’ nuttig ik mijn ontbijt: zelfgebakken Vlaamse wafels en vers gezette ersatzkoffie, brood met kaas en zelfbereide confituur. Alles wordt met smaak en tot de laatste kruimel verorberd.

Nadat een schuchter zonnetje zich aanvankelijk boven de horizon had aangemeld, is de lucht intussen weer helemaal dichtgetrokken. Het is evenwel nog vroeg en in de loop van de voormiddag zal het zonder twijfel opklaren.

Bijna middag is het als ik Salamanca, de universiteitsstad por excelencia, uit een ondiepe vallei zie opduiken.

Als om het schitterende panorama nog meer luister bij te zetten scheurt het wolkendek en zet een brede zonnestraal de stad in vuur en vlam.

Om beter de sfeer van de legendarische stad te proeven en een blik te werpen op zijn authentieke Romeinse brug, verlaat ik de snelweg en rijdt via de binnenring in de richting van het centrum.

Vol bewondering neem ik het indrukwekkende panorama  in ogenschouw.

 

Salamanca treedt de geschiedenis binnen in de tijd dat Hannibal zijn beroemde veldtocht tegen de Romeinen voorbereidde. (Tweede Punische oorlog, 218-209 v Chr.) Vooraleer zich aan dit avontuur te wagen, organiseerde hij een expeditie in het Spaanse binnenland om zich van een veilige achterhoede te verzekeren. Tijdens deze expeditie viel hij Helmántica (zoals Salamanca toen nog genoemd werd) aan.

Het waren de Romeinen die de tot in onze tijd bewaard gebleven brug over de río Tormes aanlegden teneinde de bekendste Romeinse weg van Spanje, de ‘Via de la Plata’ te voleinden.

De zon wint allengs aan kracht en de thermometer klimt stilaan naar de 20° C. Indrukwekkende cumuluswolken stapelen zich hoog op tegen de staalblauwe lucht.  

Onder een stralende hemel en begroet door tientallen zingende kuifleeuweriken, verlaat ik Salamanca en neem de secundaire weg zuidwaarts, richting Alba de Tormes.

Voor me ontvouwt zich geleidelijk aan de overweldigende uitgestrektheid van de meseta.

Om de haverklap word ik getrakteerd op fotogenieke panorama’s en steeds weer word ik geconfronteerd met de ongekende soortenverscheidenheid van de Spaanse avifauna.

Kleurrijke hoppen fladderen als uit de kluiten gewassen vlinders langszij. Een roodkopklauwier laat zich als een steen uit een boom vallen en stort zich op zijn tussen de bloemen wriemelende prooi.

Broedende ooievaars worden nu té algemeen om er de auto nog voor aan de kant te zetten. Hun nesten tref ik op de meest uiteenlopende plaatsen  aan; zowel op de daken van oude schuren en kerktorens als in bomen en zelfs op elektriciteitspalen ontdek ik hun bouwsels.

In het onooglijk kleine dorpje, Horcajo Medianero, is een oude steenbakker op artisanale wijze bezig met het vervaardigen van okerkleurige bakstenen. Hij is allicht een van de laatste beoefenaars van een beroep dat ongetwijfeld gedoemd is te verdwijnen. In lange rijen liggen de nog zachte stenen in de zon te drogen, te wachten tot het tijd is om in de oven gebakken te worden.

Enkele kilometers voorbij het dorpje stal ik langs een zijwegje andermaal mijn campingmeubeltjes uit.

De plantengroei in de wegbermen en op de omliggende akkers is hier, naar Spaanse normen, uitbundig en bijzonder kleurrijk. Een uitgestrekt tapijt van gele en paarse bloemen ligt aan mijn voeten uitgespreid. Paarse kuiflavendel staat er in bosjes bij mekaar of in kleine veldjes van meerdere vierkante meters. Overal groeien grassen, korte zowel als lange, wier stugge, vlijmscherpe zaadkafjes zich moeiteloos een weg banen doorheen kleren en sokken. Er staan hier ooievaarsbekjes met snavels van wel 10 cm lengte. Overal hangt de doordringende geur van tijm, rozemarijn, lavendel, enz…

De temperatuur is helemaal zomers nu en geleidelijk aan voel ik het verlangen naar een siësta de kop opsteken. Languit uitgestrekt op mijn comfortabele ligstoel geniet ik mateloos van de stilte, van de intens diepe geuren en van de verwarmende stralen van de zon. Langzaam doezel ik weg, een uurtje gaat voorbij. Vóór de auto heeft zich intussen een dikke, wel twee meter lange slang genesteld.

Het is een vierstrepenslang (Elaphe quatorlineata) die zich, profiterend van de warmte die de motor uitstraalt, tussen de voorste wielen heeft neergelegd. Zijn kop bevindt zich in het midden van zijn opgerolde lijf, ietwat verheven, om de omgeving in de gaten te kunnen houden.

Dit is een van de grootste Europese wurgslangen die wel tot 2.5 m kan uitgroeien. Deze soort is niet schuw en gelukkig ook niet erg agressief.

Behoedzaam begeef ik me in zijn richting. Alhoewel ze enigszins verontrust moet zijn door mijn nadering, blijft een felle reactie uit en glijdt ze langzaam, statig bijna, in de richting van een stapel grote keien.

Even later komt ze opnieuw uit haar dekking tevoorschijn. Zeer voorzichtig, millimeter voor millimeter zodat het bijna niet zichtbaar is, zetten haar buikschubben zich af op de rotsige bodem. Haar priemende ogen registreren iedere beweging, de gespleten tong flitst aanhoudend in en uit haar bek.

Mijn nieuwsgierigheid wordt haar echter teveel. Nadat haar zoveelste poging om het warme plaatsje terug op te zoeken door mijn aanwezigheid verhinderd wordt, verdwijnt ze definitief onder de steenhoop.

Ondertussen is er in de omgeving volop beweging van een bont allegaartje van kleine en grotere vogels. Zingend, roepend of hoog in de lucht rondcirkelend maken zij hun aanwezigheid kenbaar.

In de braambossen en in de struiken die mijn picknickplaats afboorden, zitten Orpheusspotvogels, nachtegalen en grasmussen. Een eindje verderop alarmeert een klapekster van uit de top van een kleine boom. Een drietal gele wielewalen vliegen voorbij en een paartje kleurige bijeneters cirkelt luidkeels roepend rond in de nabijheid van een aarden wal.

Een bontgekleurde hop komt aangevlogen en landt op amper enkele meters van de auto in een dorre boom. Enkele malen laat hij zijn melancholieke roep horen, richt zijn sierlijke kuif, en vliegt dan weg om te verdwijnen achter een lage heuvel.

Boven de uitgestrekte graanakkers jagen enkele grauwe kiekendieven in het gezelschap van een buizerd en van hun neefje, een blauwe kiekendief. Kleine groepjes vale gieren trekken op lome vleugelslagen voorbij, gevolgd door een slangenarend en een havikarend.

Een zwart-blauwglanzende raaf vliegt op en laat luid krassend zijn ongenoegen omwille van die ongenode indringers merken.

Iets verderop, laag boven de glooiing van een heuveltje, bemerk ik opnieuw twee voorbijvliegende kleine trappen. De grote witte vlekken in hun vleugels laten hen wel immense sneeuwvlokken lijken.

Voorlopig heb ik geen zin om deze heerlijke plek te verlaten en onderneem daarentegen een speurtocht in de omgeving van de picknickplaats.

Honderden zoemende bijtjes, geel gestreepte zweefvliegen en paars glanzende kevertjes vliegen rond boven een zee van bloemen. Op de schrale, droge bodem ontwaar ik vreemde, kegelvormige bouwseltjes die zonder twijfel door bodem bewonende insecten gebouwd zijn maar waarvan ik geen verdere aanwijzingen kan ontdekken.

Wanneer ik een dikke, met grijze korstmossen begroeide veldkei omdraai, ontdek  ik daar een ca. 30 cm lange smaragdhagedis (Lacerta viridis). Overdonderd door het plotse, felle zonlicht, en waarschijnlijk nog wat loom van de koelte onder de steen, staart hij mij aanvankelijk bewegingloos aan. Dat biedt mij de mogelijkheid om het dier van zeer dichtbij te observeren. Zo kan ik aan de hand van het ontbreken van de bij mannetjes van deze soort karakteristieke blauwe keelvlek concluderen dat dit niet anders dan een wijfje kan zijn.

Al vrij vlug echter is het reptiel bekomen van de plotse confrontatie en brengt zich vliegensvlug in het hoge gras in veiligheid.

Nog danig onder de indruk van de verscheidenheid aan waarnemingen op deze niet eens zó bijzondere plaats breek ik het kamp op, er voor zorgend geen enkel spoor van mijn kortstondige verblijf achter te laten.

In Piedrahita aangekomen zoek ik de weg naar Navacepada. Die blijkt iets meer westelijk te liggen dan op de kaarten staat aangegeven en wordt daardoor niet onmiddellijk gevonden. Deze binnenweg naar de Siërra de Gredos, die me via een steil en bochtig parcours over de Puerto de la Peña Negra moet voeren, wordt regelmatig in het traject van de Spaanse Vuelta opgenomen en is daardoor met talrijke gekalkte slogans beschilderd.

De steile noordelijke hellingen zijn bovendien erg geliefd bij hanggliders, zoals ik regelmatig kan constateren.

Dit zijn echter niet de redenen waarom ik deze vermoeiende tocht langs bochtige wegen op de koop toe neem. De ware oorzaak ligt in de bijzondere plantengroei die men, ergens halfweg de helling, kan aantreffen.

Allereerst gaat het echter doorheen een schaduwrijk bos van steeneiken waar het voornamelijk mossen zijn die de rotsige, door kwelwater overspoelde taluds koloniseren.

Vervolgens rijdt ik lange tijd doorheen een schraal en rotsachtig gebied dat volledig met brem en gaspeldoorn begroeid is.

Hogerop komt er op vele plaatsen kwelwater aan de oppervlakte en hebben zich kleine, vochtige weilandjes gevormd. Daar is de vegetatie eensklaps overweldigend mooi.

Honderden, nee duizenden orchideeën groeien er in verschillende soorten tussen ratelaars en kartelbladen. Helgele primula’s vormen een dicht tapijt waar ik met moeite plaats vind om mijn voeten te plaatsen. Zowel trolliussen als pioenrozen, ooievaarsbekjes en knolsteenbreek staan er in onnoemlijke aantallen. Ongelooflijk mooi is dit!

Dit is wat een botanicus wel eens het paradijs zou kunnen noemen. 

Er zitten hier bovendien ook nogal wat vogels, vooral die soorten die je in het maquis, of zoals ze het hier noemen, het ‘briar’, aantreft. Veel grijze gorzen zie ik er en nog meer roodborsttapuiten. Bovendien ontwaar ik er ortolanen en blonde tapuiten, heggenmusjes en ook een gewone tapuit. Langs een kabbelend beekje foerageert een grote gele kwik. Meest van al zie ik er echter kneutjes.  Met hun dieprood gekleurde borst en voorhoofd zijn die al van ver zichtbaar tussen het struikgewas. Zij lijken me veel kleurrijker van die van bij ons.

De top van de 1909 m hoge Puerto de la Peña Negra is in dichte nevels gehuld. Het rijden op het bochtige bergpad, wat sowieso al de nodige aandacht vroeg, eist nu al mijn concentratie zodat er van waarnemen niet veel meer in huis komt.

Tijdens de afdaling wordt het weer gelukkig iets beter. Een blik op de nabije toppen van de Siërra de Gredos voorspelt echter weinig goeds voor de nabije toekomst. Een dik, grijs wolkendek overschaduwt het bergmassief en hier en daar gaan de besneeuwde bergtoppen zelfs verborgen achter de laaghangende wolken.

Op een kruispunt aan de voet van de afdaling rijdt ik linksaf, oostwaarts dus, door een groene vallei en parallel met het bergmassief in de richting van Hoyos del Espino.

Daar arriveer ik omstreeks vier uur.

Gezien de minder goede meteorologische vooruitzichten besluit ik mijn bezoek aan het gebergte niet uit te stellen tot morgen, maar om vandaag nog door te rijden naar het plataforma. Dit is een op ongeveer 2000 m hoogte gelegen parkeerplaats van waaruit men wandeltochten doorheen het bergmassief kan ondernemen. Daar kan men, naast arenden en gieren, ook steenbokken en wolven waarnemen.

Onderweg naar boven ontmoet ik André uit Hasselt en zijn echtgenote die met hun kampeerauto een lange rondreis maken doorheen Spanje. Zij geven me de goede raad om, gezien het slechte weer dat er in deze streek voorspeld wordt, door te rijden naar het zuiden.

Ik neem hun welgemeende raad in overweging maar besluit niettemin om mijn planning, althans voor vandaag, doorgang te laten vinden en om een wandeling te maken in de bergen.

Wanneer ik op de parking aankom is het al beginnen regenen. Enkele grijze gorzen en heggenmussen laten zich daardoor niet afschrikken en smullen van de etensresten die toeristen en wandelaars hier achterlieten.

Regenkledij, hoofddeksels en bergschoenen worden bovengehaald.

Voorzien van het nodige enthousiasme vang ik de klim naar boven aan. Over een steil oplopend pad van grote, met grijze korstmossen begroeide rotsblokken zoek ik mijn weg naar de top. Na ongeveer een uur worden de weersomstandigheden echter zo slecht dat ik er de brui aan geef en op mijn stappen terugkeer. Het gaat plots ook harder waaien waardoor de ijskoude regendruppels als naalden in mijn gezicht priemen.

Tijdens de afdaling zie ik, ondanks het slechte weer en van op relatief grote afstand, een groepje majestueuze steenbokken die, springend van rotsblok naar rotsblok, langs een kolkende bergbeek mijn richting uit komen. In hun kielzog, op enkele tientallen meters van hen vandaan, volgt een groepje geiten met hun jongen.

De Siërra de Gredos was tot voor enkele tientallen jaren enkel bij jagers en bergbeklimmers bekend. Ongeveer 23.000 ha van het bergmassief zijn namelijk gereserveerd als Coto Nacional de Caza (jachtgebied).

Het was aanvankelijk een koninklijk reservaat, door Alfonso XIII in 1905 opgericht om de Spaanse steenbokken, die massaal geschoten werden door trofeeënjagers, voor uitsterven te behoeden. Tegenwoordig wordt hun populatie opnieuw op méér dan 5.000 exemplaren geschat waardoor er een, weliswaar streng gecontroleerd, beperkt afschot is toegestaan.

In de inmiddels stromende regen vat ik de afdaling naar Hoyos del Espino aan. Een halte nabij de camping, waar meestal bonte vliegenvangers en kruisbekken worden waargenomen zie ik, gezien het slechte weer, niet meer zitten.

In hostal Gredos, één van de vijf of zes hostals die het plaatsje Hoyos rijk is, en waarvan ik weet dat de bediening er vriendelijk en het eten uitstekend is, neem mijn intrek.

Na een weldoende, warme douche trek ik naar de eetzaal waar ik kennis maak met een enkele landgenoten uit het Gentse. De kennismaking wordt later in de bar, onder het achterovergieten van de nodige geestrijke drank, verder gezet.

Rond twaalf uur besluit ik de avond met een dampende descafeinado con leche.

 

17-11-2012 om 18:03 geschreven door Jacky Jacobs

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
>> Reageer (0)


Inhoud blog
  • Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Archief per week
  • 12/11-18/11 2012
  • 05/11-11/11 2012

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!