Soms lijkt het wel of iedereen kanker heeft. Je kan er boeken over lezen, er staan verhalen op het internet, de pers brengt verhalen over beroemdheden die door kanker worden getroffen. In de kennissenkring, de nabije vriendenkring en zelfs in de familie komt kanker steeds vaker voor. Je zou haast denken dat het een modeverschijnsel is, een nieuwe rage, iets dat je moet hebben om er nog bij te horen. Soms wil ik aan de mensen-zonder-kanker vragen:
- En, hoe voelt het om geen kanker te hebben? Voel u zich niet teveel uitgesloten?
Maar ik moet opletten met dat soort galgenhumor. Niet iedereen is ermee gediend. Toch kan het deugd doen om eens zo stout te zijn. Het lucht op. Anderzijds geeft het een enorme steun dat je samen met zo vele lotgenoten deel uitmaakt van eenzelfde kankerbrigade. Het geeft een samenhorigheidsgevoel. Je weet dat je er niet alleen mee staat. Dat troost.
Lezen en praten over kanker is niet slecht. Je kan ervaringen uitwisselen. Meer ervaren lotgenoten kunnen jou inleiden en vertrouwd maken met het lidmaatschap. Jij kan op jouw beurt nieuwelingen op de hoogte brengen en geruststellen, want je weet beter wat ze doormaken en wat er nog kan komen.
Er zijn verschillende soorten lidmaatschap.
Sommigen krijgen een abonnement voor het leven, anderen maken slechts korte tijd deel uit van de groep. Zodra de kanker overwonnen is vervalt het lidmaatschap. Dat laatste wekt soms wat afgunst, maar dat is gauw over. Ik mag anderen hun geluk niet misgunnen. Ook de poespas die gemaakt wordt rond ziekte en herstel van bekende personen kan irriteren. Enerzijds helpt hun publiek verhaal om het onderwerp meer bespreekbaar te maken, dat is zeker waardevol. Anderzijds kan ik me vaak niet van de idee ontdoen dat er bij sommige sterren veel show en publiciteit aan te pas komt.
Bepaalde leden van de kankerbrigade zijn er slechter aan toe dan ik, en dan prijs ik mezelf gelukkig. Dan troost ik me met de gedachte dat het bij mij nog meevalt. Dat montert op. Het besef dat ik het erger zou kunnen treffen helpt om er weer een tijdje tegenaan te gaan. Die laatste opmerking kan in de ogen van niet-leden sarcastisch of zelfs sadistisch lijken, maar ingewijden zullen het beamen. Je kan je optrekken aan de miserie van een ander. Toch blijf ik steeds met een wrang gevoel zitten, wanneer iemand die later aansloot bij de brigade het vóór mij moeten laten afweten. Dan krijg ik het koud en overvalt me die machteloze woede omdat er nog steeds niets te beginnen valt tegen die vervloekte kanker, ook al vecht je nog zo hard.
© Karlijn Koninckx
|