Padre's kijk op de wereld.
WELKOM !

Foto



keer al werd dit blogje geopend en bekeken


Inhoud blog
  • Eufrasie
  • Enkele bedenkingen bij de roman Tosca van Maud Vanhauwaert
  • Mira Feticu. Verliefd op boeken, liefde voor de bibliotheek
  • De mijter van Sinterklaas
  • Het vertrek van de Kerstman, de échte.
  • Een dag uit het leven van Sinterklaas
  • Solanum dulcamara
  • Nog altijd corona...
  • Kerstlied
  • In de jaren negentig…
  • Vitalo en jagger
  • Ithaka: Op reis in het leven
  • Herinneringen aan de toekomst
  • “Pleidooi voor minder gazon”
  • VERZAMELDE HAIKOES-SENRIOES
  • Na 100 jaar nog een 11de november!
  • Isabel Allende : El plan infinito / Het oneindige plan.
  • Konijnenpoot, sta me bij
  • Toen ik geboren werd, ontstond de wereld
  • "Het groote gevaar dezer tijden, nam. de VROUW."
  • Accentloos Nederlands?
  • SINTERKLAAS
  • Care Santos: Verlangen naar chocolade
  • Love-story 3 : Leesclub
  • Love-story 2 : Afstudeerwerk
  • Love-story 1 : Op de trein
  • 80
  • Doodgaan...
  • Tante Sylvie
  • MARIEKE
  • Vlaanderens Eeuwkalender 1830-1930
  • O HHC!
  • Mijn oude piano
  • Jaume Cabré : De bekentenis van Adrià.
  • Miel is dood…
  • Walther von der Vogelweide
  • “Alena van Dilbeek” en “De Duivelsweg zonder einde
  • Brief aan mijn 16-jarige ik
  • Cees Nooteboom: Labyrint Europa
  • God schrijft recht met kromme regels…
  • Der Bastard von Tolosa
  • Richard, Piet en Jules
  • Beatrijs, mijn moeder
  • BEATRIJS-SUITE
  • Hoe God er uitziet?
  • Over het Roelandslied
  • Onthoofd triumviraat
  • Régine Deforges : Le cahier volé
  • Bert is dood
  • Moderne tijden
  • Sinte Matte
  • Feesten en cultuur
  • Fons is dood
  • O kerstnacht, schoner dan de dagen
  • 11 november
  • Wivina
  • Verjaardagswens
  • Gedachten van Paulo Coelho
  • Anders
  • Reisverhaal : EXTREMADURA
  • Impressies uit de wereld
  • ELEKTRONISCH CAPRICE
  • Kleine bloemlezing - Van 1960 tot 1990
  • Vijf kleine verhaaltjes
  • Vingeroefeningen : 6 x
  • 21 dichtoefeningen uit de jaren'50

    Gastenboek
  • Een mooie lente weekend groet
  • Goedemorgen
  • Een bewolkte zondag groet vanuit Noord-Holland
  • Fijne jaarwisseling
  • Een goeie koude maandag bezoekje

    Druk oponderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Archief per jaar
  • 2024
  • 2023
  • 2022
  • 2020
  • 2019
  • 2018
  • 2017
  • 2016
  • 2015
  • 2014
  • 2013
  • 2012
  • 2011
  • 2010
  • 2009
  • 2008
  • 2005

    Blog als favoriet !

    Laatste commentaren

    04-11-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eufrasie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Eufrasie

     

    Toen Eufrasie die lentemorgen de gordijnen openschoof en zoals gewoonlijk naar buiten keek werden haar ogen ineens dubbel zo groot en viel haar mond open van verbazing. Daar, aan de overkant van de straat, slechts een tiental meter verder, lagen twee doodskoppen! Haar hand bleef even in de lucht hangen, ze sloot haar ogen, schudde haar ongekamde haren en gaf zich een klap op het gezicht... Neen ze was wel wakker. Het was geen droom. Daar lagen werkelijk twee menselijke schedels, twee echte grijnzende witte doodshoofden. En vanuit hun holle oogkassen keken ze naar haar.

    Het gebeurde in het jaar 1948 toen Gino Bartali de Ronde van Frankrijk won. Ik was toen nog een puber van 12 jaar en volgde vol interesse de Tour. Ik was een luidruchtige supporter van de Belg Briek Schotte, die tweede werd. Ik moest niet naar school want de grote zomervakantie lag lui over het land. Maar naast ons huis was men toch aan het werken, al weken lang. Men had de fruitbomen die daar stonden gekapt en verwijderd. Nu was men met slechts een enkele kleine graafmachine bezig de hoger gelegen grond weg te scheppen, om die met het niveau van de straat gelijk te krijgen. De vroegere boomgaard werd in duurdere bouwgrond herschapen.

    Nu lagen er plots tegen de zijmuur van ons huis twee vuilgrijze schedels, twee grijnzende doodskoppen die men opgegraven had. En het waren die twee die Eufrasie die morgen met een lugubere groet uit haar gewone alledaagse ritueel deden opschrikken.

    Eufrasie was een ietwat oudere vrouw van onbestemde leeftijd. Ze woonde alleen in een oud groot huis. Ze had gekruld grijs haar dat naar alle kanten uitwaaierde, sprak met een schrille stem en liep er meestal een beetje onverzorgd bij. De mensen zegden dat ze niet heel goed bij zinnen was en dat er bij haar een “vijs” los was, maar dat belette niet dat ze nog goed haar plan kon trekken.

    Eufrasie geloofde en zegde dat ze in contact kon komen met de geesten van overleden familieleden, kennissen en van beroemde personen. Ze had de geest van Napoleon op het eiland Elba horen zuchten en op een winterse stormnacht was ze zo angstig en overstuur geweest, dat de heilige Petrus met zijn broer Andreas haar waren komen kalmeren en troosten. Beweerde ze bij hoog en bij laag.

    Verbinding krijgen met de geesten ging zomaar niet vanzelf. Daarvoor moest men de juiste instelling hebben, het perfecte medium zijn, en het contact kon slechts in een gepaste omgeving gebeuren. Die geschikte plaats was voor juffrouw Eufrasie een verdonkerd achterkamertje dat aan de wanden vol hing met zwarte en purperen doeken. Daarop tekenden zich een tiental bleke kruisen af in allerlei grootten en vormen, maar zonder Christusfiguur. Hier en daar hingen er zilveren sterren en enkele gele manen. En in het midden stond een soort altaar, een platte doodskist op twee schragen… Luguber! Natuurlijk ontbraken enkele kaarsen niet. Purperen kaarsen. Hun geur en die van reukstokjes omhulde je als je binnentrad in haar “poort op de wereld van de geesten”.

    Stel je voor wat voor een buitenkans die twee doodskoppen voor Eufrasie waren! Het duurde niet lang voordat haar voordeur openging. Behoedzaam spiedde ze de straat af, naar beide kanten. Toen ze niemand in de omgeving vermoedde, sloop ze naar de overkant van de straat, keek nog even rond, stak de twee schedels in een grote boodschappentas, snel en met bevende handen, en huppelde er gezwind mee terug naar binnen, in haar woning.

    Ik heb dat met eigen ogen gezien. Ik stond toevallig achter het straatraam in de salon en zocht er mijn Latijnse spraakkunst, die ik daar de vorige dag had laten liggen. Ik had een vakantiewerk gekregen want mijn resultaten voor Latijn waren verre van uitstekend geweest. Wat Eufrasie met haar buit zou doen was voor mij een groot raadsel. Later heb ik daar wel een en ander over vernomen. En dat ga ik je nu kort vertellen.

    Zo gauw ze kon dompelde Eufrasie haar twee schedels in een grote kom met gezouten water en waste ze met ijver en liefde schoon. Even later lagen ze op een handdoek in het tuingras broederlijk (of zusterlijk?) naast elkaar in de zon te drogen. Dan bereidde Eufrasie haar middagmaal, maar haar gedachten waren niet bij de maaltijd. Ze had zich bij het aardappelen schillen al eens in een vinger gesneden en nu liet ze het vlees bijna aanbranden... Haar blikken dwaalden steeds af naar de twee "onbekenden". Wie waren dat wel geweest? Zou ze met hen in contact kunnen treden? En hoe? Ze hadden haar zeker iets te vertellen. Ja, een boodschap hadden ze voor haar. Dat was duidelijk. Waarom had zij en niemand anders ze die morgen kunnen meenemen? Waarom hadden ze dan daar gelegen, juist aan de overkant van de straat, vlak tegenover haar huis?

    Toen de twee schedels in het tuintje gezuiverd, gewassen en droog in de vroege namiddag op hun bestemming lagen te wachten kwam Eufrasie met een handdoek naar buiten, bleef voor haar vondsten staan en bekeek ze. Vanuit hun holle oogkassen leken ze haar uit te lachen. Vooral de brede afgekloven grijns van het minst beschadigde exemplaar stond haar niet aan. "Wacht maar, ventje, als ik je binnenkort uit je lui verblijf naar boven roep en ik je aan het werk zet... Dan zal jouw brede smoel niet meer zo plezant kijken," mompelde ze halfluid. Dan bekeek ze zijn compagnon. Die was iets kleiner, de helft van een kaaksbeen ontbrak en in de overgebleven helft waren slechts twee tanden blijven steken. "En jij daar, sukkelaar. Kan je met zo een kapot bakkes wel duidelijk genoeg spreken als je een antwoord op mijn vragen moet geven? ... Als je van geen nut bent steek ik jouw smikkel terug in de grond. In ongewijde grond, hoor! Ik raad je aan je best te doen," zei ze nu luider. Ze spreidde haar handdoek op het gras open, wikkelde de twee schedels erin en verdween ermee in huis.

    Eufrasie had een papegaai. Hij zat in een ronde kooi die hing aan een staander in een hoek van de eetplaats. Koken en eten deed Eufrasie normaal in de keuken, maar de dubbele deur die de keuken en de eetplaats verbond stond altijd open, zodat Eufrasie altijd gemakkelijk met haar papegaai kon praten, en hij met haar. Eufrasie vertelde hem meestal alles wat ze beleefd had of gewoon wat haar te binnen viel en dan scheen haar gevleugelde vriend naar haar te luisteren, met scheef kopje en blinkende aandachtige oogjes. En als Eufrasie even zweeg kraste de papegaai, coco, enkele keren achtereen iets wat geleek op "bakkes toe". Dat was geen aansporing om te zwijgen, maar eerder een spijtige vaststelling dat Eufrasie stil gevallen was, en tegelijkertijd een aansporing om verder te babbelen.

    Toen Eufrasie die namiddag haar lugubere buit op de grote tafel van de eetplaats legde schoof coco nerveus op zijn zitstokje heen en weer, rekte zijn kop tweemaal naar voren, zijn kuif kwam recht en hij kraste "Amai, amaaaai!" Dat was zijn manier om uiting te geven aan zijn verwondering en onbegrip over ongewone dingen. Wantrouwig volgde hij met een groot open oog en scheve kop de gebeurtenissen van dat moment.

    Dan begon bij Eufrasie het “zuiveringsmoment”. Ze nam een oude krant, plooide die helemaal open, legde de schedels erop en ging dan naar achter in de tuin. Ze wrikte de deur van het schuurtje daar open, verdween in de schaduw binnenin en kwam even later terug naar buiten met in de ene hand een verfborstel en in de andere hand een blik met witte matte verf. Twintig minuten later lagen de twee doodskoppen onbevlekt wit en koud te drogen op het gedrukte nieuws van enkele dagen geleden.

    Het volgend probleem was: wat zou voor die twee onbevlekte ontvangenissen de beste en waardigste verblijfplaats zijn? Omwille van de symmetrie dacht Eufrasie dat het best was een tweede gelijkaardige papegaaienkooi voor de twee blanke koppen te kopen. Terwijl de verf opdroogde liep Eufrasie naar de winkel. Maar omdat ze vreesde dat men het eigenaardig en verdacht zou vinden als ze gewoon een lege kooi nam, kocht ze er nog een papegaai bij.

    Thuis gekomen stopte Eufrasie hem bij zijn verbouwereerde maat en zei hem dat ze nu verwachtte dat hij leerde praten. “En geen vuile woorden of manieren, hoor!”, dreigde ze.

    ’s Anderendaags stonden de twee kooien broederlijk opgesteld naast elkaar. Aan de ene kant leven en beweging, aan de andere kant dood en stilte. Eufrasie legde boven op haar nieuwe aanwinst wel een grote zijden sjaal, bedrukt met religieuze motieven, een geschenk van een neef die op bedevaart naar Lourdes was geweest. Maar ze verwijderde de sjaal wel telkens als ze probeerde met de geesten van die blanke hologigen in contact te komen. Echter, van het moment dat de twee schedels daar zuiver en naakt te prijken stonden, begon de oude papegaai te roepen en te schelden. En het duurde niet lang of zijn maatje kon het al even goed als hijzelf. Het duo produceerde een veelvoud van decibellen aan gekrijs, geroep, papegaaienvloeken en verwensingen. En telkens als Eufrasie de sjaal mooi terug over haar geestvrienden drapeerde, hield het papegaaienconcert op en leek de wereld weer normaal. Uiteindelijk besloot Eufrasie dan maar zelf haar hoofd onder de sjaal te steken om zo te proberen rustig de geestenwereld te betreden. Verwonderd bekeken de twee papegaaien dit gebeuren en wisten niet goed hoe te reageren. Maar het bleef stil, en Eufrasie kon haar geestelijke oefening ongestoord doen.

    Ik heb me later laten vertellen dat die gang van zaken zeker een paar jaar heeft voortgeduurd. Tot Eufrasie op zekere dag een beroerte kreeg en niet lang daarna het tijdelijke met het eeuwige verwisselde.   Niet lang daarvoor uitte ze haar bezorgdheid voor haar gevleugelde vrienden en vertelde ze in ijlkoorts wat de geesten nog allemaal van haar verwachtten. Een medelijdende nicht van haar heeft de stervende Eufrasie getroost en beloofd dat ze voor alles goed zou zorgen, zodat Eufrasie gerustgesteld kon heengaan en nu zonder tussenspel met haar geestvrienden kan communiceren.

    Het huis van Eufrasie is nu na veel jaren gesloopt en in de plaats daarvan staat er een modern appartementsgebouw. Ruim en gezellig, met brede ramen en klare vensters. De geesten voelen zich daar niet thuis.

    2024 1104

    04-11-2024, 17:27 geschreven door padre

    Reageer (0)

    23-10-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Enkele bedenkingen bij de roman Tosca van Maud Vanhauwaert
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Enkele bedenkingen bij de roman Tosca van Maud Vanhauwaert

     

    Dichteres Maud Vanhauwaert heeft in 2023 ook een roman, gepubliceerd. Het is ongewoon werk, ook wat de presentatie betreft, en al gauw verscheen in hetzelfde jaar al een tweede druk. Het loont wel de moeite deze, haar debuutroman, te lezen.

    May Solovjov, vertaalster van Russische literatuur en universitair docent, schrijft een brief aan haar uitgever, een zekere Daniël, waarin ze tracht te verklaren waarom ze het boek over haar vader nog niet heeft kunnen schrijven. Het is een brief van een paar honderd bladzijden, te lang voor wat wij onder een brief verstaan. Maar in een roman mag en kan dat wel.

    Ze vertelt hem dat ze, na een lezing over een (gefingeerde) Russische dichteres, in contact kwam met Aline, een zwaar gedeprimeerde, getroubleerde suicidale en hulpbehoevende jonge vrouw die vaak ook paniekaanvallen krijgt. Ze spreekt eerst niet, communiceert slechts door middel van kleine tekstjes, gedraagt zich ongewoon, is een gesloten boek. May probeert ze te begrijpen en zo te redden, maar na elk contact staat May voor een groter raadsel. Aline zegt weinig over zichzelf, spreekt in vage termen over homofoob geweld waaronder ze gebukt zou gaan, weigert te eten en zich “normaal” te gedragen. May maakt zich veel zorgen, wil helpen, maar Aline wil nauwelijks hulp. May kan de behoefte Aline beter te begrijpen niet loslaten en het wordt haast een obsessie. Zij wordt door Aline als het ware emotioneel gegijzeld. Ondanks alle moeite kan ze Aline toch niet begrijpen en echt helpen.  Op de duur geraakt May zozeer door Aline geobsedeerd dat ze zelf gedachten heeft over dood en zelfdoding, en irrationeel handelt.

    Dit had ook gevolgen op de verhouding van May met haar partner, Lou, die realistischer in het leven staat. Ze hebben een kinderwens, vooral Lou. Ze wil met behulp van een zaaddonor zwanger worden. Maar de zwangerschap lukt nooit. Dan besluit May het kind van haar partner te dragen, maar ook dat loopt op een mislukking uit. Deze tegenslag en de lange toxische verhouding tot Aline dragen ertoe bij dat de relatie tussen Lou en May schade oploopt.

    Op het einde krijgt de roman een onverwachte wending. De brief aan uitgever Daniël - dus Mays verhaal tot nu toe - stuurt ze bij vergissing naar Aline. Daardoor komt aan het licht dat het verhaal van May niet de werkelijkheid weergeeft maar deels verzonnen is. De Aline uit het verhaal is grotendeels voor May een romanfiguur geworden. Het komt dan ook tot een breuk.

    Deze debuutroman van dichteres Maud Vanhauwaert is opmerkelijk. De tekst is doorspekt met een aantal gedichten die het verhaal een diepere laag geven, daar ze inhoudelijk en emotioneel het leven van de personages zijdelings raken. Ook de uiterlijke presentatie van het boek is ongebruikelijk. De bladzijden zijn genummerd aan de zijkant maar de nummering zakt naar beneden naargelang het verhaal vordert. De bladzijden waarop de gedichten staan zijn ongenummerd en tellen niet mee. Het kaft is bijna helemaal wit en de letters van de titel en van de tekst achteraan staan in reliëf. Er bestaat ook een zgn. “Japanse” uitgave, waar je de gedichten aan de ene kant kunt lezen, en voor de tekst moet je het boek omdraaien en de bladzijden opensnijden. Interessant. Daardoor komen de gedichten in beide uitgaven niet altijd op dezelfde plaats te staan, maar dat doet niets af aan de waarde van het geheel.

    De taal van Maud is vlot leesbaar en op sommige plaatsen ronduit poëtisch. De titel ‘Tosca’ wordt min of meer verklaard vooraan in het boek: ‘…a sensation of great spiritual anguish, often without any specific cause’ … a dull ache of the soul, a longing with nothing to long for …’ Het is eigenlijk een onvertaalbaar Russisch woord, dat zo ongeveer de betekenis heeft van ons ‘heimwee’, wellicht ook het Duitse ‘Weltschmerz’.  

    Het is interessant het verhaal vanuit het standpunt van een vertaler te zien. De spreuk ‘traduttore tradittore’, de vertaler is een verrader, betekent dat men toch nooit een tekst volledig kan vertalen, zodat alle schakeringen weergegeven worden. En dit geldt zeker voor poëzie. Dat is ook toepasselijk op hoe de vertaalster May naar Aline kijkt, haar lichaamstaal onderzoekt, tracht te begrijpen, haar verhaal opschrijft, wijzigt en tot literatuur verwerkt.

    May had meer over haar vader willen weten en er een boek over schrijven. Afgezien van de tiental bladzijden die over haar ouders gaan (p.37-46), komen we niet veel over de vader te weten.  Omdat dat niet lukt vertelt ze het verhaal van Aline. Toch is haar vader indirect in het verhaal aanwezig. Dat komt in het begin al even naar voren. Aline heeft van May een tekening gemaakt waarin ze zozeer de trekken van haar vader herkent dat ze zich met hem als het ware een gaat voelen. Door de treffende gelijkenis met haar vader is haar verhaal ook onrechtstreeks dat van haar vader geworden. Zo eindigt het boek: ‘Het is verrassend hoe goed ik erop lijk nu. Mijn vader is dichter dan ooit.’

    Bibliografie: Maud Vanhauwaert, Tosca. Das Mag, Amsterdam, 2023.

    André G. Vanstraelen, Dilbeek, 2024 1023.

    Bijlagen:
    Maud Vanhauwaert.webp (5.4 KB)   

    23-10-2024, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    13-07-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mira Feticu. Verliefd op boeken, liefde voor de bibliotheek
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Geheugen, geschiedenis, beschaving 

    is de titel van een boekje geschreven door de Roemeens-Nederlandse schrijfster Mira Feticu. 

    De ondertitel is: Lofzang op de bibliotheek. 

    Het bevat 130 bladzijden en werd in 2023 uitgegeven door de uitgeverij De Geus.

    Mira Feticu werd geboren op 10 december 1973 in Breaza, Roemenië. Ze groeide op in Roemenië, en studeerde in Boekarest Roemeense en Franse letteren en Vergelijkende literatuurwetenschap. Ze schreef gedichten en verhalend proza en debuteerde reeds in 1993. Ze trouwde met een Nederlander, leerde Nederlands en begon vanaf 2012 zelfs in die taal te schrijven. Ze is ook actief als radiomaker en publicist. In 2021 publiceerde ze zelfs een Liefdesverklaring aan de Nederlandse taal. (Breda, De Geus). Gedurende tien jaar was ze actief in de bibiliotheek van Den Haag, deed literair onderzoek en werkte ondertussen aan haar doctoraal proefschrift, waardoor ze in 2010 tot doctor in de letteren promoveerde. Ze schrijft zowel fictie als non-fictie.

    De hoofdstukken van Geheugen, geschiedenis, beschaving zijn ingedeeld volgens de dagen van een werkweek in de bibliotheek.We vernemen daarin haar visie op boeken, hun invloed, hun waarde voor de de cultuur en de samenleving. Het is werkelijk een lofzang, een liefdesverklaring, aan bibliotheek en boeken. Ze zegt dat een boek soms het resultaat is van jarenlang werken van de auteur, het summum van iemands leven, misschien de essentie van zijn bestaan. Door het boek vloeit al duizenden jaren universele wijsheid, ervaring, hoop en schoonheid door. En als je dat negeert leef je als een houten klomp. (p. 45). Ik vind dat wel rooskleurig, maar het is toch ook zo dat als je verliefd bent, je nu eenmaal de hoogte ingaat en positief op wolken zweeft. En Mira Felicu ís verliefd op taal en boeken, meer nog, ze houdt ervan, het is haar leven.

    Echter over het beleid van bibliotheken kan ze niet altijd positief zijn. Vooral in het onderdeeltje over "libricide" (het 'doden' van boeken), lezen we interessante dingen. Het is haast een klaagzang over het feit dat in bibliotheken zoveel boeken gewoon afgeschreven en weggedaan worden omdat die boeken niet genoeg mensen interesseren en de uitleencijfers voor die werken niet hoog genoeg zijn. Dat zoveel wijsheid, kennis, schoonheid, hoop en plezier verloren gaan. (p. 46). "Afschrijven is de hel". (p.36). Ze geeft ook enkele tips waarmee we de toekomst van de bibliotheek kunnen beveiligen. Want de bibliotheek is toch ook een paradijs van schoonheid, van kennis, van rust. In een boek kan men zichzelf ontdekken, troost vinden. En vooral de literatuur moet een centrale positie innemen. "Boeken zijn altijd goed". (p.58). "Wie zijn we zonder boeken?" (p. 109). De schrijfster pleit ook voor het behoud van het fysieke boek. Daar kan het internet niet tegen op. "De maatschappij heeft de bieb nodig". (p. 48). Laten we hopen dat men daar meer rekening mee houdt.

    De menselijke kant van de bibliotheek is voor haar de bibliothecaris, of liever en vooral de bibliothecaresse. Want die zijn in de overgrote meerderheid. Zij spreekt ook uit eigen ervaring. "De bibliothecaresse leent boeken uit, veegt tranen af, sust en verleent hulp. De bibliotheek is een perfect wezen, dat zowel kennis als steun verleent. De bibliotheek is een organisatie met mensen voor mensen. Houdt haar in leven!" (p. 86). Wie zegt het beter?

    In haar boekje staan nog veel andere interessante gedachten die de moeite waard zijn om over na te denken en te bespreken. "Er is veel te vertellen." (p. 90). Maar vooral: voor de boekenliefhebber is het een plezier dit werk te lezen en zelfs te herlezen.

      

    Dilbeek, 2023 0528

    13-07-2023, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    21-12-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De mijter van Sinterklaas

    De mijter van Sinterklaas   

    Het was begin september en de heetste dagen van de zomer zouden voorbij moeten zijn. Maar neen, dit jaar was dat niet het geval: de zon bleef maar heet schijnen en in de lucht was er al dagen lang geen wolkje te bespeuren. En het bleef maar duren.

    Je zal dan ook wel direct begrijpen dat de mensen in het zuiderse Spanje die loodzware hitte beu waren. Ze snakten naar een beetje afkoeling en zelfs naar een verfrissende regenvlaag. 

    En dat was ook zo in het kasteel van Sinterklaas dat boven op een Spaanse berg in het verblindende zonlicht stond te schitteren.

    Sinterklaas lag aan de rand van zijn zwembad onder een brede parasol in een strandzetel wat te rusten. Het zweet stond nat op zijn voorhoofd en de druppels rolden langs zijn baard naar beneden. De bovenrand van zijn kraag was daardoor al helemaal doorweekt. Met zijn zakdoek wreef hij zijn voorhoofd en wangen wat droog, maar dat hielp niet lang. Sinterklaas zuchtte af en toe eens goed hoorbaar. Die zomerse hitte was toch niet meer uit te houden.

    Zwarte Piet, die de hoofdpiet is van alle medewerkers van Sinterklaas, en die hem altijd begeleidt, bekeek zijn heilige vriend met medelijden. Maar dat veranderde niet veel aan de toestand. Sinterklaas was wel een heilige, maar eigenlijk was die grote kindervriend toch ook maar een mens. En als iedereen het te warm had, dan ook Sinterklaas.

    “En dat komt allemaal door die vervloekte klimaatverandering!” mopperde de Sint.

    “Ja, heel jammer is dat,” antwoordde Zwarte Piet. “Maar, beste Sinterklaas, gelukkig heeft Knutselpiet dat dingetje voor jou geïnstalleerd.”

    “Dat dingetje? Je bedoelt dat ventilatortje in mijn mijter?”

    “Natuurlijk. Ik vind dat een goede uitvinding,” antwoordde Zwarte Piet. “Het stoort niet, je ziet het niet en je hoort het ook niet.”

    “Inderdaad,” zei Sinterklaas, “het helpt het hoofd wat koeler te houden. Dat is fijn.”

    De Sint keek verstrooid naar zijn geborduurde pantoffels en merkte dat er een draadje aan los zat. En daarom trok hij zijn mond nog een beetje meer in een norsige plooi. Zwarte Piet had dat natuurlijk opgemerkt.

    “Onze Naaigriet zal dat wel snel en keurig in orde brengen,” haastte hij zich de Sint gerust te stellen.

    De Sint bekeek Zwarte Piet om te zien of hij het wel meende. Vorig jaar, na de laatste Sinterklaasronde had hij, wel een beetje tegen zijn zin,  een groep vrouwelijke pieten, de zogenaamde grieten, aangesteld. Op veel plaatsen en vooral op het plein voor zijn kasteel waren er herhaaldelijk luidruchtige betogingen geweest voor de gelijkheid van mannen en vrouwen. Sinterklaas zou alleen maar mannen, pieten, in dienst hebben, en men vond dat dat niet kon. Vrouwen, grieten, konden evengoed als pieten Sinterklaas helpen, ja zelfs het soms beter doen! De tijden waren nu eenmaal veranderd! En uiteindelijk was de Sint voor hun eisen bezweken. Hij vreesde onder meer dat veel pieten met de grieten zouden flirten en zo hun werk zouden verwaarlozen. Daarom had de Sint de mooiste en jongste vrouwelijke kandidaten voorzichtigheidshalve niet willen aanstellen. Daardoor waren sommige pieten misnoegd en beweerden dat de Sint discrimineerde en te veel van de oude tijd was.  Zelfs twee van hen hadden hun ontslag ingediend. Het waren Brompiet en Knorpiet. Maar dat was geen groot verlies, integendeel, die waren eigenlijk toch nooit tevreden.

    Sinterklaas had daarentegen al eens ondervonden dat het aanstellen van vrouwelijke pieten, de grieten, ook zijn voordelige kant had; er waren er een paar bij die zeer goed konden koken en bakken, en daar Sinterklaas van lekker eten hield en graag snoepte vond hij dat hij zich niet vergist had. Trouwens in de keuken en in de bakkerij kon men altijd helpende handen gebruiken. En tot nu toe was er nog nooit iemand geweest die, zoals Naaigriet, zulke mooie poppenkleren kon maken. En ook voor reparaties kon men altijd op haar een beroep doen. Een paar grieten waren fantastisch goed in het schrijven van lieve troostbriefjes aan ongelukkige kindjes, zodat die terug gelukkig werden. Dat was toch allemaal positief.

    “Ja, Zwarte Piet, bezorg mijn pantoffels maar aan Naaigriet. Niemand kan ze beter herstellen dan zij.”

    Sinterklaas keek ondertussen met een afwezige blik naar de groepjes plonsende, zwemmende en lawaaierige pieten en grieten in het grote zwembad. Het water had een weldoende invloed op hen en zelfs Sinterklaas vergat een beetje waarom hij aan het brommen was. Hij kreeg ook zin om een rondje te zwemmen, maar hij had zijn zwembroek in de badkamer vergeten. Zonder zwembroek zou de Sint zeker nooit in het zwembad gaan. En zwemmen met zijn kleren aan was veel te hinderlijk. Daarom liet Sinterklaas zich maar met een lange diepe zucht in zijn zetel achterovervallen en sloot zijn ogen. Het ventilatortje aan de binnenkant van zijn mijter gaf hem wat afkoeling en hij zou best nog een lui dutje doen. Net toen hij in slaap ging vallen voelde hij zijn mijter op zijn hoofd bewegen.

    “Zwarte Piet, blijf met je handen van mijn mijter af en laat mij wat rusten,” mompelde de Sint in een halfslaap.

    “Goede Sint, ik doe toch helemaal niets,” zei Zwarte Piet verwonderd. “Maar kijk, wat gebeurt er daar met je mijter!?”

    Inderdaad, de mijter van Sinterklaas schudde van links naar rechts, het ventilatortje binnenin begon razend snel te draaien en lawaai te maken en uit de mijter kwam er rook! Sinterklaas voelde zijn hoofd gloeien en wilde de mijter van zijn hoofd trekken. Maar voor hij dat kon vloog die vanzelf naar omhoog en bleef boven het zwembad toertjes ronddraaien.

    “Oei, oei, mijn haar staat in brand!” jammerde Sinterklaas.

    Zwarte Piet maakte gauw een badhanddoek nat, en gooide die over het smeulende haar van Sinterklaas. In het midden van het hoofd van de  heilige man zag je nu een verschroeide donkere plek. Sinterklaas was verschrikt uit zijn zetel getuimeld, kroop recht, dacht dat hij helemaal in brand stond, en sprong met kleren en al in het zwembad. De andere pieten en grieten zagen dat en wisten eerst niet goed wat er gebeurde. Verbaasd keken ze naar de spartelende Sint.

    “Help, help! Ik verdrink!” riep de Sint.

    Gauw hadden ze de druipnatte Sinterklaas uit het water geholpen.

    De mijter van Sinterklaas bleef nog enkele keren boven het zwembad rondtoeren.

    “Daar, daar! Pak hem!” riep Sinterklaas, maar de mijter veranderde van richting, en vloog weg over de bossen rond het kasteel van Sinterklaas. Heel in de verte beneden zagen ze hem tussen de bomen ergens in het struikgewas verdwijnen…

    “Mijn mijter, mijn mooie zomerse mijter!” jammerde Sinterklaas. “Ik kan nu toch al niet mijn winterse mijter opzetten. Daarvoor is het veel te warm en ook veel te vroeg.  En hoe gaan de kinderen mij, zonder mijter, herkennen?”

    “Niet treuren, Sinterklaas,” suste Zwarte Piet, “we gaan je mijter zoeken en zullen hem wel vinden. En dan is alles weer in orde.”

    “En zeg tegen Knutselpiet dat ik hem voortaan Knoeipiet zal noemen!” zei Sinterklaas op kwade toon.

    “En het ventilatortje nemen we uit de mijter, zodat alles wel terug wordt gelijk vroeger,” voegde Zwarte Piet eraan toe. “Dan kan je je mijter terug opzetten zonder het risico dat hij weg gaat vliegen en dat je haar in brand vliegt.”

    Dat troostte Sinterklaas een beetje, maar zonder mijter of iets op zijn hoofd wilde hij niet meer aan het zwembad blijven zitten. Die zwarte verschroeide vlek midden tussen zijn mooie witte haar was niet aan te zien. Zwarte Piet gaf Sinterklaas in afwachting een reserve pietenmuts. Hij moest Knutselpiet, nu Knoeipiet, direct laten komen.

    Toen die, bleek van schrik, aangelopen kwam en voor Sinterklaas stond, kreeg hij van hem een ferme uitbrander die hij volgend jaar zeker nog niet zal vergeten zijn.

    “En ga nu o-gen-blik-ke-lijk mijn weggevlogen mijter zoeken, en kom niet terug voor je hem gevonden hebt!” brulde Sinterklaas hem na.

    Knutselpiet, nu Knoeipiet, rende naar zijn atelier, riep zijn twaalf pietenhelpers bijeen en met hun dertienen liepen ze naar beneden in de richting waar de mijter van Sinterklaas gevlogen was. Het was niet gemakkelijk het hoofddeksel van de Sint te vinden, want ze hebben de hele namiddag, avond, nacht en volgende morgen moeten zoeken. Uiteindelijk vonden ze hem. Hij lag niet op de grond of tussen het struikgewas, maar hing gewoon ondersteboven met een van zijn twee achterste lintjes aan een takje vast in de wind te zwaaien en lustig te draaien.

    Toen Knutselpiet terug was heeft hij de mijter grondig afgestoft en schoongemaakt en het beschadigde ventilatortje vakkundig verwijderd. Met veel verontschuldigingen en excuses is hij hem dan aan Sinterklaas gaan afgeven.

    Sinterklaas was verheugd toen hij zijn pietenmuts kon afnemen en zijn zomerse mijter weer mocht opzetten. Hij vond dat zijn mijter er nu beter uitzag dan toen hij nieuw was. In een vergevingsgezinde bui noemde de Sint Knutselpiet weer bij zijn ware naam en gaf hem de opdracht tienduizend kleine vliegende speelgoedmijtertjes te maken. Die zou hij bij zijn volgende feest in december aan veel brave kinderen uitdelen.

    En zo had dit onaangenaam avontuur toch nog een gunstig gevolg.

    Sinterklaas heeft niet lang zijn verschroeide haar moeten verdragen, want Kapstergriet zorgde ervoor dat men na drie dagen daar helemaal niets meer van kon zien. Ook daarom was Sinterklaas blij dat hij grieten had aangesteld. En hij voelde zich weer wat gelukkiger.

     

    2022 0914/1116 - André G. Vanstraelen

     

    21-12-2022, 15:39 geschreven door padre

    Reageer (0)

    29-12-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het vertrek van de Kerstman, de échte.

    Het vertrek van de Kerstman, de échte

    Het was 24 december. De Kerstman, de échte, schoot wakker en dat zinde hem niet. Het was nog te vroeg om op te staan, maar hij voelde een onaangename kou op zijn hals. Hij wreef met zijn hand over zijn nek, en voelde dat ze nat werd. Ineens was hij klaar wakker en keek naar omhoog. Ja, verdorie! Door het dak van zijn Laplandse grote iglo sijpelde water. Druppel na druppel viel omlaag. Plets, nog een op zijn dikke neus.

    Hij sprong recht en nog in pyjama kroop hij door het nauwe deurgat van zijn iglo naar buiten. Het was verdacht warm voor de tijd van het jaar. Hier in Lapland zou het heerlijk moeten vriezen en sneeuwen. Maar nu glinsterde de sneeuw waterig, en hier en daar gleden er druppels van de stevige ijspegels.

    De Kerstman, de échte, voelde zich warm worden van verontwaardiging en woede. Hij balde zijn vuisten en vloekte eens goed dat het in de wijde omgeving te horen was. Hij vloekte natuurlijk op zijn Kerstmans. Als wij eens vloeken is dat anders; dat klinkt onbeheerst, onbeschaafd, vulgair. Wij doen dat beter niet. Maar de Kerstman weet hoe hij een vloek moet produceren zonder onbehoorlijk te zijn. Het klonk dan ook gelijk een reeks donderslagen. Hij vloekte tegen al die domme egoïstische lui die het klimaat verknoeid hadden en het steeds maar verder bleven verknoeien. Het resultaat was dat zelfs hij, de Kerstman, de échte, niet eens meer rustig kon blijven slapen zonder dat het ijs van het iglodak begon te smelten en er water op zijn nek neerdruppelde.

    Van al dat gedondervloek waren zijn 24 kerstmanknechten met grote schrikogen wakker geworden en in hun hemd en blootvoets uit hun iglootjes naar buiten gestormd. Het waren er nu 24. Vroeger, in heidense tijden, toen men nog met het Joelfeest het begin van de winter vierde, waren het er maar 20, en met hem erbij waren ze dan met zijn 21. Omdat op 21 december de winter begint. Doch sedert het christendom zijn intrede had gedaan en Kerstmis op 25 december werd gevierd, had hij vier kerstmanknechten meer aangeworven. Van toen af waren ze met 25. Want zelfs de Kerstman, de échte, vond dat men met zijn tijd moest meegaan. 25 stemde dan ook overeen met de datum van Kerstmis op de almanakken. Trouwens 25 was een mooi getal. Men kon 5 ploegen van 5 samenstellen, of 6 ploegen van 4 man, met hemzelf daarbij als supervisor. En er waren nog andere mogelijkheden als dat voor het werk en de verdeling van de kerstgeschenken nodig mocht blijken.

    Een beetje verwonderd zag hij hoe rondom hem zijn 24 knechten gapend de slaap uit hun ogen wreven. Hij klapte in zijn handen en riep: “zes maal vier!”. Dat was het teken voor iedereen om in actie te schieten. Iedereen verdween in zijn eigen iglootje en vier minuten later stonden ze allen terug buiten, in zes groepen van vier, volledig aangekleed voor de reis.

    Ondertussen was de Kerstman, de échte, ook verschenen, in vol reisornaat. Hij klingelde met de grote bel die hij vasthield en alle elanden kwamen tevoorschijn. Het waren zes groepen van vier trekdieren. Ze trokken elk drie bomvolle sleden vol geschenken. In een lange rij stonden ze achter elkaar. De Kerstman, de échte,  had vooraan plaats genomen op een schitterende slee die getrokken was door vier prachtige elanden. Hij nam de teugels vast en stak zijn rechterhand omhoog. Dat was het teken om te vertrekken. En toen zette de karavaan zich in beweging.

    Eerst ging het tamelijk langzaam, maar na enkele minuten gleden ze wel tegen 150 kilometer per uur over de sneeuw. Daarna moest het nog sneller. De Kerstman, de échte, stak beide armen in de lucht en riep zijn gekende “Ho Ho Hoo!” en toen gleden ze allen naar omhoog, de lucht in. Alle kerstmannen zongen een vrolijk Jingle Bells, en toen de laatste klanken van dit lied waren weerklonken splitsten de zes groepen zich in verschillende richtingen om de geschenken aan de mensen in de verschillende landen uit te delen.

    De Kerstman, de échte, ging alleen verder. Dit jaar wil hij speciaal naar… Ja, naar jou, lieve lezer/es. Maar je moet het wel geloven. Misschien zal je hem niet “zien”, maar als jij aan hem denkt zal hij er zijn.

    De Kerstman, de échte, glimlachte voldaan. Ja, het kon een fijne Kerstmis worden.





    29-12-2020, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    08-12-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een dag uit het leven van Sinterklaas
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Voor wie in zijn hart kind gebleven is of graag zijn kinderen of kleinkinderen, of gewoon kinderen in het algemeen, iets over Sinterklaas wil vertellen.

     

    Een dag uit het leven van Sinterklaas

    Het was half augustus. De Spaanse zon keek van heel hoog naar beneden. Haar hete oog bleef rusten op dat kasteel met die vier eigenaardige torens. Het lag op een berg die op een landtong in zee uitstak. De daken van de torens hadden de vorm van mijters. Zoals die van een bisschop. Zo’n kasteel was natuurlijk iets speciaals en een zeldzaamheid. Het was eigenlijk het enige kasteel in de hele wereld dat er zo uitzag. En dat was niet verwonderlijk, want het was het kasteel van Sinterklaas!

    Een kronkelige weg leidde ernaartoe. Beneden aan het begin van de weg stond een wegwijzer. Een wegwijzer wijst de weg aan, en dan moet je de richting van de punt volgen. Maar die wegwijzer hier had twee punten die weliswaar beide in dezelfde richting wezen. Waarom twee punten? Wel gewoon omdat die wegwijzer de vorm van een mijter had. Maar die lag dan op zijn zij. Hij was rood en geel gekleurd en had een gouden randje. Als het donker werd gingen daarop automatisch lichtjes branden en in het midden kon je lezen, in sierlijke letters geschreven: “Kasteel van Sinterklaas”. Maar dan in het Spaans, omdat Sinterklaas van Nieuwjaar tot september in Spanje woont. Onderaan stond wel in kleinere lettertjes de Engelse vertaling, voor wie geen Spaans kent. Veel mensen verstaan geen Spaans, maar kennen tegenwoordig genoeg Engels om toch de weg te kunnen vinden. Vroeger stond dat daar in het Latijn, maar omdat bijna niemand die taal kent, had Sinterklaas dat Latijn laten vervangen door het Engels. Dan zou men toch weten waar men moest zijn om speelgoed en cadeautjes uit te kiezen, bestellingen te doen en later op te halen. Hij zou het verschrikkelijk jammer vinden als men de weg naar zijn kasteel niet zou vinden, zodat daardoor heel wat kinderen op zijn feest zouden vergeten worden.

    Het was dus half augustus en in Spanje is het in die maand zeer warm. Sinterklaas was vroeg in de morgen naar de mis geweest, want men vierde die dag het hoogfeest van Maria Hemelvaart. Het was een feestdag en daarom werd er vandaag niet echt gewerkt. Dat wil niet zeggen dat Sinterklaas die dag helemaal niets deed, want om de brieven van kinderen te lezen had hij altijd tijd. Nadat Sinterklaas een paar croissants en twee sandwiches gegeten had met een kop warme choco, vroeg hij aan Zwarte Piet om zijn groot boek en de mappen met brieven van vorig jaar te gaan halen zodat hij die nog eens snel kon lezen. Zwarte Piet was de hoofdpiet en vandaag had hij dienst omdat het een feestdag was. Alleen Kokpiet, die een goede kok is, moest voor het eten zorgen en Witte Piet moest vandaag slechts het paard van Sinterklaas verzorgen.  Gele Piet, Chocolade Piet, Bonte Piet, Lange Piet, Rosse Piet, Bolle Piet, Stomme Piet, Springpiet, Brillepiet, Pietje Snel, Pietje Blink en de kleine Pietje Veer hadden vrijaf. Alleen Reispiet en Vliegende Piet waren er niet bij want die waren in het buitenland om het nieuwste en beste speelgoed te leren kennen en eventueel te kopen.

    Omdat het zo warm begon te worden, waren ze met zijn allen naar het zwembad gegaan en plonsden en stoeiden daar nu naar hartenlust. Sinterklaas kreeg ook lust in een frisse duik in het water vooraleer aan het werk te gaan. Hij gooide zijn staf, mantel, toga, mijter, handschoenen, schoenen, kousen, hemd, onderlijf een zelfs zijn onderbroek in een hoek en trok een rood-gele zwembroek aan.  Dan legde hij zijn bril op het tafeltje dat Piet daar gereed gezet had. Met zijn rechter hand wreef hij een paar keer over zijn baard. Jammer dat die baard zo lang is, knorde hij even. Bij het zwemmen stoort dat wel een beetje. Ik mag hem niet inkorten en zeker niet afsnijden, want dat zouden de kinderen van de hele wereld zeker niet leuk vinden. Ja, ik weet wel, de Kerstman heeft een kortere baard, maar ik ben Sinterklaas en niet de Kerstman. Vooruit dan maar. En met een sprong die men niet van zo een oude man zou verwachten, gleed hij in het frisse water en begon aan een hele reeks rondjes.

    Sinterklaas had wel een eigenaardige gewoonte als hij zwom. Hij begon met een lengte links, zwom dan terug tot ongeveer in het midden van het bad, draaide dan naar de bovenste hoek rechts, en zwom aan de rechterkant terug naar beneden en dan weer naar links onder. Als je mij goed gevolgd hebt, heb je zeker al gemerkt dat zo een rondje de vorm van een mijter heeft. Sinterklaas deed dat elke keer als hij goed gezind was. Want je bent Sinterklaas of je bent het niet. En tot nu toe was er niemand te vinden die Sinterklaas ooit slecht gezind had gezien. Slechts als hij heel moe was kon hij nogal zwijgzaam zijn. Maar als hij daarna eens goed geslapen had was dat weer over. Sinterklaas zwom zijn rondjes zelfs beter dan de pieten rond hem, behalve dan Pietje Snel, die het iets sneller deed. Maar ja, dat was de jongste van de hoop, en je kan toch niet in alles de beste zijn.

    Toen Sinterklaas zich na een flinke zwembeurt afgedroogd had en nog een beetje hijgend op een strandstoel uitrustte, zette Zwarte Piet een plooitafeltje naast hem. Hij legde er het groot aantekenboek van Sinterklaas op samen met drie dikke mappen vol met brieven die kinderen hem vorig jaar geschreven hadden.  Daarnaast zette hij nog een fles sinaasappelsap en vulde een glas voor de sint. Ze gingen vandaag snel nog eens die brieven herlezen. Misschien konden ze dit jaar sommige kinderen het cadeautje geven dat vorig jaar niet meer in voorraad was. Piet zelf ging op een krukje naast zijn baas zitten met een aantekenboekje en een balpen in de hand om op te schrijven wat Sinterklaas hem zou dicteren.

    En wat stond er allemaal in die brieven? De kinderen schreven allemaal dat ze braaf geweest waren, en als dat soms niet het geval was geweest, waren ze toch niet opzettelijk stout geweest. Maar dat was dan per ongeluk gebeurd.

    Ja, zei Sinterklaas tot Zwarte Piet, als ik er goed over nadenk vind ik toch nergens een kind dat echt stout is geweest. Neen, er waren geen stoute kinderen. Dat kon hij rustig weer eens zeggen als hij dit jaar van de boot stapte. De duizenden kinderen die hem dan stonden op te wachten en toe te juichen zouden blij zijn als ze dat hoorden. Veel kinderen hadden een prachtige tekening op hun brief getekend of erbij gevoegd. Hun verlanglijstje hadden heel mooi neergeschreven. Soms was het veel te lang, maar dan koos de sint er voor hen toch het beste uit. De kleintjes die nog niet konden schrijven hadden een foto van wat ze verlangden uit de reclameblaadjes uitgeknipt en op hun brief geplakt. Zo wist Sinterklaas wat de kinderen wensten te krijgen. En als het mogelijk was zou hij het hen wel schenken.

    De hele voormiddag lazen ze nog de brieven en bewonderden de tekeningen die vele kinderen gemaakt hadden. Een paar had Sinterklaas zelfs opzij gelegd omdat hijzelf op de tekening stond en ook omdat hij blij was dat zijn portret zo goed geslaagd was. Ondertussen had Zwarte Piet in zijn aantekenboekje al veel namen opgeschreven en daarbij genoteerd wat ze zeker niet mochten vergeten. In de loop van de volgende weken zou hij alle namen op fiches overschrijven en daaronder of de kinderen braaf en vlijtig waren geweest en wat ze voor het feest van Sinterklaas verlangden. Maar om die fiches allemaal goed in te vullen moest men wachten tot de kinderen hun brieven geschreven hadden. Daarvoor was het op die warme dag in augustus nog wat vroeg, maar binnen een tweetal maanden zou er zoveel post zijn dat hij een tweede en zelfs een derde brievenbus moest bijplaatsen.

    Om half twee in de namiddag hielden ze op en gingen middagmalen. Misschien denk je dat dit vrij laat was. Maar in Spanje is dat zo de gewoonte. En na het eten gaan de meeste mensen eventjes een dutje doen. Dat noemen ze daar de “siesta”. Tot vijf uur in de namiddag ongeveer. Dat doet men omdat het toch veel te warm is om te kunnen werken.

    En dat deed Sinterklaas ook. Hij stond erop dat het dan stil bleef en dat de pieten dan niet bleven rondhangen en met mekaar babbelen. Ja, soms gebeurde het ook eens dat ze begonnen te kibbelen. Dan nam de sint zijn staf, zwaaide daar even mee, trok een kwaad gezicht en riep iets dat leek op “sakkertweededrieënhalf!”. Dat volstond en de sint kon dan rustig even gaan liggen en zijn slaapje doen.

    Om vijf uur hernam iedereen weer met zijn dagelijks werk en dat duurde tot ongeveer tien uur in de avond. De Spanjaarden souperen dan. Dat noemen ze daar “cenar”. Ze drinken daarbij een of verschillende glazen wijn en na het dessert wordt er vaak gezongen en gedanst.

    Daar Sinterklaas al zoveel jaren in Spanje leefde had hij zich die gewoonte ook eigen gemaakt. Hij kon erg genieten van het lekkere eten dat Kokpiet klaargemaakt had, en dronk enkele glazen wijn: rode, witte of rosé, al naargelang van het menu. ’s Morgens dronk hij meestal een grote kop choco, maar ’s middags en ’s avonds was het wijn. Behalve in de vasten, dan was het slechts spuitwater.

    Na het eten werd er nog gezongen, bijna altijd sinterklaasliedjes. Dat hoorde de sint nog het liefst. Alle pieten zongen dan in koor mee, behalve Stomme Piet, omdat die niet goed bij stem was, maar het beste de maat kon slaan. En als het bijna middernacht was hielden ze op en gingen naar bed. Zwarte Piet hielp Sinterklaas bij het uitkleden, zette zijn staf in een hoek, hing zijn kleren aan de kapstok en trok de siersprei van het bed. Ondertussen ging Sinterklaas in de badkamer zijn tanden poetsen, trok zijn piama aan, zette zijn slaapmuts op, legde zijn bril naast zich op het nachttafeltje, en gleed zalig in bed. Dat waren mooie avonden voor Sinterklaas. Tevreden en gelukkig viel hij dan in slaap.

    2020 1207

    08-12-2020, 10:50 geschreven door padre

    Reageer (0)

    09-11-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Solanum dulcamara

    Solanum dulcamara van Gerke Verthriest

    Bitter gemis, zoete herinnering. Met deze woorden zou je het onlangs verschenen dichtbundeltje Solanum dulcamara van Gerke Verthriest kunnen karakteriseren. Bitterzoet, bitter-zoet. Dit is in de volksmond de naam van een plant die de wetenschappers in hun jargon Solanum dulcamara noemen. Ik zie erin doorschemeren het Latijnse dulcis (zoet, aangenaam) en amarus (bitter, onaangenaam). Solanum verwijst ernaar dat het een vaste plant is uit de nachtschadefamilie. Maar ik zie er liever het woord solus (alleen) in. Deze verklaring is etymologisch niet juist, maar ze past hier bij de gedichten. Want de dichteres verwoordt haar gemis, haar alleen achterblijven met haar droefheid, herinneringen en hoop. Paarsblauwe bloemen heeft bitterzoet, een kleur die wij associëren met verlies en rouw. En dan nog iets: deze plant windt zich om andere planten, houdt zich recht en evolueert niet alleen door in de bodem in verbinding te staan, er het leven uit op te zuigen, maar ook door zich vast te klampen aan en steun te vinden bij wat zich buiten haar bevindt.

     

    “Een kleinood om in een open hand te leggen.” Zo stelt de dichteres naar eigen boekje voor. Leggen in een “open hand”, niet alleen letterlijk maar ook figuurlijk. Een “kleinood”? Ja, toch voor een open hand en hart. Het is een in ieder geval een mooie uitgave: een boekje van 60 bladzijden, formaat 21 x 21 cm, ongeveer 6 mm dik,  en het ligt goed in de hand. Op de lichtgrijze kaft een afbeelding, van enkele bloempjes bitterzoet, teergrijs, wat neerslachtig hangend, opzettelijk wat vaag gehouden, melancholisch zacht. Laat je het boekje in je hand openwaaieren, dan verschijnt rechts bij elk gedicht een illustratie, ook in grijze tinten. De foto’s werden gemaakt door Linda Hendrickx, mooie passende foto’s, en de meeste daarvan zijn het waard ingelijst bewonderd te worden. Ze worden wat vaag gehouden, niet scherp afgelijnd, niet agressief, medevoelend, zacht.  Een persoon die treurt is kwetsbaar en moet zacht bejegend worden. 27 foto’s in tere grijze tinten, sfeerscheppend en sfeerondersteunend. Ze begeleiden de 27 gedichten, een stille treurzang vol weemoed, dankbaar denken aan en verlangen naar de overleden geliefde. Want:

    “mocht er al één zijn

      Die me opwacht aan de kust

      dat jij het dan bent”. (p. 28)

     

    Woorden “op het ritme van een haiku”, schrijft de dichteres. Een van de kenmerken van de haiku is dat hij bestaat uit drie regels, waarvan de eerste en de derde 5 lettergrepen tellen en de tweede 7. Een haiku, variante senriu, bezit daarenboven nog inhoudelijke kenmerken, die we hier slechts af en toe terugvinden. Maar de dichteres wou in de eerste plaats een bundel scheppen op het “ritme” van een haiku. En daarin is ze wonderwel geslaagd: 27 gedichten gemaakt met strofen die uiterlijk haiku’s zijn. Maar er is meer, want het geheel zelf bestaat uit achtereenvolgens negen reeksen van gedichten die achtereenvolgens 5, 7 en 5 haiku-strofen bevatten. 9 maal, 27 gedichten. Een haiku in het groot!

     

    Wie deze gedichten leest moet er zijn tijd voor nemen. In haar voorwoordje schrijft de dichteres: “Betast het vederlicht, met langzame vingertoppen.” Het is een goede raad die het “woordloze vragen van een talmende hand” (p. 10) tracht vast te leggen.   

    Het is moeilijk volledig of zelfs maar genoeg bevredigend over deze mooie dichtbundel te schrijven. Ieder van ons leest en interpreteert toch vanuit zijn eigen levenservaring en visie. Daarom hier nog slechts iets over de inhoud zelf.

     

    In het begin tracht de dichteres de jubel van het bewonderen, beminnen, bezitten van de geliefde in woorden te vangen. Een droom die gauw door de realiteit beperkt wordt. Het wordt niet Parijs, maar toch Oostende… Het dagelijks leven heeft ook zijn kleine  meningsverschillen ( “ik heb de rozen verpest”, p. 42) maar de gewone dingen geven wel aanleiding tot zoete herinneringen. Die komen naar boven bij het einde. Hoe aangrijpend wordt de verlammende droefheid van het verlies verwoord!: “dat je dood …  met grijpgrage vingers … mij kouder dan koud maakt” (p. 40). En toch draait de wereld gewoon verder, nieuw leven ontstaat: “de lente weet nergens van” (p. 44). Wat bij de dichteres overblijft is weemoed en onzekerheid. Er is nu dit “totaal gebrek aan huid” (p. 44), aan bescherming. Er is het zoeken naar rechtop blijven, naar steun “terwijl gewacht wordt in de schemering”. Wanneer “precies de juiste cesuur vinden”? De uitkomst is niet duidelijk: komt de nacht of de dageraad? En daarna een warme zon?

     

    De tijd kan helen, kan doen vergeten, maar van bijna alles blijft iets over, een teken, een litteken… De zon doet de kleuren verbleken, alleen geel wordt wit, verdwijnt. Een blanco blad. De vrijheid voor iets nieuws. Een hoopvolle gedachte.

    “van alle tinten

    die zeg maar vijftig procent

    verbleken blijft nog

     

    altijd iets te zien

    behalve van geel dat wordt

    wit in het daglicht

     

    het is de kleur van

    de vergankelijkheid er

    blijft niets van over

     

    het houdt alles in

    en tegelijkertijd biedt

    het de vrijheid van

     

    een blanco blad je

    aarzelt niet je tekent ons

    in een warme zon” (p. 20)                                               






    09-11-2020, 20:14 geschreven door padre

    Reageer (0)

    27-04-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nog altijd corona...
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    27 april 2020

    NOG ALTIJD CORONA…

    Ongeveer twee maanden lang teistert het corona-virus (de COVID-19) ons land, Europa en de wereld. En het ziet ernaar uit dat het lang niet gedaan is. We hebben de verspreiding ervan al enigszins kunnen beperken door bepaalde gewoonten aan te nemen en onze levensstijl te veranderen. Noodzakelijk, want gaarne doen we dat niet. En als eenmaal alles achter de rug is – als het ooit zover komt – zullen we waakzaam moeten zijn opdat in de toekomst dat virale beest niet weer de kop opsteekt. Helemaal ervan af zullen we nooit meer zijn, maar laten we hopen dat er vlug een efficiënt vaccin gebruikt kan worden voor en door iedereen die het nodig heeft.

    Ik schrijf dit niet om nog maar eens te herhalen wat we de laatste weken om den treure in alle media horen, lezen en zien. Ik wil hier toch even mijn ergernis kwijt tegen enkele onnozele en ondoordachte uitingen en opvattingen.

    Vorige maand, bij het begin van de corona-crisis, kreeg ik een mailtje van een al te vrome, enggelovige, misschien bijgelovige maar goed menende kennis. Hij had gelezen dat er ergens in Spanje een priester tegen de besmetting met het Heilig Sacrament in processie door de straten ging, en dat dit de aangewezen en juiste remedie was… En dat wij dat best hier en overal ook zouden moeten doen!

    Dat ik dààr nog niet aan gedacht had! Wat moest mij er nog van weerhouden in actie te schieten? Gauw de pastoor erbij halen en die met monstrans en hostie zingend en biddend door de straten laten wandelen om het mensdom te redden!

    Ik ben wel een gelovig mens, maar onnozel ben ik niet. Denk ik toch. Vroeger heb ik geleerd - en dat heb ik in de loop van mijn al betrekkelijk lang leven vaak ondervonden – dat het geloof zonder de werken dood is. Je moet in iets geloven - in om het even wat, iedereen gelooft trouwens in iets of iemand - als het maar een kans op verwerkelijking heeft. En dan: zich inspannen en blijven geloven in een goede afloop. Gebruik je krachten voor iets dat echt kan.

    En dan denk ik ook aan een Amerikaanse prediker op de televisie, die charlatan die in de naam van een zelf ingebeelde Jezus, of een sprookjesachtige Christus, of misschien van een “alles overstijgende kracht”, je met gebaren, woorden en goocheltoeren, je van elke kwaal kan genezen. Zegt hij toch. Als je maar genoeg geloof hebt…

    Ik weet wel uit de lectuur van het evangelie dat de echte Jezus van Nazareth bij het doen van een wonder vroeg of je geloofde. Maar dat was niet hetzelfde. We moeten serieus en eerlijk blijven.

    In de middeleeuwen en zelfs lang erna organiseerde men processies om van ziektes en kwalen gespaard te blijven en meestal om ervan te genezen.- Was men niet beter wat hygiënischer geweest en had men niet meer voor zijn “lichamelijk heil” moeten zorgen; Vaak lag de nadruk op het zogenaamd “geestelijk heil”. Heel veel mensen wasten zich toen haast nooit. Sommigen beweerden ook dat zich wassen schadelijk was voor de gezondheid… Of was het ook uit luiheid?

    Hebben processies en gebeden voor regen in een periode van droogte de weersomstandigheden echt beïnvloed? Ik beweer niet dat dit nooit ofte nooit of nog eens nooit mogelijk zou kunnen zijn… Wij hebben trouwens niet alles in de hand en we zijn ook beperkt. Maar kom, Sinterklaas loopt ook wel eens met zijn ezel en zijn knecht op de daken rond en gooit speelgoed door de schouw naar beneden. Voor de brave kinderen. En ook voor de “stoute”. Tenminste als hun ouders welstellend genoeg zijn.

    Dus, beste lezer/es, ons geloof in deze tijden is dat we wel uit de benarde periode, waarin we nu leven, zullen komen maar we moeten ook doen wat kan en moet gedaan worden.

    Nog verder veel uithoudingsvermogen, moed en het geloof dat betere tijden zùllen komen.

    27-04-2020, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    28-12-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kerstlied
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Beste lezer/es,

     

    Ik wens je een zalig kerstfeest en een gelukkig en zegenrijk 2020 !

    Lang geleden, einde 1956, schreef ik eens een kerstgedichtje, dat ik hier nog eens wil afdrukken. Je vindt het ook in dit blogje bij mijn eerste Dichtoefeningen. Misschien komen er bij jou ook mooie herinneringen naar boven.

     

     

    Kerstlied


    Sint-Jozef geleidde de heilige Maagd
    Naar Betlehem, zoals het God heeft behaagd.

    ‘t Was koud en het winterde over de streek,
    De sneeuw viel met vlokken en ‘t land was heel bleek.

    Daar ginds in het dal door de donkere nacht,
    De lichtjes van Betlehem pinkelden zacht.

    Maria, heel zoet, leunde bij Jozef aan,
    Ze rilde van kou en was moe van het gaan.

    Sint-Jozef ging overal kloppen en luid
    Vroeg hij of er plaats was voor hem en zijn bruid.

    Men antwoordde ja, als ze hadden veel geld,
    Op bedelaars was men geheel niet gesteld.

    De sneeuw was verdwenen uit de hoge lucht,
    Sint-Jozef ging verder en zei met een zucht :

    “Maria, we zullen dan maar verder zoeken
    Langs hagen en wegen, in kanten en hoeken.”

    Toen kwamen ze aan in een ned’rige stal,
    En daar werd geboren de Maker van al.

    De engelen zongen met hemelse pracht
    Een mooie muziek door de wondere nacht.

    Heel hoog in de lucht schoot een schitt’rende ster
    Die meldde ‘t mysterie aan wijzen van ver.

    De volkeren knielden aanbiddend terneer,
    Ze dankten en loofden toen God, onze Heer.

     21 december 1956

     



    28-12-2019, 10:42 geschreven door padre

    Reageer (0)

    16-12-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.In de jaren negentig…

    In de jaren negentig…

    Enkele weken geleden hoorde ik toevallig op de radio iemand spreken over “de jaren negentig”.

    “In de jaren negentig”. Die uitdrukking heb ik honderden keren in mijn jongere jaren gehoord, en daardoor kwamen er bij mij herinneringen naar boven.

    Neen, beste lezer/es, ik ga nu niet schrijven over een en ander dat tussen 1990 en 1999 gebeurd is, alhoewel ik dat wel zou kunnen. Ik ga het echter vooral hebben over de jaren negentig, einde 19de eeuw, dus de periode tussen 1890 en 1899.

    Waarom die periode? Wel, omdat mijn grootvader daar altijd over vertelde. “In de jaren negentig…” was voor hem, de vader van mijn vader, het begin van een lange conversatie, meestal met mijn moeder, over de tijd toen hij pakweg een gezonde vrolijke twintiger was. Hij was geboren in 1873. Na de dood van zijn vrouw, mijn grootmoeder, heeft hij het een tijd lang alleen gered, maar toen de jaren meer begonnen te wegen, heeft hij zijn huis verkocht en de opbrengst tussen zijn kinderen verdeeld. Dan is hij bij ons thuis komen inwonen, tien, vijftien jaar (ik weet het niet meer zo juist) tot hij stierf in de gezegende leeftijd van bijna 98 jaar.

    De tijd tussen 1873 en 1900. Als ik even enkele gebeurtenissen uit die periode opzoek, erover nadenk en vergelijk met wat ikzelf in mijn jonge jaren gekend en beleefd heb, en zeker met de huidige periode, waarin mijn kleinkinderen volwassen worden, sta ik versteld over de veranderingen en de “vooruitgang” gedurende die anderhalve eeuw tijd.

    In het jaar dat mijn grootvader geboren werd leidde keizer Frans-Jozef, de echtgenoot van de legendarische “Sissi”, in Wenen fier staatshoofden en andere hoge pieten rond in de Wereldtentoonstelling die daar toen plaats vond. Het was de tijd van wereldtentoonstellingen: Wenen (1873), Amsterdam (1883) en Parijs (1889).

    In 1874 ging “Die Fledermaus” van Johann Strauss in première. Ik vermeld dit omdat dit voor mij dé prinses van de operettes is, waar ik herhaaldelijk met veel genoegen naar kan luisteren en ook kijken. Ook verschenen voor het eerst in dat jaar verzameld de sprookjes van Andersen.

    Veel donkerder dan nu was het in de eerste levensjaren van mijn grootvader, want eerst in 1879 vindt Edison de gloeilampenverlichting uit. Wij hebben het moeilijk ons dit voor te stellen nu we leven in een tijd dat we door “licht”-vervuiling zelfs op een wolkeloze nacht de sterren niet meer kunnen zien… Ik kan me dat wel een heel klein beetje inbeelden als ik terugdenk aan die winter in een van de oorlogsjaren, toen we vier of vijf avonden en nachten lang geen elektriciteit hadden en we ons moesten behelpen met kaarsen, of de oven van de kachel openden om wat lichtschijn te hebben. Daarvoor moesten we het geluk hebben toch genoeg brandstof in voorraad te hebben. Het waren geen echte kolen maar “kroketten”, samengeperst kolengruis in de vorm van een ei of gewoon kolengruis. We noemden dat “Schlamm” (Duits voor slijk, modder) en als dat opgebrand was bleef er een harde koek over die voor niets meer kon dienen, behalve misschien om op de gladde sneeuw te verbrokkelen, om niet uit te glijden.

    En de Eiffeltoren, het symbool van Parijs, heeft er ook niet altijd gestaan. Hij was klaar in 1889 en troonde als een wijdbenige reus boven de Wereldtentoonstelling.

    Toch wel eens gehoord van Sitting Bull? Dat legendarische opperhoofd van de Sioux-Indianen werd door het Amerikaans leger overwonnen en gedood, helemaal op het einde van 1890… In hetzelfde jaar ook had de Nederlandse schilder Vincent Van Gogh het leven vaarwel gezegd. Meer dan een eeuw later leeft hij door zijn schilderijen meer dan ooit internationaal voort.

    1893: “Rerum Novarum” van paus Leo XIII. De kerk wil sociaal niet helemaal achterblijven.

    1894: De omstreden priester Daens in het parlement. Zeer sociaal bewogen maar toch niet eng-katholiek genoeg… Hij wordt bijna uitgespuwd door zijn chefs.

    1895: Eerste filmvoorstelling in Parijs. Bewegende beelden! Wat een wonder!...

    En men kon nu ook kijken binnen in het lichaam zonder te moeten snijden? Ja, dat had Röntgen voor mekaar gekregen.

    En de zaak Dreyfus. Waarom werd die officier zo onterecht behandeld? Omdat hij jood was?

    1898: Niet te geloven! In het Londens grootwarenhuis Harrods (“waar men bijna àlles kon kopen”!) kon men van de ene verdieping in de andere komen zonder de trappen te moeten op- of aflopen. De trap zélf bewoog, je moest er alleen maar op stààn. Men noemde dat wonder: roltrappen.

    In dat jaar ook wordt keizerin Sissi vermoord, en dat beweegt de gemoederen van heel Europa.

    1899: Johann Strauss, de onsterfelijke koning van de wals, sterft. Maar zijn muziek is onsterfelijk en alom bekend.

    Enz., enz., enzovoort.

    Sorry, beste lezer/es voor deze opsomming. Ik had de lijst gemakkelijk een paar bladzijden langer kunnen maken. Maar ik heb die enkele dingen vermeld om je een klein beetje een kader te scheppen waarin mijn grootvader leefde toen hij in de volle jonge kracht van zijn leven was. Weliswaar, toen, in zijn omgeving, heeft men dat niet direct kunnen meemaken; slechts jaren later ondervond men de invloed (of zegt men tegenwoordig: impact?) van die ontwikkelingen. Maar er gebeurde toch wat in die dagen.

    Toevallig las is de laatste dagen een boek dat me ook wat over die dingen heeft doen nadenken: “Herr Mozart wacht auf” van Eva Baronsky. Dat is het verhaal van iemand die na een nacht van fuiven en zuipen ontwaakt in een bed in een kamer die niet van hem zijn en die hij helemaal niet kent. Maar het speciale is dat hij denkt dat hij Wolfgang Amadeus Mozart is, dat hij dat zal blijven denken, en dat hij de avond ervoren nog op zijn sterfbed bezig was met het componeren van zijn laatste nog onvoltooide werk: het Requiem. Van alles wat die persoon al beleefd heeft, herinnert hij zich totaal niets. Zo wordt hij (Heer Mozart) gekatapulteerd in een 200 jaar latere wereld die hem steeds meer met verbazing slaat: bij voorbeeld, hij ziet rijtuigen die niet meer door paarden getrokken moeten worden en die zelf en zeer snel bewegen, hij begrijpt niet dat er uit een buisje, een kraan, water stroomt zonder dat men moet pompen, hoe kan het toch dat er licht is zonder dat men kaarsen moet aansteken? Enz. enz. Dingen die voor ons vanzelfsprekend zijn, slaan hem met verbazing en onbegrip.  Ondertussen componeert hij verder meesterwerken. Want hij is een begaafd musicus.

    Soms is het verhaal wel humoristisch, maar we worden er ons van bewust dat iedereen in een bepaalde tijd en omgeving leeft en zelfs slechts daarin kan leven. Mooi en onderhoudend geschreven. Hoe het afloopt laat ik je zelf ontdekken als je het werk zou willen lezen.

    Mijn grootvader is nu al 48 jaar voor ons slechts een mooie herinnering. Vandaag zou hij 146 jaar zijn… Maar zou hij wel willen terugkeren als dat kon en als hij zou zien in wat voor een wereld wij nu min of meer gewoon zijn te moeten leven…?

    Vriendelijke groeten, leef goed en schoon, hier en nu.


    2019 1216


    16-12-2019, 20:58 geschreven door padre

    Reageer (0)

    12-11-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vitalo en jagger
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Vitalo en jagger

    Beste lezer/es,

    Ik kruip niet snel in mijn pen, zoals dat heet, (eigenlijk tik ik tegenwoordig vooral op het toetsenbord van mijn computer) om mijn mening - waardering of afkeuring - kenbaar te maken over een of ander taalgebeuren. Ik ben door het verschijnsel taal al meer dan twee generaties lang gefascineerd en ben waarschijnlijk wel oud genoeg geworden om de relativiteit van heel wat taalveranderingen, -aanvullingen , -“verbeteringen”, en allerlei -ismen enz. met een soms grote korrel zout te nemen. Veel van dat “nieuws” is trouwens na enkele weken of maanden al vergeten. Strovuurtjes.

    Vorige week echter hield ik toch even op met kauwen bij het middageten toen ik in het radioprogramma “Nieuwe Feiten” hoorde, dat men in Nederland een woord uitgevonden had om actieve oudere mee aan te duiden. - De dikke Van Dale is blijkbaar nog niet dik genoeg.-  Dat wekte mijn interesse waarschijnlijk wegens mijn “taalkundige afwijking”, maar vooral omdat ik mezelf graag wijs maak nog van dergelijke vitale groep deel uit te maken.

    De Nederlanders hebben het woord “vitalo” gekozen, een combinatie van letters van de woorden “vitale oudere”. Het klinkt wel niet zeer Nederlands, maar mijn vroegere “klassieke” opvoeding en interesse voor oude talen deed mij dat woord toch aanvaarden. Het klinkt goed en voor de uitspraak ervan hoef je niet de hulp van een of andere vreemde taal, tegenwoordig vooral het Engels, inroepen. Vitalo. Vivat vitalo! Ik ben een vitalo!

    Maar de ontgoocheling kwam direct daarna toen ik hoorde wat de Vlamingen uitgedacht hadden. Ja, er is altijd wel ergens een zekere concurrentie tussen Vlamingen en Nederlanders. Dat maakt het leven wat interessanter en we kunnen er vaak eens mee lachen, maar nu viel van verbazing letterlijk mijn mond open en ik vergat verder te kauwen. Ik bekeek ongelooflijk mijn vrouw die voor mij in een aardappel prikte, en zag ze daar zitten met wijd open ogen en mond, en met een gezicht dat je slechts opzet bij het horen van iets ongelooflijks en absurds. “Hoe is het toch mogelijk,” kwam uit haar ongelovige mond. “Ja, als we nog lang leven, zullen we nog van veel verschieten,” antwoordde ik.

    “Jagger”. Ja, jagger. Neen, het moet “djzegger” zijn. Djzegger.

    In de “Taallink” die ik wekelijks toegemaild krijg staat: “De eerste drie letters verwijzen naar ‘jong’, ‘actief’ en ‘gepensioneerd’. Het woord wordt op z'n Engels uitgesproken en verwijst ook naar Mick Jagger (76), de nog steeds vitale, energieke en dartele zanger van de rockband The Rolling Stones.”

    Ik vind dat niet helemaal relevant.

    Ten eerste : “jong” zijn wij niet meer, tenzij je ermee bedoelt dat we nog jong van geest zouden zijn. Probeer maar eens een dertiger een tijd lang in al zijn handelingen en bewegingen te volgen en na te doen… De allergrootste meerderheid haakt af, begint zelfs niet aan zo een poging. Want we weten wel beter.

    Ten tweede: “actief”. Dat laat ik gelden, want het woord is juist uitgedacht om de activiteit van de oudere te beklemtonen. Maar hoe actief is actief?

    Ten derde: “gepensioneerd”. De meesten zijn dat wel, maar ik zou de senioren die van geen pensioentje kunnen genieten niet graag te eten willen geven. Tussen haakjes, er pleit wel iets voor het woord gepensioneerd, want alle gepensioneerden die ik ken, en ik ook, beweren dat we na onze oppensioenstelling nog minder tijd hebben om iets te doen dan vroeger…

    Ten vierde: die Engelse uitspraak…! Waarom? Omwille van een zekere Mick Jagger? Maar wie is dat ook weer? Nu, we zijn wel geen cultuurbarbaren, maar ik vind het toch wat “bij de haren getrokken”.

    Geef mij dan maar de vitalo! Hoera vitalo! Doet me zin krijgen om te springen op mijn “vélo”, hoohoo!, en actief weg te fietsen. Beweging, ouwe! Goed zo!

    Zolang men maar niet beweert : zeg niet “vitalo” maar wel: “vaitellouw”. Dan nog liever een slordige Noord-Nederlandse "fietelouw"... Maar dat is niets voor mij.

    Nog een laatste bedenking: Ik veronderstel dat nog de meeste taalgebruikers in de eerste plaats bij het lezen van die woorden aan een mannelijke oudere denken. Zijn die neologismen werkelijk genderneutraal? Misschien zullen binnenkort de ogen van mijn echtgenote zalig opglanzen als ik ze met “vitala”, “vitalose”,“jaggerse”, “jagse” of “jaggeres” of …? mag aanspreken. Keus te over. Gelukkig is ons Nederlands een maniabele, buigzame, soepele, onthaalvriendelijke taal.

    Een dezer dagen herlees ik eens de “Lof der Dwaasheid” van vriend-humanist Erasmus.

    Inderdaad, de goden moeten hun getal hebben.

    Vriendelijke groeten, beste lezer/es, en laat het niet aan je hart komen!

    2019 1112

     

     

    12-11-2019, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    04-10-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ithaka: Op reis in het leven

    Ithaka: Op reis in het leven

    Niet zo lang geleden las ik toevallig de eerste regels van een gedicht dat ik niet kende. Links op het blad stond de Griekse tekst en rechts de vertaling in het Nederlands.

    Mijn belangstelling was direct gewekt door de titel, Ithaka. Ik heb vroeger in de humaniora ook Oudgrieks gestudeerd. Veel daarvan ben ik vergeten, want mijn laatste les Oudgrieks kreeg ik 66 jaar geleden! Maar mijn belangstelling voor de klassieke cultuur en de invloed ervan op onze cultuur en ons leven is gebleven, zelfs groter geworden. Iets meer dan twintig jaar geleden heb ik ook vier jaar lang onder de leiding van een lieve ontwikkelde Griekse dame, in ons cultureel centrum Westrand in Dilbeek, Nieuwgrieks gestudeerd.

    Nadat ik de eerste twee regels gelezen had moést ik verder lezen: wat daar geschreven staat is niet wat men normaal verwacht. De dichter wenst dat de weg op de tocht naar Ithaka lang mag zijn. Gewoonlijk wenst men toch dat het gestelde doel vlug bereikt wordt, maar dat schijnt hier bijzaak te zijn.

    Het is een gedicht van de Griekse dichter Konstantinos Petros KAVAFIS (1863-1933).

    Ithaka verwijst naar de tocht van de Griekse held Odysseus, die er na de Trojaanse Oorlog tien jaar over deed om naar het eiland Ithaka, zijn geboorteland, terug te keren. Zijn reis was lang en avontuurlijk. En interessant.

    Kavàfis wenst dat de weg lang mag zijn, dat je onderweg veel mag beleven en ervaringen opdoen, waardoor je wijzer wordt.

     De “Ithaka”’s in je leven bezorgen je een mooie reis, ze bedriegen je niet, ze zijn steeds de moeite waard. Niet de bestemming is het belangrijkste, wel de weg ernaartoe. Was Ithaka er niet, dan was je zelfs nooit vertrokken!

    Wij zijn allen op reis in het leven. Sta even stil bij de lectuur van deze prachtige klassieker.

    De Nederlandse vertaling hieronder is van de hand van Hans Warren en Mario Molegraaf.

    Gedicht: Ithaka

    Als je de tocht aanvaardt naar Ithaka
    wens dat de weg dan lang mag zijn,
    vol avonturen, vol ervaringen.
    De Kyklopen en de Laistrygonen,
    de woedende Poseidon behoef je niet te vrezen,
    hen zul je niet ontmoeten op je weg
    wanneer je denken hoog blijft, en verfijnd
    de emotie die je hart en lijf beroert.
    De Kyklopen en de Laistrygonen,
    de woedende Poseidon zul je niet treffen
    wanneer je ze niet in eigen geest meedraagt,
    wanneer je geest hun niet gestalte voor je geeft.

    Wens dat de weg dan lang mag zijn.
    Dat er veel zomermorgens zullen komen
    waarop je, met grote vreugde en genot
    zult binnenvaren in onbekende havens,
    pleisteren in Phoenicische handelssteden
    om daar aantrekkelijke dingen aan te schaffen
    van parelmoer, koraal, barnsteen en ebbehout,
    ook opwindende geurstoffen van alle soorten,
    opwindende geurstoffen zoveel je krijgen kunt;
    dat je talrijke steden in Egypte aan zult doen
    om veel, heel veel te leren van de wijzen.

    Houd Ithaka wel altijd in gedachten.
    Daar aan te komen is je doel.
    Maar overhaast je reis in geen geval.
    ‘t Is beter dat die vele jaren duurt,
    zodat je als oude man pas bij het eiland
    het anker uitwerpt, rijk aan wat je onderweg verwierf,
    zonder te hopen dat Ithaka je rijkdom schenken zal.
    Ithaka gaf je de mooie reis.
    Was het er niet, dan was je nooit vertrokken,
    verder heeft het je niets te bieden meer.

    En vind je het er wat pover, Ithaka bedroog je niet.
    Zo wijs geworden, met zoveel ervaring, zul je al
    begrepen hebben wat Ithaka’s beduiden.

    Konstantinos Petros KAVAFIS (1863-1933)

     

    04-10-2019, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    06-06-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Herinneringen aan de toekomst

    Enkele bedenkingen bij “Herinneringen aan de toekomst” van Siri Hustvedt

    Onlangs las ik de roman Herinneringen aan de toekomst (De Bezige Bij, 2019) van de Amerikaanse schrijfster Siri Hustvedt. Deze titel doet ons wat verrast opkijken, want hij lijkt een contradictie te bevatten. Wat is de bedoeling ervan? Achteraf op het kaft krijg je wat toelichting. De bekend geworden auteur helpt haar oude moeder verhuizen en vindt zo haar na veertig jaar vergeten oude notities terug. Dit is de aanleiding om haar eigen tegenwoordige herinneringen te toetsen aan de belevenissen van haar jongere zelf uit die vroegere periode.

    Het is een knappe, wat experimenteel geschreven roman van een auteur die haar stiel kent. Sommigen hebben al met waardering dit boek beoordeeld en daar kan ik wel mee instemmen, alhoewel dit werk, als roman, mij toch niet zo erg heeft bekoord. Maar omdat alles niet met mijn persoonlijke smaak overeenkomt, betekent dat niet dat ik voor sommige delen van het werk geen lof over heb. Trouwens is het niet mijn bedoeling deze roman te bespreken.

    Waarom schrijf ik in dit verband dan toch een en ander ? Vooral omdat sommige zinnen mij getroffen hebben en mij hebben doen nadenken. Want de herinnering speelt in dit boek een grote rol. Nu ik al toch enkele jaren een leeftijd heb bereikt waarin ik nogal snel sommige dingen vergeet, word ik wat ongerust en stel ik mezelf ook vragen. En als ik er met andere, vaak jongere senioren over praat, stellen die me gerust met de bewering dat dit met hen ook het geval is… Echt? Niets speciaals aan de hand?

    Zich herinneren is in gedachten teruggaan in de tijd. Maar bestaat “de tijd” eigenlijk wel? Het verleden, de toekomst? En de herinnering? Leven we slechts in het nu?

    Op p. 22 lezen we: “Het verleden is broos, even broos als botten die breekbaar zijn van ouderdom, even broos als geesten achter een raam of als de dromen die verstuiven bij wakker worden (…)”.

    Alles verandert en wij ook. Wij weten allen dat herinneringen in onze geest met de jaren evolueren. Soms verdwijnen ze helemaal en we  hebben de indruk dat bepaalde feiten nooit gebeurd zijn. Het omgekeerde gebeurt ook. Op p. 395 zegt de auteur: “We herinneren ons vaak dingen die nooit gebeurd zijn.” Persoonlijk heb ik het gevoel zo iets nog niet ervaren te hebben, maar het is niet ondenkbaar dat men zich bepaalde zaken zo vaak heeft gewenst, of verfoeid, en/of ingebeeld, dat ze na jaren als echt beleefde dingen herinnerd en ervaren worden. In hoeverre kunnen wij dus ons geheugen dan nog betrouwen? In ieder geval is het persoonlijk geheugen subjectief.

    Met het geheugen onthoudt men. Dit is wat men als evident beschouwt. Maar je hoort en leest wel meer dan eens dat het geheugen het vermogen is om te vergeten. Daar zit ook veel waarheid in. Veronderstel eens dat je nooit iets zou kunnen vergeten, dat je alles, zelfs de minste kleine onbenullige gebeurtenissen onthoudt, niet kùnt vergeten… Dat zou niet menselijk zijn.

    Gelukkig hebben we het verstand om al onze indrukken een beetje te ordenen en de ballast te “vergeten”, op de achtergrond te schuiven, eventueel weg te werpen. Slechts wat we op het ogenblik belangrijk vinden of wat ons erg getroffen heeft, wordt in een apart gedeelte in de hersenen opgeslagen.

    We beleven de dingen op onze eigen manier, dus subjectief en relatief, en iedereen geeft aan zijn ervaringen zijn eigen, dus verschillende interpretatie. En vermits “beleven” slechts in de tijd kan, is de persoonlijke tijdsbeleving ook subjectief en relatief. En het verhaal dat we lezen beleven wij anders dan de auteur. Vermits wij allen, individuën, veranderen in de tijd, is het verhaal dat we lezen of schrijven na enkele tijd ook een ander verhaal. Zo kunnen wij dus instemmen met wat Siri Hustvedt als laatste zin van haar roman schrijft: “Het verhaal is een ander verhaal geworden.” Het verhaal dat ze veertig jaar geleden opgeschreven heeft is niet meer hetzelfde als dat wat ze nu leest. Zij is veranderd, ouder geworden, heeft andere inzichten. De wereld is veranderd en geëvolueerd. Dus is wat ze nu leest niet meer hetzelfde als dat wat ze vroeger geschreven heeft. Ze kan niet anders dan alles vanuit een ander standpunt beschouwen en interpreteren.

    Het is zeker boeiend daarover na te denken, maar dat betekent toch niet dat alles wat geschiedt slechts subjectief is en dat elk van ons “zijn eigen wereld schept”. Als dat het geval zou zijn, dan vraag ik me af of er wel enige communicatie en samenwerking onder de mensen zou kunnen zijn. En als we beweren dat alles wat we beleven inbeelding is en alles relatief is, dan vervallen we in een absurd relativisme. Slechts jouw bewering dat alles absurd is, is dan niet absurd. Dus is alles toch niet absurd. Of toch?

    Voor mij is van belang het geluk dat wij allen uit onze ervaringen kunnen putten. Daar gaat het om. En als we ons dan vooral de goede en aangename dingen herinneren, die constructief voor ons kunnen zijn, dan zijn al die bedenkingen en “Spielereien” van de geest niet nodig.

    Tenzij je er zelf plezier aan beleeft. Zoals ik hier.   

    2019 0606                     

              





    06-06-2019, 16:22 geschreven door padre

    Reageer (0)

    07-05-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.“Pleidooi voor minder gazon”
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    “Pleidooi voor minder gazon”

     

    In april schiet de natuur echt wakker en in mei is ze in haar jeugdige puberteit. Ze toont wat ze kan, tovert zich mooi om, maar vaak is ze wispelturig en heeft onaangename buien. En ook het gras wil niet meer zo laag bij de grond blijven. Sommige grassoorten kunnen zich wel tot haast twee meter hoog uitrekken.

    Dat is misschien wel mooi en getuigt van levensdrift, maar als je een tuintje hebt dat vooral uit een grasgazon bestaat, dan ben je niet altijd zo optimistisch. We hebben wel graag een verzorgde grasmat, aangenaam om naar te kijken en gerieflijk gezellig bij gunstig weer om er in comfortabele tuinmeubelen te zitten en te genieten van een barbecue met een fris smakelijk drankje. Maar dat gras groeit sneller dan het ons lief is en dan voelen we ons verplicht de grasmaaier te halen en hem een deel van onze “vrije” tijd voort te duwen of erachter aan te lopen, zodat hij niet ook de bloemen langs de rand in een vernietigende redeloze bui oppeuzelt.

    Doch daar het ik iets op gevonden. Ik heb mij een robot-grasmaaier gekocht. Ik heb maar een kleine tuin met een nog kleiner gazon maar toch ben ik blij dat ik dat ding heb. Ik heb wel zijn gebied eerst moeten afbakenen, maar nu dat in orde is laat ik hem een paar keer per week op het groeiende gras los, dat hij als een volleerde kapper millimetert. En hij zorgt er ook voor dat de afgemaaide snippers “gemulcht” worden. Hij verspreidt ze mooi gelijkmatig rondom zich, zodat ze voedsel voor het gazon kunnen zijn. En lawaai maakt hij ook niet, je hoort ten hoogste een zacht tevreden gezoem.

    En toch…

    Aangenaam verrast was ik toen ik in de krant van vorige vrijdag een artikel las waarin de auteur een lans brak voor minder gazon, voor minder “groene woestijn”. ‘Laat het gras maar groeien!’ Doe mee in de ByeByeGrass-campagne, “de goedkoopste, meest efficiënte en simpelste oplossing voor onze klimaatproblemen.”

    Ja, daar kijk je wellicht van op. Maar in wat volgt wordt uitgelegd dat het gras eigenlijk aan de oorsprong kan liggen van de gezondmaking van ons ecosysteem en voor de ontwikkeling van de biodiversiteit. Als je een stuk land een tijd ongemoeid laat, komt er eerst gras op, dan planten, struiken en bomen. En die zorgen er dan weer voor dat de grond niet uitdroogt en dat de lucht gezuiverd wordt. Een dikke grasmat houdt het water in de grond, zodat het niet zo snel kan verdampen. Een stukje tuin met wat “wilde natuur” kan er prachtig uitzien, vraagt minder onderhoud en is een meerwaarde voor het klimaat en ons milieu. Bijen, vlinders, insecten, vogels en kleine diertjes kunnen zich daar thuis voelen. Geen pesticiden a.u.b.! Laat dat stukje natuur bruisen van leven.  Laat het gras groeien, waar het kan en mag. Laat de natuur ook wat vrij spel.

    Doch laten we ons enthousiasme toch wat binnen de perken houden… Niet nodig olifantengras te zaaien zoals er gelukkig al een gemeente in ons land is die enkele hectaren daarmee heeft beplant! Dat is goedkoop en is het begin van de redding van de planeet…! Wie doet het na?

    Ik heb het begrepen:  minder werk met wat meer gras. Ook een voordeel als je wat aan de luie kant bent.  Maar afgezien daarvan toch meer voor- dan nadelen.

     

    07-05-2019, 18:05 geschreven door padre

    Reageer (0)

    05-01-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.VERZAMELDE HAIKOES-SENRIOES

    Verzamelde haikoes-senrioes

     

    Haikoe en senrioe zijn benamingen voor een soort van gedichtjes die haar oorsprong vindt in de Japanse literatuur

     

    De traditionele schrijfwijze is haiku en senriu. Maar ik geef de voorkeur aan een schrijfwijze die in overeenstemming is met de Nederlandse uitspraak. Ook omdat mijn haikoes-senrioes in het Nederlands gedicht zijn.


    Zowel een haikoe als een senrioe is een poëzietje dat naar de vorm uit drie regels bestaat. De eerste regel telt 5 lettergrepen, de tweede 7 en de derde weer 5 (dus 5-7-5).

    Er is wel een verschil tussen een haikoe en een senrioe. Eenvoudig voorgesteld heeft een haikoe altijd te maken met de natuur. Een senrioe daarentegen behandelt andere onderwerpen, bv. de mens met zijn eigenheden, karakter, visie op de dingen...

    Soms is het niet duidelijk of men met een haikoe dan wel met een senrioe te maken heeft. Daarom geef ik er de voorkeur aan mijn poëzietjes haikoe-senrioe te noemen.

     

    Gemakkelijkheidshalve gebruik ik in de navolgende regels alleen maar de benaming HAIKOE. U beslist maar voor uzelf tot welke groep deze versregels behoren.

     

    1.

    Gras in de morgen.

    Nat mijn voeten in de dauw.

    Straks schijnt de zon hoog.

    2.

    De blijde mond van

    Mijn wit communienichtje  

    Lacht vreugde in huis.

    3.

    Hout in open haard.

    Vuur verteert het snel tot as.

    Maar wat een warmte !

    4.

    Geurend rode wijn.

    Vol kan de fles niet blijven.

    Nu ben ik verheugd.

    5.

    De televisie.

    Iedereen kijkt naar haar oog...

    Oog van een monster.

     

    (1-5: 1981-1985)

     

     

     

    Verjaardagshaikoes

    *****************************

     

    Vandaag verjaar ik. 
    Men wenst mij veel geluk toe. 
    Laat het maar komen.

     

    (2008 0619)

    *****

     

    Alweer verjaar ik.

    Liefst tel ik niet de jaren.

    Ben ik blij of niet?

    *****

    76

    Nu heb ik toch weer geteld.

    Nog meer verleden.

    *****

    Vandaag is leven.

    De toekomst is een raadsel.

    Los ik het ooit op?

    *****

    Jullie wensten mij

    Proficiat en geluk.

    Hartelijk bedankt.

     

    (19 juni 2012)

    *****

     

    Haikoe voor I.

    ********************

     

    Donker, koud en kil.

    Wacht en hoop. Vertrouwen baart

    Licht en warme zon.

     

    ( 2010 0423)

     

     

    Haikoe voor Wivina

    **************************** 

    Wivina's handen
    Houden staf en kaars en boek.
    Zo staat ze heilig.

    (2012 0807)

     

    Nieuwjaarswensen
    ***********************

    1.

    Nieuwjaar is weer daar.

    Nu valt snel het oude jaar

    In vergetelheid.

    2.

    Nieuwjaar! Ik wens je

    Vrede, voorspoed en geluk.

    Laat het maar komen!

     

    (2012 1220)

     

    Herkenrode-haikoe-senrioes
    *********************************** 
     

    ter gelegenheid van de bijeenkomst

    op 6 mei 2011 van de overlevenden

    van onze Retorica 1952-1953

     

     

     

     (NB. Retorica juni 1953, Sint-Jozefscollege, Hasselt. - Ik ben : 2de rij van boven, 6de van links)

    1.

    Koffie in de zon

    Met speculaas. Wij wachtten

    Achtenvijftig jaar.

    2.

    Zestien uit de klas.

    Ogen tasten elkaar af.

    Kennen wij mekaar?

    3.

    Wij zien verwonderd

    Verrimpelde gezichten.

    Vanbinnen nog jong.

    4.
    Verdwenen de tijd

    Tussen jeugd en ouderdom.

    Ik voel mij weer jong.

    5.
    Warme lentezon

    Verwarmt de kille harten

    Van oude knapen.

    6.
    Tijdloos de abdij.

    Haastig vreet de autoweg

    Tevergeefs de tijd.

    7.
    Buiten: zonneschijn.

    Binnen: donk’re volle wijn

    Veredelt ons maal.

    8.
    Door mijn glas vol wijn

    Prikt de zon met gouden straal:

    Bloed vol van vreugde.

    9.
    Koele avondzon.

    Herinneringen rusten.

    Stilte is hun bed. 

              

    (mei 2011)

    *****

     

    Vier haikoes in de vorm van een acrosticon (VERWONDERING) :

    Wachten op...

    *******************

     

    Vanop mijn terras

    Eenzaam naast de grote berg,

    Reikt mijn ziel omhoog.

     

    Witte wolkenkap

    Op het kaal hoofd van de berg.

    Nog geen kleur die warmt.

     

    De zon prikt stralen,

    En de kilte van de berg

    Rilt; daar glimt een traan...

     

    Ik voel al lente.

    Nader glijdt zij van de berg.

    Gaat het niet sneller?

     

    (2014 0119)

    *****

     

    54 EHRWALDER HAIKOES

    ***************************************

    EHRWALDER HAIKOES - 1

    1. 

    Stil ligt eeuwig zwaar

    Sonnenspitze vol met zon

    Op lichtloze grond.

    2.

    Ieder jaar opnieuw:

    De zon zuigt groene bomen

    Uit de grijze berg.

    3.

    Vanop dit terras

    Kijk ik naar de berg vol zon.

    Kijkt hij ook naar mij?

    4.

    Mijn glas wijn drinkt zon.

    Ik drink mijn dorstige wijn.

    Zon is nu in mij.

    5.

    Kijk, dit levend bier.

    Het sprankelt bubbels vreugde

    In mijn gouden glas.

    6. 

    Moe en slap de zon.

    De wind veegt wolken samen.

    Straks grolt de donder.

    7. 

    Nevels omhullen

    Van boven tot onder de berg.

    Ze stelen mijn zon.

    8. 

    Wolken wit op grijs.

    Bomen klimmen op de berg,

    Schilderen met groen.

    9. 

    Witte wolkenkap

    Op het kaal hoofd van de berg.

    Geen zon. Ik ben droef.

    10. 

    Onzichtbaar de zon

    Boven zware wolkensliert.

    Beneden toch groen.

    11.

    De kop van de berg

    Met een witte wolkensjaal

    Op een groen lichaam.

    12.

    De zilveren lucht

    Droogt en kleurt en kleedt de berg.

    Regen aan zijn voet.

    13.

    Koeienbellen klank.

    Verborgen in de verte.

    Onzichtbaar leven.

    14. 

    Dat stille water

    Toch beweegt het steeds maar voort.

    Zo ook mijn dagen.

    15. 

    Hoekig en getand

    Snijdt de berg zijn profiel uit

    Tegen volle maan.

     

    (Ehrwald, 14 september 2011)

     

    *****

     

    EHRWALDER HAIKOES - 2

    16.

    Winter in Ehrwald.

    Bergen blazen witte kou

    Door de straat in huis.

    17. 

    Vlammen in de haard

    Vreten langzaam aan de koelte.

    Warm wordt ook ons hart.

    18. 

    De kaars bij mijn raam.

    Koude wind likt door de spleet

    Aan haar warme vlam.

    19. 

    Een glas vol rode wijn

    Op tafel, en de zon schiet

    Erin. Robijnen.

    20. 

    Onder dunne lucht:

    Wolkensjaal rond de bergtop.

    Geraak ik daarop?

    21. 

    Skiërs glijden snel

    Over de hoge hellingen.

    Toch daalt steeds alles.

    22. 

    De zon prikt in de

    Witte kilte van de berg.

    Ik voel al lente.

    23. 

    Overvloed van sneeuw

    Druppelt stil onmerkbaar weg.

    Zo ook mijn dagen.

    24. 

    In een zonnestraal

    Wipt een kwetterende mus.

    Wij horen lente.

    25. 

    Lui ligt wit de wolk

    Tussen bergen in de zon.

    Dat verlang ik ook.

     

    (maart 2012)

     

    *****

     

    EHRWALDER HAIKOES - 3

    26. 

    Juni in Ehrwald.

    De lente wordt volwassen.

    Jong blijft toch mijn hart.

     

    27.

    Bergkop, kaal en grijs.

    Doch zijn baard van weelde groen

    Vernieuwt zich elk jaar.

    28. 

    Heiterwanger See,

    Omarmd door groene bergen,

    Draag en wieg mijn hart.

    29. 

    De boot op het meer

    Nadert onverstoorbaar kalm

    En zeker haar doel.

    30. 

    Een zonnestraal prikt

    Door de wolk, glijdt langs de berg,

    Plonst in het water.

    31.

    Ik zit op de bank

    En kijk naar de verre berg.

    Hoe klein ben ik toch.

    32.

    Langzaam kruipt omhoog

    De kabelbaan de berg op.

    Een spin aan een draad.

    33.

    Roerloos de huizen

    In het verre lage dal.

    In hen groeit leven.

    34.

    ’t Gezoem van een vlieg,

    ’t Gebrom van een ver vliegtuig.

    Leven en techniek.

    35.

    Boven ’t groene gras

    Hangen bloemen geel, wit, rood.

    Vreugde kleurt mijn ziel.

    36.

    Haar belgeluid stopt.

    De koe staat dom te kijken.

    Maar waarom naar mij?

    37.

    De zwarte merel

    Schiet helder met gele bek

    De lucht vol klanken.

    38.

    Hoor, en luister naar

    De klank van de fanfare.

    De processie volgt.

    39.

    Stil drupt de regen

    Van de sparren op mijn hoofd.

    Geen stoffige weg.

    40.

    Een laat meiklokje

    Staat nog eenzaam langs de weg.

    Maar toch is het mooi.

     

    (juni 2012)

     

    *****

     

    EHRWALDER HAIKOES - 4

    41.

    Najaar in Ehrwald.

    Verkwistend strooit september

    Kleuren overal.

    42. 

    De zon streelt met licht

    De kop van de koude berg.

    Nu wordt hij heel warm.

    43. 

    Vrolijk water daalt

    Tussen wortels, rots en steen.

    Dansende natuur.

    44. 

    De koeienbellen

    Strooien klanken op de alm.

    Toespijs bij het gras.

    45. 

    In het natte gras

    Twee late zomerbloemen.

    Herinneringen.

    46.

    De wind bepotelt

    Grillig sensueel de boom.

    Hij rilt van genot.

    47. 

    Zonnig mijn terras.

    Winden waaien er voorbij.

    Mij raken ze niet.

    48. 

    Het weer verandert.

    Er hangt regen in de lucht.

    Tijd voor verkwikking.

    49.

    De berg zie ik niet

    Als het regent in de herfst.

    Toch is hij er nog.

    50. 

    Stoer trotseert de berg

    De harde sneeuw en regen.

    Toch deert het hem niet.

    51. 

    Prille eerste sneeuw

    Kleeft jong en wit op de top.

    Winterbelofte.

    (september 2012)

    *****

    EHRWALDER HAIKOES - 5

    Een triootje nakomertjes :

    52.

    Overal valt sneeuw.

    De wereld wordt wit en stil.

    In  mijn hart daalt rust.

    53.

    Sneeuw, overal wit.

    De zwarte lijn van de beek

    Snijdt het land in twee.

    54. 

    Dichte mist vandaag.

    Gisteren zag ik de berg.

    Maar hij is er nog.

    (januari 2015)

     

    Voor een  oud-klasmakker "zonnewijzeronderwijzer"


    Mijn zonnewijzer
    Wijst echter niet naar de zon
    Maar toont een schaduw.

    Ik sta in de zon.

    Heerlijk warm het gouden licht.
    Toon dankbaar het uur.

    (december 2018)

     



    05-01-2019, 10:25 geschreven door padre

    Reageer (0)

    10-11-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Na 100 jaar nog een 11de november!

    Na 100 jaar nog een 11de november!

    Het is vandaag 10 november, en morgen zal het 100 jaar geleden zijn dat de “Groote Oorlog” eindigde.

    De laatste weken en dagen is er veel over die oorlog en over de wapenstilstand geschreven en gesproken. Vandaag is er in Frankrijk een grote herdenking, waarop de presidenten Macron van Frankrijk en Trump van de Verenigde Staten de blikvangers zijn. Morgen zullen een tachtigtal staatshoofden en regeringsleiders in Frankrijk aan het grootse herdenkingsschouwspel meedoen.

    Dergelijke spectaculaire herdenkingen kunnen in de ogen van sommigen overdreven en misschien zelfs overbodig schijnen. Toch vind ik dat ze hun nut hebben, al was het maar om er ons attent op te maken dat het altijd mogelijk is dat wij in een dergelijke, of nog ergere catastrofe, gestort kunnen worden. Want de mens redeneert niet altijd logisch en de motieven van individuen, groepen, en volkeren liggen dikwijls uiteen, vaak gekleurd door passie en onwetendheid.

    Voor de jeugd van nu lijkt die “Groote Oorlog” voorgeschiedenis. Denk eens aan, dat zijn dingen van meer dan een eeuw geleden. En er is ondertussen toch al zoveel gebeurd dat moderner en interessanter was en is…

    Ik ben gelukkig nog geen 100 jaar oud en die Eerste Wereldoorlog was van voor mijn tijd, maar ik herinner mij toch nog verhalen die mijn grootouders verteld hebben over de tijd dat in 14-18 de Duitsers wreed in onze streken huisgehouden hebben. Voor mij is dat geen dode materie alhoewel ik nog een twintigtal jaar moest wachten vooraleer ik in een wereld terecht zou komen waarin de waanzin van een zekere Hitler verschillende volkeren en miljoenen mensen dodelijk besmette.

    Elke 11de november denk ik onwillekeurig aan mijn naamgenoot Guillaume (1883-1969). Neen, het was niet mijn grootvader, die men ook Guillaume noemde, maar een familielid uit een zijtak van onze stamboom.

    Het moet nu ongeveer 70 jaar geleden zijn dat wij in Landen woonden omdat mijn vader, een ambtenaar van de belastingen, daar toen benoemd was. En in die tijd verwachtte men van die mensen dat ze gingen wonen in de gemeente waar ze hun beroep uitoefenden. Ik moet dan 11-12 jaar geweest zijn; het was rond de tijd dat ik mijn plechtige communie deed.

    In diezelfde gemeente woonde die naamgenoot Guillaume. Ik weet niet door welk toeval mijn ouders met hem in contact zijn gekomen. Guillaume en zijn echtgenote waren van de generatie van mijn grootouders en ze hadden geen kinderen. Dat was voor hen al jaren een bron van gemis en stil verdriet.  En hun verlangen naar een kind was zo groot dat hij zelfs eens aan mijn vader het voorstel gedaan heeft mijn oudste zus bij hem thuis te laten inwonen. Hij en zijn echtgenote zouden ze zoveel mogelijk als hun eigen kind beschouwen en liefhebben… En haar tot hun erfgename maken… Mijn ouders hadden toch al vijf kinderen en we zouden altijd met mekaar contact kunnen houden.

    Dat was een voorstel dat niet ongunstig was en waarover men wel even kon nadenken, maar mijn ouders hebben dat toch niet aanvaard. En ik was ook tevreden, want ik zag het niet goed zitten mijn oudste zusje niet meer bij mij te hebben.

    Doch laat ik vertellen waarom ik elke 11de november aan die sympathieke Guillaume terugdenk: dat is niet alleen omdat hij een oud-strijder was vanuit 14-18, maar vooral omdat hij mij eens vertelde wat er bij hem in zijn compagnie gebeurde en wat hij voelde op die 11de november 1918. Hijzelf was brigadier en stond daar aan het hoofd van een groep soldaten. Ze hadden tot nu toe de oorlog overleefd en de Duitsers gingen capituleren.

    “En toen het nieuws kwam van de wapenstilstand, menne joung,” zei hij, “kwamen de tranen in mijn ogen en ik werd er warm en koud van! En ook veel andere soldaten kregen tranen van vreugde in de ogen, haalden een zakdoek boven om te snuiten en er een traan mee weg te vegen. Zo iets, menne joung, vergeet ik nooit!,” voegde hij er nog aan toe. En dan zweeg hij een tijdje in gepeinzen verzonken, en ik keek dan naar hem en wist niet wat er in zijn ogen blonk.

    Ondertussen is iedereen van die vorige generatie verdwenen. We hebben een tweede, nog verschrikkelijker oorlog meegemaakt. Ik, jaargang 1936, was toen gelukkig nog wat te jong om er goed de tragiek en de verschrikkingen van te beseffen. Overal in de wereld worden nog oorlogen uitgevochten, alsof er niet genoeg voorbeelden zijn van waanzin en wederzijdse vernielzucht. Zal de mens ooit veranderen?

    Nu, na 70 jaar, denk ik dus elke 11de november aan de wapenstilstand van 1918. Niet omdat we dan een wettelijke feestdag hebben, niet omdat er tegenwoordig zoveel over geschreven, gesproken en getoond wordt, maar in de eerste plaats omdat Guillaume – hij weze gezegend samen met zijn kameraden-medestrijders – mij deelgenoot maakte aan zijn ontroering en blijdschap van op die 11de november 1918, nu al 100 jaar geleden.



    Een vredevolle en vreugdevolle groet!


    10-11-2018, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    30-07-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Isabel Allende : El plan infinito / Het oneindige plan.

    Isabel Allende : El plan infinito / Het oneindige plan.



    Enkele weken geleden las ik El plan infinito van de wereldbekende schrijfster Isabel Allende. De roman verscheen voor het eerst in 1992. Het is een roman over mensen die twee, drie generaties terug, vanuit Mexico naar de Verenigde Staten uitweken met de hoop er een beter bestaan te kunnen opbouwen, en hoe het hun dan verder vergaat. Het is soms ook een pakkend en ruw boek. Vooral de passage over de strijd in de Viëtnamese oorlog, 70 jaar geleden, en de gevolgen ervan op de oud-strijders, is buitengewoon beschreven. De lectuur van dit boek vind ik zeker geen tijdverlies.


    Wat mij ook getroffen heeft is wat Isabel Allende schrijft over de vluchtelingen die in een ander land een beter leven hopen te vinden en vooreerst illegaal inwijken. Het is in onze tijd nog een zeer actueel probleem. Isabel Allende vermeldt wel niet de bootvluchtelingen zoals we die tegenwoordig kennen, maar dat was een generatie geleden niet zo een groot probleem als tegenwoordig. Trouwens zij behandelt in haar boek de uitwijking van latino’s uit het zuiden naar naar het noorden, naar de VS.


    Ik heb voor jou, beste lezer/es, hieronder enkele paragrafen overgeschreven, niet  alleen omdat ik vind dat het vluchtelingenprobleem hier goed beschreven is, maar omdat er op dat gebied, jammer genoeg, eigenlijk niets nieuws is onder de zon. En ook omdat het ons doet nadenken.


    De geciteerde tekst, en meer, vind je op blz. 62 – 64, in de Nederlandse vertaling (Isabel Allende : Het oneindige plan. Rainbow Pockets, Uitgeverij Wereldbibliotheek bv, Amsterdam. Zesde druk, juli 2008).


    Bij hun aankomst in het nieuwe land logeerden de Mexicaanse immigranten aanvankelijk in het huis van vrienden of verwanten, waar dikwijls al meerdere families samenhokten. (…)


    Ze kwamen uit alle plaatsjes ten zuiden van de grens op zoek naar werk, zonder iets anders bij zich dan de kleren aan hun lijf, een zak met wat spullen op hun rug en de beste voornemens om vooruit te komen in dat beloofde land, waar, zo was hun verteld, het geld aan de bomen groeide en waar iedere handige jongen het tot ondernemer kon brengen, met een eigen Cadillac voor de deur en een blondine aan de arm. Wat ze er echter niet bij vermeld hadden, was dat dat op elke geluksvogel er vijftig ergens halverwege bleven steken en er nog eens vijftig mislukt terugkeerden, dat zij er zelf niet van zouden profiteren, het hun lot was het pad te effenen voor hun kinderen en kleinkinderen die op die vijandige bodem het licht zouden zien. Zij hadden geen vermoeden van de ellende die ontheemding met zich meebracht, hoe de bazen hen zouden misbruiken en de gezagsdragers hen zouden achtervolgen, hoe moeilijk het zou zijn om de familie te herenigen, de kinderen en de ouderen de grens over te krijgen, van de pijn de vrienden vaarwel te zeggen en de doden achter te laten. Ook werden zij er niet voor gewaarschuwd dat zij snel hun tradities zouden verliezen en dat de cynische slijtage van het geheugen hun herinneringen zou wegvagen, en evenmin dat zij de laagsten van de laagsten zouden zijn. (...)


    Na verloop van jaren lukte het hun gelegaliseerd te worden (…) en de kinderen groeiden op met verhalen over arme duivels die verborgen als een stuk bagage in de dubbele bodem van een vrachtwagen de grens overstaken, van rijdende treinen sprongen of zich onder de grond voortsleepten door oude riolen, met de voortdurende angst dat ze door de politie, de gevreesde Migra, verrast konden worden en geboeid naar hun land teruggestuurd, na eerst als misdadigers geregistreerd te zijn. Menigeen stierf door de kogel van een grenswachter, anderen stikten in de geheime compartimenten van de vehikels van de coyotes, die van de wanhoop een handeltje hadden gemaakt (…).




    30-07-2018, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    18-01-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Konijnenpoot, sta me bij
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Konijnenpoot, sta me bij



    Herinneringen, herinneringen, herinneringen...


    Soms duiken er bij mij flarden herinneringen op, vooral herinneringen uit mijn kindertijd. Waarom dat nu meer gebeurt dan vroeger, weet ik niet. Is het omdat ik stilaan een dagje ouder word? Maar het is zeker niet het welbekende heimwee naar “die goede oude tijd”. Want ik geloof niet dat die tijd beter was dan nu. Want toen waren we nog jonger en werden we niet geplaagd door allerlei grotere en kleinere kwaaltjes. En ook leefden er nog velen die ons dierbaar waren en die nu onherroepelijk verdwenen zijn. Maar anderzijds zijn er velen bijgekomen en de meesten daarvan zou ik voor geen geld ter wereld willen missen. En ook het comfort van vandaag is niet meer uit ons leven weg te denken. 


    Maar ik dwaal af, want ik wou gewoon iets vertellen over enkele dingen die wij ons vroeger inbeeldden en die absoluut niet waar waren. We kunnen er nu wel eventjes mee lachen en toch kijken we er soms wat vertederd naar terug. 


    Zo herinner ik mij dat in de leefkamer van mijn grootouders een foto hing van mijn grootvader. Hij stond er fier en jong op, een beetje stoer naar een onbestemd punt in de verte kijkend, en de hand nonchalant rustend op de leuning van een salonzeteltje. Maar het interessantste aan die ingelijste foto was, dat er onderaan ook een papiertje van zowat 4 op 8 centimeter bijzat met een nummer erop. Ik weet niet meer goed of het een 7 of een 8 was, maar het was in ieder geval een laag nummer. Dat was het geluksnummer van mijn grootvader toen hij moest gaan loten om zijn militaire dienstplicht te gaan vervullen. Hij was “eruit geloot”. Dat was een geweldige meevaller, want hij ontsnapte zo aan enkele jaren dienstplicht. 


    Een vriend van hem had dat geluk niet, niettegenstaande dat hij in zijn mouw een konijnenpoot had gestoken die hem zeker zou moeten helpen een laag nummer te trekken. Hij had nochtans op het beslissende ogenblik vol vertrouwen de magische formule “Konijnenpoot, sta me bij” gepreveld. Maar dat had niet geholpen, en zo moest hij verschillende jaren dienst kloppen, want hij was niet gefortuneerd genoeg op iemand te betalen om in zijn plaats zijn dienstplicht te vervullen.


    Ik denk hier ook aan die mevrouw die mij een twintigtal jaren geleden vroeg of ik haar een “spijker” kon bezorgen die in sommige paaskaarsen zat. Meestal staken er zo een viertal in; die symboliseerden de nagels waarmee Christus aan het kruis genageld werd. Die “spijker” zou ze dan onder de voordeurmat leggen, zodat haar huis en familie tegen alle onheil beschermd zouden zijn… Ik heb voor haar zo’n “spijker” op de kop kunnen tikken. Maar of het veel geholpen heeft?... In ieder geval was die dame erdoor toch wat gelukkiger geworden.


    Nog iets: Het gebeurde in een van de oorlogsjaren, ik denk in 1942 of 1943. Ik was toen zes of zeven jaar. De oorlog drukte op iedereen en in die onzekere tijden waren de mensen meer geneigd te geloven en te bidden. Zo kwamen wij met mensen vanuit de buurt wekelijks enkele avonden samen in de grote tuin van een van de buren. Daar stond een beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes in een grillige cementen grot. Dat vond men dus een geschikte plaats voor dergelijke samenkomsten. En ik, kleine jongen, had de indruk dat die vriendelijke Lieve Vrouw welwillend op ons neerkeek en ons beschermde. Nu moet ik wel zeggen dat wij allemaal de oorlog zonder te veel schade overleefd hebben. Behalve een van mijn grootooms, die op 30 december 1942 op laffelijke wijze door een Duitser doodgeschoten werd, in het portaal van zijn huis, onder de ogen van zijn vrouw. En dat omdat hij, vooraleer mee te gaan, zijn overjas van de kapstok wilde nemen, omdat het koud en winter was.


    Doch ik wilde vooral zeggen dat de mensen toen meer geneigd waren in bepaalde dingen te geloven. Bijgeloof of niet.


    Zo herinner ik mij dat we eens op een zondagnamiddag bij de buren waren en dat daar zoals gewoonlijk over alles en nog wat gekletst werd. Ik speelde wat met mijn buurjongen. Op zeker ogenblik zag ik dat men onder twee poten van de keukentafel diagonaal een klomp zette, zodanig dat de tafel van links naar rechts op en neer kon schommelen. De rolluiken werden neergelaten en in de kamer was het schemerdonker. Mijn ouders en de buren gingen elk aan een van de vier kanten van de tafel zitten en lieten hun handen voor zich op de tafel rusten. Er werd gezwegen, het was stil. En na enkele tijd begon de tafel te bewegen… de tafelpoten klopten afwisselend op de vloer. Dan hield alles op. 


    Toen vroeg mijn buur hoelang het nog zou duren voordat de oorlog zou eindigen. De tafel klopte drie maal. En zou de krijgsgevangene broer van mijn vader terugkomen? De tafel antwoordde met een enkele klop. Dat betekende: ja. En wanneer zou dat gebeuren? Antwoord: 29 kloppen… Waren dat nu dagen of maanden? Achteraf bleek dat het toch in de richting van 29 maanden gegaan was. Volgende vraag: Hoe oud is de moeder van mijn moeder? Antwoord: 64 kloppen. Bravo! Juist! Nog een vraag: Onze buurvrouw vroeg hoe oud ze zou worden. De tafel klopte niet maar schudde zowat van links naar rechts. Daar wou of kon de tafel niet op antwoorden. En dat ging zo verder. Ik ben, toen ik dacht dat men het niet zag onder de tafel gekropen om te zien of er daar niets speciaals was, doch ik zag niets bijzonders. Alleen vond ik dat de voeten van onze buurman een eigenaardige geur hadden en zag dat mijn moeder een ladder in haar kous had.
    Ik weet niet in hoeverre men geloof hechtte aan de voorspellingen van de tafel. Ik vond dat zelf wel opwindend, maar mijn geloof in deze dingen was rap verdwenen. Ik had mijn vader even later tegen mijn moeder horen zeggen dat dat toch allemaal “dikke zever” was. En vermits moeder daarmee instemde was het probleem van de baan.


    Een laatste herinnering wil ik je niet onthouden. Misschien ga je denken dat ik het zo maar verzin, maar dat is niet waar. Het is echt gebeurd, want in mijn geheugen staan die doodskoppen als het ware gefotografeerd, zo heeft mij dat toen getroffen.


    Het gebeurde toen ik een jaar of twaalf was. Ik woonde in een gemeente die in die tijd tot de provincie Luik behoorde, achteraf bij Brabant ingedeeld werd en die nu in Vlaams-Brabant ligt. Het was grote vakantie en we konden ongeveer twee maanden lang ravotten en door de omgeving zwerven. En als dat niet mocht was er nog altijd de half verwilderde grote tuin achter het huis. 


    Maar het interessantste in dat jaar was niet dat wij met spanning volgden, hoe Gino Bartali de Ronde van Frankrijk won (het was in 1948?). Wat ons vooral bezighield was dat men weken lang de grond naast ons huis aan het weggraven was en met de straat gelijk maakte. Het duurde lang omdat men er maar met een enkele kleine graafmachine werkte. De ietwat hoger gelegen wei werd in duurdere bouwgrond herschapen. 


    Op zekere dag lagen er tegen de muur van ons huis twee schedels, twee doodskoppen die men daar opgegraven had. Ze keken daar uit donkere oogholtes grijnzend naar de nieuwgierige of verschrikte voorbijgangers. 


    Nu woonde er schuin tegenover ons juffrouw Eufrasie. Ze woonde alleen in een oud groot huis, had gekruld grijs haar dat naar alle kanten uitwaaierde, sprak met een schrille stem en liep er meestal nogal onverzorgd bij. De mensen zegden dat ze niet heel goed bij zinnen was en dat er bij haar een “vijs” los was, maar dat belette niet dat ze nog goed haar plan kon trekken. 


    Juffrouw Eurfrasie geloofde dat ze in contact kon komen met de geesten van overleden familieleden en kennissen. Maar dat ging zomaar niet vanzelf. Daarvoor moest men als persoon de juiste instelling hebben, het juiste medium zijn, en het contact kon slechts in de juiste omgeving gebeuren. Die geschikte plaats was voor juffrouw Eufrasie een achterkamertje dat verdonkerd was en vol hing met zwarte en purperen doeken. Tegen de wanden tekenden zich een tiental bleke kruisen af in allerlei grootten en vormen, maar zonder Christusfiguur. Hier en daar hingen er sterren en enkele manen. En tegen een wand stond zo iets dat op een open doodskist geleek… Natuurlijk ontbraken enkele kaarsen niet. De geur van kaarsen en een soort van wierook verwelkomden je bij het binnen komen in haar “poort op de wereld der geesten”. 


    Nu kan je je wel voorstellen wat voor een buitenkans die twee doodskoppen voor juffrouw Eufrasie waren. Inderdaad, zodra zij ze gezien had, kwam ze naar buiten geslopen, keek even rond, raapte de twee schedels van de grond op, stak ze in een grote boodschappentas en sloop ermee snel terug in haar woning naar binnen. Wat was ze daarmee van plan? 


    Ik heb het niet met eigen ogen gezien, maar ik heb van een buur horen vertellen dat de twee “geleiders naar de geesten” even later een ereplaats in Eufrasies sanctuarium gekregen hadden en daar met genoegen grijnzend naar elke bezoeker lonkten. Vanuit een grote vogelkooi, waarover een tafellaken altaarsgewijs gespreid was…


    Ja, beste mensen, waarom herinner ik mij dat toch allemaal?

    2017 0118

    18-01-2018, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    07-12-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Toen ik geboren werd, ontstond de wereld
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Toen ik geboren werd, ontstond de wereld  



    Niet lang geleden las ik in het boek Bella y oscura van de Spaanse schrijfster Rosa Montereo deze zin: Cuando yo nací, comenzó el mundo (Toen ik geboren werd ontstond/begon de wereld). Bij deze zin stond ik even stil en vond dat dit een mooie persoonlijke visie op de  wereld is.
    Dit zei Doña Barbara aan haar kleindochtertje toen dit haar vroeg hoe oud ze was. Het kind leidde daaruit af dat haar grootmoe de Zondvloed en de Ark van Noah had meegemaakt en de Drie Koningen had gekend. Dat vond ze wonderbaarlijk maar het verbaasde haar niet. Want Doña Barbara was toch altijd zó wijs, sterk, groots…


    Als je deze zin voor het eerst leest denk je spontaan dat dit niet kan en natuurlijk niet waar is. Want voordat wij geboren werden bestond de wereld al en na onze dood zullen de dingen verder blijven bestaan en evolueren. Wij zijn toch maar een niet noodzakelijk onderdeeltje van de werkelijkheid en van het heelal. Zonder ons draait de wereld wel verder. Wij waren en zijn niet echt nodig.
    Dat wordt toch algemeen aanvaard.

    En dan kan je je afvragen: Is dat wel zo? Bestond die wereld er wel voordat wij er waren? Eigenlijk is het antwoord van Doña Barbara niet zo gek. Want voor mij, voor jou persoonlijk, was er geen wereld vooraleer we ons in de moederschoot ontwikkelden of geboren werden. Voor mij, voor jou, bestond de wereld niet! Je zou ook kunnen zeggen dat de wereld voor jou slechts ontstond toen je voor het eerst je van iets bewust werd. En dan eindigt de wereld voor jou als je bewustzijn dood is.


    Wat ik hier vertel is natuurlijk een subjectivistische opvatting van en visie over de wereld waarin wij leven. Waarin wij “geworpen werden”. “Die Geworfenheit ins Dasein”, zo verwoordde het de filosoof Martin Heidegger. Maar ik vind het toch een interessante gedachte om mee bezig te zijn.


    7 december 2017

    07-12-2017, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    19-04-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen."Het groote gevaar dezer tijden, nam. de VROUW."
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    "Het groote gevaar dezer tijden, nam. de VROUW."

    Woensdag 19 april 2017.

    Zestig jaar geleden was ik student aan de Katholieke Universiteit Leuven (KUL). In Leuven, want de campussen op verschillende andere plaatsen bestonden nog niet. Ik heb er een licentiaatsdiploma (nu: master) verworven, mooi, groot en leesbaar ondertekend door monseigneur Van Waeyenberg, de toenmalige rector van de universiteit.

    Hij was een door ons gerespecteerde en misschien door sommigen gevreesde figuur, maar hij imponeerde wel door zijn verschijning, zeker als hij in vol ornaat optrad. Zo herinner ik mij dat, bij een van onze menigvuldige studentenstakingen, hij in de Leuvense straten rondliep, kwaad, met purperen knoopjes en singel, en geflankeerd door enkele professoren en pedellen. Als een toornige god en met zwaaiende armen beval hij ons met luide stem direct naar de cursus te gaan. Wij studenten doken wel onwillekeurig een beetje achteruit en lieten hem stilzwijgend voorbijgaan. Een openlijke confrontatie was zeker niet gewenst. Of er door zijn optreden veel studenten toen braaf en gehoorzaam naar de cursus zijn geweest, betwijfel ik. Ikzelf ben met enkele kameraden in een straatje verder een café ingedoken en we hebben daar bij pot en pint de toekomst zitten herplannen...

    Twintig jaar eerder, in 1936, was onze rector nog maar vice-rector, geen monseigneur maar slechts een Z.E.H., een Zeereerwaarde Heer. In november van dat jaar verscheen van zijn hand een "Mededeling vanwege Z.E.H. Van Waeyenberg, vice-rector. Betrekking tusschen studenten en meisjesstudenten." In het Frans en in het Nederlands. Ik heb de tekst onlangs toevallig in handen gekregen en las hem toen voor de eerste keer. Ik viel bijna van mijn stoel en heb de tekst zelfs verschillende keren herlezen. Hoe is het toch mogelijk geweest dat slechts 20 jaar voordat ik aan de universiteit studeerde, dergelijke enge, krampachtige visie en gedachten leefden bij mensen die geacht werden tot de intellectuele elite van het katholieke Vlaanderen te horen?!

    De VROUW: "het groote gevaar dezer tijden"!

    Ik ga er niet lang bij stilstaan. Lees zelf de tekst en trek je conclusies. En wellicht amuseer je je bij het lezen van die dingen. Maar gooi het kind toch niet met het badwater weg. Want als ik zie wat er tegenwoordig allemaal in onze Alma Mater gebeurt en kan gebeuren, voel ik mij ook niet in hoge mate verheugd.

    Toch was er in de tijd dat ik aan de universiteit studeerde al heel wat veranderd. Ook het aantal studentinnen was al toegenomen. Ik heb er zelfs mijn vrouw leren kennen, en ik ben er deze maand al 54 jaar mee gehuwd! Dat ging dus al. Maar vele regeltjes en gebruiken waren nog levendig. Bijvoorbeeld moesten in de cursus de meisjes (we noemden hen de "porren") vooraan gaan zitten en de jongens achteraan. Ik verwijs daarnaar in een van mijn verhalen, "Afstudeerwerk", dat je elders in dit blogje kunt lezen. Als soms een van de studentinnen liefdevol en zedig naast haar vriendje ging zitten, werd zij dringend aangemaand meer naar voren te komen. Ik heb het enkele keren meegemaakt. Gelukkig waren niet alle professoren zo eng van geest. Ik en mijn toekomstige echtgenote, die vaak in hetzelfde lokaal les kregen, hadden een tussenoplossing gevonden. Zij zat op de laatste rij van de "vrouwen" en ik in de eerste rij van de "mannelijke wezens"...

    Ondertussen is de wereld veranderd. Wij zijn oud geworden, hebben onze kinderen en kleinkinderen zien opgroeien. Mijn kleinkinderen bewegen zich aan de universiteit met ongewone vlotheid tussen medestudenten en professoren. Het krampachtige en verdrukkende van vroeger is er niet meer. Het is nu allemaal ook niet van het beste, maar haast iedereen kan zich vrij en persoonlijk ontwikkelen. En als we mekaar respecteren en helpen moet alles toch wel goed aflopen. Hoop ik toch.

    Groetjes van een oudere student.

    19-04-2017, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    17-12-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Accentloos Nederlands?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Accentloos Nederlands?

    17 december 2016 


    Gisteren hoorde ik langs de TV dat vandaag het “Groot Dictee der Nederlandse Taal” zou uitgezonden worden. Het is stilaan een jaarlijkse traditie geworden, want vanavond beleven we al de 27steeditie. En er is een voldoende groot geïnteresseerd publiek voor. Anders zou men dit bijna zeker niet uitzenden. Want de (verwachte) kijkcijfers zijn natuurlijk bepalend voor elke uitzending.

    Bij een commentaar even later, waarbij men op die uitzending inspeelde, beweerden enkele taalkundigen dat “onze mooie Nederlandse taal” de laatste decennia aan het verloederen was. En dat een “accentloos Nederlands” minder en minder te horen was. In het hele taalgebied. En dat is jammer.

    Ik vind dat ook jammer. Niet alleen omdat ik in mijn beroepsleven er altijd naar gestreefd heb de zorg voor correcte taal en klare uitdrukking te promoten, maar vooral omdat ik vind dat men steeds moet trachten het betere te bereiken en te doen. “Excelsior” zou Gezelle dichten, alhoewel ik dat niet zo romantisch bekijk, maar het eerder als een levensstijl beschouw. Overal. Ook in het gewone dagelijkse leven.


    De beweringen dat het Nederlands aan het verloederen is, en dat men minder en minder een accentloos Nederlands kan horen zou ik toch wel even willen nuanceren. Het is waar en ook niet waar.


    Ik ben niet meer van de jongsten en kan zonder overdrijving zeggen dat ik toch al een paar generaties lang met het verschijnsel taal, en in het bijzonder met de Nederlandse taal, bezig ben geweest. Als ik het taalgebruik van mijn landgenoten gedurende pakweg de laatste 60 jaar vergelijk, merk ik een grote vooruitgang. Ik herinner mij dat ik ongeveer 50 jaar geleden in Gent eens de weg kwijt was en aan een voorbijganger vroeg hoe ik het best op de goede weg kon geraken. Er waren in die tijd nog geen gps’en. Een vriendelijke oudere heer vertelde wij met veel gebaren en goede wil, in wat ik aanneem authentiek Gent dialect, welke richting ik uit moest. Maar vermits ik geboren en opgegroeid ben in een heel andere regio van het land, had ik het wat moeilijk hem te verstaan. De zoon van die heer merkte dat en kwam mij in een bijna perfect Nederlands ter hulp. Een illustratie van het feit dat de jongere generatie de moedertaal beter beheerst. 
    Mensen van mijn generatie hebben onze taal stilaan weten veranderen. Het spectaculairste waren misschien wel de verscheidene spellingaanpassingen, het wegvallen van de buigings-n, het vervagen van verschillen in voornaamwoordelijke aanspreekvormen, taalpuristische uitzendingen en artikels (vooral had men het op gallicismen gemunt), het opkomen van honderden, ja duizenden woorden uit het Engels of Amerikaans… Ik noem zo maar enkele gevallen van verandering of ontwikkeling.

    Nu vraag ik: is dat allemaal verloedering? Neen, natuurlijk niet, hoor ik al antwoorden. Zo hadden we het niet bedoeld…! Wel ja, ik vind dat je gelijk hebt. Verloedering is volgens mij het gevolg en het resultaat van slordigheid: in woordgebruik, in uitspraak, in zinsbouw. En dit vind ik niet alleen taalkundig jammer, maar een verzorgd taalgebruik is eigenlijk een vorm van beleefdheid tegenover de andere. Een bewijs van goede manieren, zowel in het mondelinge als in het schriftelijk taalgebruik. En dan moet je niet overdreven doen, want dan vervalt men in een ander gebrek: snobisme, pedanterie, aanstellerij. Dat is ook niet de bedoeling.


    Wat me ook opviel in het TV-interview van gisteravond is dat iemand zegde dat kinderen, zodra ze naar school gingen vaak een minder goed Nederlands gingen spreken. Wel, dat is iets dat ik ook gemerkt heb, zowel bij mijn eigen kinderen en zelfs nu bij mijn kleinkinderen. Thuis werd en wordt er altijd normaal en vlot Standaardnederlands gesproken, en dan valt het op dat de kinderen ineens het verschil tussen bv. noemen en heten niet meer goed kennen, of aan mekaar  vragen “hebde gij dat al gedaan”, waar thuis altijd de vorm “heb jij” gebruikt wordt, enz. Allemaal niet zo erg, maar onze TV-uitzendingen zitten vol van dergelijke tussentaal, en dat vind ik wel erg. Een kookprogramma kan ook geweldig populair zijn als er geen tussentaaltje wordt gesproken en populaire reeksen worden niet minder populair als ze in een vlotte algemene taal worden gepresenteerd. Ik denk dat vaak onkunde daarvan de oorzaak is.  De mensen worden trouwens gauw gewoon aan iets dat goed is.  Maar kàn men wel anders? Wil men het wel?


    Zo komen we tot de vraag of accentloos Nederlands noodzakelijk zou zijn? Ja en neen. Waar ligt de norm? Is er wel een norm? Hoe zou zo een norm eruitzien? Welke taalgebruikers zijn op dat gebied toonaangevend?
    Ik beheers buiten het Nederlands gelukkig ook in zekere mate een aantal vreemde talen (resultaat van een wat buiten proporties uitgegroeide hobby) maar al deze talen worden regionaal toch ook iets verschillend gesproken en gebruikt. Een verschil in accentuering, en zelfs in uitspraak, kan echt zijn charme hebben. De voorwaarde is wel dat de verstaanbaarheid niet in het gedrang komt. Als een inwoner van het uiterste zuiden van Frankrijk in een Provençaals gekleurd Frans zijn belevenissen vertelt, dan verstaan we dat meestal zonder moeite en we vinden dat in de gegeven omstandigheden niet slordig. We weten wel dat dit niet “de” norm is, maar we horen even goed dat de verteller uit bijvoorbeeld Normandië de “taalnorm” wat anders realiseert. Als we integendeel een krimi proberen te volgen in een erg gekleurd Beiers of Zwitsers Duits, of in een te erg gekleurd Westvlaams, dan vinden we dat niet goed. Dat is wel regionaal en op kleinere schaal te volgen, maar kan niet als norm doorgaan.
    Ik zou zeggen dat we als criterium kunnen aannemen dat de norm die taalvariante is die door de overgrote meerderheid van de gebruikers van eenzelfde taal als ideaal wordt aanvaard. En vermits een ideaal nooit helemaal kan bereikt worden…


    Taalgroetjes van een taalfan!



    17-12-2016, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    06-12-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.SINTERKLAAS

    6 december 2016

    SINTERKLAAS




    Vanmorgen vroegen mijn twee jongste kleinzoontjes me of Sinterklaas bij ons iets voor hen had gebracht. Mijn zoon zet hen nogal vroeg bij ons thuis af voordat hij naar zijn werk vertrekt. De twee kleintjes, 8 en 11 jaar, eten dan een boterhammetje en kijken daarna nog een kwartiertje TV voordat ik, Padre, ze met de wagen naar de school rijd en zie dat ze goed opgevangen worden.


    Niettegenstaande dat oma (Mutti) en ik (Padre) gisteren nog in de winkel van Sinterklaas enkele heet gewenste “speelgoedtuigen” (ik heb niet veel verstand van al die elektronische speelgoedspullen tegenwoordig…) zijn gaan “bestellen”, heeft de sint vergeten vanmorgen, al was het maar enkele speculaasjes en snoepjes voor de kunstmatige open haard te leggen. Een onvergeeflijke nalatigheid. Een voorsmaakje op wat ze in het weekend bij ons in beslag kunnen nemen mocht er wel geweest zijn.


    Daarvan werd ik me pijnlijk bewust toen mijn twee kleinzoontjes binnenstormden en direct vroegen of Sinterklaas iets gebracht had. Koudweg ontkennen vond ik niet gepast. Ik antwoordde dan maar diplomatisch dat ik toch nog niets gezien had, maar dat de sint deze week zeker en vast eens zou passeren. Dat had hij beloofd.

    Sinterklaas, brave baas, kapoentje, kindervriend, goedheilig man. Mijn hartje klopt toch zo!

    Vroeger, lang geleden, was 6 december ook een datum waar ik met ongeduld naar uitkeek. Dan kwam die goede sint die ik vol vertrouwen verwachtte. Wel wantrouwde ik een tikkeltje zijn lachende zwarte knecht, die Zwarte Piet, die tegenwoordig van sommigen niet meer zwart mag zijn…


    De eerste keer dat ik Sinterklaas “in het echt” zag en hoorde was echter een desillusie. Ik was toen zes jaar en zat in het eerste leerjaar. Met verschillende klasjes gingen wij luidruchtig naar de nabijgelegen nonnetjesschool. Ze hadden daar een grotere refter waar we allemaal tegelijk in konden, en daar zou het hemels feestbezoek plaats grijpen. We zouden ook speculaas en snoepjes krijgen. Doch wat ik vooral super vond was dat ik daar Sinterklaas in levenden lijve zou kunnen zien en horen. Want dat voorrecht was mij nog nooit te beurt gevallen. Tot nu toe had ik alleen maar een onduidelijke zwart-wit foto van hem in de krant gezien, of een tekening die wel gekleurd was, maar toch maar een tekening was. Ik zou dus van de gelegenheid gebruik maken hem met volle aandacht te bekijken, te bestuderen en te proberen elke trek, elk gebaar, elke beweging, elk stemgeluid van die lieve wonderbaarlijke sint te registreren en in mijn geheugen voor altijd vast te spijkeren.


    Eindelijk zaten wij allen opeengepakt, zenuwachtig en “in blijde verwachting” in de schoolrefter ongeduldig te kijken of er al iets van de sint te merken viel. En daar was hij dan eindelijk! De deuren achteraan waaiden open, onze meester gaf ons een teken en wij begonnen uit volle borst te zingen : “Zie ginds komt de stoomboot…”. Alhoewel er uren in het rond geen stoomboot te zien of te horen was. Enkele luidruchtige dansende en springende pieten kwamen de zaal binnengetuimeld. Ze waren gekleed in blauwe, rode, gele en zwarte kostuums, hun gezichten blonken van de zwarte schoensmeer en ze droegen zwarte handschoenen. Daarachter stapte statig Sinterklaas in rode wijde mantel, met rode goudomrande mijter op zijn lange witte haren en in zijn hand een hoge vergulde staf waarvan de krul bovenaan wat waggelde en een beetje op uitgeknipt karton leek. Met zegenend gebaar begroette de goede sint de rijen links en rechts. We waren allemaal brave kinderen, zei hij, want dit jaar waren er geen stoute kinderen. Dat was natuurlijk niet waar, maar we hoorden het hem toch graag zeggen. Ook kwam hij naar ons toe. Toen hij ongeveer een meter van mij verwijderd was en mij een paar vriendelijke woordjes zei, was mijn geloof in Sinterklaas voorbij. Want ik merkte dat zijn baard met een wit lintje aan zijn gezicht was vastgemaakt en zijn stem klonk helemaal als die van de lieve zuster Amandine die ons wekelijks een uurtje godsdienstonderricht kwam geven…


    ’s Avonds vertelde ik vader in overdreven enthousiaste bewoordingen het buitengewone gebeuren van de dag. Maar toen ik zei dat ik er toch wat twijfelde of het de echte sint was die gekomen was, en hem uitlegde waarom, keek vader verwonderd op en wist even niet wat te antwoorden. Toen argumenteerde hij dat Sinterklaas een heilige was, dus een geest. En geesten hebben eigenlijk geen lichaam. Dus moest hij wel iets doen opdat we hem kunnen zien. En misschien had hij deze keer niet zijn juiste lichamelijke gedaante en baard gevonden. Want als je het zo druk hebt als Sinterklaas, dan kan je je wel eens vergissen…


    Zo’n uitleg had ik niet verwacht, en vermits vader toch alles wist en altijd gelijk had, was de zaak opgelost.


    Maar toch… Waarom kon Sinterklaas niet wat meer moeite doen toen hij zijn aardse gedaante aantrok?

    06-12-2016, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    05-10-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Care Santos: Verlangen naar chocolade
    Care Santos: Verlangen naar chocolade


    Ik hou van zoetigheden. Vooral van chocolade. Geen wonder dus dat ik het boek van Care Santos : Verlangen naar chocolade (383 blz.) met meer dan gewone belangstelling in handen nam. En ik heb het met plezier gelezen, niet alleen omwille van de chocolade, maar vooral omdat ik het een goed boek vind. Vooral de laatste zinnetjes van de roman vind ik zeer sympathiek : “Je weet immers wat men zegt: het verlangen naar chocolade moet je niet uitstellen of onderdrukken. Je moet weten wanneer je voor de verleiding dient te bezwijken.”

    Ja, dat weet ik. Zeer goed zelfs. Want het antwoord is: Altijd…

    Care Santos werd geboren op 8 april 1970 in Mataró. Ze studeerde rechten en Spaanse filologie aan de universiteit in Barcelona, was journaliste bij o.a. de kranten Diari de Barcelona, ABC en El Mundo, en ze heeft al een hele lijst romans en kritieken gepubliceerd. Ze heeft verschillende belangrijke literaire prijzen gewonnen. Ook het boek waarover ik het hier heb werd bekroond, in 2014, nl. met de prestigieuze Premi Ramon Llull, het Catalaanse equivalent van de ECI Literatuurprijs.

    Het is een boek over drie eeuwen Barcelona, drie sterke vrouwen en vooral de verrukking van chocolade!

    Verlangen naar chocolade (Deseo de chocolate) is een roman die eigenlijk bestaat uit drie korte romans. Wat hen bindt is een chocoladekan, van heel fijn porselein, gemaakt in de 18de eeuw, en waarin slechts drie kopjes chocolade kunnen. Het boek begint in onze tijd, op het moment dat de chocoladekan in 16 stukjes kapot gevallen is. En dan gaan we terug in de tijd en we vernemen dan haar lotgevallen, alsook die van de drie vrouwen die haar in handen hebben gehad.

    De protagoniste van het eerste verhaal, dat zich in onze tijd afspeelt, is Sara, de eigenares van een van de bekendste chocoladewinkels van Barcelona. Zij wil de smaak en de traditie van haar producten hooghouden en garanderen. Sara heeft daarbij een driehoeksverhouding met haar man en hun vriend Oriol, een chocolademaker die een uitstekend nieuw chocoladeproduct heeft samengesteld en gecommercialiseerd. Die verhouding begon in de nacht dat Sara de chocoladekan in een antiekzaak kon kopen. Daarom is ze voor haar altijd een symbool voor die relatie geweest.

    In de volgende historie is Aurora het hoofdpersonage, een dienstmeisje uit de 19de eeuw, voor wie chocolade een haast onbereikbaar bijna verboden genotsmiddel was. Langs haar vernemen we veel over de industrialisatie van de chocolade in Catalonië, maar ook heel wat over de verschillende sociale klassen, gesymboliseerd door de chocoladekan en de chocolade.

    In het derde en laatste verhaal, dat zich in de 18de eeuw afspeelt, treedt Mariana op de voorgrond. Zij is de echtgenote van de uitvinder van de machine waarbij men voor het eerst chocolade in harde vorm kon maken, en die de chocolademakers van heel Europa wilden bezitten. Hier vernemen we ook het ontstaan van de chocoladekan.
    Het is een verhaal dat men eigenlijk van achter naar voren zou moeten lezen, maar de wijze waarop de roman opgebouwd is, in omgekeerde chronologische volgorde, is zeker een winstpunt voor de spanning. De schrijfster heeft zich zeer goed gedocumenteerd en vertelt alles in een vlotte en gedifferencieerde taal.

    Want elk verhaal heeft zijn eigen aparte stijl. Het eerste verhaal is verteld in een moderne taal, structuur en ritme. Het tweede is meer gewoon, en er wordt meer belang gehecht aan details en beschrijvingen. Het derde doet denken aan de manier waarop oudere verhalen verteld werden en bevat zelfs een hoofdstukje in de vorm van een theaterstukje.

    De personages zijn goed getypeerd en komen realistisch over. De stad Barcelona is zozeer in het verhaal aanwezig, dat men de neiging heeft ze ook als een personage te beschouwen.

    Lees dit boek ook eens, als het kan. Maar laat je niet te veel meeslepen door de verleiding ondertussen chocolade en pralines te snoepen. Want na de lectuur van dit boek zou je wel enkele kilootjes meer kunnen wegen…             

    05-10-2016, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    25-03-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Love-story 3 : Leesclub
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Love-story 3

    LEESCLUB

     

    Kan je leven in een droom? Ja? Ach nee. Als ik aan de gebeurtenissen van de laatste maanden denk, lijkt het toch dat ik niet altijd in de werkelijkheid leef. Ben ik wel echt wakker? vraag ik me soms af.  Maar als ik zou dromen, dan is het toch een heerlijke droom.


    Ik ben 35 jaar oud. Of jong, als dat beter klinkt. Toen ik 26 was trouwde ik met een lieve vlijtige jongen. Hij was bakker. Wij hadden de winkel van zijn ouders overgenomen en hij runde de bakkerij samen met een hulp. Ik stond in de winkel, geassisteerd door een vriendin, en wij verkochten broden, koeken, patisserie en allerlei lekkere dingen. Onze zaak floreerde, wij waren goed gelegen, verkochten goede waar en onze prijzen waren zeer redelijk. Onze klanten waren dus tevreden en wij waren gelukkig.


    Maar na vijf jaar sloeg het noodlot toe. Mijn man werd op een van zijn rondes aangereden en overleefde de klap niet.  Ik werd een jonge weduwe. We hadden geen kinderen. Misschien was dat nog een geluk.


    Ik voelde mij lange tijd verdrietig, alleen, eenzaam, lusteloos. Gelukkig wilde onze bakkershulp bij ons blijven werken. Ik promoveerde hem tot hoofd van de bakkerij en stelde een nieuwe hulp aan. Wij troffen een regeling die beide partijen tevreden stelde en nam mijn plaats in de winkel verder in, samen met mijn vriendin Julia.


    Toen wij de bakkerij na enkele tijd terug op kruissnelheid gekregen hadden, was mijn verdriet stilaan wat weggeëbt en had plaats gemaakt voor een zekere weemoed. Ik begon terug wat licht in mijn leven te zien en werd daardoor geholpen door Julia. Zij was een levenslustige jonge vrouw en haar positieve ingesteldheid en vrolijk humeur werkten aanstekelijk.  Zij sleepte me soms mee naar een danspartijtje of een uitstapje met vrienden.


    Julia was ook een verwoede lezeres. Zij verslond het ene boek na het andere en sprak er vaak over. Zij was lid van een leesclub die zij vier jaar geleden mee had opgericht en die tot nog toe slechts uitsluitend uit vrouwen bestond. Zij kon me overhalen er ook lid van te worden.  Zo ben ik ook meer en meer beginnen te lezen. De dagen dat ik alleen was deed ik het huishouden en ging boodschappen doen, en de avonden vulde ik met TV- kijken maar vooral met lectuur, en zo ging de tijd dan toch nuttig, aangenaam en wat sneller voorbij.


    Door de leesclub had ik ook een groep vriendinnen bij leren kennen. Wij kwamen elke maand eenmaal  in de late namiddag samen. Het waren interessante en levendige discussies. Elke keer leidde een van de leden de bespreking naar eigen inzicht en kunnen, stelde het onderwerp voor en had enkele discussievragen klaar. Zo konden we het gesprek gemakkelijker bij het gelezen boek houden.


    Ondertussen knabbelden we koekjes en dronken koffie, thee of een fruitsapje. Daarna gebeurde het wel eens dat een kleinere groep in een nabijgelegen café of eettent nog verder ging kletsen over vanalles en nog wat. Ik deed graag daaraan mee en na enkele tijd maakte ik deel uit van een kerngroepje van zes vriendinnen.  We vonden het wel jammer dat er geen mannen in onze club waren en we besloten voor hen de deur open te zetten. Dat zou meer afwisseling brengen en ze zouden vanzelfsprekend de besproken onderwerpen vanuit een ander standpunt bekijken. Het kon alleen maar interessanter worden.


    Maar dan mocht de volledige groep niet te groot worden. Twaalf tot vijftien leden leken ons een redelijk getal te zijn. Wij waren voor het ogenblik met dertien, maar meestal waren er een drietal afwezigen, zodat we praktisch gezien steeds met een stuk of tien vergaderden.  We besloten dan ook dat, telkens als er een lid wegviel, we dat zouden vervangen, en voorlopig zouden we mannen positief discrimineren.


    Een tweede vraag was: waar haal je de mannen vandaan? Hoe konden wij eventuele geïnteresseerden ertoe overhalen mee te doen? Zou de overvloedige vrouwelijke aanwezigheid hen niet wat doen aarzelen? Ieder van ons zou de ogen open houden en zien of we geen belangstellenden konden vinden. Die zouden we dan contacteren en proberen te overtuigen mee te doen.


    Nu wilde het toeval dat vorige winter twee van onze oudere leden ons meedeelden dat ze verder niet meer konden komen. We zouden dus naar twee vervangers moeten uitzien.  De eerste was Maurice, een gepensioneerd leraar en de echtgenoot van onze ondervoorzitster. Ze had haar man kunnen bewegen zijn vele vrije tijd “nuttiger” te besteden. Dat beweerde ze toch.  Maar een tweede vervanger hadden we nog niet.
    Tot die dinsdagavond, toen onze voorzitster ons meedeelde dat we nog een “slachtoffer” gevonden hadden en dat bewuste mannelijke persoon binnen enkele minuten de vuurdoop zou moeten ondergaan. Wij waren allen natuurlijk benieuwd maar spanden ons in het niet te laten zien.


    Toen het tijd was om met de eigenlijke bespreking te beginnen was de “andere nieuwe” er nog niet. Typisch mannelijk, gromde mijn buurvrouw aan de grote vergadertafel. Haar echtgenoot kwam ook altijd en overal te laat. Zij had die woorden nog maar pas uitgesproken of de deur ging open en daar stond een grote, slanke, sportief gebouwde man met een lachend gezicht. Hij had donkerblond haar en aan de slapen verscheen al een zweempje grijs. Hij droeg een blauwe jeans en daarover hing losjes een rode gestreepte trui.


    - Hallo, geachte vergadering! zei hij. Sorry dat ik even te laat ben. Het was niet gemakkelijk om voor mijn wagen een parkeerplaatsje te vinden, maar het is uiteindelijk toch gelukt.


    Wij allen keurden hem met nieuwsgierige aandacht en de meesten mompelden zo iets als hallo.
    Echter,  op het moment dat ik hem in de deuropening zag verschijnen voelde ik zo iets als een elektrische stoot. Ik kende die man, ja, dat was die heer die regelmatig bij mij in de winkel een brood of gebakjes kwam kopen. Hij was altijd beleefd, bescheiden en gereserveerd. Ik had al vaak geprobeerd met hem een babbeltje te slaan, maar dat was nog niet echt gelukt. Iets meer dan enkele woorden over het weer of over het brood en de gebakjes waren nooit gezegd. Ik vond dat jammer want op het eerste gezicht vond hem sympathiek. Ja, dat zijn dingen die gebeuren.  En misschien daarom verlangde ik ook iets meer over hem te weten. Telkens als  hij met zijn brood of gebakjes naar buiten stapte, volgde ik hem meestal met de ogen en betrapte er mij soms op dat ik hem nadroomde. En nu stond die man daar ineens zo maar in de deur, in een sportieve jeans en trui.


    - Ik heet Flor, zei hij. Aangename kennismaking. Het lijkt mij dat ik hier in een hele harem terechtgekomen ben. Zoveel vrouwen! Sorry, voor het woord harem. Maar het zit hier vol van vrouwelijk schoon.


    Onze voorzitster stond recht, gaf hem een hand en liet hem binnenkomen.


    - Mijnheer Flor, zei ze, je bent hier van harte welkom.  Als jij je hier in deze “harem” wil thuisvoelen, dan geven we je graag een kans. Wij spreken mekaar hier met de voornaam aan en dus jijjouwen wij mekaar ook. Ik heet Nella.


    - Aangenaam, Nella. Ik ben dus Flor, ben van beroep informaticus en heb in mijn vrijgezellen-vrije-tijd een zwak voor boeken en, vanaf nu, voor… knappe leeslustige dames.


    Er weerklonk gelach en  niet overtuigend protest. Dat leek geen saaie boekenvent te zijn.


    - Ik denk, als ik hier even rondkijk, dat we het wel met mekaar goed zullen vinden, voegde hij er al lachend aan toe.


    Zo had ik me die gereserveerde koekenkopende heer niet kunnen voorstellen. Heel anders was hij hier. Hij leek wel een vlotte kerel te zijn. Afwachten.


    Onze voorzitster bood hem aan te gaan zitten en wees hem een plaats aan tussen Julia en mij. Het werd stiller en het ernstigere werk kon beginnen. Flor keek even van links naar rechts en zijn blik bleef verwonderd op mij rusten.


    - Wat een verrassing, fluisterde hij. Zijn de besprekingen en discussies hier zo goed als jouw koekjes?


    - Moet je maar zelf ondervinden, antwoordde ik, en ik voelde een kleine blos bij mij opkomen.


    Hij glimlachte naar mij en knikte. Toen hij naar de andere kant keek en Julia ontdekte was hij ook verrast. Hij fluisterde haar even iets toe en ik zag dat ze ook moest glimlachen.


    Een paar dames aan de andere kant van de tafel volgden nieuwsgierig en geamuseerd onze nadere kennismaking. Wat zij er zich bij zouden fantaseren, daar kon ik maar naar raden, maar dat ze ons verder in het oog zouden houden, daar twijfelde ik niet aan.


    Flor had het boek dat wij die dag gingen bespreken, ontleden en bekritiseren, ook gelezen en het viel op dat hij een goede toehoorder was die op het juiste moment gepaste en interessante opmerkingen en vragen had.
    Het was de gewoonte dat na de bespreking de meesten onder ons in het nabije café iets gingen drinken of een kleinigheid eten. Ik maakte snel deel uit van een kleine kerngroep van zes en we nodigden Flor uit met ons zijn “intrede” te komen vieren. Daar ging hij graag op in. En zo is onze nadere kennismaking begonnen.
    Flor was nog vrijgezel en leefde in een appartement in een gebouw waarin ook zijn ouders woonden. Af en toe moest hij voor zijn beroep voor enkele tijd naar het buitenland en hij kon ook, langs het internet, vaak thuis werken. Hij bracht zijn vakanties door aan de kust in een huis dat van zijn ouders was en hij maakte ook steeds een paar reizen.


    Vanaf die eerste keer, telkens als Flor in onze winkel verscheen, wedijverde ik met Julia om hem te bedienen. Nu vlotte het gesprek beter dan vroeger en als ik er de tijd voor had probeerde ik hem aan de praat te houden. Ik vond hem hoe langer hoe meer aantrekkelijk, maar ik verborg dat zoveel mogelijk omdat ik niet wist hoe hij zou reageren als ik meer toenadering zou zoeken.


    Het duurde niet zo lang of Flor was een vast onderdeel geworden van ons kerngroepje dat bestond uit Gilberte, Gerda, Lena, Marina, Julia en ikzelf. Het gebeurde wel eens dat wij in het café verder praatten over het pas besproken boek. Flor had ook al eens een bespreking geleid. Hij kon rustig en ter zake iets uitleggen, een situatie schilderen en beoordelen. Hij gedroeg zich nooit alsof hij het allemaal beter wist, maar hij kon luisteren en zijn mening ook wel eens herzien en aanpassen. Ik geraakte meer en meer door hem geïntrigeerd. Op alle gebied. En ik vond het jammer dat ik hem niet vaker kon ontmoeten. Ik hoopte dat de gelegenheden daarvoor talrijker zouden worden.


    De doorbraak kwam nogal onverwachts op een viering van Halloween. Wij hadden met ons zessen afgesproken dat we dit jaar eens lustig uit de bol zouden gaan.  Wij, zes vrolijke verklede dames. Neen, geen deftige dames, maar vlotte, originele “wijven”, en natuurlijk ook “sexy”. Op een kletspartijtje waarop we veel fantaseerden, door mekaar praatten en lachten, hadden we afgesproken dat we er samen en tegelijk op uit zouden trekken. Julia zou ons met de wagen komen ophalen en proberen verder voor ons de alcoholvrije BOB te zijn. Daarna zou ze ons een voor een thuisbrengen, als we daar zin voor hadden.


    Op die bewuste avond voor Allerheiligen stond ik al vroeg en ongeduldig op haar te wachten. Tot eindelijk om acht uur de bel rinkelde. Ik opende en daar stond voor mij Pietje de Dood. Het was Julia. Ze had een nauwsluitend zwart pak aan met erop geschilderd een wit fluorescerend geraamte. Daarover droeg ze een wijde open zwarte mantel. Ik stapte in de ruime monovolume-wagen. Ik was de laatste en zo was ons groepje volledig. Ik keek even rond om te zien hoe ze er verkleed uitzagen. In de wagen zat er nog een geraamte, een rode duivelin en een courtisane. Dat was Gerda, die haar weelderige vormen alle eer aandeed. Gilberte had zich gekleed als een vampier en ik was een heks met bezem.  Mijn vriendinnen vonden dat ik er mooier uitzag dan anders, met mijn masker dat mij een langere haakneus, bollere wangen en grotere ogen gaf. Ik had mijn best gedaan een sexy heks zijn. Ik had fijne rode lingerie aangetrokken - een half open bh met kant afgewerkt, tanga, jarretellen en netkousen - die mijn vormen goed accentueerden. Daarboven droeg ik een wijd oranje kleed van een doorzichtige dunne stof  en een wijde fluweelachtige rood-bruine mantel. Aan mijn voeten had ik opzettelijk eigenaardige “heksenschoenen”, die gemakkelijk zaten en mij bij het dansen niet zouden hinderen.


    Wij begaven ons naar het restaurant. We hadden een tafel voor ons zessen gereserveerd en bestelden het menu met alles erop en eraan. Ook met aperitieven en wijn. Behalve voor Julia, onze BOB, en Marina, die last had van te hoge bloeddruk.


    Er was nog niet veel volk in het restaurant. Een DJ zorgde voor aangepaste muziek: onder het eten gezellig onderhoudend, maar toen het later werd en er enkele dansparen op de vloer verschenen, werd het ritme wilder en bonkten de decibellen tegen de muren en het plafond, zodat we moesten roepen om mekaar te verstaan. Dan ook maar dansen en gek doen! Mijn bezem hinderde soms wel, maar ik was niet de enige heks die er niet op kon rondvliegen.


    Iets na middernacht verlieten we de feestvierders. We waren door de wijn al heel uitgelaten en vrolijk geworden en we begaven ons naar een andere gelegenheid. We moesten niet ver gaan, want we werden al snel op sleeptouw genomen door enkele “heren” die ons vrouwelijk gezelschap graag wilden versieren. Gerda had veel aanbidders, maar de geraamtes en de duivelin hadden ook al gauw een cavalier. Gilberte werd omarmd en meegevoerd door een faun, en ik werd het hof gemaakt door een elegante Merlijn de Tovenaar. Ik wist niet wie hij was en waarschijnlijk kende hij mij ook niet. Hij sprak niet veel, maar maakte mij meer dan eens een complimentje. Hij danste zo goed dat ik mij met plezier en met een wellustig gevoel door hem liet leiden. Hij trakteerde mij meerdere keren op een glas champagne en danste als het maar enigszins kon met zijn “charmante heks”, zoals  hij mij noemde. Op zeker ogenblik begon hij mij kusjes te geven, zodat mijn masker dreigde van mijn gezicht te schuiven. Maar ik vond dat niet onaangenaam en na enkele aarzelingen kuste ik hem graag terug. Gilberte bekeek mij verwonderd, misschien ook wat jaloers, want ze liet zich daarna door haar faun meer dan verwennen…


    Het werd al gauw heel laat, of liever, zeer vroeg in de morgen. Ik was ernstig beneveld door alles wat ik al gedronken had en lag katachtig lui in de armen van mijn Merlijn. Ik had het warm onder mijn masker en het hinderde mij te veel als ik hem verder wou kussen. Ik schoof het opzij. Merlijn bekeek en herkende mij.


    - Toch! riep hij uit. Jij bent het, jij bent het toch! Ik had het al een hele tijd vermoed. Toen je in het gezelschap van enkele leesclubdames binnenkwam viel je me op, maar ik had je toch niet echt herkend. 

    Nu deed hij ook zijn gezichtsmasker af. Het was Flor! Flor. Ik voelde hoe zijn handen boven op mijn schouders en in mijn hals rustten en mij naar zich toetrokken, keek blij in zijn ogen, verdronk erin en…

    Die kus, die KUS!  Die vergeet ik nooit. Een kus vol hartstocht, liefde en verlangen.

    Wij keken in verrukking naar mekaar. 

    - Mijn lieve, charmante heks, eindelijk, zei hij zachtjes, en hij zoende mij opnieuw.

    Ik beantwoordde zijn kussen, overweldigd door een onverwacht geluk.

    Enkele feestvierders volgden geamuseerd onze uitbarsting van passie. Enkele meter van ons vandaan zag ik hoe Julia met open mond en grote ogen naar ons keek…

    - Kom, zei Flor, we vallen hier te fel op. Jij hebt ook wat te veel gedronken. Een sterke kop koffie zal ons goed doen.

    - Ja, zei ik, maar dan bij mij thuis…

    - Goed, ik breng je naar huis.

    Ik liet mij gewillig door hem meevoeren, Ik was als in een trance. Niets kon nog verkeerd gaan.

    Toen Flor zijn wagen voor mijn woning liet stoppen, wilde ik niet uitstappen. Ik vlijde mij tegen hem aan, sloeg mijn armen om zijn hals. Ik beweerde dat ik geen koffie in huis had, dat mijn koffiezetapparaat stuk was, dat ik nog bij hem wou blijven, dat hij bij mij moest blijven, dat hij bij zich thuis maar koffie moest zetten… Wat ik allemaal voor uitvluchten uitgevonden heb, weet ik niet meer. Arme Flor! Ik wilde met hem mee. Hij kon mij toch niet alleen achterlaten. 

    Twintig minuten later zat, of eerder lag ik in een comfortabele tweezit naast Flor, in zijn appartement, met voor ons twee koppen sterke geurende koffie. 

    Heb ik die koffie wel uitgedronken? Was ik zozeer beneveld dat ik dat niet meer weet? 

    Ik weet wel dat ik uren later wakker werd met een zwaar hoofd. Ik gaapte en voelde dat er iets ongewoons was. Ik opende mijn ogen en keek naar het plafond. Wat voor een vreemde luster hing daar? Dat was toch niet… Ik knipperde met de ogen en zag in een hoek mijn bezem staan, met daarop de hoed van Merlijn. Op het tafeltje daarnaast lag slordig een bundeltje kleren. Ik liet mijn handen langs mijn heupen glijden, voelde naar mijn buik en borsten. Ik was naakt. Ik draaide mijn hoofd een kwartslag opzij en keek in de lachende ogen en mond van Flor.

    Ik veerde recht. Flor trok mij zacht weer neer.

    - Jij bent een héérlijk liefdesbeest, fluisterde hij. De godin van de liefde in persoon…

    Ik viel van de ene verbazing in de andere. Langzaam kwamen de beelden van gisteravond weer. Vaag. Ik was uit de tweezit op het vloertapijt gerold. Flor had mij liefdevol ondersteund en in de nabije kamer op zijn bed neergelegd. Dan heb ik hem met zijn arm vastgepakt en hem naar mij toe getrokken. Hij verloor zijn evenwicht en viel op mij. Ik heb zijn kleren losgeknoopt. Gepassioneerd. Dat lukte maar half en toen heb ik mijn spulletjes een voor een afgestript. Dan moet ik in slaap en dronken omgevallen zijn. Heb ik echt geslapen? Hoe lang heb ik geslapen? Wat heb ik in mijn roes gedaan? En laten doen? Wat is er nog allemaal gebeurd?...  
    Maar nu ik wakker geworden was, lag het warme lijf van Flor tegen mij. Een Flor ook zonder kleren aan. Een naakte Flor. Flor! Ik voelde begeerte naar hem weer in mij opkomen, rolde mij tegen hem aan, trok de harde knuppel van zijn geslacht naar mij toe. Ik wou dat hij bij mij en van mij was. Hij moest van mij zijn. Vastbesloten, met groeiende passie, nam ik hem in mij op, voelde hoe Flor de warmte van zijn leven in mij stortte, hoe hij zich stevig met mij verenigde. Mijn lippen kleefden op zijn mond, zogen zich aan hem vast, onze tongen dansten een wispelturig spel, onze lichamen bewogen zich in een ritmische passievolle dans. Wij versmolten tot een eenheid. Ik wàs Flor. Flor wàs mij. Wie was wie? Wij raakten aan het tijdloze, het eeuwige… De hemel! Halleluia!

    Toen wij later uitgeput en voldaan in mekaars armen lagen, mekaar streelden en immer opnieuw kusten, vroeg Flor:

    - Zou jij met een man als ik verder kunnen leven?

    - En of! jubelde ik.

    - En als ik je zeg dat ik zielsveel van je hou, al een hele tijd, geloof je dat dan?

    - Wat een vraag. Dat is toch evident. Ik voelde het al een poos. En… het is wederzijds. Geloof jij dat ook?

    - Dat doe ik graag. En… als ik je vraag of je mijn vrouw wilt worden?

    - Maar ik bén nu toch al je vrouw, mijn lieve schat, zei ik en vlijde me weer tegen hem aan.

    We bleven tot na de middag nog in bed:  stoeien en mekaar liefkozen.  

    Dan gingen we samen onder de douche. Heerlijk lustig was het mekaar in te zepen, te wassen en af te drogen. 

    Flor trok zijn gewone kleren aan; hij was thuis. Maar ik moest mij tevreden stellen met de lingerie van gisteren en mijn heksenkleding. Flor bracht mij in zijn wagen naar huis. De winkel was gesloten omdat het Allerheiligen was. Ik kleedde mij aan, zette koffie en gebakjes klaar voor Flor en mij. Wij aten samen, genoten van mekaars aanwezigheid, kortom, wij waren de gelukkigste mensen van de wereld. Een nieuw hoofdstuk was voor ons beiden aangebroken. Het wàs al begonnen. Gisteren, onverwachts. Vannacht waren we met mekaar getrouwd. Vandaag en de toekomst was voor ons samen!

    Toen ik de dag daarna in de winkel kwam, was Julia al aan het werk. Ze zei niets maar bekeek me met een opgetrokken wenkbrauw, haar gesloten mond vertrokken in een grijnslach.

    - Alles goed? vroeg ze. Wat uitgerust? Roes weg? 

    - Gaat wel, antwoordde ik, en rangschikte enkele broden.

    Julia viel bijna om van het verschieten toen even later Flor in de verbindingsdeur met de living verscheen.

    - Schat, riep hij, de koffie is klaar. Kom ontbijten en breng twee boterkoeken en twee croissants mee.

    Ik lachte even naar Julia, verdween met vier koeken en liet de sprakeloze Julia de binnengekomen klanten verder alleen bedienen. 

    Niet lang daarna zijn Flor en ik officieel getrouwd. Wij wonen nu samen in zijn appartement. Ik heb Julia aangesteld als verantwoordelijke in de bakkerswinkel. Zij doet dat heel goed, en ik heb gemerkt dat zij een oogje heeft op de knappe bakker van onze bakkerij… Af en toe kom ik haar even “helpen” en ben van zins een tweede verkoopster aan te werven. Flor heeft heel wat geïnformatiseerd, zodat onze zaak op dat gebied gemoderniseerd wordt en we in staat zijn binnenkort uit te breiden.  

    Wij gaan nog altijd geregeld naar onze leesclub. Samen. Tegelijkertijd. Verschillende niet gehuwde leden van onze club zouden in een versneld tempo mannen in de club willen opnemen… Je kan nooit weten, hé.

    Als ik er tijd en zin voor heb druk ik mijn verhaal wel eens af en leg het ter bespreking voor in onze leesclub. Succes verzekerd.

    PS. Ik ben gisteren naar de gynaecoloog geweest. Binnen vijf maanden word ik moeder. Van tweelingen!!


    Dilbeek, 25 maart 2016.

     

    25-03-2016, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    11-03-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Love-story 2 : Afstudeerwerk
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Love-story 2

     

    AFSTUDEERWERK

     

    Drie zaten er op de eerste rij.

    Drie nonnen.

    In de aula waar de cursussen gegeven werden waren de zitplaatsen volgens een nogal streng stramien toegewezen. Dat was gedurende mijn studententijd aan de grootste universiteit van het “katholieke” Vlaanderen nog het geval.

    Vooraan zaten braaf en vlijtig de nonnen en rond en achter hen de nog niet zo talrijke groep van studentes. Op de derde rang zaten meestal de “pastoors”: priesters, paters, broeders en soortgelijken. Zij vormden een donkere buffer tegen de bende studenten, de gewone mannelijke stervelingen die achteraan in een bonte mengeling bijeen troepten. En o wee als er eens een student te dicht bij zijn “lief” in de voorste rijen plaats nam. En erger nog als een meer vrijgevochten studente naast haar vriendje in het midden ging zitten en zo openlijk haar opstandigheid tegen de gedragsregels, of nog erger haar “zedeloosheid” demonstreerde.

    Drie nonnen zaten er dus op de eerste rij.

    Gedurende de cursussen kregen wij natuurlijk slechts hun achterkant te zien: een doek, een kap of ander textiel waaronder hoofd en schouders schuil gingen. En vermits zij op het einde van de les als eersten zedig naar buiten slopen, was nadere kennismaking met hen, voor zover iemand daar iets voor zou voelen, een hele toer.

    Het waren drie jonge vrouwen van vooraan in de twintig.

    Bij de kleinste was het haar, voorhoofd, oren en hals ingepakt in een gesteven witte kap, met daarop de traditionele grote zwarte sluier. Ze had een puntige lange neus, een hese stem en ze lispelde een beetje. Ze was wel zeer beweeglijk en als ze zich verplaatste fladderden haar kleren, als een vlag in de wind, los rond haar verborgen gedaante.

    De langste van de drie was gekleed zo ongeveer als een 18de-eeuwse Engelse preutse gouvernante. Haar hoofd zat gevangen in een zwart kapje dat omringd was door een rand van witte opgerolde pijpjes, die als ooglappen haar het zicht op het wereldse rondom haar belemmerden. Zo was ze beter beschermd tegen zondige bekoringen en de vele listen en “pomperijen des duivels”. De zeldzame keren dat ze iets zegde produceerde ze een schril piepstemmetje dat van ergens bovenaan bij haar ontsnapte.

    De derde non had glanzend donker haar. Je kon dat zien, want het was slechts gedeeltelijk verborgen door een grijs sluiertje dat enkel tot op de schouders reikte. Ze had een evenwichtig gebouwd gezicht, lachende blauwe ogen, een blosje op de wangen, sensuele volle lippen en een aangename stem. Enkel een snijtand die een beetje scheef stond ontsierde wat de harmonische look. Ze was een elegante verschijning. Haar grijs kleed, waarover een iets donkerder schapulier vooraan sjaalachtig naar beneden hing, reikte slechts tot aan de kuiten. Jammer dat haar voeten in zulke platte “nonnenschoenen” staken. Ik kon moeilijk begrijpen dat een jonge vrouw als zij in een klooster kon leven.

    Het is over die derde non dat ik het verder ga hebben.

    Drie jaar studie aan de universiteit waren voorbijgegaan. Wij waren na al die tijd samen cursus volgen wel aan mekaar gewoon geraakt, doch onze relaties verschilden niet van die van studenten ondereen. Maar door omstandigheden veranderde dat in ons laatste jaar.

    Het onderwerp van mijn afstudeerwerk was een middeleeuws verhaal dat ik zo volledig mogelijk zou belichten en behandelen, zowel literair als cultureel-historisch. Nu wilde het toeval dat die derde non-medestudente een gelijkaardig onderwerp behandelde, wel wat meer vanuit een religieus standpunt. Onze professor had ons daarom ten zeerste aanbevolen zoveel mogelijk samen te werken. Dat had, volgens hem, meerdere voordelen, al was het maar dat wij door onze verschillende invalshoek het onderwerp dieper en vollediger zouden behandelen.

    Ik was over het voorstel met die zuster samen te werken eerst niet erg enthousiast. Maar vermits nonnen de reputatie hadden gewetensvol en ijverig te studeren en te werken, zag ik daar toch wel enig voordeel in.

    Zo kwam het dus dat ik nader kennis maakte met “zuster Paul-Benedicte van de Bloedende Harten van Jezus en Maria”.

    Wij spraken af wekelijks een namiddag in het Instituut voor Literatuurwetenschappen samen te komen en daar onze bevindingen en resultaten aan mekaar mee te delen, ze te vergelijken en verder uit te werken. Wij konden gebruik maken van een van de zaaltjes, waar we tamelijk rustig konden werken. Tegen de muren stond het er vol met woordenboeken, naslagwerken en allerlei nuttige en nutteloze literatuur. Af en toe kwam daar wel eens iemand binnen om een werk te raadplegen of uit te lenen, maar dat stoorde niet.

    De eerste dinsdagnamiddag van onze samenwerking, toen ik de deur van ons lokaaltje openduwde, zat ze al aan de brede tafelkant haar aantekeningen te lezen en te ordenen.

    -Een gezegende groet, eerwaarde zuster Paul-Benedicte van de Bloedende Harten van Jezus en Maria, zei ik, en maakte een diepe studentikoze buiging.

    Ze keek op en ik zag even een guitige flikkering in haar ogen.

    -De Heer geve u kracht, wijsheid en verstand, om uw edele taak naar best vermogen en de hemel welgevallig te volbrengen, o edele Antonius della regione Limburgensa Horrificata, zei ze terwijl ze probeerde ernstig te kijken.

    We schoten beiden in een lach. Die non had toch zin voor humor. Het ijs was gebroken.

    -Ik heet Toon, als je het nog niet wist, zei ik.

    -Ja, dat wist ik al. Maar ik kon na je hoogdravende groet toch niet gewoon “goeiemiddag” zeggen.

    -Soberheid, ook in woordgebruik, is toch een deugd die vooral geestelijken nastreven, of vergis ik mij?

    Zij ging daar niet op in, maar bekeek mij met een gezicht van “heb-je-dat-nu-echt-zelf-gevonden?”

    -En ik heet…, ging ze verder. Weet je wel hoe ik eigenlijk heet?

    -Paula, of Benedicte of zo iets… Maar ik zal je gewoon “zuster” noemen.

    -Nee, hier gelden geen kloosterregels. En ik houd ook niet van die “stomme” kloosternaam: Paul-Benedicte. Precies of ik mezelf niet meer mag zijn… Ik heet Bea, gewoon Bea. Ook niet Beatrijs, Beatrix of Beatrice. Gewoon Bea, Bea. En zo mag je me noemen.

    -Graag, Bea… Bea. Klinkt goed.

    Ik zag dat ze het fijn vond dat ik daar geen bezwaar tegen had..

    -Mooi zo, Toon. Maar dan alleen onder ons. OK?

    -Afgesproken, Bea.

    Zo is onze samenwerking begonnen, een vol half jaar lang.

    Onze wekelijkse samenkomsten waren echte werkvergaderingen. Wij geraakten stilaan op mekaar ingespeeld en verheugden ons er telkens over als een van ons iets interessants had ontdekt. Daar Bea zo ijverig en plichtsgetrouw werkte, wilde ik voor haar niet onderdoen en deed mijn uiterste best om haar te overtroeven. Wat meestal niet lukte.

    Onze wederzijdse contacten werden met de tijd ook wat losser en kameraadschappelijker, maar veel over zichzelf heeft ze nooit prijsgegeven. En daarom sprak ik ook niet over mijzelf. Zo scheen onze werkrelatie perfect te zijn. Na enkele maanden gebeurde het wel eens op dat ik even van mijn teksten wegdroomde en mijn blik liet rusten op dat mooie ijverige nonnetje dat ik gewoon Bea mocht noemen. En wanneer ze dan toevallig eens opkeek en ik mij betrapt voelde, probeerde ik dat te camoufleren door een opmerking of een vraagje over ons studie-onderwerp. Ik voelde mij meer en meer tot haar aangetrokken, maar ik verdrong dat gevoel omdat ik met een zogenaamde “godgewijde maagd” te doen had. En ik was ook door haar geïntrigeerd, vond ze met de tijd steeds raadselachtiger, stelde me vragen. Raadsels en vragen die ik niet kon oplossen.

    Op onze laatste samenkomst, waarop we onze teksten nog eens herlazen en enkele kleinigheden corrigeerden, had ik het moeilijk. Zij scheen ook stiller te zijn dan gewoonlijk. Nu was dan onze studie klaar om gedrukt en ingeleverd te worden. Onze wekelijkse werksessies namen dan ook een einde. Dat was een soort afscheid. We scharrelden onze notities bijeen en stonden recht. Ik nam haar hand vast alsof ik met een handdruk gewoon afscheid wilde nemen. Maar ik bleef haar hand vasthouden en keek haar in de ogen. Zij was verwonderd en er bloeide een lichte blos op haar wangen.

    -Bea, zei ik, Bea… ik vind het heel jammer dat het gedaan is… Heb jij er nooit aan gedacht of gewenst dat wij verder zouden kunnen samenwerken…?

    Zij deed of ze nadacht en zei niets.

    -En waarom, aarzelde ik, sorry dat ik dat zo maar zeg, waarom ruk jij die sluier niet van je hoofd en gooi hem weg? Koop mooie kleren, word een gewone jonge vrouw en… kom met me mee. Ik hou van jou, ja al een hele tijd hou ik van jou. Dat moet jij toch al gevoeld hebben? Ik zal alles doen om je gelukkig te maken. Maak mij ook gelukkig… Ik meen het.

    -Maar…

    Ze keek wat paniekerig naar me op maar vooraleer ze verder kon spreken trok ik haar tegen mij aan en plakte mijn lippen op de hare.

    Ze stootte me eerst zacht van zich af, maar dan vlijde ze zich tegen mij aan en beantwoordde mijn kus. En ik zag haar ogen! Ogen vol van liefde en overgave.

    Het werd een lange, vurige kus.

    Maar ze maakte zich van mij los. Met een ruk.

    -Ik ben toch een non! riep ze.

    Ze barstte in tranen uit en liep weg.

    De volgende dagen en weken kreeg ik haar nog nauwelijks te zien. Het was alsof ze voor mij wegvluchtte.

    We behaalden samen de grootste onderscheiding.

    Op de receptie na de uitreiking van onze diploma’s kwam ze naar mij toe. Afscheid nemen, zei ze. En mij veel geluk toewensen.

    -En, ging ze verder, Toon, jij bent een heel lieve man, een man om van te houden, om te beminnen, maar begrijp het toch, ik kàn niet, ik màg niet, ik ben toch een non…

    Haar ogen vulden zich vol met tranen.

    -Adieu, zei ze vooraleer ik iets kon zeggen.

    En weg was ze.

    Twee dagen later ben ik naar het klooster gegaan waar ze gedurende haar studies verbleef. Ik wou haar spreken. Maar het enige wat men mij wou zeggen was dat zuster Paul-Benedicte voorlopig verhuisd was naar het centrale klooster, daar op retraite was en wachtte op wat haar oversten voor haar zouden beslissen. Meer ben ik niet te weten gekomen.

    Maanden daarna heb ik vaak lusteloos rondgelopen. Ik maakte enkele ontspanningsreisjes, bezocht musea, las het ene boek na het andere, vulde de volgende paar jaar met te doctoreren en zocht een betrekking. Met de tijd vervaagde het beeld van Bea, maar ik kon ze toch nooit helemaal vergeten. Na jaren werd het gewoon een geïdealiseerde zoete herinnering aan iets dat onbereikbaar was of leek. Ik heb er wel een zekere antipathie aan overgehouden voor alles wat non, pater, pastoor of broeder is, alhoewel ik kerkelijk gebleven ben.

    Ik ben als professor in een buitenlandse universiteit terechtgekomen, heb daar een loopbaan opgebouwd en nu ben ik al een jaar terug in eigen land. Niettegenstaande dat ik gepensioneerd ben, blijf ik veel met boeken en teksten bezig.

    De laatste dertig jaar heb ik heel wat wetenschappelijk werk gepresteerd en eigenlijk heb ik nooit echt de tijd genomen om te trouwen of gewoon een goede relatie met een vrouw op te bouwen. Enkele keren is het bijna gelukt, maar mijn beroep of iets anders stond uiteindelijk in de weg. Daar heb ik wel spijt over gehad, want met de jaren voelde ik mij meer en meer een eenzaam man worden.

    ***

    Tot op het moment dat ik haar weerzag, haar weervond!

    Dat gebeurde vorig jaar.

    Ik had vorige zomer een vakantiereis naar Sicilië geboekt. Omdat ik niet graag zo ver alleen met de wagen wilde reizen, had ik een culturele groepsreis uitgezocht. Eerst ging het met het vliegtuig naar Sicilië, en daar zouden we per autocar een geleide rondreis maken. Tot slot was er een verblijf van een week in een prachtig gelegen hotel in Taormina.

    Het was een druilerige julidag toen we in Zaventem in de vertrekhal verzamelden en met de groepsleidster kennis maakten. In een groepsreis gaan er meestal meer vrouwen mee dan mannen. Dat was hier ook het geval. Toen de groep volledig was, lieten we onze bagage inchecken en passeerden we de controle. Het onaangename van zo’n vliegreis vind ik altijd de tijd die je moet zien rond te krijgen vooraleer je in het vliegtuig zit. Ik kocht een krant, dronk een kop koffie en keek ondertussen naar het bedrijvig geloop en zoeken van andere passagiers. Ik zag geen bekende gezichten en wandelde nog wat doelloos rond. Een half uur later zat ik dan toch in het vliegtuig en het zou nog twintig minuten duren vooraleer we opstegen. De hostessen en de steward toonden ons hun professioneel-vriendelijke glimlach terwijl ze ons controleerden en vroegen of alles in orde was. Dan stegen wij op en twee uur later stonden wij in Catania te wachten tot we onze bagage van de transportband konden plukken. Dan gingen we in groep naar de autocar waarin wij de rondreis zouden maken en die ons naar ons eerste hotel zou brengen.

    Het was er zonnig en warm, een heel verschil met het weer dat we in België achtergelaten hadden. De dagen daarna zouden wij het eiland afreizen in de tegengestelde richting van de wijzers van een uurwerk. We zouden vooral plaatsen bezoeken die cultuurhistorisch van belang waren, zoals Palermo, Monreale, Agrigento, Segesta, Syracuse. Ook het centrum van het eiland zouden we verkennen. Daarna konden we een week rustig alles verwerken in Taormina en omgeving en eventueel avontuurlijk de Etna bestijgen.

    De autocar bracht ons naar ons eerste hotel, waar wij ons wat konden verfrissen, het nodige voor de nacht uitpakken en dan gaan luisteren naar een eerste uiteenzetting van onze groepsleidster, die ons vroeg voor de goede gang van zaken bepaalde gedragsregels in acht te nemen. We kregen enkele toeristische folders toegestopt, die ik gauw overliep en bij mijn reisdocumentatie stak. Vanavond zou ik nog wel genoeg tijd hebben om alles eens grondiger te bekijken.

    Voor men ons voor het avondmaal verwachtte had ik nog ruimschoots de tijd om in het stadje een kleine wandeling maken en verliet het hotel.

    Twee straten verder zal ik een dame van ons gezelschap die op een been tegen een muur geleund stond en haar linkerschoen van haar voet trok. Ze zag er niet tevreden uit en ik hoorde haar stil tegen zichzelf grommelen. Ik kwam naderbij en vroeg of ik haar misschien kon helpen.

    -En dit moet nu juist voorvallen, zei ze. De hak van mijn schoen is afgebroken.

    -O, dat is pech hebben, zei ik om iets te zeggen.

    -Ik zal dan maar terughinken naar het hotel… of misschien is er hier in de buurt wel een schoenwinkel?

    -Dat kan ik u niet zeggen, antwoordde ik. Misschien is blootsvoets lopen hier niet zo erg…

    Ze keek me aan, met een geïrriteerde blik, gereed om een snedig antwoord te geven.

    -Sorry, mevrouw, zei ik. Dat was een plagerijtje, het was natuurlijk niet gemeend. Ik help u wel uit uw benarde toestand. Geeft u mij een arm, dan gaat het gemakkelijker.

    De dame voor mij kalmeerde en keek wantrouwig naar mij. Haar blik bleef echter op mij rusten en haar ogen vernauwden zich even alsof ze aan iets dacht, zich iets herinnerde, iets herkende. Ze opende daarbij even haar mond, alsof ze niet wist of ze iets moest zeggen of niet. Ik bekeek haar vriendelijk-verwonderd. Ze was een knappe vrouw, ongeveer mijn leeftijd, dacht ik. Een mooie mond met volle lippen en daartussen een gave rij tanden. Nee, niet helemaal, een snijtand stond wat scheef. Stoorde toch niet echt.

    De dame bekeek mij aandachtiger.

    -Mijnheer, zei ze, ik heb de indruk dat ik u ergens van ken.

    Ik keek met meer inspanning naar haar en wroette in mijn geheugen. Kende ik haar ook? Iets in mij zegde dat zij voor mij geen totaal onbekende was. Die tand… Ja, die tand! In een flits herinnerde ik mij. Was dat…? Ik ademde diep en zei:

    -Vroeger heb ik iemand gekend die Bea heette. Zou het kunnen dat u...?

    -Bea? Ik? antwoordde de dame. Ze deed of ze verbaasd was en ontkennen wou, maar haar blik zei ja.

    -Vergist u zich niet, mijnheer? ging ze verder. Was het niet eerder een zekere zuster Paul-Benedicte?

    Ik was sprakeloos. Honderd vragen en herinneringen overweldigden mij. Ik bleef haar bekijken en riep uit:

    -Bea, Bea!… Nee, ik droom niet. Kan dat zijn? Na zoveel jaren. Zo lang geleden. Ben jij dat echt?

    -Toon, Toon, Toon!

    Ze sloeg haar armen om mijn hals en kuste mij op beide wangen.

    -Wel wat uitbundig voor een eerwaarde zuster, zei ik, en gaf haar een dubbele portie kussen terug.

    -Nee, geen eerwaarde zuster. Al làng niet meer. Bijna dertig jaar!

    -En jij hebt me na al die tijd niet vergeten?

    -Jij hebt me toch ook herkend, Toon, lachte ze. O wat ben ik blij dat jij me ook niet vergeten bent!

    -Heerlijk dat we mekaar weergevonden hebben, en dat we twee weken samen kunnen zijn, zei ik. We zullen mekaar wel veel te vertellen hebben.

    -Ben je getrouwd en heb je kinderen? vroeg ze.

    -Altijd vrijgezel gebleven. Te veel werk aan de univ. Wel een paar keren zo iets als een relatie gehad, maar er is nooit iets van gekomen. En jij?

    -Geen non gebleven. Heb jouw raad gevolgd: sluier weg, mooie kleren kopen, een gewone vrouw worden. Een beetje lijk de Beatrijs uit het verhaal. Maar daarna toch heel anders. Ik vertel je nog wel hoe dat kwam. Echter nooit getrouwd. Ik denk dat jij er onbewust toe bijgedragen hebt dat ik het klooster verlaten heb. Soms dacht ik terug aan ons afscheid. Jouw verdrietig gezicht stond in mijn geheugen gebrand. En ik had ook schuldgevoelens, omdat ik zo theoretisch en radicaal gehandeld heb. Ik heb later naar jou gezocht, wilde weten wat er van jou geworden was. Ik vond je niet.

    -Ik heb het ook lange tijd moeilijk gehad, zei ik. Maar ik ben gelukkig jou weer te zien. Ik hoop dat we mekaar niet meer uit het oog zullen verliezen.

    -En ik ben overweldigd door… door… ik weet het niet. Maar het is heel mooi!

    -Hopelijk krijgen we de gelegenheid het verleden een beetje in te halen, zei ik. Kom we gaan naar het hotel en dan kan je van schoeisel veranderen.

    Ze haakte zich vast aan mijn arm. Een straatje verder kon ze gemakkelijke schoentjes kopen. We gingen niet terug naar het hotel maar wandelden verder en lieten ons neer op een terrasje. Zij kon niet zwijgen en praatte maar door.

    Bea vertelde dat ze na haar diploma-uitreiking, in plaats van zich over het uitstekende resultaat te verheugen, dagen lang, neen weken, verdrietig was en meer geweend had dan iets anders. De retraite die ze de week na haar afscheid deed had haar in een toestand van geestelijke verdoving en apathie gestort. Bidden hielp niet. Daarna heeft ze getracht te vergeten door de haar opgelegde taken zo goed mogelijk te vervullen.

    Maar na enkele jaren vond ze dat het zo niet langer meer kon en dan heeft ze het klooster verlaten. Ze voelde dat haar persoonlijkheid daar te zeer onderdrukt werd. Soms zinloos en onbegrijpelijk, zei ze. Daarna heeft ze vele jaren, tot aan haar oppensioenstelling, gewerkt in een grote uitgeverij. De laatste tien jaar had ze daarbij ook gezorgd voor haar moeder, die tot aan haar overlijden bij haar samenwoonde. En nu was ze met een paar vriendinnen op reis.

    Het duurde niet lang voordat de leden van onze groep door hadden dat we zo op mekaar gesteld waren. Vooral de dames keken met vertedering naar ons.

    In de autocar zaten wij altijd naast mekaar. ’s Avonds laat trok ik mij terug op mijn eenpersoonskamertje. Ik wenste meer en meer dat ik daar niet alleen was. Maar een tweepersoonskamer nemen voor mij en Bea vond ik dan weer wat te voortvarend. Ik hoopte echter dat het niet meer lang zou duren dat we nog een aparte kamer zouden nemen.

    Bea sliep in een driepersoonskamer met haar twee vriendinnen. Die plaagden haar welwillend met haar “verovering” en spoorden haar zelfs aan mij zo te “verleiden” dat ik aan de “bekoring zou bezwijken”…

    Ik beleefde de heerlijkste vakantieweken van mijn leven.

    Zij ook.

    ***

    Wat ik hier verteld heb gebeurde vorig jaar.

    Ik ben ondertussen verhuisd.

    Zij ook.

    Elke avond bij het slapen gaan zeg ik haar:

    -Ik zie je gaarne, liefste.

    En telkens antwoordt ze:

    -Ik jou ook, schat.

    En dan kussen wij mekaar.

    En ’s morgens bij het opstaan:

    -Ik zie je gaarne, liefste.

    En telkens antwoordt zij:

    -Ik jou ook, schat.

    En dan kussen wij mekaar.

    En dan schijnt weer de zon!

     

    Dilbeek, 11 maart 2016.

    11-03-2016, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    02-03-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Love-story 1 : Op de trein
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    2 maart 2016.- Enkele weken geleden praatte ik met een oude goede vriend en we hadden het over vroeger, over toen we nog jong waren en vaak overmoedig en ook romantisch. Natuurlijk hadden wij het ook over enkele hartsaangelegenheden, en we bekeken dat vanuit ons bejaard seniorenstandpunt wel met een zekere weemoed. En toen beloofde ik hem dat ik daarover eens enkele "love-stories" zou schrijven. Hij bekeek me een beetje ongelovig. Maar hier is de eerste. Met elementen uit mijn jonge jaren. Maar natuurlijk vertel ik niet alles, en heb ook een en ander aangepast. Mijn vriend zal wel het onderscheid tussen "Dichtung und Wahrheit" kunnen maken. Toch in zekere mate. Echter, het voornaamste is dat het verhaaltje je bevalt, beste lezer/es.

    Love-story 1

    Op de trein

    Ik zag van ver dat de trein het station binnenreed. Nu moest ik mij zeker erg haasten. Ik spurtte zo snel ik kon tot op het juiste perron. De treinwachter floot al voor het vertrek van de trein. Ik sprong op een trede, gleed nog juist door een toeschuivende deur naar binnen, voelde dat de trein een schokje gaf en zag het station stil wegschuiven. Dat was op het nippertje. Wat buiten adem drukte ik de deur naar de coupéruimte open en liep wat onzeker door de gang tussen de twee rijen zetels door. De trein reed over een wissel en schommelde lichtjes. Daardoor verloor ik even mijn evenwicht. Gelukkig kon ik mij nog vastgrijpen aan een zetelleuning, maar plofte toch neer naast een dame, die uit haar lectuur opschrok en me verbaasd doch geamuseerd bekeek.

    -Sorry, hijgde ik, vroeger kon ik wel wat eleganter gaan zitten dan nu…

    -Geen erg, mijnheer, zei de dame met een vergevensgezinde glimlach, als u denkt dat het niet elegant was, dan is het toch functioneel geweest. Blijf rustig zitten en maak het u gemakkelijk.

    -Ja, zo kan men het ook bekijken, antwoordde ik en bekeek wat aandachtiger mijn medereizigster.

    -Ik heb u het perron zien oplopen, en dacht dat u de trein niet meer zou halen. Maar toch hoopte ik een beetje dat u nog zou meekunnen.

    -Ik had er ook voor gevreesd.

    -En kijk, nu zit u hier toch op weg naar uw bestemming.

    -Ja, knikte ik, maar neemt u me toch niet kwalijk voor mijn ongewoon… “binnenvallen”.

    Een klein lachje was haar antwoord.

    Ik zag dat de bank voor ons vrij was en stond recht.

    -Stoort het u niet, dat ik tegenover u plaats neem? vroeg ik.

    -Maar natuurlijk niet. Waarom zou dat?

    Ik nam tegenover haar plaats tegen het raam. Ze legde haar boek op het tafeltje dat tussen ons aan de zijwand bevestigd was. Ze zag er mooi verzorgd en knap uit, had vriendelijke blauwe ogen en ietwat grijzend haar. Ze was groot en slank voor haar leeftijd en ik schatte dat ze rond de 65 kon zijn.

    Zo ongeveer mijn leeftijd, dacht ik.

    Ik keek op mijn polshorloge en zag dat het moest achterlopen. De trein vertrok om 15 uur en bij mij was het nog maar 14:55…

    -Ja, zei ik half tot mezelf en half tot mijn medereizigster, mijn horloge loopt wat achter en daardoor had ik bijna de trein gemist.

    Ik keek door het raam en zag de fruitplantages van de streek waar ik mijn jeugd had doorgebracht voorbijglijden. Ik maakte mijn polshorloge los en zette de minutenwijzer enkele minuten vooruit. De vrouw voor mij volgde mijn onhandige bezigheid. Rond haar wangen speelde een dromerige glimlach.

    -Niet dat het erg zou zijn als ik de volgende trein had moeten nemen, ging ik voort, er wacht toch niemand op mij.

    Een kleine beweging van haar ogen verried dat ik iets gezegd had dat haar belangstelling of nieuwsgierigheid opgewekt had.

    -Dan zou het geen drama geweest zijn, als u de trein voor je neus had zien wegrijden, meende ze.

    -Neen, maar een uur moeten wachten is niet leuk, en ik houd wel van een avondje televisiekijken. Ik mis niet graag het begin van een programma.

    Ze knikte instemmend.

    -Sedert mijn vrouw overleden is, ging ik voort, kunnen de avonden soms lang, stil en eenzaam zijn, en dan ben ik blij dat er zo iets als televisie bestaat, of dat ik mij even op mijn computertje kan bezighouden.

    -Ik kan me dat wel voorstellen… Dat gevoel heb ik soms ook, voegde ze er aarzelend aan toe.

    Nu keek ik belangstellend naar haar.

    -Mijn man is twee jaar geleden overleden, en mijn kinderen zijn getrouwd. Dus is het rondom mij veel stiller geworden. Mijn dochter woont nu in Hasselt en ik ben een paar dagen bij haar op bezoek geweest. Nu ga ik terug naar huis. Naar Blankenberge. Dat is een hele afstand.

    -O, dan zullen we nog een tijdje samen moeten reizen. Ik ga naar De Haan. Met de trein tot Blankenberge, en daar neem ik dan de kusttram. Ik zou ook over Oostende kunnen rijden, maar dan moet ik ook nog in Gent overstappen. En waarom het moeilijker maken als het gemakkelijk gaat…?

    -Daar hebt u gelijk in.

    De trein was ondertussen in Landen gestopt. Enkele reizigers stapten uit en begaven zich naar de uitgang van het station.

    -Hier heb ik enkele jaren gewoond toen ik nog klein was, zei ik. Er is hier ondertussen heel veel veranderd. Mijn vader was ambtenaar en bij elke promotie die hij kreeg moest hij verhuizen, zodat ik in mijn jeugd al op een zestal plaatsen heb gewoond o.a. in Landen. Zo komt het ook dat ik een tijd in Hasselt heb gewoond en er zelfs mijn middelbaar onderwijs beëindigd heb.

    -En nu woont u in De Haan; dat is wel anders dan “Limburg allein…”, zoals het liedje luidt. Ikzelf ben van Ieper, maar dat ligt toch in dezelfde provincie als Blankenberge.

    -Als men jong is, kan men nooit weten waar men als senior gaat terechtkomen, filosofeerde ik.

    Wij zwegen een tijdje en elk van ons was met zijn eigen gedachten bezig. Mijn coupédame verschoof het boekje dat op het tafeltje voor haar lag. Ik zei:

    -Leest u gerust verder, mevrouw, sorry dat ik u met mijn geklets heb afgeleid. Soms ben ik een praatvaar, misschien omdat ik tegenwoordig vaak alleen ben.

    -Och mijnheer, dat is voor mij niet erg. Ik heb ook wel eens last van dat gebrek…

    Ik keek naar haar boekje. Het was een Duitse novelle. Op de titelpagina las ik: “Wir sind Utopia”, en de auteur was Stefan Andres.

    -U leest Duits, mevrouw? zei ik. In ons land zijn er niet meer zoveel mensen die dat kunnen. Nu is het meer en meer allemaal Engels. Vroeger was dat anders.

    -Ja, met Duits heb ik niet veel moeite,en het brengt ook wat afwisseling in je lectuur, zei ze.

    -Neem me niet kwalijk dat ik naar de titel gekeken heb, ik zou hier niet over begonnen zijn, maar dat boekje herinnert mij aan mijn studententijd. Van onze professor Duits moesten we onder andere deze novelle lezen. En ik herinner me ook dat Stefan Andres himself dat jaar bij ons een lezing is komen geven. Hij had voor de gelegenheid zijn twee dochters meegebracht, en de dag daarna ben ik met een hele groep studenten en enkele professoren met hem en zijn dochters bootje gaan varen op het Zoet Water, bij Leuven. Ik bezit daarvan nog twee zwart-wit fotootjes.

    Er viel een stilte tussen ons. De dame voor mij bekeek mij verwonderd en haar mond was wat opengevallen. Vroeg ze zich misschien af of ik haar wat wijsmaakte? Toen zei ze:

    -Misschien zal u het niet geloven, maar daar was ik ook bij… Was u er daar toen ook echt bij?

    -Ja! … Is dat mogelijk dat wij toen samen… En dat het toeval ons hier…?

    -Haast niet te geloven, haast niet te geloven…

    Wij waren Tienen voorbij en naderden de universiteitsstad Leuven. De treinwachter controleerde onze vervoersbewijzen. Ik had een seniorenbiljet. Zij ook, zag ik. Ze stak haar vervoersbewijs terug in haar handtasje en keek weer naar mij.

    -Ik dacht, ik voelde, toen u binnenkwam, dat ik u nog ergens gezien had… Maar waar? En na zoveel jaren…

    Zelf wist ik niet direct wat ik kon zeggen. Keek naar haar boekje, bekeek haar opnieuw, zocht mijn geheugen af. En toen, ineens, wist ik het, als in een openbaring. Dat was Lieve! Lieve, het meisje waar ik als student smoorverliefd op was, en aan wie ik het nooit heb durven zeggen. Alhoewel ik vermoedde dat zij ook…

    -Nee toch, aarzelde ik. Dan ben jij… Lieve?

    -En jij bent Wim? Die stille schuchtere Wim, die Wim die toen gedichten schreef, die er mij zelfs een paar per post heeft opgestuurd? Ze waren anoniem, maar ik wist wel dat ze van jou waren.

    -Inderdaad, mompelde ik, dat is lang, lang geleden. Misschien had ik het je toen beter mondeling dan schriftelijk gezegd…

    -En, ging ze voort, je vindt het zeker romantisch, maar… ik heb die gedichtjes bewaard! Om een of andere reden, ik weet niet waarom. Ach ja.

    -Dat kan toch niet waar zijn? verbaasde ik mij.

    -Echt, heel zeker, glimlachte ze en een lichte blos kleurde haar wang. Ik ken er zelfs nog enkele verzen van:

    “Een liedje aarzelend over ‘t graan

    Gevlogen. In de lucht de maan.

    En zacht in zoete zomertoon

    Zingt langs het land een vogel schoon :

    Oli, ola o lievija!”

    -En jammer genoeg zijn onze wegen uit mekaar gegaan, mijmerde ik hardop. Mijn schuld…? Of was het schuchterheid, of lafheid… Maar ja, het heeft weinig zin om daar nu over te piekeren en te praten, wij zijn ondertussen meer dan veertig jaar verder en ouder.

    -Wim, zei ze, en keek me glimlachend aan. Ik ben blij dat ik je terug ontmoet heb.

    -Ik ook, Lieve, zei ik.

    Een jeugdig gevoel vulde mij. Dat zo iets nog kon zou ik voor onmogelijk hebben gehouden. Ik ging naast haar zitten. Ik nam haar hand vast. Ik had zin om iets geks te doen.

    Wij waren bijna in Leuven.

    -Ik wou dat ik nu veertig jaar jonger was, dan zou ik u vragen hier in Leuven met me mee uit te stappen… Wil je? vroeg ik.

    Ze keek me diep in de ogen.

    -Dan doen we het. Kom!

    We liepen door de gang en konden nog juist uitstappen, vooraleer de trein wegreed. Op het perron schoten we beiden in een jonge lach, gaven mekaar een handje en huppelden naar buiten, door de straten van onze jeugd, langs de gebouwen waar we samen cursussen gevolgd hadden.

    We gingen een koffietje drinken in een gelegenheid die we van vroeger kenden. In het café zaten veel studenten en een aantal verliefde paartjes. We gingen op een van de banken zitten, praatten over vroeger en nu. Zij zat aangeleund tegen mij en voor we naar buiten gingen gaf ik haar een kusje in haar hals. Ze keek mij met stralende ogen aan en gaf me haar arm. Als een gelukkig paar wandelden wij naar het station.

    -Ik heb me lange tijd niet zo licht, niet zo gelukkig gevoeld, zei ik.

    -Ik voel me ook prettig jong, antwoordde ze. Zullen we proberen het zo te houden? Akkoord?

    -Akkoord, stemde ik in. Ik drukte haar tegen me aan. Ik gaf haar een kus, kort bij de mond. Zij kuste me terug, op de mond. Ik lichtte haar wat op en maakte een rondedansje. Haar heldere lach weerkaatste vrolijk tegen de gevels.

    In Leuven was het allemaal begonnen. Na Leuven is ieder van ons zijn eigen weg gegaan. En in Leuven is het herbegonnen.

    Vooraleer wij in Blankenberge aankwamen hebben wij al pratend de voorbije veertig jaar proberen in te halen. Dat ging natuurlijk niet. Maar na veertig jaar hebben we de draad terug kunnen opnemen.

    *****

    Nu ik dit schrijf kijk ik door het raam naar de horizont, waar de zee een lijn trekt tussen hemel en water. In de keuken neuriet Lieve een oud studentenliedje terwijl de heerlijke geuren van het middagmaal de ruimte vullen. Zij nipt aan mijn aperitiefje, legt haar arm over mijn schouder en leest enkele zinnen van mijn tekst. Ze geeft me een kusje in de hals en fluistert:

    -Het eten is klaar, schat.

     

    Dilbeek, 2 maart 2016.

     

     

     

     

     

     

    02-03-2016, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    10-08-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.80

    Een goede vriend van mij verjaart !

    80

     

    Vriend, ‘k wil je feliciteren

    Met dit versje klein en fijn

    En je met je 80 eren.

    Kon dat lukken, ’t ware fijn.

     

    Uit mijn dikste lexicon

    Zocht ik duizend lieve woorden

    Volgeladen met veel zon

    En dromen van vakantieoorden.

     

    Mengen zou ik ze daarna

    Met een schep fonetica,

    En met veel grammatica

    Smelten tot retorica.

     

    Om dit alles saam te lijmen

    Tot een smakelijke dis

    Neem ik uitgelezen rijmen,

    Zorg dat het heel lekker is.

     

    Laat het smaken, goede vriend,

    Met je 80 mooie jaren.

    Leef gelukkig, wel verdiend.

    Moge God je steeds bewaren!



    XX

    10-08-2015, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    07-06-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Doodgaan...
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Voor broer Luc (1944-2015)

     

    Doodgaan is als slapen gaan,

    Slapen zonder dromen.

    Alle pijn is dan gedaan.

    Er zal niets meer komen.

     

    Tenzij je aan de overkant

    In een ander land belandt,

    Onvoorstelbaar, onbekend,

    En waarin je zalig bent.

     

    Want daar zal je anders leven,

    Nooit meer bang zijn, nooit meer beven,

    Baden in een hemelse rust.

    Steeds meer liefde die je kust.

     

    Doodgaan is als slapen gaan,

    Leven in een nieuw bestaan.

    Opgedragen aan mijn broer Luc, overleden op 6 juni 2015.

    07-06-2015, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    31-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tante Sylvie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Tante Sylvie


    Elk jaar op 31 december denk ik spontaan aan tante Sylvie. Vandaag ook. En dat al meer dan 70 jaar. Hoe dat komt? Dat kan ik niet precies zeggen. Misschien omdat het de laatste dag van het jaar is, Silvesterdag, en we dan het naamfeest van tante Sylvie vierden. “Vierden” is wel wat overdreven uitgedrukt, maar we wensten haar op die dag toch altijd een gelukkig naamfeest. En het deed haar plezier. 


    Iedereen noemde haar Sylvie of ook tante Sylvie, maar haar echte naam was Maria Josefina. Ik ben nooit te weten gekomen waarom dat zo was. In mijn jonge jaren dacht ik er niet over na en later kon niemand er mij nog iets over vertellen.
    Tante Sylvie was het tweede kind uit een gezin van zes. Ze was bijna twee jaar ouder dan “moe”, mijn grootmoeder langs moeders zijde, die het derde kind van het gezin was. Tante Sylvie was dus mijn groottante. Toen ik 32 jaar was stierf zij, 89 jaar oud.


    Tante Sylvie, en dus ook mijn grootmoeder langs moeders kant, stamde uit een arm gezin. Ik weet niet wat mijn overgrootvader voor de kost deed. Ooit heb ik eens horen zeggen dat hij in de ene helft van zijn huis café hield en in de andere kant van de zaal haar knipte… Hij was dus herbergier en kapper tegelijk. Maar ik ben daar niet heel zeker van. Hij is slechts 55 of 56 jaar oud geworden.


    Sylvie is ook nooit naar school geweest. In die tijd was dat niet verplicht. En voor meisjes was dat zeker niet echt nodig. Sommige woorden kon ze onmogelijk goed uitspreken: wij moesten er altijd mee lachen als ze “Rioul” zegde in plaats van Raoul, en “Siljèèn” in plaats van Julien. Haar jonge jaren beleefde ze in de periode van een liberaal “arm Vlaanderen” en dikwijls moesten zelfs kinderen zo gauw mogelijk een handje toesteken om het gezin te onderhouden. De streek rond Boom en Terhagen, waar ze geboren is, was toen gekend omwille van de steenbakkerijen. Hoe dikwijls heb ik in mijn jonge jaren tante Sylvie niet horen vertellen dat zij in de steenbakkerij moest gaan helpen. Van toen zij slechts zes jaar was! En ze voegde er telkens aan toe dat, omdat ze niet groot genoeg was, ze op een bankje moest staan om de nog niet gebakken kleiblokken op hun plaats te kunnen leggen.


    Ze is ook gehuwd geweest. Ik heb haar echtgenoot niet gekend. Hij moet overleden zijn voordat ik geboren werd of toen ik nog heel jong was. Er werd in de familie niet veel over die man verteld. Wat ik wel heb kunnen opvangen was dat hij een drankprobleem had. En voor de rest werd over hem gezwegen.


    Gedurende vele jaren was ze de pleegmoeder van een verlaten weesjongetje dat haar “moeke” noemde. Van in het begin van de jaren 1940 woonde ze in bij mijn grootouders, bij moe dus. Ze had een kamer op de tweede verdieping. Om iets te verdienen ging ze schoonmaken bij enkele begoede families. ’s Avonds zat ze vaak beneden bij ons gewoon op een stoel in de keuken.


    Toen ik een jaar of twaalf was overnachtte ik gedurende het schooljaar een drietal keren per week bij mijn grootouders omdat mijn ouders door het beroep van mijn vader in een andere gemeente moesten wonen. Daar kon ik niet het gewenste middelbaar onderwijs volgen, wel in het stadje van mijn grootouders. Tante Sylvie kon mij soms de hele tijd zitten bekijken terwijl ik mijn huistaken maakte en mijn lessen leerde. Wat dacht ze daar dan allemaal? Soms vond ik dat wel wat gênant.
    Op het einde van haar leven woonde ze in een klein huisje van de stad. Een huisje waarin je een luik in de vloer moest opendoen om in de kelder te gaan…


    Tante Sylvie was een eenvoudig mens, afkomstig uit een arm gezin, een meisje dat in haar leven weinig kansen gekregen heeft. Ze had beter verdiend. Als ik soms over haar leven nadenk voel ik altijd een zekere meewarigheid in me opkomen.


    Ach, lieve tante Sylvie, ik hoop dat jij op dit ogenblik in de hemel op een stoel, neen, in een comfortabele zetel, naar mij zit te kijken. Met een glimlach op je gezicht. Ik zal het zeker niet gênant vinden.


    31-12-2014 

    31-12-2014, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    30-11-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.MARIEKE
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    8-7-2012

    Op bezoek bij Marieke

    Niet lang geleden ben ik Marieke weer eens gaan bezoeken. Ik ken Marieke al meer dan vijftig jaar. Marieke is mentaal gehandicapt en heeft het verstand van een kind van een jaar of drie. Bij haar geboorte is er iets misgegaan en de hersenen werden beschadigd. Zo komt het dat Marieke heel haar leven lang nog kind zal blijven, niettegenstaande dat ze een leeftijd bereikt heeft waarop anderen al met pensioen zijn.

    Marieke woont nu al meer dan veertig jaar in hetzelfde instituut. Ze is er helemaal thuis. Iedereen kent haar daar en zij kent er iedereen. Marieke is niet lichamelijk gehandicapt, veel andere bewoners wel.

    Telkens als ik van een bezoek aan Marieke en haar lotgenoten thuiskom ben ik onder de indruk en een beetje bedroefd. En dat is in al die jaren dat ik haar ken nooit veranderd. En toch beleefde ik met haar veel plezierige momenten.

    Marieke houdt van breien. Enkele maanden na onze eerste ontmoeting heeft ze me beloofd een muts voor me te breien. Met er bovenop een "pompon". En ze is er ook aan begonnen. Maar om een of andere reden is die muts nog altijd niet afgeraakt. Als ik haar soms eens vraag wanneer ik mijn muts ga krijgen, dan lacht Marieke eens raadselachtig en ze breit verder aan een sjaal die al veel te lang is en die vol fouten en gaatjes zit en over de hele lengte van breedte verandert...

    En wandelen dat Marieke kan! Als zij af en toe bij ons thuis logeert ga ik gedurende de dag meestal met haar eens op stap. Dat is goed voor de zenuwen en de bloedsomloop. En als ik dan na enkele uren flink stappen, samen met haar, vermoeid thuiskom en mij in een zetel laat vallen, staat Marieke daar nog fris naar mij te kijken en vraagt zich af waarom ik al aan rust toe ben.

    In het instituut waar Marieke "thuis" is verblijven tientallen andere bewoners. Tegenwoordig noemt men hen "minder-validen". Ze zijn allen op de een of andere manier gehandicapt, vooral mentaal, en dikwijls daarbij ook fysisch.

    De eerste zondag van de maand is het bezoekdag. De gelukkigen die familie of kennissen op bezoek krijgen - en dat zijn er niet zo veel - komen samen in de grote turnzaal van het instituut die ook voor feesten en vergaderingen dient. De anderen blijven in hun verblijfshuizen of gaan wandelen. Ten minste als het weer het toelaat en er genoeg personeel ter beschikking is. In de bezoekerszaal kan je een koffie met een stuk taart krijgen of een watertje en een pintje drinken. Alles tegen uiterst democratische prijzen. De "bewoners" die bezoek krijgen zijn blij, en ik heb daar nog nooit een uitzondering op meegemaakt. Maar de manier waarop die vreugde wordt geuit is verschillend bij iedereen. Wat opvalt is dat de meesten veel zenuwachtiger en uitbundiger reageren dan normaal. Je merkt het aan het luider spreken, aan de grotere gebaren, aan het zenuwachtig reageren, aan de "smoelentrekkerij", aan de gilletjes, aan het hijgen van sommigen…

    Ik zit ongeveer in het midden van de zaal met mijn rug naar het raam toe, zodat ik een goed overzicht heb op de aanwezigen en op wat er allemaal gebeurt. Het zijn elke maand over het algemeen dezelfden die bezoek ontvangen, dezelfden die een weekend naar huis kunnen gaan, dezelfden die slechts verlangen en wachten tot er iemand komt…

    Aan de andere kant van de tafel, tegenover mij, zit Marieke. Ik heb haar een koffie en een stuk taart gekocht, dat je je rechts van de ingangsdeur kunt aanschaffen. Het is schandelijk goedkoop, drie tot viermaal goedkoper dan wanneer ik hetzelfde in een café zou bestellen. Men wil geen winst maken en enkele belangeloze vrijwilligers offeren hun vrije namiddag hier op.

    Marieke zegt niet veel. Een echt gesprek met haar is trouwens niet mogelijk. En met de jaren gaat het minder vlot. Maar ze geniet van mijn aanwezigheid en van de koffie en de taart. Om haar iets te doen zeggen stel ik af en toe een vraag. Ik weet vooraf wat het antwoord gaat zijn want dat is bijna altijd "Ja, jaa" of "neije". Slechts als iets haar erg getroffen heeft, een treinramp op de tv bij voorbeeld, of als haar iets nieuws opvalt in mijn kleding, vertelt ze het op haar onsamenhangende manier. En telkens vraagt ze ook of het breiwerk dat ze bij ons thuis achtergelaten heeft, nog op dezelfde plaats te vinden is, voor wanneer ze bij ons komt.

    Daar loopt Aloïs in de zaal en ruimt de tafels op. Aloïs is een flinke joviale kerel en hij onderscheidt zich haast niet van het vrijwillig hulppersoneel. Doch Aloïs is bewoner van dit huis. Hij kan lezen en schrijven, slaat met iedereen wel eens een praatje, lijkt helemaal normaal. Maar dat is hij niet. Als hij soms zijn "kuren" krijgt, wordt hij gevaarlijk. En dan is het goed dat er gespecialiseerd personeel ter beschikking is om hem weer in te tomen.

    Aloïs ziet mij zitten en komt naar mij toe. Ik weet wat hij gaat zeggen, want elke keer is het bijna hetzelfde. Hij klopt mij op de schouder en lacht mij toe. Hij is mijn naam weer vergeten, en is gelukkig als hij hem als groet een paar keer kan herhalen. Hij zegt iets over het weer en dat hij veel werk heeft met al het volk dat gekomen is, en dan slalomt hij verder tussen de tafels door op zoek naar lege glazen of koppen.

    Twee sociaal-assistentes met mappen onder de arm groeten de bezoekers vriendelijk en gaan op zoek naar familieleden om hen in te lichten en te helpen. Links van mij is er een in gesprek geraakt met de familie van Liesje. Liesje is misschien anderhalve meter hoog, heeft een te klein hoofd, is steeds op niets aan het kauwen, maar lacht gelukkig en streelt de sociaal-assistente terwijl ze uitleg geeft.

    Wat verder zit "de generaal". Ik noem hem zo omdat ik hem al dikwijls in soldatenplunje en met een bruine kepi op het hoofd in het instituut heb zien rondlopen. Hij ziet er wel wat krijgshaftig uit en luistert manhaftig naar wat zijn bezoekers hem te vertellen hebben.

    Daar komt Peter de zaal binnengewandeld. Hij is nog niet lang terug wakker, want elke middag is hij verplicht een uur of iets meer te gaan slapen. Hij mag zeven sigaretjes per dag roken, natuurlijk niet hier in de zaal. Een nog niet brandende sigaret hangt op zijn onderlip. Hij ziet ons, komt naar ons toe, geeft Marieke een kusje en deelt ons zijn groot geluk mee: dat hij straks weer een sigaretje mag gaan roken. Als hij buiten is. Hij stevent op zijn broer af, die daar in de andere uithoek van de zaal zit. Hij krijgt een cola en vertelt waarschijnlijk weer iets over zijn sigaretjes.

    Twee tafels rechts voor mij zit een meisje dat ik niet ken. Ze ziet er goed uit, heeft een knap uiterlijk, maar ze stoot eenlettergrepige woorden uit, ongearticuleerd, en alleen de naaste familie en wellicht haar verzorgsters van het instituut verstaan haar. Ze staat recht en ik zie dat ze vanonder zeer zwaar gebouwd is. Ze is wel honderd kilo. Maar wat een knap gezichtje heeft ze.

    Daar gaat de dubbele deur open en een bewoner in een rolstoel wordt binnengereden. Hij heeft een popje in de hand en knuffelt het terwijl het speeksel uit zijn mond druipt. Hij wordt tegen de zijkant van een tafel gezet en krijgt even later koffie en taart. Maar alleen eten en drinken gaat niet. Hij wordt geholpen lijk een baby van bijna een jaar. Maar het smaakt hem en hij geniet ervan. Dat zie ik aan zijn reacties.

    Emiel heeft ook bezoek. Hij ziet mij zitten en komt me met veel ongearticuleerde klanken zeggen dat Club Aalst gewonnen heeft, maar dat ze voor de volgende match zullen moeten oppassen. Doch ze zullen en moeten winnen, want hij is supporter van Club Aalst. Emiel kan lezen, maar hem interesseert slechts het voetbal. De sportbladzijden in de krant zijn het enige interessante nieuws voor hem.

    Inge is nog niet zo lang in het instituut. Ik zie ze zitten, jong en aantrekkelijk. Maar haar blik is afwezig, of liever, ze is totaal geconcentreerd op het broodje dat ze aan het eten is. Ze propt haar mond zo vol dat ze nog nauwelijks kan ademen, probeert even nog wat koffie erbij te pompen en kauwt, kauwt. Daarna herbegint de volpropperij.

    O ja, daar zit de parkwachter. Elke gelegenheid neemt hij te baat om parkeerplaatsen bij de ingang van het instituut aan te wijzen en met goed bestudeerde gebaren de chauffeurs te helpen parkeren. Maar toch is het best dat men zelf goed uitkijkt waar je moet rijden en staan…

    Enkele tafels verder praat Louisa met haar zus en enkele andere bezoekers. Louisa leest drie tot vier boeken per week. Ontspannende, lichte lectuur. Vooral liefdesverhalen. En babbelen dat ze kan! Als ze je te pakken krijgt, geraak je niet snel van haar af. En als ze je de oren van je hoofd gepraat heeft, begint ze opnieuw en herhaalt wat ze al verteld heeft. Dan is het tijd om iets te verzinnen en te verdwijnen.

    En dan is er "de pastoor". Hoe dikwijls heb ik hem niet in de gangen van het instituut zien rondlopen met een groot kruis rond de hals en in de hand een paternoster. Hij bidt voor ons aller heil. Ja, bij de gehandicapten zijn er ook heiligen. Als ik rechtsta om terug naar huis te gaan groet hij mij en geeft mij zijn zegen. Hij tekent met de rechter arm en met groot gebaar een kruis in de lucht. Het scheelt niet veel of ik maak een kruisteken…

    Voordat wij aan de uitgang zijn, komt Lucieke armenzwaaiend naar ons toe. Ze wijst fier naar de affiches die tegen de muur hangen en die zij getekend heeft. Ja, Lucieke heeft talent, veel talent voor tekenen en schilderen. Ik wens haar proficiat en zeg dat ze voor mij ook eens iets moet schilderen.

    Als ik Marieke terug naar haar wooneenheid gebracht heb en afscheid heb genomen rijd ik terug naar huis. Volgende maand bezoek ik haar weer eens. Bij leven en welzijn. Ik kijk stil naar het verkeer en denk aan wat mijn moeder vroeger wel eens zei, namelijk dat Onze-Lieve-Heer van alles zijn getal moet hebben…

    Maar of mijn moeder gelijk had???

     

    8-2-2013

    Nog eens naar Marieke

     

    Vorige zondag zijn wij weer eens op bezoek geweest bij Marieke. Jij kent ze toch nog, het gehandicapte Marieke, over wie ik eerder in dit blog een tekst schreef.

    De mensen van het instituut waar Marieke al jaren verblijft hielden die zondagnamiddag hun jaarlijkse publieke bijeenkomst. Men geeft er gedurende een uurtje allerlei informatie over het reilen en zeilen van de onderneming, over de inkomsten en vooral over wat ze nog nodig hebben om beter te kunnen functioneren. Daarna, als dit "ernstig" gedeelte afgelopen is, komen de "bewoners" (de cliënten zeggen ze daar - en ik vind dat wel een beetje oneerbiedig...) naar de grote ontvangstzaal, die eigenlijk een turn- en sportzaal is die voor allerlei activiteiten kan omgevormd worden.

    Marieke was blij ons weer eens te zien. Marieke zegt niet veel, maar aan haar blinkende oogjes kan je zien dat ze in haar nopjes is. Vooral nadat wij haar een stuk taart zijn gaan halen met een "colacola".

    Lang duurt het niet vooraleer dat alles met een existentiële ernst naar binnen gespeeld is. Dan bekijkt ze ons glimlachend gelukkig en laat haar ogen over de andere personen in de zaal glijden.

    - En heeft het goed gesmaakt, Marieke?

    - Ja, jaaaa.

    - Nog een stuk taart?

    - Ja, jaaaaa.

    - Ga je daar niet te dik van worden?

    - Nieje !

    Weer werkt Marieke een stukje hemelse gelukzaligheid naar binnen en doopt het met een tweede "colacola".

    Weer een stilte. Ineens bekijkt ze mij en vraagt :

    - En hoe is het met mijn breiwerk?

    Want haar zak met breinaalden en breigaren ligt bij ons thuis op zijn gewone plaats in Mariekes kleerkast. Hij ligt bij ons omdat men ons afgeraden heeft hem aan Marieke mee te geven naar het instituut. Af en toe krijgt Marieke ook haar "kuren" en dan zou ze iets onverantwoords kunnen doen...

    - Het ligt nog altijd op zijn gewone plek, zeg ik. En als jij nog eens tot bij ons komt, gaan we verder de sjaal die je voor mij breit afwerken.

    Die sjaal geraakt nooit af, dat weten wij wel, maar Marieke heeft daardoor weer iets waar ze naar kan uitkijken.

    Na nog wat eenvoudige vragen, waarop we eenlettergrepige antwoorden krijgen, brengen we Marieke terug naar haar "leefeenheid". De acht tot tien anderen die daar hun dagen doorbrengen komen naar mij toe, geven een handje en enkelen zelfs een kusje. Ze kennen ons allemaal, want tot elk van hen zeggen we wel iets, al ware het maar enkele woordjes. De opvoed/st/ers kunnen dat ook waarderen.

    En dan rijden wij terug naar huis, door het grauwe landschap, over natte en nog sneeuwomrande wegen. Elk bezig met zijn eigen gedachten...

     

     

    1-12-2013

     

    Een laatste keer Marieke...

     

    Vorige vrijdag, eergisteren, hebben wij van Marieke voorgoed afscheid genomen. Vorige week zaterdag viel ze flauw. Het was ernstig en even later werd ze in de spoeddienst van het ziekenhuis opgenomen. De beste zorgen konden niet meer beletten dat maandag morgen haar zuivere kinderlijke ziel naar hogere sferen steeg.

    Marieke was bijna 66 jaar.

     

    Gedurende de laatste maanden ging ze zienderogen achteruit. Wij bezochten haar als het bezoekdag was, elke eerste zondag van de maand. Wij hadden ze graag nog, gelijk vroeger, voor een paar nachten naar huis meegenomen, maar dat ging niet meer.

     

    Vorige bezoekdag, zondag 3 november, zag ze er beter uit en ze reageerde levendiger dan anders. En toen we weggingen, weende ze. Een van de zeldzame keren. Niettegenstaande dat wij haar verzekerden dat we de volgende keer terugkwamen. Had ze een voorgevoel?

     

    Eigenlijk heette Marieke niet Marieke. Of toch wel, want haar tweede voornaam was Marie. Maar wij noemden ze met haar eerste naam.

     

    We hebben Marieke een mooie uitvaart bezorgd. De mensen van het instituut waar ze 45 jaar verbleef, hebben dat prachtig geregeld. Ikzelf mocht de mensen verwelkomen.

    Marieke was mijn schoonzus...

     

    In het begin van de eucharistieviering heb ik enkele woordjes mogen zeggen. Ik verander alleen haar eerste naam in haar tweede. Maar dat heeft echt geen belang. Luister mee, en wens Marieke het geluk toe dat hier voor haar onbereikbaar was. Vaarwel schoonzusje!

     

    Beste familieleden, vrienden,

     

    Wij zijn hier samen voor Marieke, om haar eer te bewijzen en te danken voor wat ze voor ons betekend heeft.

     

    Ze was onze lieve zus, schoonzus, familielid, vriendin, medebewoonster, dikwijls onze vreugde en ook ons zorgenkind. En dan leg ik vooral de nadruk op “kind”, want “kind” is Marieke altijd gebleven. De mentale handicap waarmee ze geboren werd blokkeerde haar verstand op het niveau van een driejarige. Zo bleef Marieke haar hele leven kind, zelfs terwijl haar lichaam zich tot een mooie gezonde volwassen vrouw ontwikkelde.

     

    Kinderen kunnen je zorgen en angsten doen uitstaan, kunnen je afmatten, kunnen je mogelijkheden beperken, maar kinderen kunnen ook héél lief zijn en vreugde geven. En kinderen kunnen niet echt kwaad doen. Kinderen zijn eenvoudig en zuiver van harte. Dat is ook toepasselijk op Marieke.

     

    En hier denk ik nu aan die keer dat Ons Heer, na weer een van zijn preken, vermoeid was en wilde rusten. Maar toen kwamen er enkele moeders naar hem toe met hun kinderen, om ze te laten zegenen. En de apostelen vonden dat dat op dat moment niet meer kon, dat het vandaag al genoeg was geweest. Maar Jezus gaf zijn apostelen geen gelijk en zei dat mooie woord : “Laat de kinderen tot mij komen, want aan hen behoort het rijk der hemelen.” En ze waren welkom.

     

    Zo ook Marieke, altijd kind gebleven, zuiver van harte, onbekwaam te zondigen. Zij zit nu aan de voeten van Ons Heer, kijkt en luistert naar Hem, gelukkig, zoals in het evangelie Maria, die het beste deel gekozen had.

     

    Laten we in dat geloof en in die overtuiging samen bidden, vooral voor onszelf, voor troost en sterkte, in de hoop gelijk Marieke ook ooit gelukzalig bij God te mogen leven.

     

     

    26-11-2014

    Toch nog eens Marieke

    Zomer 2014. Al meer dan een half jaar is Marieke er niet meer.

    Eindelijk, na vele maanden, zijn alle nodige formulieren van allerlei aard ingevuld en verstuurd en afgewerkt. Voor ons gaat het leven verder. Marieke rust in vrede en blijft als een mooie bloem in onze gedachtenis voortbloeien. Op de achtergrond. Dat is het leven.

    En toch. Nu. Weer wat later. 

    Rond Allerheiligen was er in het instituut waar Marieke meer dan veertig jaar van haar leven doorgebracht heeft, een mooie stemmige en hoogstaande herdenking van de overledenen van het voorbije jaar. Dus ook van Marieke.

    Wij waren erbij, zagen de bekende gehandicapte (of moet ik tegenwoordig zeggen: anders-valiede?) medebewoners en -sters van Marieke weer. Enkelen missen haar meer dan je zou vermoeden. Lode kan maar niet vergeten, dat hij op die bepaalde dag voor ze stierf, het bewusteloze Marieke had gevonden, en hij spreekt er af en toe nog over. Hij moet het ons vandaag nog eens vertellen... Peter mag zeven sigaretjes per dag roken en loopt rond met op zijn sigarettendoos een foto van hemzelf en Marieke. Hij toont ze ons met fierheid en wellicht met weemoed. De anderen zeggen niet veel maar kijken met sympathie naar ons. Ze zijn blij ons na verschillende maanden eens terug te zien. Ik praat nog even met Emiel over het voetbal. Zijn club Aalst moét altijd winnen!! En hoe maakt Aloïs het? "Goed, jong," zegt hij en we kloppen mekaar vriendschappelijk op de schouder. "En hoe heette-gij alweer?" vraagt hij. Die vraag had ik verwacht, want hij stelt ze elke keer als hij mij ziet. Ik antwoord: "André". ",,Ja, natuurlijk, 't is waar ook," zegt hij dan. En met Willy, die in een rolstoel zit, voer ik een voorstelling op. Met veel gebaren en mimiek. Want ook is hij doof. Maar wij begrijpen mekaar en het geluk straalt uit zijn ogen naar mij toe.

    We kregen koffie met taart aangeboden. Het zal niet meer dikwijls gebeuren, want Marieke is er niet meer en wij kunnen haar dus niet meer gaan bezoeken.

    Het wordt al stilaan donker en we rijden naar huis. We zitten in de wagen naast mekaar, mijn echtgenote en ik. Tussen ons zweeft de schim van Marieke. Ze gaat met ons mee. Ze blijft bij ons.

     

     

     

     

    30-11-2014, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    21-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vlaanderens Eeuwkalender 1830-1930
    21-10-2014
     
    Vlaanderens Eeuwkalender 1830-1930
     
     
     
     
     
    Vlaanderens Eeuwkalender 1830-1930 werd bewerkt door F. Darcis en uitgegeven te “Maeseyck” door Van der Donck-Robijns. Dit boekje viel mij weer eens in handen toen ik een van mijn te volle boekenkasten een beetje wilde uitzuiveren. Ik zal dat nooit weggooien. Het is naast de Almanach Hachette van 1902 en ook die van 1926 een van de boeken die mijn ouders of grootouders ergens hebben laten rondslingeren en vergeten weg te gooien. En het is interessant daar af en toe iets in te lezen. Het zijn voor mij, die slechts in 1936 het levenslicht mocht zien, “voorhistorische” boeken. De waarde die ik eraan hecht is vooral affectief, want ik bezit meer en degelijker werken die ook overzichtelijker en uitvoeriger over deze tijdsspanne handelen.
     
    Vaak heb ik bij mezelf gedacht dat ik daarover eens iets moet schrijven. Het zijn maar enkele gedachten van een senior die met de jaren veel kritischer kijkt en probeert te relativeren… Ook dingen waarvoor ik vroeger door vuur en vlam ging, idealen die ik nu veelal als “windmakerij” beschouw.
     
    Vlaanderens Eeuwkalender 1830-1930 is 230 bladzijden dik en bestaat uit twee delen. Het eerste is “Katholiek leven in Vlaanderen” en beslaat ongeveer een kwart van de tekst, het tweede is “Vlaamsch leven”. En daarmee is de toon gezet. De twee voornaamste thema’s zijn : 1/ katholiek en 2/ Vlaams. Ze horen onlosmakelijk bij elkaar, en de twee delen van het boek zijn eigenlijk varianten op hetzelfde thema.
     
    Dat wordt duidelijk bij lezing van enkele paragrafen.
    In de Inleiding (p. 5) lezen we al: “Honderd jaren onafhankelijkheid! Honderd jaren vooruitgang {…} ’t Zijn immers honderd jaren Fransch regiem voor Vlaanderen, honderd jaren strijd der Vlamingen voor hun rechten! {…} Wie Vlaamsch leven zegt, zegt katholiek leven.”
    En over de inwoners van België:
    “ In Vlaanderen leven Vlamingen, Walen en Duitschers. Deze drie volkeren vormen de Belgische natie. Natie immers is een staatkundig, geen etnisch begrip en is derhalve niet rechtstreeks in verband met de taal.
    Een volk is een taal- en kultuurgemeenschap, ouder en gaver dan de staatsgemeenschap. Er is een volkseenheid en een staatseenheid. De eerste is Gods werk, de andere is het werk der menschen.” (p. 60).
     
    Dit lijkt me beïnvloed te zijn door de tijdsgeest van toen waarvan de uitwassen “Blut und Boden” geleid hebben tot de verschrikkelijke verwoestende oorlogsjaren, die ik als kind, onbewust en onbegrijpend, over me heen voelde gaan.
     
    Het jaaroverzicht begint in 1830 met… de geboorte van Guido Gezelle en eindigt in 1930 met de vermelding van het Eeuwfeest van Guido Gezelle. Guido Gezelle: katholiek, priester-dichter, Vlaming, Vlaamsgezind. Dit lijkt mij van belang als men zich wil inleven in de geest waarin dit boekje geschreven is.
     
    Dan zijn er enkele passages waar ik zeker niet enthousiast mee kan instemmen, toch als men ze leest in het licht van wat er de laatste decennia allemaal aan het licht gekomen is…
     
    “Onze bisschop is Christus in ons midden, Christus die leeraart, vermaant en gebiedt.” ! {...} Vlamingen, ons landje was katholiek, het is katholiek en het zal ’t blijven als wij trouw geschaard blijven rond den herdersstaf van de plaatsvervangers van Christus." ( p. 20).
     
    In een hoofdstukje over de godsvrucht tot Onze-Lieve-Vrouw leest men dat Vlaanderen het land van Maria is. “Waar men ga langs Vlaamsche wegen {…} Komt men U, Maria tegen”. En: “Blijf in ’t Vlaamsche herte tronen / Als de hoogste koningin”. De tekst is van dichter A. Cuppens en wordt tegenwoordig nog af en toe in onze kerken gezongen.
     
    Van p. 28 tot 37 krijgen we een “Galerij van Vlaamsche Heiligen”.
     
    Ik heb er enkele Limburgse uitgepikt omdat ik daar geboren en opgegroeid ben.
     
    Op 23 november : Sint-Trudo , stichter van de stad Sint-Truiden, abt, van wie men denkt dat hij in 330 gestorven is. Dat is fout. Voor zover ik weet werd hij geboren ca. 630 en is gestorven in 693.
     
    Op 24 juli : de H. Christina de Wonderbare, geboren te Brustem bij Sint-Truiden. “Verkreeg na hare dood de groote gunst van terug op de wereld te komen, om nog gedurende 42 jaren een leven van versterving en boetvaardigheid te leiden ten bate van de zielen des vagevuurs (+1224). Hare relikwieën worden te StTruiden vereerd in de Kerk der P.P. Redemptoristen.” (p.33).
     
    Ik vind het een naïeve sprookjesachtige bewering, vooral die vermeende reïncarnatie. Ik herinner mij in dit verband de grote openluchtspelen en het spektakel ter ere van de Heilige Christina de Wonderbare, die ik in mijn jeugd op de Grote Markt in Sint-Truiden heb mogen zien. Het was nog een tijd zonder televisie en van heinde en verre stroomden de mensen toe om het spel te zien, tot grote voldoening van de burgervaderen en de geestelijkheid. Ondertussen is de kerk van de paters Redemptoristen al vele jaren afgebroken en heeft plaats gemaakt voor een parkeerterrein en de uitbreiding van een ziekenhuis. Waar de relieken van Christina nu bewaard en eventueel vereerd worden, weet ik niet.
     
    En wie zeker niet mocht ontbreken is Sint-Lutgardis, geboren te Tongeren in 1182, maagd en “patrones der Vlaamsche Taal en letterkunde”.
     
    Verder wordt er nog uitgeweid over: de katholieke actie, missie-acties de eucharistische kruistocht, de Bonden van het Heilig-Hart, de Kajotters , figuren als Pater Poppe, Mgr Cruysberghs (toen nog E.H.), “missiehelden”( Pater De Smet, Pater Damiaan, Pater Constant Lievens), de “Vlaamsche Bisschoppen in de Missies” (een lijst van 19 levenden en 1 overledene), de christelijke sociale beweging en de Vlamingen in Wallonië.
     
    Er is ook een “Geschiedkundig Overzicht der Vlaamsche Beweging”, een hoofdstuk over onze taal en onze letterkunde sedert 1830, beeldende kunsten, muziek en “mindere kunsten” (etskunst, houtsnede, glasschilderkunst, kunstsmederij).
     
    Bij een overzicht van “Vlaamsche Leiders” heeft men toch de socialist Kamiel Huysmans niet over het hoofd kunnen zien…
     
    Tot slot geeft men de Vlamingen op het einde van het boek nog een goede raad: “Een Vlaming moet bij voorkeur te koop gaan bij Vlaamsche firma’s en handel drijven met handelaars van zijn taal. Vooral moet ’t gedaan zijn met ’t geld opeen te stapelen bij de vijanden van ons volk en onze taal.” (p. 223). Dus: Geen Vlaams, geen centen!
     
    Die Eeuwkalender is een bron van gegevens voor wie zich interesseert voor het Vlaams verleden tussen 1830 en 1930. Vele Vlamingen zullen daardoor vermoed of ingezien hebben dat de Vlaamse taal en cultuur toch niet zo gering en verwaarloosbaar is als vele Belgische gezagsdragers, geleerden en franskiljons het wilden doen uitschijnen en geloven.
     
    Er is ondertussen in ons land veel, heel veel veranderd en de geesten zijn op vele gebieden ontzettend geëvolueerd. Misschien niet altijd ten goede. En dat heeft een ander en nieuw Vlaanderen doen ontstaan. Het Vlaanderen van de Eeuwkalender bestaat niet meer. De Eeuwkalender komt ons nu voor als een eenzijdige en beperkte voorstelling van het Vlaams leven in de 19de en het begin van de 20ste eeuw. Maar we moeten ons ook kunnen verplaatsen in de mentaliteit van onze ouders, grootouders en zelfs voorouders. Wie weet wat eenmaal ónze kleinkinderen en achterkleinkinderen over onze generaties zullen denken…?
     

    Dilbeek, 21 oktober 2014.

    21-10-2014, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    13-05-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen. O HHC!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    13 mei 2014

    O HHC!



    ‘t Is vandaag een bakvisachtig grillige dag. Ik wil wat gaan wandelen want de zon overgiet de wereld met stralende vreugde. Buiten is het wel wat koel, maar dat wist ik, want de weerman of weervrouw hebben het mij verteld.


    Ik ben zeven minuten van huis weg. Een plagerige zwarte wolk zit mij achterna en weent over mij met volle tuiten. Ik ben zo nalatig geweest geen paraplu mee te nemen en kijk naar de koeien in het weiland naast het pad waarop ik me bevind. Gelaten gelijk koeien dat kunnen, ondergaan zij de onverwachte douche. Ik niet, want ik vind geen schuilplaats hier in het veld. En ik ben ook geen koe.


    Thuis verwissel ik mijn doorweekte natte kleren tegen een gezellig droge broek en trui, sta met de handen in mijn zakken voor het raam en kijk naar buiten. Nu lacht de zon mij vierkant uit! Maar ze lokt mij niet meer naar buiten. Ik heb ook geen zin om op de computer te surfen. Daarom neem ik maar het boek dat ik aan het lezen ben en ga in mijn zetel zitten. Ik weet dat ik dan heel waarschijnlijk in slaap ga vallen. En dat geschiedt.


    Mijn vrouw schudt mij wakker. Ze zegt dat ik weer aan het snurken was en dat ik beter ’s avonds wat vroeger moet gaan slapen… Gelijk heeft ze. Ze heeft meestal gelijk, maar dat helpt niet veel. Misschien ben ik te oud om nog goede manieren aan te kweken.


    Ik slenter naar mijn bureau. Al vele jaren probeer ik mijn bibliotheek uit te dunnen, maar het resultaat is verwaarloosbaar… Ook een aantal mappen met nutteloze cursussen en vergeten papieren staan daar mekaar te ondersteunen. Ik trek een map van tussen de andere naar buiten, blader erin, ben er verwonderd over dat ik dàt en nog dàt ooit heb willen bewaren. Weg ermee. En dan valt mijn blik op een paar gedichten die ik in 2007 heb geschreven. Ze waren bestemd om in het laatste leerlingenblad van onze school gepubliceerd te worden. De school waar ik het grootste gedeelte van mijn beroepsleven gewerkt heb is in het begin van deze eeuw ter ziele gegaan. Roemloos, alhoewel ze gelegen was aan een laan waar men ’s lands roem bij de burgers probeert in herinnering te houden.
    Maar om heel wat en nog wat redenen is dat blad in zijn embryostadium gebleven. En ik denk niet dat het nu nog levensvatbaar is. Requiescat in pace. “Glücklich ist, wer vergisst, was doch nicht zu ändern ist”, zingt men in een heerlijke Duitse operette. „Im weissen Rössl”, denk ik. (Mijn geheugen is ook niet meer dàt…).


    Met een beetje heimwee in het hart publiceer ik hieronder die twee gedichten. Ik weet dat heel wat van mijn vroegere collega’s en honderden oud-leerlingen (en waarschijnlijk ook een aantal anderen) mijn “gedichten” geïnteresseerd en nieuwsgierig zullen lezen.


    Het eerste gedicht geef ik u onveranderd. Het is een parodie op het bekende middelnederlandse “Egidius, waer bestu bleven.” Het tweede gedicht doet denken aan de “Psalm” van Albrecht Rodenbach. Ik heb het “Psalm 2007” genoemd. De laatste drie regels zijn aangepast. Mijn visie en houding tegenover het verleden is trouwens ook wat veranderd. Zoals alles in het leven.


    Terwijl ik deze tekst schreef heeft het wat geregend, en nu schijnt weer de zon. Varietas delectat?



    O HHC, waer bestu bleven?


    O HHC, waer bestu bleven?

    Ic had het al een tyd gesien

    Dat ghi niet langhe meer soudt leven.


    Dat was geselscap goet ende fyn -

    Tsceen dat het nu niet meer mogt syn -

    De vrienden. Waer syn si ghebleven?

    We hebben hard gewerkt voordien.

    Vergeefs al ons vermoeiend streven.


    O HHC, waer bestu bleven?

    Ic had het al een tyd gesien

    Dat ghi niet langhe meer soudt leven.


    Nu is ‘t te laet. Uw glorieus leven:

    Er is niet veel meer van te sien,

    O HHC, ‘t is niet ghebleven.

    Na alles wat er is ghescien

    Krygt ghi van mi nu nul op tien.

    .

    O HHC, waer bestu bleven?

    Ic had het al een tyd gesien

    Dat ghi niet langhe meer soudt leven.


    (8 maart 2007)


    Psalm 2007 (naar Albrecht Rodenbach)

    -------------------------------------------Vergeefs gebed tot de dove God


    God, onze Heer, Gij zijt de Heer der heren,

    Gij draagt de wereld op Uw hand,

    Lacht Ge op een school, ze bloeit in roem en ere,

    Keert Ge Uw blikken, ze stort in het zand.


    God, onze Heer, Gij loecht weleer op HHC,

    Toen was ‘t een voorbeeld, groots en fier,

    Kennis en wijsheid, dat alles had ze mee,

    En ‘s lands roem mannen vond men hier.


    God, onze Heer, nu hoort men alle talen

    In gangen, speelplaats en op straat,

    Toch kan men geen voldoende halen

    Als men over beschaving praat.


    God, onze Heer, wil ons die troost nu geven,

    Verwijder gauw die grote smet

    ,Laat ons een nieuwe hoop beleven,

    ‘t Was beter zonder Mohammed.


    God, onze Heer, met al die zwarte papen,

    Die vroeger lustig heel de boel

    Tot wierookschool hadden herschapen

    Had men nog een verstandig doel.


    God, onze Heer, wil ons geslacht aanhoren,

    Of zijn wij toch maar niemendal ?

    Zijn franskiljons met al hun koren

    Dan beter met hun luid gebral ?


     (14 maart 2007, aangepast op 13 mei 2014)


    13-05-2014, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    21-07-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mijn oude piano
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Mijn oude piano

    Meer dan zestig jaar geleden heb ik piano leren spelen. Tot op heden speel ik geregeld en als het kan dagelijks op mijn piano. Het is een van mijn hobby's en dan doe je dat graag. 


    In mijn late tienerjaren heb ik wel wat met de gedachte gespeeld een beroep in de muziekbranche te kiezen. Alhoewel men mij dat niet afraadde voelde ik goed aan dat mijn omgeving daar niet "enthousiast" voor was. Hetgeen mij deed nadenken en ik een ietwat andere richting uitging. Ik wisselde gewoon klanken en noten met woorden en letters.


    Nu ben ik blij dat pianospelen steeds een hobby is gebleven. Een hobby mist het "moeten" van een beroepsbezigheid, en dus beoefen je het met plezier. Natuurlijk heb ik in al die jaren veel bijgeleerd en kan me ook in improvisaties uitleven.
    Toen ik trouwde heb ik mijn studiepiano - die eigenlijk al een tweedehandspiano was - niet meegenomen. Hij was eigenlijk niet echt van mij, en ook omdat mijn jongere zussen er regelmatig hun lessen op tokkelden. Zo was ik dus enkele jaren "pianoloos". Ik miste mijn instrument. Doch zodra mijn nieuwgebouwde woning bewoonbaar was, en het financiëel enigszins kon, kocht ik mij een splinternieuwe piano. Hij werd en is mijn gezel en klankbord, zong mijn vreugde jubelend uit, vertolkte ook vaak mijn verdriet. Mijn vroegere piano vergat ik. Hij bevond zich ook niet meer in het huis van mijn ouders.


    Stel je voor hoe verrast en bijna ontroerd ik was, toen ik vorige zaterdag die oude muzikale studiegezel op het verjaardagsfeestje van een van mijn nichtjes in haar woning terugzag. Met mijn vingers bepotelde en liefkoosde ik zijn vriendelijke tanden en zijn oude weemoedige stem zong voor ons nog gewillig enkele melodietjes.


    Nu zou ik lyrisch en romantisch kunnen worden, maar dat ga ik niet doen. Want wat voorbij is, is voorbij. Of neen, toch niet helemaal...



    Straks, morgen, volgende week en nog daarna ga ik zijn opvolger doen zingen. Die doet dat anders en krachtiger. Maar zou dat gekund hebben zonder mijn oude piano?



    21-7-2013

    21-07-2013, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    05-06-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jaume Cabré : De bekentenis van Adrià.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    5 juni 2013


    Jaume Cabré : De bekentenis van Adrià. 
    (Signatuur, 2013. 680 blz.)


    Soms schrijf ik na het lezen van een boek enkele bedenkingen neer. Na het lezen van dit boek was ik niet van plan dat te doen omdat ik bij en na de lectuur ervan niet goed mijn gedachten en gevoelens kon ordenen. Dit boek heeft mij innerlijk wat overhoop gehaald. Wees gerust, we zullen het overleven, maar dit is een werk dat je raakt. Geen lichte lectuur, maar interessant. (Interessant, weer zo een woord waarmee je alle kanten opkunt…). En nu schrijf ik toch enkele bedenkingen neer.


    Een boek dat me geïntrigeerd heeft. Het is een buiten-gewoon werk, in de betekenis dat het buiten het gewone valt. Soms irriteerde het verhaal mij, door de ongewone schrijfstijl en de vermenging van heden, verleden en toekomst. En door de abrupte overgangen tussen verbeelding en werkelijkheid. Dan legde ik het weg met de bedoeling niet meer verder te lezen, doch wat later nam ik het toch weer ter hand en las verder. 680 bladzijden waar meer dan 200 personages in voorkomen! Een roman die niet rechtlijnig geschreven is. Waarin ook filosofische problemen worden aangeraakt, waarin enkele niet-fraaie aspecten van de Europese geschiedenis worden verhaald, zodat het in je innerste snijdt en je in opstand komt… “Van engelachtig tot diabolisch inktzwart” schreef iemand in Nu. Ik zou hem tweemaal, neen zevenmaal moeten lezen om het meeste ervan te doorgronden. In La Vanguardia stond in een recensie: “Ik ben de roman van de eeuw aan het lezen.” Misschien wat overdreven, maar toch…

    05-06-2013, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    04-06-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Miel is dood…
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    4 juni 2013



    Miel is dood…


    Ik heb het eergisteren langs de radio vernomen: Miel is dood… Miel Cools, de zanger en kleinkunstenaar, is te Hasselt overleden. Hij was 78 jaar. 


    Het deed me iets. Het maakte me een beetje melancholiek. Je zal je wellicht afvragen waarom?


    Miel was een van mijn schoolmakkers. Wel heb ik hem in meer dan 50 jaar niet meer gezien. In levenden lijve, bedoel ik. Wel op de tv. Ik kocht ook cd’s met zijn liedjes. En ik hoorde en hoor ze graag. Hij zong al een tijdje niet meer nadat hij enkele jaren geleden door een ongelukkige val enkele weken in een coma gelegen heeft. Dat Miel een grote wijnliefhebber en -kenner was heb ik ook sympathiek gevonden. Ik drink ook graag een goed glas wijn…


    Dus, Miel was een van mijn vroegere schoolmakkers. Geen klasmakker. In het Sint-Jozefscollege van Hasselt zat Miel in de grote studiezaal op de bank juist achter mij. Een heel jaar lang. We schreven toen 1951-1952. Ik zat toen in de poësis en hij in de derde wetenschappelijke, nu het vierde jaar van de humaniora.
    Miel was een populaire figuur in ons college. Als er iets te doen was mocht hij altijd optreden. Hij was tamelijk assertief en kon op de sympathie van zijn medeleerlingen, en ook van de leraars, rekenen. Ik herinner mij nog dat hij op een van de voordrachtnamiddagen in het college het romantisch gedicht Sneyssens van Albrecht Rodenbach ten gehore bracht. Hij stond daar vooraan en met zijn heldere stem en ietwat Limburgse intonatie schilderde hij de strijd en de dood van de Gentse vrijheidsstrijder Sneyssens. En wij maar geboeid luisteren.  
    Wanneer de Gentse held dan eindelijk met het woord Gent op zijn lippen stierf, kwam de laatste, de 43ste slotregel van het gedicht, als besluit, als een soort heldenverering en bijna als een heiligverklaring: Ei, Kunegyros, ween van spijt, en werp uw kroon naar… En dan laste Miel even een dramatische stilte in. En in de stilte van de luisterende jeugd schoot hij het laatste woord de zaal in: Sneyssens! En het raakte ons allen. Een oorverdovend gejuich brak los in onze studiezaal en de ramen trilden van ons bis-geroep.


    Zo een detail uit mijn studietijd heb ik onthouden en dat is misschien de reden waarom ik nu over Miel een cursiefje schrijf.


    Miel, makker, nu is je stem voor altijd verstild. Maar gelukkig hebben wij je liedjes, mooie luisterliedjes, op plaat en cd. Af en toe zal je stem nog wel eens bij ons herklinken en zullen wij ons verkneukelen in de avontuurtjes van Boer Bavo. En misschien dat iemand in stilte een traantje wegmoffelt bij hij beluisteren van Houden van.


    04-06-2013, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    08-12-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Walther von der Vogelweide
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Weer eens nadert het einde van een jaar. De tijd vliegt en onze toekomst krimpt met elke dag, met elk uur. En ons verleden groeit, groeit! Daar kan je melancholisch van worden.

    Af  en toe komt me dan een gedicht van Walther Von der Vogelweide in

    gedachten. Het is in het Middelduits geschreven. Zo van in de twaalfde-

    dertiende eeuw. Ik vind het mooi en heb het in modern Nederlands hertaald.

    Hopelijk bevalt het u.

    Voor de filologen of belangstellenden geef ik hieronder ook de middeleeuwse

    tekst ter vergelijking.

    Walther von der Vogelweide is een van de bekendste Duitse lyrici uit de middeleeuwen. Hij werd rond 1170 geboren, wellicht op een van de “Vogelweide-Höfe” in het Zuid-Tiroolse Eisackdal. Hij verbleef eerst in Wenen aan het hof van de Babenberger, dan was hij in dienst van vorsten in Thüringen, Sachsen en Beieren. Tenslotte ontving hij van de keizer een leengoed. Hij stierf rond 1230, vermoedelijk in Würzburg.



     

    O wee, waarheen zijn al mijn jaren toch vervlogen!

    Mijn leven, was het waar of was het maar gelogen?

    Wat mij als waar verscheen, is dat wel echt geschied?

    Ja, ik heb diep geslapen en ik weet het niet.

    Nu ben ik ontwaakt en herken niet meer

    Mijn eigen hand, vertrouwde dingen van weleer.

    Van mensen en het land, waar ik mij als kind bevond,

    Ben ik vervreemd, alsof het niet bestond.

    Mijn speelgenootjes zijn nu allen traag en oud,

    Ontgonnen is het veld, gerooid is heel het woud.

    En vloeide niet het water waar het vroeger liep,

    Voorwaar, mijn ongeluk was dan heel groot en diep.

    En weifelend groet mij nu, wie vroeger goed mij kende.

    De wereld is nu overal vervuld van veel ellende.

    Wanneer ik mij herinner zo menig mooie dag.

    Gevallen in het niets, lijk in de zee een slag.

    Voor immer, wee, o wee!

     

    Ouwê war sint verswunden alliu mîniu jâr!

    ist mir mîn leben getroumet, oder ist ez wâr?

    daz ich ie wânde ez waere, was daz allez iht?

    dar nâch hân ich geslâfen und en weiz es niht.

    nû bin ich erwachet, und ist mir unbekant

    daz mir hie vor was kündic als mîn ander hant.

    liute unde lant, dârinne ich von kinde bin erzogen,

    die sint mir worden vremde rehte als ez sî gelogen.

    die mîne gespilen wâren, die sint traege und alt.

    bereitet ist daz velt, verhouwen ist der walt:

    wan daz daz wazzer vliuzet als es wîlent vlôz,

    vür wâr mîn ungelücke wânde ich wurde grôz.

    mich grüezet maneger trâge, der mich bekande ê wol

    diu werlt ist allenthalben ungenâden vol.

    als ich gedenke an manegen wünneclïchen tac,

    die mir sint entvallen gar als in das mer ein slac.

    iemer mêre ouwê.

    08-12-2012, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    03-12-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.“Alena van Dilbeek” en “De Duivelsweg zonder einde
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    'Alena van Dilbeek' en 'De Duivelsweg zonder einde' 


    “Alena van Dilbeek” en “De Duivelsweg zonder einde en andere Ternatse verhalen”


    Vorige maand vielen mij twee boekjes in handen waarin bekende en minder bekende figuren uit het Pajottenland een rol spelen.


    Ikzelf ben wel geen echte Pajottenlander, doch ik woon al 45 jaar in Dilbeek. Je zal dus wel begrijpen dat een werkje met als titel “Alena van Dilbeek” van Alain Vanclooster en Steven Selschotter mijn aandacht trok.


    Het tweede boekje was “De Duivelsweg zonder einde en andere Ternatse verhalen” van Frans Du Mong.


    “Alena van Dilbeek” is een boekje van 70 bladzijden, enkele maanden geleden uitgegeven door Bola literair. Het is al aan zijn tweede druk toe! Het bevat 32 bladzijden tekst van Alain Vanclooster, en het is verlucht met 12 zeer mooie tekeningen van Steven Selschotter.


    Het is een hervertelling in verzen van de legende van de Heilige Alena van Dilbeek die leefde in de zevende eeuw. Ze wordt getypeerd als een mooie adellijke, talentrijke, wereldse, liefdevolle jonge vrouw die aangetrokken wordt tot het christendom. Dit steekt wel af tegen de traditionele voorstelling van de meeste heiligen als vrome, streng gelovige, mystieke, kuise en wereldvreemde biddende schepselen des Heren…De auteur vertelt de legende in korte begrijpelijke goed leesbare verzen, maar vanuit het standpunt van Pieter, tijdgenoot en minnaar van Alena.  Zijn stijl doet vaak denken aan de manier waarop middeleeuwse verhalen verteld werden, met korte rake typeringen en soms tekenende niet-essentiële details.


    Op sommige plaatsen heeft men de indruk dat Pieter zich in een soort teletijdmachine verplaatst, en met een knipoog naar latere toestanden, zelfs die uit de 21ste eeuw verwijst. En dat vind ik dan weer interessant en tovert me een monkellach op de lippen... Als voorbeeld haal ik enkele verzen aan die je op blz. 37 kunt vinden. Prachtig.


    “Alena werd een soort priesteres,

    Een vrouwelijke prediker van de Leer

    ,Wat in die tijd weliswaar

    Niet gebruikelijk was,

    Maar ook nergens verboden.

    De heksenjacht zou veel later komen.

    De lichamelijke liefde was toen nog geen Victoriaans taboe 

    en Maria, de Moeder van Jezus Onze Heer,

    Was nog niet onbevlekt ontvangen.

    Want er was nog geen paus

    Die zichzelf onfeilbaar noemde,

    En er waren nog geen regels die

    Het priesterschap voorbehielden aan

    Mannelijke vrijgezellen en pedofielen.”

    Enzovoort.


    Ik kan je alleen maar dit boekje aanbevelen.



    Het tweede werkje “De Duivelsweg zonder einde en andere Ternatse verhalen” is wat uitvoeriger en bevat meer dan 200 bladzijden proza. Het bevat elf verhalen en het is verschenen onder de auspiciën van het Gemeentebestuur van Ternat en van enkele Ternatse culturele verenigingen.


    Het is van de hand van de geboren Ternattenaar Frans Du Mong, een kranige senior, die zijn geboortedorp door en door kent en liefheeft. Hij heeft over zijn gemeente en streek en de mensen die er wonen al verschillende interessante boekjes en verhalen geschreven. Dit jaar kreeg hij voor zijn inzet zelfs de driejaarlijkse Ternatse Cultuurprijs, een onderscheiding die hij zeker verdient.


    In het titelverhaal “De Duivelsweg zonder einde” gaat het over de aanleg van de heerbaan van Edingen naar Asse door Julius Caesar en consoorten. Deze nieuwe baan zou door Ternat lopen, maar er bestond als een ouder stuk weg, niet ver van dat op de nieuwe plannen… We zien dan de inwoners van Ternat optreden samen met Julius Caesar, de gevallen engel Beelzebub en de Germaanse Brünhilde van de Nibelungen! Vol verbeelding, volkse gezegden en fijne humor. In de eerste plaats geschreven voor de mensen van zijn eigen streek, maar door iedereen te genieten.


    Andere verhalen kunnen je ook een aangename televisieloze avond bezorgen. Lees bv. maar eens “De Heks van De Planck” of “Over de Paters van de Predikherenberg”.Wie Ternat en het Pajottenland kent, leest graag die verhalen. Het allergrootste deel ervan is fantasie maar de achtergronden zijn juist. Geen wonder dat zijn verhalen gesmaakt worden door de mensen van de streek, vooral door oudere inwoners. Want Frans gaat geregeld in ouderentehuizen zijn verhalen zelf vertellen op zijn eigen manier en in zijn eigen stijl. En veel toehoorders zijn ervan overtuigd dat wat hij vertelt allemaal authentieke waarheid en geschiedenis is…


    En als je nog niet wist hoe ‘lambiek’ en ‘geuze’ aan hun naam kwamen, dan vind je dat in die knappe verhalenbundel van Frans Du Mong.


    En nog veel meer.


    Lezen, mensen, lezen!

    03-12-2012

    03-12-2012, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    25-08-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Brief aan mijn 16-jarige ik

    25-8-2012

     

    In de zomervakantie van dit jaar publiceerde het dagblad “De Standaard” een reeks bijdragen van bekende personen. Ze schreven een brief naar hun 16-jarige ik. Ik vond dat een interessante idee. Waarom zou ik dat ook niet eens doen?
    Het zijn enkele herinneringen van lang geleden. Maar ze leven nog in mij. Jij bent natuurlijk niet verplicht dit te lezen, maar misschien heb jij gelijkaardige herinneringen? Toch als je al iets ouder bent.



    Brief aan mijn 16-jarige ik
    --------------------------------

    Dag André,

    Jij, 16-jarige collegeleerling, hebt er nooit aan gedacht dat zestig jaar later Padre, zoals ze me nu noemen, jou een brief zou schrijven. Zestig jaar is een hele tijd, twee generaties. Mijn krachten en mogelijkheden nemen nu omgekeerd evenredig af met die van jou toen jij als retoricaleerling dacht dat de wereld helemaal voor je openlag en je moeilijk kon kiezen uit al die wegen die je verder zou kunnen bewandelen. 

    Als ik jou van op een afstand van 60 jaar en meer bekijk, doet het me genoegen te zien ik dat jij een nogal begaafde jongen was. Je was altijd een jaar jonger dan je klasgenoten. Dat komt doordat je van het eerste leerjaar na drie maanden naar het tweede overgeheveld werd. Jij leerde veel te gemakkelijk en jouw onderwijzer in de dorpsschool vreesde dat je anders nooit zou leren werken en dat je een luierik zou worden… En op het einde van dat schooljaar was je zelfs de eerste van de klas! Jij was daar fier over en je ouders natuurlijk ook. Maar achteraf gezien is dat jaar overslaan toch niet altijd een voordeel gebleken. Voor sommige dingen was jij te jong, en het is beter dat alles op zijn tijd komt. 

    Jij hebt de ellende van de Tweede Wereldoorlog een beetje gezien en meegemaakt, maar je was nog te jong om er de tragiek van te beseffen. En dat was misschien een geluk. Maar toch zal je je hele leven bepaalde beelden uit die periode blijven meedragen. Die oorlogsjaren moeten een grotere impact op je later leven gehad hebben, dan jij toen kon vermoeden. En zelfs later was jij je ervan niet bewust. Interesses, reacties, levenshouding, het kunnen genieten van het kleine, van het “hic et nunc”, het besef van de betrekkelijkheid der dingen, van de broosheid van het bestaan... enz. Het zijn maar enkele gevolgen van wat jij als kind in in die jaren in je opgenomen hebt. 

    Herinner jij je nog de vele keren wanneer je met je ouders en toevallig aanwezigen de kelder in moest vluchten omdat Duitse vliegtuigen hun bommen over ons uitstrooiden? En de overnachtingen op een geïmproviseerd bed onder het gewelfd plafond in een hoek van diezelfde kelder? En het ratelende geknatter van de vliegende bommen, de V1’s en V2’s, die als dreigende kruisen door de lucht gleden? En die keer toen je zag dat een van die moordtuigen in de lucht plots ophield met puffen, van richting veranderde en in jouw richting naar beneden dook? En hoe allen dan in paniek wegvluchtten, de schuilkelder in? En hoe Jef, die bij je vader op het bureau werkte, telkens als jullie in de kelder gevlucht waren, een stompje gewijde kaars uit zijn vestzakje haalde, het aanstak en hardop drie Weesgegroetjes voorbad? En dat hij vaak vertelde hij over zijn ervaringen in de Eerste Wereldoorlog: dat hij toen van grote honger ratten heeft moeten eten, en dat daardoor zijn geheugen nu niet goed meer functioneerde? En misschien zie je nog hoe tegen het einde van de bezetting de Duitsers wegvluchtten, en dat op een van die avonden jouw buur juichend naar buiten kwam gelopen in de mening dat de gealliëerden daar waren, en dat plots een tank stopte en een woedende Duitser je buur met zijn pistool bedreigde en hem met een “Verdammt, weg, los!” de schrik van zijn leven bezorgde?! En dan heb je wat later ook staan meejuichen naar de kilometerslange rijen soldaten die voorbijtrokken, de lang verwachte Engelse, Canadese en Amerikaanse bevrijdingstroepen, waarvan er velen nooit meer hun thuis teruggezien hebben? En in dezelfde periode, bij de laatste schermutselingen van de “witten” tegen de “zwarten”, dat onvergetelijk beeld van die vader die in het midden van de steenweg, als een tragische god, kaarsrecht en verbeten voor zich uitkijkend aangestapt kwam, nadat ze even ervoren en niet ver daar vandaan zijn zoon hadden doodgeschoten? En zeker herinner jij je nog de stroom vluchtelingen die voorbijtrok. Sommigen weenden, niemand lachte. Af en toe bedelde iemand om een boterham. En die keer op het einde van de oorlog toen er een stootkar voor de huisdeur stond, en daarop lagen de lichamen van een viertal mensen die langs de weg doodgeschoten werden, en hoe jouw moeder vliegensvlug je hoofd in de plooien van haar rok duwde om je de aanblik van het wrede tafereel te besparen? Maar je had het gezien, en juist door die handeling van je moeder werd dat beeld in je herinnering gebrand… Ach, ach, hoe kon en waarom moest dit alles gebeuren? 

    Jij hebt in die tijd toen ook je eerste filologische arbeid verricht. Op jouw manier schreef je in lange lijsten alle Engelse woorden op die je te horen kreeg, met de vertaling ernaast. Toen wist jij nog niet dat jij een groot gedeelte van je leven zou wijden aan het bestuderen van talen en literatuur. 

    Weet je nog, Dré, dat je naar de muziekschool mocht en notenleer kreeg van “Witte Sus”, een kleine oudere man met wit stroef haar en een hese stem? Met grote ogen keek hij door een donkere hoornen bril. En jij, die graag zong en muzikaal was, zat in een overvolle klas kinderen, waarvan de meesten liever op straat waren blijven spelen omdat muziek hun geen fluit interesseerde. Maar zo hadden hun ouders het wekelijks een paar uur thuis wat kalmer. En de meesten van die onmuzikale bengels probeerden dan maar hun tijd te “veraangenamen” door hardop vals te zingen, geregeld van plaats te veranderen, knikkers op de grond te later knetteren, met propjes gekauwd speekselnat papier naar het bord en naar de leraar te schieten. En dan was het gieren van het lachen als “Witte Sus” zich ergerde, zich nog heser schreeuwde, rood aanliep en van woede zelfs eenmaal zijn maatstok op zijn lessenaar stuksloeg...

    En na een jaar notenleer mocht je viool leren spelen. Vroeger werd in vele families als normaal aanvaard dat jongens voor viool en meisjes voor piano voorbestemd waren. Jij, André, had een tante die piano speelde en een andere volgde zangles. En een oom was de bezitter van een viool. Maar omdat die oom niet veel talent bezat en slechts met tegenzin op zijn instrument wat had leren krassen, kreeg jij die viool. Men was blij dat dat instrument nu toch nog voor iets kon dienen. Het was een “trois-quarts”, iets kleiner dan een gewone viool en dus geschikt voor kinderen om op te oefenen. Eigenlijk was het een klomp met vier snaren erop, maar er kwam geluid uit. Lang heeft dat ding je muzikale smaak niet kunnen bederven, want je vader had promotie gekregen en werd naar een andere gemeente verplaatst. Jullie moesten verhuizen en jammer genoeg was er in je nieuwe verblijfsplaats geen muziekschool… Maar de viool werd bewaard en nu hangt dat meer dan 100 jaar oude ding, al ettelijke jaren, opgepoetst en sierlijk tegen de muur in het bureau van Padre, schuin boven zijn piano. Soms, als een vleugje nostalgie Padre overvalt, neemt hij dat ding en de strijkstok, die ernaast hangt, van de muur, legt het onder zijn kin en laat het even zingen, met rauwe stem … 

    Jij herinnert je zeker nog de radioreportages van in de jaren dat Gino Bartali en Fausto Coppi de Ronde van Frankrijk wonnen. Je vond het jammer dat Stanneke Ockers steeds de tweede moest blijven.

    Jij bent dan zes jaar in dat kleine provincienest, je geboortestadje, naar school geweest. Jij mocht geregeld en vaak bij je grootouders logeren. En daar stond een piano in de “schoon plaats”. Toen heeft je moeder het gezegend initiatief genomen je pianolessen te laten geven door een onderwijzer-pianist van je school. Later toen je naar Hasselt verhuisd was, heb je nog twee jaar je verder kunnen bekwamen in de muziekacademie, nu conservatorium, van die provinciehoofdplaats. Jij hebt er ernstig aan gedacht van de muziek je beroep te maken. Piano spelen is voor jou gelukkig een hobby gebleven. Een hobby is iets dat men graag doet, maar niet moét doen. En daarom zal jouw piano je vaak gelukkig maken, en ook vaak troosten. Ook in de avond van je leven.

    Het is ook in die jaren dat je vader dagen, weken, maanden, haast elke avond en alle weekends studeerde om te kunnen slagen voor een examen, bestaande uit vier proeven, om promotie te kunnen maken. En hoe hij op een zondagmorgen post ontvangen had - in die tijd werd er zelfs op zondag post aan huis bezorgd - waarin meegedeeld werd dat hij ook voor zijn laatste examen geslaagd was! En hoe hij van blijdschap rond de tafel is beginnen dansen! Moeder weende van vreugde en wij allen lachten en waren uitgelaten.

    Vader verhoogde in rang, maar dat betekende weer: verhuizen. En zo kwam jij in het college van Hasselt terecht. Je deed er de laatste twee jaar van de humaniora, de poësis en de retorica. Je paste je goed aan, richtte er zelfs een “Wetenschappelijke Academie” op, waar jij de eerste voorzitter van werd. Je dacht dat je later biologie zou studeren. Maar de geestelijkheid van het college had je zo gebrainwashed dat je dacht dat je geroepen was om pastoor te worden…

    Toen was jij 16 jaar, André. Hoe kan je op die leeftijd al ernstig over de loop van je leven beslissen? Nu, 60 jaar later, kan ik als Padre je de toekomst onthullen. En ik ben blij dat er niets gekomen is van die “geestelijke” loopbaan. De pastoors zeggen dan wel dat ik geen “roeping” had. Maar, André, de echte reden is: jij had en hebt een te onafhankelijke en kritische geest. 

    Jij gaat dan aan de universiteit wijsbegeerte en letteren studeren. Het echte studentenleven kan je wel niet in al zijn volheid beleven, want jij bent een “spoorstudent”. Jij bent de oudste van vijf kinderen en dagelijks met de trein naar de cursus gaan is goedkoper dan de luxe te mogen genieten “op kot” te zijn. Het zijn geen gemakkelijke jaren, maar je slaagt en behaalt de begeerde diploma’s. Daarmee staat de weg voor meer dan 30 jaar activiteit (of begraven?) in het onderwijs voor je open. Je leert een juweel van een meisje kennen en trouwt ermee. En dan zullen er kinderen komen. En kleinkinderen. En voor hen word je “Padre”. En later voor iedereen die je graag mag.

    Maar ik ga jou, 16-jarige, geen verdere details over je verder leven meedelen. Nog niet weten wat komen gaat en aan zijn toekomst gestalte kunnen geven is een uitdaging en bezit een zekere charme.

    En nu na 60 jaar is Padre al een hele tijd gepensioneerd. Hij probeert nog wat nuttig te zijn en zo weinig mogelijk anderen in de weg te lopen. Hopelijk schijnt de zon nog enkele gelukkige jaren voor hem. En als hij er ooit niet meer zal zijn, dan zal de wereld voor de meesten gewoon verder draaien. Misschien leest dan iemand dit bij gelegenheid nog eens. Ik hoop dat men van mij na mijn overlijden kan zeggen: “Was hij er niet geweest, dan was de wereld een beetje minder goed geweest.” Vind jij ook niet dat dit een van de mooiste lofprijzingen is die men over iemand kan uitspreken?

    Dilbeek, 25 augustus 2012.

    25-08-2012, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    04-08-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Cees Nooteboom: Labyrint Europa
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    4 augustus 2012

    Cees Nooteboom: Labyrint Europa




    Op reis?

    De zomer gaat stilaan voorbij en ook voor de meeste mensen de vakantietijd. En vakantie betekent voor velen ook reizen, ontsnappen aan het dagdagelijkse, nieuwe dingen leren kennen, leuke ervaringen hebben, rusten, genieten… Ik ben wel geen grote reiziger, o neen, maar af en toe trek ik er toch graag eens op uit. Jammer genoeg hebben bepaalde omstandigheden mij thuis doen blijven. Echter, in verbeelding ben ik op veel plaatsen en ver weg geweest, en dat dank zij het lezen van een boek: Labyrint Europa. Alle latere reizen, van de gevierde Nederlandse auteur Cees Nooteboom. Hij neemt je mee naar alle uithoeken van Europa. Hij vertelt dat op een meestal onvergelijkelijke wijze. De beelden, woorden, vergelijkingen, verrassende wendingen, bedenkingen, zijn visie op sommige zaken verschaffen je al een genoegen op zichzelf. Ik heb enkele dingen opgeschreven omdat het me op de een of andere manier raakte. Hieronder enkele van die woorden, teksten. Ik hoop dat je er ook iets in ziet.

    Beeldspraak

    een windenwaaienomderotserige rilling … (p. 95)

    … zie ik een matras van kwade wolken op de bergen liggen …(p. 147)

    … de opschepperij van een kerkklok … (p. 156)

    De klok … jammert … (p. 163)

    … het voortdurend gedempte onweer van treinen … (p. 168)

    Zwanen beschilderden de vijver met hun witte sier … (p. 173)

    … als we met die volle bioscoop de lucht in gaan. (p. 303)

    Een paar pauwen liggen als gestrande sierschelpen op een zandbank. (p. 237)

    … de witte kiezen en snijtanden van de bergen. (p.337)

    … de schitterende, wiegende plaat van het water … (p.407)


    De meeuwen ... schreeuwen als een waanzinnig geworden oudevrouwenkoor. (p. 446)
    ... zit de man te telefoneren, zijn praatmachine als een gezwel aan zijn oren. (p.501)


    Eten en drinken

    Ondertussen heb ik mijn koffie gekregen. Vervaardigd uit overtollige steenkoolproducten en met reines Rheinwasser overgoten. (p. 51)

    … kookboeken … met onuitvoerbare onzin. (p. 106)

    … maar het voordeel van België is nu eenmaal dat eten er niet als moreel verwerpelijk wordt beschouwd… (p. 113)

    … dan wordt eten een metafysische bezigheid, een geestelijke oefening … om hem (= de mens) van de totale geestelijke ontreddering af te houden. (p.114)

    … de vriendelijke gelaatstrekken van een kalfsbiefstuk. (p.214)

    Ik spel de toverformules op de menukaart … (p.336)


    Bij het lezen van het menu raak ik het spoor bijster, het is zoiets alsof je voor het eerst in een harem komt en de sultan zegt dat je mag uitkiezen. (p. 477)


    ... de worst als metafysisch principe ... (p. 478)


    Mensen

    Een gapende douanier staat verveeld op zijn eigen schaduw …(p. 97)

    … tot de rand toe met cultuur gevulde dames … (p. 150)

    … vermoeide, met ras, stand en leeftijd beschilderde gezichten … (p. 169)

    Mensen zijn lege flessen, je kunt er alles indoen. (p.223)

    … hogeroptrouwers … (p. 259)

    Twee uit de ijstijd overgebleven obers in rok huiverden om ons heen. (p. 292)

    Je hebt van die echtparen waarvan de man uit varkensvlees bestaat en de vrouw van kalf gemaakt is. (p. 308)

    Wij, briljant als we zijn, hebben zelfs onze vernietiging uitgevonden. (p. 237)


    Monumenten etc.

    Steeds onbenaderbaarder vind ik de vergane koningen en bisschoppen die op hun eigen graven liggen uitgestald … (p. 63)

    … kathedralen, grote koele stations vol godsdienst … (p. 100)


    Reizen

    Want reizen is niets, het is alleen maar likken aan iets, kijken naar iets, het is niet iets anders worden. Rijdend door dorpen en landschappen, waar ook, het blijft overal hetzelfde: overal worden heel even theaters voor je opgericht, gevuld met geweldige levens, en even, heel even maar, kijk je erin, meng je je erin, meestal alleen maar door je aanwezigheid, soms door je stem. (p. 41)

    Op reis heb je altijd maar twee dingen nodig: de vertaling van alle mogelijke etenswaar en de vertaling van het woord help. (p. 101)

    Ik geloof niet dat er door reizen iets duidelijker wordt, maar de illusie dat het wel zo is houdt stand tegen beter weten in. (p. 138)

    Exotisch is dat waar je in principe geen deel aan kunt hebben. (p. 231)

    Je kunt reizen om je te verplaatsen, om je te amuseren, om iets nieuws te ontdekken, om ergens anders juist niet te zijn, maar je kunt ook reizen om te herinneren, of om je te helpen bij het herinneren. (p. 239)

    Wat mag een reiziger nooit vergeten? Dat hij zich van tijd tot tijd, misschien wel zo vaak mogelijk om moet draaien. (p. 332)


    Tijd, verleden en toekomst

    De tijd wordt hier nog met de hand gemaakt… (p. 163)

    … verspinnewebde wereldbeeld… (p. 190)

    Ouder worden is een vorm van sterven. (p. 194)

    De tijd heelt alle wonden en de herinnering krabt ze open. Maar de tijd bestaat niet, tenzij om te verdwijnen, en de herinnering houdt haar voet tussen de deur. (p. 196)

    Wat is lang? Lang is als er al veel mensen dood zijn, en veel plaatsen onherkenbaar. (p.229)

    … de geschiedenis is niets anders dan een verzameling ogenblikken. (p.252)

    … door het decor van je verleden onherstelbaar te veranderen is er aan je eigen verleden gewrikt en dat is een aanslag. (p.283)

    … de toekomst is een motor die nog nooit heeft gelopen. (p. 239)

    En dan nog dit

    Een kip zoekt met zijn rechterpoot naar het raadsel van het universum en vindt een worm. (p. 163)

    Een kenmerk van de onschuld is dat het vreemde nog vreemd is. (p. 230)

    Het is een kenmerk van grote landen om andere culturen tussen de taalgrenzen te hebben. (p. 230)

    … hoe makkelijk wordt een oorlog ontdaan van zijn bloed als hij maar lang genoeg geleden is. (p.321)

    Kannibalisme mag niet, maar de dierenhelft van een sfinx (of van een zeemeermin, of van een centaur) mag je die eten? (p. 331)


    Bewondering heeft altijd een element van nieuwsgierige jaloezie. (p. 489)


    Een stad is altijd de optelsom van haar eigen verleden waarin je maar een vluchtige plaats inneemt ... (p.555)

    04-08-2012, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    03-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.God schrijft recht met kromme regels…
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    3 maart 2012




    Een boek dat ik onlangs gelezen heb en dat mij op bepaalde momenten bijna geschokt heeft is “Los renglones torcidos de Dios”(1979)  (De kromme regels van God) van de Spaanse auteurTorcuato Luca de Tena (1923-1999). Het is een detectiveverhaal dat zich vooral in een psychiatrische instelling (un manicomio) met meer dan achthonderd “zieken” afspeelt en waarin af en toe passages staan, die realistisch en hard zijn, en die ik bijna apocalyptisch vind… Na het lezen van slechts enkele bladzijden wordt men door het verhaal gegrepen, en met stijgende interesse leest men steeds maar verder. Het is een boek dat in veel talen vertaald is en dat ook verfilmd werd. Om de toestanden in dat “gekkenhuis” waarheidsgetrouw te kunnen beschrijven (meesterlijk!) heeft de auteur zelfs vrijwillig een paar weken in zo’n instelling verbleven en het leven van de geïnterneerden, de geesteszieken, de gekken, de waanzinnigen, die vergissingen van de natuur, die “renglones  torcidos de Dios” gedeeld.


    Het verhaal:


    Alice Gould, een aantrekkelijke en intelligente privé-detective, laat zich opnemen in een instelling voor geesteszieken om een moordzaak te onderzoeken. Alleen de directeur van de instelling is ervan op de hoogte dat ze niet aan een paranoïsche obsessie lijdt. Dat denkt ze toch. Ze wordt opgenomen en als een geesteszieke beschouwd en behandeld…  Tegenkanting en sympathie van dokters, verplegers en “zieken” van allerlei soort en slag vallen haar te beurt, doen haar soms door de verschrikkingen van de hel gaan, maar bezorgen haar ook mooie momenten. Nadat ze de moordzaak denkt opgehelderd te hebben wil ze terug naar huis. Maar dat zal bijna onmogelijk zijn… En op het einde van de roman stelt de lezer zich de vraag of Alice Gould nu werkelijk paranoïsch is of niet!... Het mooie aan dit onverwachte en originele open einde is dat de lezer zelf kan beslissen wat hij moet geloven of wat niet.


    Mocht je het boek niet in het Spaans kunnen of willen lezen, neem dan een van de vele vertalingen ter hand. Het is een spannend, verrijkend boek dat ik je kan aanbevelen.

    03-03-2012, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    20-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen. Der Bastard von Tolosa
    20 januari 2012
    Der Bastard von Tolosa
     

    Eindelijk ben ik erdoor. Door de 925 bladzijden van de roman "Der Bastard von Tolosa" (Droemer Verlag, 2009) van Ulf Schiewe (°1947). Als je gemiddeld een dertigtal bladzijden per dag leest, ben je een maand lang ermee zoet. Maar het heeft langer geduurd, want de kerst- en nieuwjaarsperiode nemen je tijd voor andere dingen in beslag. Toch is de lectuur van die turf meegevallen.

    Het is een historische roman die zich in het begin van de 12de eeuw afspeelt, van 1110 tot 1131. Na de oproep van de paus, in 1096, om tegen de "ongelovigen" te strijden en Jeruzalem te bevriijden, trekt de jonge edelman Jaufré Montalban, zoals duizenden "soldaten van Christus", op kruistocht. Maar na verschillende gruwelijke moordpartijen en veldslagen begint hij aan de zin van dit alles te twijfelen. Als zijn geliefde wreed afgeslacht wordt beslist hij zich op zijn burcht bij Tolosa (Toulouse) terug te trekken. Maar daar wacht hem het onaangenaam weerzien met zijn echtgenote, met wie hij vroeger onder dwang en tegen zijn zin getrouwd was. En hij heeft te maken met een dodelijke intrige die te maken heeft met het raadsel van zijn afkomst.

    Niettegenstaande dat het verhaal uitgegroeid is tot een dikke turf, verveelt het nooit. Dat is een grote verdienste. En alles wordt verteld in een aangename onderhoudende taal. Ik heb de laatste tijd verschillende romans gelezen die door vrouwen geschreven werden. Maar hier merk je dat een man aan het woord is. In de beschrijvingen van vechtpartijen, achtervolgingen, intriges worden andere accenten gelegd dan bij vrouwelijke auteurs. Deze laatsten beschrijven meestal met meer aandacht en details kleding, relaties, psychologische reacties en levensstijl van hun personages. Maar in de roman van Ulf Schiewe komt iedereen toch aan zijn trekken. En voor zover ik kan oordelen is de historische context heel geloofwaardig. Aanbevolen lectuur.

    Zoals gewoonlijk schrijf ik enkele passages op die mij op een of andere wijze getroffen hebben of die ik het vermelden waard vind.Hier ook een paar:

    - Das tägliche Heute fordert zu viel, als dass man dem Gestern noch viel Beachtung schenken könnte. p. 363.

    - Wem das Alter die Freuden der Liebe nimmt, dem bleibt immer noch ein guter Tropfen. p. 373.

    - Nicht der Tod an sich ist das Schlimmste. Tod umgibt uns überall, und wenn man sich auch nicht an ihn gewöhnen kann, so lernen wir, mit ihm zu leben. {...} Nein, schlimmer als der Tod ist die Leere, die zurückbleibt, die Worte, die nicht mehr gesprochen werden, der Kuss, den man nie mehr auf den Lippen spüren wird, das Lächeln das für immer verflogen ist. p. 912.

    20-01-2012, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    05-11-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Richard, Piet en Jules
    5 november 2011
    Richard, Piet en Jules
     
    Vandaag zou een van mijn goede, van mijn beste vrienden, 77 geworden zijn. Hij stierf in de lente van dit jaar. Hij was een van de triumviren, ons clubje van drie. Wij gingen geregeld, zo om de zes weken samen eens een pintje drinken, een aanleiding om over alles en nog wat te praten. Nu zijn we nog maar met ons tweeën. Nu zijn we het "bi-rumviraat"..., twee mannen die bier drinken... Af en toe nodigen we eens iemand uit om ons tweeluik meer kleur te geven.
    We hebben afgesproken volgende donderdag weer eens samen een paar uurtjes ons bier en andere dingen van commentaar te  voorzien. Zonder nummer drie. Maar hij zal er toch wel bij zijn. In onze gedachten. En we zullen onze "mis" te zijner gedachtenis opdragen, niet met wijn, maar met Westmalle, Hoegaarden of Palm.
    *****
    Het is nog niet lang geleden Allerheiligen en Allerzielen geweest. Je denkt dan meer aan wie er vroeger waren en er nu niet meer zijn. Vooral als je al een dagje ouder wordt. Gedenk ik volgend jaar nog de overledenen, of zal men mij ook al  kunnen gedenken?
    Een week of drie geleden hebben ze Piet begraven. Hij was een oud-klasmakker uit mijn retorica. Hij is al de 18de van onze klas die ons heeft verlaten. In 1953 liepen wij (46 roekeloze wereldveroveraars), eind januari, op het feest van Sint-Chrisostomos, met vaders hoed op ons hoofd in de straten van Hasselt rond. Dat was de dag waarop de laatstejaars van het middelbaar onderwijs ernstig de dagen begonnen af te tellen tot aan het uur dat ze van de discipline van het college verlost zouden worden. Dan gingen we ook ergens eten. Bij die gelegenheid deelden wij aan de anderen ook mee wat wij later van zins waren te doen. Ik zei dat ik biologie ging studeren. Waarvan niets in huis is gekomen. Maar Piet zei dat hij zijn "leven aan de Heer ging wijden". En inderdaad, hij werd pater, benedictijn, en is het gebleven.
    Ik heb hem gedurende 58 jaar niet meer ontmoet. Maar op onze laatste klasbijeenkomst dit jaar in mei, was hij erbij. We hebben met mekaar gepraat alsof we een lange, een heel lange schoolvakantie achter de rug hadden. En over wat we in de tussentijd allemaal gedaan hadden... Zo kwam ik te weten dat hij gedurende een twintigtal jaren in hetzelfde ziekenhuis werkzaam geweest was, waarin mijn bloedeigen zus heel haar beroepsleven heeft gewerkt. Ze ontmoetten elkaar geregeld op vergaderingen en in de gangen van de instelling; ze waren in zekere mate om zo te zeggen collega's. En gedurende al die tijd heeft Piet niet de link gelegd dat hij met mijn zus samenwerkte. En mijn zus is ook niet op die idee gekomen... Je ziet wel, in het leven kunnen we zo nabij zijn en toch zo ver van mekaar.
    Piet was al vele jaren ziek, moest op het einde medisch continu gevolgd worden, maar hij kon zich nog redelijk goed verplaatsen, zodat hij zijn dagen niet slechts in de beslotenheid van zijn appartement moest doorbrengen. En toen Ons Heer hem enkele weken geleden tot zich geroepen heeft, zal Piet wel klaar gestaan hebben om eindelijk van aangezicht tot aangezicht te zien, wie hij zijn hele leven heeft toegewijd.
    *****
    En gisteren hebben we "de Jules" begraven. Op zijn identiteitskaart stond wel Julien. Meer dan dertig jaar was hij mijn collega in een van de scholen waarin ik geprobeerd heb de jeugd wat bij te brengen. Jules was priester en een zeer bereisd man. Hij had een zwak voor het Latijn en voor de geschiedenis van de Romeinse oudheid. Ik denk dat er niet veel plaatsen zijn met overblijfselen van de Romeinen, die hij niet bezocht heeft. En als er iets gebeurde dat niet goed of dat onrechtvaardig was, kon hij verontwaardigd zijn en zich opjagen. De Jules had het hart op de juiste plaats. Hij was de kaap van de tachtig al een tijdje voorbij en had meer en meer last van de kwalen die oudere mensen ten deel kunnen vallen. Als hij nu in de hemel door een grote sterrenkijker naar beneden loert, zal hij nog wel heel wat interessante overblijfselen uit de Romeinse oudheid kunnen ontdekken, niet in derde maar zelfs in vierde dimensie... Jules, ouwe makker, hou je goed en geniet ervan!
    Beste lezer/es, mijn blogje begint op een necrologie te gelijken. Maar in de week van Allerheiligen moet je me dat niet kwalijk nemen. Een volgende keer schrijf ik iets plezierigs. Hoop ik toch.
    Met mijn beste groeten.

    05-11-2011, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    15-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beatrijs, mijn moeder
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Beste lezer/es,

     

    Wellicht ken je de “Sproke van Beatrijs”, dat middeleeuws verhaal over een non die uit het klooster vluchtte om haar geliefde te volgen. Maar na zeven jaar laat haar minnaar haar achter met twee kinderen. Na 14 jaar keert ze terug in haar klooster en verwondert zich erover dat niemand ooit haar verdwijnen gemerkt heeft. Onze-Lieve-Vrouw had haar heel die tijd vervangen. Haar twee kinderen liet ze bij een weduwe achter en ze werden later in een klooster in de buurt opgevoed, zonder dat ze wisten waar hun moeder gebleven was.

     

    Nu vond ik het interessant eens een van die twee kinderen, die zelf monnik geworden was, het verhaal van zijn moeder te laten vertellen.

     

    Gedurende een vakantieverblijf in Oostenrijk in de zomer van 2011 schreef ik dit neer in een negental dagen. Ik noemde het : Beatrijs, mijn moeder. Hieronder vind je de volledige tekst.

    Mocht je het nog niet gedaan hebben, dan raad ik je ook aan mijn hertaling van de oorspronkelijke middeleeuwse tekst eens te lezen. Je vindt hem in een andere bijdrage of in de publicatie op internet door de DBNL (Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren).

     

     

    Beatrijs, mijn moeder  

     

    naar een middeleeuws verhaal

     

    door    

     

    André G. Vanstraelen

     

    oktober 2011

     

     

    Luister naar de levensreis

    Van mijn moeder Beatrijs,

    Jonkvrouw, non, dan hoer, weer non.

    ’t Is geen verhaal dat ik verzon.

     

    De eerste jaren van haar jeugd

    Waren vol van zonnige vreugd’

    Die ze deelde met haar broer,

    Een flinke knaap, gezond en stoer.

     

    Dikwijls deelde een gezel

    Van haar broer hun vrolijk spel.

    ’t Was de zoon van Heer Gawein,

    Van een burcht de kastelein.

     

    Hij was slank en sterk en rap

    En in ’t spel met wapens knap.

    Zij: bekoorlijk mooi en handig,

    In haar denken heel verstandig.

     

    Geen wonder dus dat na een jaar

    Ze liefde voelden voor elkaar.

    Want de minne, met veel kracht,

    Had hen beiden in hun macht.

     

    Hij beminde haar zo zeer

    En beloofde telkens weer

    Dat hij haar steeds beminnen zou

    En haar maken tot zijn vrouw.

     

    En als antwoord op zijn woorden

    Die haar jubelend hart aanhoorde

    Gaf zij hem haar woord van trouw

    En dat ze worden zou zijn vrouw.

     

    Heerlijk waren beider dromen.

    Maar wanneer de tijd gekomen

    Was in de huwelijksboot te varen

    Maakten de ouders veel bezwaren.

     

    De jongeling werd weggezonden

    Naar een land dat vele stonden

    Ver gelegen was in ’t oosten.

    Niemand kon hem daarna troosten.

     

    Hij diende daar een edele heer,

    Een machtig man, maar meer en meer

    Verlangde hij naar zijn vriendin.

    Daarom was hij droef van zin.

     

    Zij moest in het klooster treden

    Omdat alzo werd vermeden

    Haar een bruidsschat mee te geven

    Groot genoeg om van te leven.

     

    ’t Bezit van vader kastelein

    Zou zo klein geworden zijn

    Dat hij aanzien zou verliezen,

    Niet meer zelf zijn lot kon kiezen.

     

    Zij werd zuster Beatrijs,

    Was devoot en volgde wijs

    Wat haar steeds werd opgelegd.

    Nooit deed ze haar taken slecht.

     

    Kosteres zijn was haar taak.

    Tot Maria bad ze vaak,

    Deed het met een slecht geweten

    Daar ze haar vriend niet kon vergeten.

     

    Het verlangen naar haar lief

    Werd zo groot dat ze een brief

    Voor hem gaf aan de tuinier,

    Die hem bezorgde met plezier.

     

    Toen de jongeling hem las

    Zadelde hij zijn paard en ras

    Galoppeerde hij met moed

    Zijn geliefde tegemoet.

     

    In het klooster aangekomen

    Trachtte hij zich in te tomen

    Klopte aan en vroeg met smeken

    Of hij Beatrijs kon spreken.

     

    Door de tralies die hen beiden

    Vreselijk van elkander scheidden

    Keek zij hem al zuchtend aan,

    Verlangde met hem mee te gaan.

     

    Zo viel woord en wederwoord.

    Snel geraakten zij akkoord

    Dat hij na een dag of acht

    Haar ontmoeten zou bij nacht.

     

    In de tuin niet ver van hier

    Zou ze onder de egelantier

    Staan te wachten tot hij kwam.

    Vreugdevol hij dit vernam.

     

    Hij ging heen om haar te kopen

    Mooie kleren, en mocht hopen

    Dat, wanneer ze die zou dragen,

    Ze eenieder zou behagen.

     

    Met gouden ringen en juwelen

    Zou hij haar figuur bedelen,

    Leuke schoentjes en een rijke

    Mantel zouden op haar prijken.

     

    Tot Maria bad de non

    Dagelijks zoveel ze kon,

    Smeekte dat ze zou vergeven

    Dat ze ging in zonde leven.

     

    Toen de nacht was aangebroken

    Die ze hadden afgesproken

    Om uit ’t klooster weg te gaan

    Bleef ze voor Maria staan.

     

    Moeder, zei ze, ik ben in nood,

    Maar mijn liefde is zo groot

    Dat ik echt niet anders kan

    Dan dat ik volg mijn lieve man.

     

    Help mij steeds, ik ben jouw kind,

    Blijf mij immer goed gezind,

    Moeder, jij zult wel verstaan

    Dat ik de wereld in moet gaan.

     

    Ze ontkleedde zich en rap

    Legde ze haar pij en kap

    Voor Maria’s beeltenis

    Op ’t altaar, met veel droefenis.

     

    Ook haar sleutels hing ze daar

    Bij Maria, want voorwaar,

    Ieder die de Maagd zou groeten

    Zou ze daar wel vinden moeten.

     

    Dan ging ze met bekwame spoed

    Haar nieuw leven tegemoet.

    In de tuin, met lief gebaar,

    Kwam de jongeling tot haar.

     

    Hij gaf haar kleren en de non

    Werd weer jonkvrouw. O, ze kon

    Hier niet snel genoeg vandaan

    Want straks zou de zon opgaan.

     

    Ze reden ver en snel en lang

    Tot de vogels hun gezang

    Spreidden over alle velden

    Om een nieuwe dag te melden.

     

    Toen ze kwamen bij een wei

    Waar de bloemen mooi en blij

    In het gras stonden te blozen

    Wilden zij een tijd verpozen.

     

    Schat, zei hij, zo mag ‘k je noemen,

    Jij bent mooier dan die bloemen.

    Ga hier liggen, word mijn vrouw,

    Daar ‘k verschrikkelijk van je hou.

     

    Lieveling, was toen haar woord,

    ‘k Wil wel vrijen, maar lijk ’t hoort,

    In een bed met lakens rond

    En niet zo maar op de grond !

     

    Nog viel woord en wederwoord.

    En toen reden ze maar voort

    Tot ze kwamen in een stad

    Die een prachtig uitzicht had.

     

    Ze besloten er te blijven,

    Er de liefde te bedrijven

    En te wonen heel hun leven.

    Geld genoeg was hun gebleven.

     

    Ondertussen toen ’t convent

    Was ontwaakt werd gauw bekend

    Dat Maria’s beeld verdween.

    Droevig was toen iedereen.

     

    Zonder dat men het kon merken

    Deed Maria alle werken

    En de taken van de vrouw

    Die nu zondig leven zou.

     

    Beatrijs verlangde ‘t leven

    Dat haar voortaan werd gegeven

    Met haar vriend in liefde groot

    Te beleven totterdood.

     

    En weldra, na enkele jaren,

    Die gelukkig, zonnig, waren

    Kregen zij twee knappe zonen

    Om hun liefde te belonen.

     

    Maar toen na een jaar of zeven

    Hun geen geld meer was gebleven,

    Was verkocht wat waarde had,

    Verliet de jongeling de stad.

     

    Hij liet Beatrijs alleen

    Met haar kinderen en verdween

    Naar verre landen, vreemde oorden.

    Niemand die nog van hem hoorde.

     

    Het werd een ellendige tijd.

    Beatrijs had nu zo’n spijt

    Dat ze niet haar hele leven

    In het klooster was gebleven.

     

    Met haar kinderen aan de hand

    Trok ze door het ganse land.

    En om te kunnen bestaan

    Bood ze vaak haar lichaam aan.

     

    Want ze had nooit leren spinnen,

    Koken, werken, om te winnen

    Enig geld om van te leven.

    Vroeger werd dit haar gegeven.

     

    Hongerig met kinderen bleek

    Trok ze rond van streek tot streek,

    Bedelend, zonder verlet.

    Dikwijls met ’n man naar bed.

     

    Zo heeft ze wel zeven jaar

    Rondgedoold, met veel gevaar

    Voor zichzelf en voor haar zonen.

    Nergens kon ze vredig wonen.

     

    Maar elke dag in het verleden

    Heeft ze tot de Maagd gebeden

    De getijden, altijd trouw,

    Van de goede Lieve Vrouw.

     

    Zo gebeurde ‘t op een dag

    Dat ze haar klooster wederzag

    Maar ze durfde er niet heen :

    Haar gedrag was te gemeen.

     

    Zou men wel na veertien jaar

    Haar nog kennen en het paar

    Kinderen van haar aanvaarden?

    Zou zij daar nog kunnen aarden?

     

    En niet ver van daar gelegen

    Stond een huisje. Heel verlegen

    Klopte ze aan en vroeg om brood

    En haar te helpen uit de nood.

     

    De weduwe, die open deed,

    Had medelijden met hun leed.

    Ze gaf hun onderdak en wat

    Ieder van hen nodig had.

     

    Dankbaar hielp de vroegere non

    De weduwe zoveel ze kon.

    Ze vroeg of de goede vrouw

    Wat over ’t klooster zeggen wou.

     

    En of ’t waar was dat voorheen

    Een non, de kosteres, verdween

    Uit het convent om mee te gaan

    Met haar minnaar, ver vandaan.

     

    Dat is absoluut niet waar,

    Zei de vrouw met kwaad gebaar,

    ’t Kan niet dat er een non bestaat

    Die heiliger door ’t leven gaat.

     

    Wie is die vrouw, zo vroom en wijs?

    Hoe is haar naam? vroeg Beatrijs.

    Toen werd haar eigen naam vermeld.

    Natuurlijk was zij heel ontsteld.

     

    En des nachts terwijl ze sliep

    Hoorde ze een stem die riep

    Dat ze in ’t klooster weer haar werk

    Moest vervullen in de kerk.

     

    Ook de nacht nadien vernam

    Ze die stem, die zeker kwam

    Uit de hemel : Ga met spoed

    Weer in ’t klooster, ja, het moet!

     

    Beatrijs had grote zorgen

    Toen ze wakker werd die morgen,

    Want haar zoontjes waren klein,

    Konden moederloos niet zijn.

     

    En misschien was wat zij hoorde

    Duivelswerk dat haar bekoorde.

    Daarom bad ze tot de Heer

    Dat Hij nog een derde keer

     

    Haar zijn wil wou kenbaar maken.

    ’s Avonds bleef ze biddend waken,

    Tot bij nacht een mooi gezicht

    Haar verscheen in schitterend licht.

     

    De engel keek haar ernstig aan.

    Hij zei : Jij moet in ’t klooster gaan,

    Deze nacht, zonder verpozen,

    Nergens moet jij dan voor blozen.

     

    Van Maria en van God

    Komt dit hemelse gebod.

    Toon alzo je dankbaarheid

    Want de Maagd heeft al de tijd

     

    Dat jij in de wereld leeft

    Jou vervangen en ze heeft

    Jouw gedaante aangenomen.

    ’t Is nu tijd om weer te komen.

     

    Ook heeft niemand ooit gemerkt

    Dat jij niet in ’t klooster werkt.

    Voor je kinderen heb geen zorg,

    Daarvoor staat de hemel borg.

     

    Maria is je goed gezind

    Ga het klooster in, je vindt

    Alles weer zoals voorheen

    Toen jij uit ’t convent verdween.

     

    Dan was weg het hemels licht.

    Beatrijs vond het haar plicht

    Weer als kosteres haar werk

    Op te nemen in de kerk.

     

    Haar kindjes lagen mooi te rusten.

    Teder streelde ze hen en kuste

    Hen nog zachtjes op de mond.

    Kinderen, zei ze, blijf gezond,

     

    In Gods handen leg ik je lot,

    Ik moet volgen zijn gebod.

    Anders liet ik je nooit alleen.

    Ze ging heen met veel geween.

     

    Alles was gereed gelegd

    Zoals de engel had gezegd.

    Met haar kloosterkleren aan,

    Zou ze nu door ‘t leven gaan.

     

    ’s Morgens vierde ’t klooster feest :

    Maria, die was weggeweest,

    Stond op ’t altaar als weleer.

    Dankend loofde men de Heer.

     

    Doch ook vroeg dezelfde dag

    Toen ik wakker werd en zag

    Dat mijn moeder was verdwenen

    Moest ik heel verdrietig wenen.

     

    Ook mijn broertje had verdriet

    Want wij beiden wisten niet

    Waarom wij waren verlaten.

    Huilen, roepen kon niet baten.

     

    De weduwe met liefde groot

    Nam ons beiden op haar schoot,

    Troostte ons met een verhaal

    En bereidde dan ons maal.

     

    Wanneer na een dag of zeven

    Er geen teken meer van leven

    Van onze moeder werd vernomen

    Werd het goed besluit genomen

     

    De abdis om raad te vragen :

    Of men er niet in kon slagen

    Ons, de kinderen, brood te geven

    En te helpen in het leven.

     

    Gedurende een hele tijd

    Was de goede non bereid

    Ons te helpen voor de kost

    Tot het probleem was opgelost.

     

    Dat gebeurde niet veel later

    Toen een godgewijde frater

    Ons kwam halen om heel goed

    Bij hem te worden opgevoed.

     

    Doch, helaas, wij wisten niet

    Wat met onze ouders was geschied.

    Zelf ben ik geheel mijn leven

    Graag in de abdij gebleven.

     

    Maar mijn broer is weggegaan

    En heeft verder zijn bestaan

    In de dienst van heel wat heren

    Doorgebracht en vele keren

     

    In veel landen en veel streken

    Naar zijn moeder uitgekeken.

    Hij vergezelde hen op reis,

    Maar de verdwenen Beatrijs

     

    Heeft hij nimmer meer gezien.

    En van vader, bovendien,

    Vond hij ook nooit enig teken,

    Hier niet, noch in verre streken.

     

    Het is nu vijf jaar geleden

    Dat hij plots is overleden

    En, heel zeker, ‘k weet gewis

    Dat hij nu bij moeder is.

     

    Want op een dag niet lang geleden

    Werd mij vriendelijk gebeden

    Onverwijld en snel te gaan

    Naar ’t klooster hier niet ver vandaan.

     

    Het zijn nonnen die daar leven,

    Die er ijverig naar streven

    Door veel bidden na hun sterven

    Ook de hemel te verwerven.

     

    ‘k Vond het zeker ongewoon

    Dat een mannelijk persoon

    In dit convent werd toegelaten,

    Uitgezonderd de prelaten.

     

    Toen ik in het klooster kwam

    Was het dat ik gauw vernam

    Dat een non mij graag wou zien,

    Ze was stervend bovendien.

     

    In de ziekenzaal vooraan

    Keek ze me heel vriendelijk aan.

    Toen ik mij voorover boog

    Zag ik tranen in haar oog.

     

    En opeens herkende ik haar.

    Moeder, zei ik, is het waar

    Dat jij hier in heiligheid

    Hebt gebeden al die tijd?

     

    Kom bij mij, mijn lieve kind,

    Zei ze, ‘k heb jou steeds bemind

    En ik wist waar jij verbleef.

    Maar nu ik niet lang meer leef

     

    Wil ik jou nog eenmaal groeten.

    Vele jaren moest ik boeten.

    Eindelijk, voor al mijn zonden.

    Heb ik vergiffenis gevonden.

     

    Als in de biecht en heel sereen

    Vertelde zij mij met geween

    Alles zoals ’t was geweest.

    Vroom gaf zij daarna de geest.

     

    Ik heb dit alles opgeschreven,

    Maar ik zal in heel mijn leven

    Dit aan niemand gaan vertellen

    Ook niet aan mijn metgezellen.

     

    Deze tekst zal ik bewaren

    Tot mijn dood en al de jaren

    Dat ik leef, voor ik verdwijn,

    Moet hij ongelezen zijn.

     

    Slechts wanneer wij zijn vergeten

    En ook niet meer is geweten

    Waar wij woonden, wie wij waren,

    Mag men deze wonderbare

     

    Feiten in het openbaar

    Voort vertellen. ‘t Is om Haar,

    Die het wonder heeft verricht

    Dat ik vertel in dit gedicht,

     

    Veel te prijzen en te loven.

    Het is zeker dat hierboven

    Ons altijd helpt de Heilige Maagd,

    Als men het ootmoedig vraagt.

     

    Want al wie tot Maria gaat

    Krijgt wel gena, al is het laat.

    Laten we dan allen samen

    Tot haar smekend bidden. Amen.

     

    15-10-2011, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    14-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BEATRIJS-SUITE
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    BEATRIJS

    26-3-2010

    Voorafgaande inlichting: Als u de volledige tekst van mijn Beatrijshertaling wilt lezen klikt u op:

    http://www.middelnederlands.be/beatrijs/vanstraelen1999.pdf.

    of : 

    http://www.dbnl.org/tekst/_bea001beat34_01/index.php

    *****************************************************************************

    Sommigen onder mijn lezers zullen in hun studietijd zeker kennis gemaakt hebben met de “Legende van Zuster Beatrijs”. Wie ze niet kent moet zeker het volgende lezen.

     

    Dit gedicht van 1028 verzen ontstond waarschijnlijk in de tweede helft van de 13de eeuw. Het is dikwijls vertaald, hertaald, herwerkt en naverteld en bleef eeuwen lang populair.

     

    Tussen 1968 en 1999 heb ook ik het verhaal in modern Nederlands hertaald, omgedicht, en ik heb de oorspronkelijke tekst zo getrouw mogelijk trachten te volgen, zelfs regel na regel. De verzen die hieronder volgen zijn van mijn hand.

     

    Dit verhaal is een juweeltje van Middelnederlandse vertelkunst. Christelijk en katholiek van inspiratie maar héél menselijk. Het gaat over een mooie, ontwikkelde en vrome jonkvrouw die non in een klooster was. Mogelijk een jongere dochter uit een adellijke familie. Om versnippering van de goederen te vermijden werden in die tijd jongere dochters, voor wie men geen goede partij kon vinden, in een klooster geplaatst… Ze was er kosteres, een ambt dat toch wat aanzien had.

     

    Zo beschrijft de dichter haar:

     

    De non, waar ik het nu bij houd,

    was hoofs en uiterst fijn van zeden.

    Men vindt er geen de dag van heden

    die haar gelijkt ; ze was, ik meen,

    zo mooi en deugdzaam als geen een.

    Dat ik de gratie van haar leden

    prees en haar bevalligheden,

    is iets wat niet betamen zou.

     

    Maar die jonkvrouw-non was jong en werd door de liefde, de minne, overmand. Je ondergaat ze, je bent besluiteloos; de liefde verandert je totaal! En daar is blijkbaar niets aan te doen.

     

    Die jonkvrouw onderging de macht

    der minne, die met wondere kracht

    haar werk verricht in alle landen.

    Somtijds brengt ze u te schande

    en ze kwelt met leed en pijn,

    somtijds is ze goed en fijn.

    De wijze brengt ze van zijn stuk

    en stort hem in het ongeluk,

    is ‘t hem lief of is ‘t hem leed.

    Minne maakt dat men niet weet

    of door spreken of door zwijgen

    men zijn voordeel moet verkrijgen.

    Menigeen die dacht te staan

    liet zij door de knieën gaan.

    Minne maakt opeens vrijgevig

    die ervoren al te hevig

    alles hield door gierigheid.

    Bovendien zijn er altijd

    mensen die de minne doet

    delen voor- en tegenspoed :

    weelde, blijdschap en hun rouw ;

    zulke minne is getrouw.

    Zeggen kan ik zeker niet

    hoeveel vreugde en verdriet

    door de minne is ontstaan.

    Daarom zal men wel verstaan

    dat de non, nog jong en mooi,

    aan de minne viel ten prooi.

     

    En dan laat ze een brief aan haar jeugdvriend buitensmokkelen … Ze zullen mekaar ontmoeten in de boomgaard van het klooster en zij zal met hem meegaan. Vooraleer uit het klooster weg te sluipen legt zij op de afgesproken nacht haar kleren en sleutels op het altaar voor het beeld van Onze-Lieve-Vrouw neer.

     

    Ze hing nu al haar sleutels voor

    ‘t Mariabeeld daar in het koor.

    Zo waar als ik het u nu zeg,

    ze deed dit wel met overleg :

    als men de priemen zingen zou

    vond men ze zeker daar wel gauw.

    Wie voor Maria’s beeld passeert

    betaamt het dat hij het vereert

    met vrome blik en “Wees gegroet,”

    zegt, “wees gegroet, Maria zoet.”

    Daarom hing zij de sleutels daar ;

    het was een goed idee van haar.

     

    De twee geliefden leven samen, hebben twee kinderen en zeven jaar gaat het goed. Tot hun geld op is. En dan verlaat de man vrouw en kinderen.

     

    Zeven jaar was ‘t hen gegeven

    een schitterend bestaan te leiden

    met twee kinderen van hen beiden.

    Wanneer dan na die zeven jaren

    hun penningen verzwonden waren,

    verpandden zij om van te leven

    wat hun nog over was gebleven.

    De man verbrak het eerst zijn trouw.

    Hij liet ze daar in grote rouw.

    En naar zijn land keerde hij weer.

    Nooit zag zij hem nog een keer.

    Twee kinderen, mooi als de morgen,

    liet hij bij haar om voor te zorgen.

     

    Dan begint er voor Beatrijs en haar kinderen een treurige periode van armoede en ontberingen. Om haar kinderen te kunnen voeden moet Beatrijs zich zelfs prostitueren.

     

    “Noodgedwongen moet ik lopen

    op het platteland, op ‘t veld ;

    daar verdien ik dan wel geld

    met mijn lichaam ; ik mag hopen

    dat ik zodoende brood kan kopen

    om ‘t mijn kinderen te geven.”

    Zo begon een zondig leven.

    Wat ik u vertel is waar,

    zij heeft zeker zeven jaar

    als publieke vrouw geleefd.

    Haar onkuise daden heeft

    ze immer vreselijk gevonden ;

    want waarachtig, al die zonden

    werden erg met tegenzin

    bedreven voor maar klein gewin

    van geld ; ‘t was echter voor het eten

    van haar kinderen. Och, vergeten

    wij maar ‘t kwaad zo groot en zwaar

    dat zij deed in veertien jaar !

    Doch nagelaten heeft ze niet,

    had ze kommer of verdriet,

    dagelijks te bidden trouw

    de getijden van Onze-Lieve-Vrouw.

    Ze bad ze om Maria te eren

    opdat zij haar zou bekeren,

    bevrijden van haar zonde-daden

    waar zij mee was overladen

    gedurende die veertien jaar.

    Na veertien jaar komt ze weer in de buurt van haar klooster en ze verneemt dat zuster Beatrijs nooit zou weggeweest zijn, dat ze integendeel een van de heiligste zusters is die er verblijven.

     

    In enkele visioenen wordt ze aangespoord terug in het klooster te gaan. Niemand zal het merken, want Onze-Lieve-Vrouw heeft al de tijd van haar afwezigheid haar gedaante aangenomen en haar werk gedaan. Voor haar kinderen zal goed gezorgd worden. En Beatrijs zet de stap en neemt haar taak van kosteres weer op.

     

    “Al je kleren liggen weer

    op het altaar als weleer :

    sluier, schoenen en habijt ;

    kleed je aan als toentertijd.

    Dank Maria daarvoor zeer.

    Ga en neem de sleutels weer

    die je voor haar beeltenis hing,

    ‘s nachts, toen jij uit ‘t klooster ging ;

    ze wilde ze voor jou bewaren,

    zodat men al die veertien jaren

    je nooit een stonde heeft gemist.

    En niemand die er iets van wist !

    Maria is je beste vriend ;

    ze heeft altijd voor jou gediend

    en jouw gedaante aangenomen.”

     

    Toen is ze opgestaan en zie,

    de sleutels van de sacristie

    zag ze waarlijk hangen daar

    voor Maria op ‘t altaar.

    Ze nam de sleutels en ging naar

    het koor, waar vele lampjes klaar

    te branden stonden in de hoeken.

    Daarna zette zij de boeken

    open op hun plaats gereed

    zoals ze vroeger dikwijls deed.

     

    En zo eindigt het verhaal van de zondige non.

     

    In een soort nawoord vertelt de dichter dat Beatrijs haar zonden biechtte aan de abt die jaarlijks het klooster bezocht. Haar kinderen werden goed verzorgd en opgevoed.

     

    De abt ging heen en gaf zijn zegen.

    Hij nam de kinderen der non

    en bracht ze groot zo goed het kon ;

    het grauw habijt zou hij hen bieden.

    Ze werden beiden flinke lieden.

    Hun moeder heette Beatrijs.

     

    Het verhaal eindigt met een aansporing om Maria te eren en God te loven omwille van dit mooie mirakel.

    NB. Wilt u meer te weten komen over Beatrijs dan kunt u klikken op deze link:
    http://www.middelnederlands.be. En als u de volledige tekst van mijn Beatrijshertaling wilt lezen klikt u op: http://www.middelnederlands.be/beatrijs/vanstraelen1999.pdf.

    Zie ook :
    http://www.dbnl.org/tekst/_bea001beat34_01/index.php

    **********

    24-10-2011

    Beatrijs en getallensymboliek

    De middelnederlandse Sproke van Beatrijs dateert van in het midden van de dertiende eeuw. De naam van de dichter kennen wij niet. Ik veronderstel dat het een vroom man moet geweest zijn, waarschijnlijk een kloosterling. Hijzelf zegt dat broeder Ghijsbrecht, een wilhelmiet, hem het verhaal heeft verteld. En die kende het omdat hij het in een van zijn “boeken” gelezen had. Dat zouden de Dialogus Miraculorum (ca. 1220) of de Libri VIII Miraculorum (1237-1238) kunnen zijn, in het Latijn geschreven door Caesarius van Heisterbach. In beide boeken staat er een versie van het Beatrijsverhaal, bondig opgesteld op de wijze van een exempel, en nogal dor verteld.

    In de middeleeuwen hadden de getallen een grote symbolische waarde. Daar bestaan heel wat studies over. Ook in onze tijd hechten velen nog een bepaalde betekenis aan sommige getallen. Denken we er bv. aan welke betekenis het getal 13 voor sommige mensen heeft… Er zijn hotels waar men de 13de verdieping een ander nummer geeft, en kamers met het nummer 13 vindt men ook niet overal. Bijgeloof? Voor mij wel, maar het bewijst de invloed die bepaalde getallen op mensen kunnen hebben.

    Ik ga hier echter iets zeggen over de getallensymboliek in de versie van de middelnederlandse dichter van de Beatrijs. Ik wil en kan niet volledig zijn, en wat ik nu neerschrijf heb ik ook maar hier en daar bijeengesprokkeld. Het kan zijn dat u enkele dingen gezocht vindt – ik heb trouwens soms ook die indruk – maar sommige zaken zijn toch op zijn minst merkwaardig. Onbewust heeft de middeleeuwse getallensymboliek onze dichter zeker beïnvloed, en misschien heeft hij bewust zijn verhaal opgebouwd op een wijze die rekening houdt met de in zijn tijd geldende symboliek van de getallen.

    Laten we om te beginnen de getallen 7, 5, 3 en 2 nemen.

    a/ Het getal 7. Beatrijs bidt geregeld de 7 getijden van Maria, leeft 7 jaren met haar geliefde, en dan nog 7 jaren buiten het klooster zonder hem.

    b/ Het getal 5 is het getal van Maria. Haar naam bestaat uit vijf letters. (De drie klinkers doen volgens sommigen ook terugdenken aan de Drieëenheid, aan God).

    De opdracht aan Maria in de proloog bestaat ook uit vijf regels (vv. 4-8).

    c/ Het getal 3 werd reeds heel vroeg als het meest volmaakte getal aangezien; in de middeleeuwen kreeg het nog een bijzondere waarde door de gedachte aan de Drieëenheid. Ook God, Christus en Maria vormen een eenheid.

    Als Beatrijs het klooster verlaat geeft zij drie zaken aan Maria in bewaring: haar kap (habijt), schoenen en sleutels (vv. 233-238).

    Beatrijs hoort drie keer de droomstem (vv. 670, 724, 751).

    Het driemaal oproepen is een algemeen en oud gebruik. Denk bv. aan het oudtestamentische verhaal van de jonge Samuel, die, als hij bij de priester Eli God dient, in de nacht driemaal een stem hoort die hem roept. Telkens meent hij dat het Eli is, maar ten onrechte. De derde keer begrijpt de oude priester dat het God moet zijn die Samuel roept en hij geeft hem aanwijzingen wat hij nu moet doen (I Samuel, 3).

    Men is ook getroffen door een overeenkomst met Karel ende Elegast. Ook Karel de Grote gelooft pas aan de goddelijke herkomst van de stem, als hij deze voor de derde keer gehoord heeft. Evenals Beatrijs (v. 736) denkt hij ook de tweede keer aan “alfsgedroch”. Dit is een bedrieglijk visioen van (natuur)geesten, die uit de heidense tijd waren overgebleven, en die bij de kerstening waren ingelijfd bij de duivelse machten.

    Ook Reinaert wordt driemaal gedagvaard.

    d/ Het getal 2 is het getal van de gespletenheid, het aardse getal, dikwijls zelfs dat van de duivel.

    In de opbouw van het verhaal is de factor 2 zwaar symbolisch:

    We zouden inhoudelijk het verhaal in twee (ongelijke) delen kunnen verdelen. Het eerste deel bevat 864 verzen. Hier zou het verhaal kunnen beëindigd worden. Het mirakel is geschied. Vele middeleeuwse verhalen eindigen met een aansporing om God, Maria of een heilige te loven en te eren. Dit is hier ook het geval.

    Het tweede deel (vv. 865-1038) is een soort achtervoegsel. Daarin wordt het lot van Beatrijs’ kinderen en haar biecht behandeld. Dit is niet meer essentieel voor het verhaal, maar het rondt het geheel wel af, daar de nieuwsgierigheid van de lezer erdoor bevredigd wordt. En de dichter had hiermee ook een didactische bedoeling: de noodzakelijkheid om te biechten voor de vergeving van de zonden prediken (een opvatting die niet altijd en niet door iedereen gedeeld werd en wordt).

    Maar laten we de factor 2 in het eerste (essentiële) deel bekijken:

    In de eerste 432 verzen bevindt Beatrijs zich in de macht van de minne, van Venus. Deze periode eindigt met het verdwijnen van de jongeman.

    In de volgende 432 verzen volgen we Beatrijs’ leven zonder hem, eerst als prostituée, dan als boetelinge.

    Nog enkele interessante bedenkingen:

    --- Het getal 666 is het getal van het beest uit de Openbaring (13, 18), dus dat van de duivel.

    Op het ogenblik dat er van hogerhand in Beatrijs’ leven wordt ingegrepen, d.i. de eerste keer dat de stem in de droom tot haar spreekt, zijn er 666 verzen voorbij. Dit stemt overeen met de periode van de macht van de duivel over haar.

    --- Het aantal verzen van het eerste deel (864) laat zich ontbinden in de factoren 25.3³=864. 864 verzen symboliseert dus een gespletenheid die in de macht van Maria blijft (25); en het geheel staat in het teken van de Drieëenheid (en dan nog wel in de hoogst denkbaar heilige macht (33). – Wat ver gezocht?

    --- In het handschrift zelf is de onderverdeling van de inhoud aangegeven door gekleurde kapitalen (lombarden); het eerste stuk (864 vv.) bevat 21 onderdelen = 3 x 7.

    Naast deze uiterlijke structuur hebben we ook te doen met een innerlijke structuur, gebaseerd op een tweedeling en ook op een driedeling. De tweedeling hebben we hierboven al aangetoond.

    Hier volgt de driedeling:

    a/ Onderdelen 1-7: Beatrijs in het klooster, nog in dienst, strijdend tegen aardse liefde (tot v 222).

    b/ Onderdelen 8-14: Beatrijs in de wereld (tot v. 584).

    c/ Onderdelen 15-21: Beatrijs’ terugkeer in het klooster (beginnend met Beatrijs’ verhaal aan de weduwe) (tot v. 864).

    Nu een vraag: Zou dit allemaal toevallig zijn? Haast niet te geloven.

    Natuurlijk bestaat de literaire waarde van een verhaal niet uit dergelijke spitsvondigheden, maar het is toch een interessant gegeven, vooral als het verwerkt is in een mooi werk en aan de literaire waarde ervan geen afbreuk doet.

    (2011 1025)

    **********

    19-10-2011

    BEATRIJS, MIJN MOEDER

    Vorig jaar publiceerde ik in dit blog een samenvatting van de middelnederlandse Sproke van Beatrijs. Daarbij enkele uittreksels van mijn hertaling van dit gedicht in hedendaags Nederlands (zie 26-6-2010). De volledige tekst is te lezen op de site van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (http://www.middelnederlands.be/beatrijs/vanstraelen1999.pdf) . Voor de volledige tekst van de hertaling zie: http://www.dbnl.org/tekst/_bea001beat34_01/index.php

    De "Beatrijs" werd vaak naverteld, bewerkt, herdicht, hertaald, voor toneel bewerkt en bestudeerd. In verschillende talen. Ook dit jaar was er in Den Haag nog een internationaal congres over dit onderwerp. Alles heel interessant en een bewijs ervan dat "Beatrijs leeft". Het is in ieder geval een gegeven dat tot de verbeelding spreekt en dat ook stof tot discussie biedt.

    Het is bijna zestig jaar geleden dat ik met de legende van Beatrijs kennis maakte. Ik zat toen in de poësis en onze leraar Nederlands was de door ons vereerde jeugdschrijver Lod Lavki. Hij kon vertellen en ons "begeesteren". En hij vergeleek het oorspronkelijk verhaal ook met de bekende bewerking van de dichter Boutens.

    Toen had ik nooit vermoed dat dit onderwerp mij zou blijven boeien. Vaak kruiste Beatrijs mijn weg, vulde mijn verbeelding, gaf aanleiding tot studie van oudere taal, teksten en cultuur.

    Vorige maand had het mij weer te pakken. Waarom zou ik het Beatrijsverhaal niet eens vertellen, vanuit het standpunt van een van haar kinderen? De muze en de vakantiesfeer hielpen mij zodanig dat ik minder dan twee weken nodig had om de 98 strofen bijeen te rijmen.

    Beste lezer, als je tijd hebt, en als het je interesseert, hier volgt de tekst:

     

    Beatrijs, mijn moeder

    naar een middeleeuws verhaal

    door

    André G. Vanstraelen

    oktober 2011

    Luister naar de levensreis
    Van mijn moeder Beatrijs,
    Jonkvrouw, non, dan hoer, weer non.
    ’t Is geen verhaal dat ik verzon.

    De eerste jaren van haar jeugd
    Waren vol van zonnige vreugd’
    Die ze deelde met haar broer,
    Een flinke knaap, gezond en stoer.

    Dikwijls deelde een gezel
    Van haar broer hun vrolijk spel.
    ’t Was de zoon van Heer Gawein,
    Van een burcht de kastelein.

    Hij was slank en sterk en rap
    En in ’t spel met wapens knap.
    Zij: bekoorlijk mooi en handig,
    In haar denken heel verstandig.

    Geen wonder dus dat na een jaar
    Ze liefde voelden voor elkaar.
    Want de minne, met veel kracht,
    Had hen beiden in hun macht.

    Hij beminde haar zo zeer
    En beloofde telkens weer
    Dat hij haar steeds beminnen zou
    En haar maken tot zijn vrouw.

    En als antwoord op zijn woorden
    Die haar jubelend hart aanhoorde
    Gaf zij hem haar woord van trouw
    En dat ze worden zou zijn vrouw.

    Heerlijk waren beider dromen.
    Maar wanneer de tijd gekomen
    Was in de huwelijksboot te varen
    Maakten de ouders veel bezwaren.

    De jongeling werd weggezonden
    Naar een land dat vele stonden
    Ver gelegen was in ’t oosten.
    Niemand kon hem daarna troosten.

    Hij diende daar een edele heer,
    Een machtig man, maar meer en meer
    Verlangde hij naar zijn vriendin.
    Daarom was hij droef van zin.

    Zij moest in het klooster treden
    Omdat alzo werd vermeden
    Haar een bruidsschat mee te geven
    Groot genoeg om van te leven.

    ’t Bezit van vader kastelein
    Zou zo klein geworden zijn
    Dat hij aanzien zou verliezen,
    Niet meer zelf zijn lot kon kiezen.

    Zij werd zuster Beatrijs,
    Was devoot en volgde wijs
    Wat haar steeds werd opgelegd.
    Nooit deed ze haar taken slecht.

    Kosteres zijn was haar taak.
    Tot Maria bad ze vaak,
    Deed het met een slecht geweten
    Daar ze haar vriend niet kon vergeten.

    Het verlangen naar haar lief
    Werd zo groot dat ze een brief
    Voor hem gaf aan de tuinier,
    Die hem bezorgde met plezier.

    Toen de jongeling hem las
    Zadelde hij zijn paard en ras
    Galoppeerde hij met moed
    Zijn geliefde tegemoet.

    In het klooster aangekomen
    Trachtte hij zich in te tomen
    Klopte aan en vroeg met smeken
    Of hij Beatrijs kon spreken.

    Door de tralies die hen beiden
    Vreselijk van elkander scheidden
    Keek zij hem al zuchtend aan,
    Verlangde met hem mee te gaan.

    Zo viel woord en wederwoord.
    Snel geraakten zij akkoord
    Dat hij na een dag of acht
    Haar ontmoeten zou bij nacht.

    In de tuin niet ver van hier
    Zou ze onder de egelantier
    Staan te wachten tot hij kwam.
    Vreugdevol hij dit vernam.

    Hij ging heen om haar te kopen
    Mooie kleren, en mocht hopen
    Dat, wanneer ze die zou dragen,
    Ze eenieder zou behagen.

    Met gouden ringen en juwelen
    Zou hij haar figuur bedelen,
    Leuke schoentjes en een rijke
    Mantel zouden op haar prijken.

    Tot Maria bad de non
    Dagelijks zoveel ze kon,
    Smeekte dat ze zou vergeven
    Dat ze ging in zonde leven.

    Toen de nacht was aangebroken
    Die ze hadden afgesproken
    Om uit ’t klooster weg te gaan
    Bleef ze voor Maria staan.

    Moeder, zei ze, ik ben in nood,
    Maar mijn liefde is zo groot
    Dat ik echt niet anders kan
    Dan dat ik volg mijn lieve man.

    Help mij steeds, ik ben jouw kind,
    Blijf mij immer goed gezind,
    Moeder, jij zult wel verstaan
    Dat ik de wereld in moet gaan.

    Ze ontkleedde zich en rap
    Legde ze haar pij en kap
    Voor Maria’s beeltenis
    Op ’t altaar, met veel droefenis.

    Ook haar sleutels hing ze daar
    Bij Maria, want voorwaar,
    Ieder die de Maagd zou groeten
    Zou ze daar wel vinden moeten.

    Dan ging ze met bekwame spoed
    Haar nieuw leven tegemoet.
    In de tuin, met lief gebaar,
    Kwam de jongeling tot haar.

    Hij gaf haar kleren en de non
    Werd weer jonkvrouw. O, ze kon
    Hier niet snel genoeg vandaan
    Want straks zou de zon opgaan.

    Ze reden ver en snel en lang
    Tot de vogels hun gezang
    Spreidden over alle velden
    Om een nieuwe dag te melden.

    Toen ze kwamen bij een wei
    Waar de bloemen mooi en blij
    In het gras stonden te blozen
    Wilden zij een tijd verpozen.

    Schat, zei hij, zo mag ‘k je noemen,
    Jij bent mooier dan die bloemen.
    Ga hier liggen, word mijn vrouw,
    Daar ‘k verschrikkelijk van je hou.

    Lieveling, was toen haar woord,
    ‘k Wil wel vrijen, maar lijk ’t hoort,
    In een bed met lakens rond
    En niet zo maar op de grond !

    Nog viel woord en wederwoord.
    En toen reden ze maar voort
    Tot ze kwamen in een stad
    Die een prachtig uitzicht had.

    Ze besloten er te blijven,
    Er de liefde te bedrijven
    En te wonen heel hun leven.
    Geld genoeg was hun gebleven.

    Ondertussen toen ’t convent
    Was ontwaakt werd gauw bekend
    Dat Maria’s beeld verdween.
    Droevig was toen iedereen.

    Zonder dat men het kon merken
    Deed Maria alle werken
    En de taken van de vrouw
    Die nu zondig leven zou.

    Beatrijs verlangde ‘t leven
    Dat haar voortaan werd gegeven
    Met haar vriend in liefde groot
    Te beleven totterdood.

    En weldra, na enkele jaren,
    Die gelukkig, zonnig, waren
    Kregen zij twee knappe zonen
    Om hun liefde te belonen.

    Maar toen na een jaar of zeven
    Hun geen geld meer was gebleven,
    Was verkocht wat waarde had,
    Verliet de jongeling de stad.

    Hij liet Beatrijs alleen
    Met haar kinderen en verdween
    Naar verre landen, vreemde oorden.
    Niemand die nog van hem hoorde.

    Het werd een ellendige tijd.
    Beatrijs had nu zo’n spijt
    Dat ze niet haar hele leven
    In het klooster was gebleven.

    Met haar kinderen aan de hand
    Trok ze door het ganse land.
    En om te kunnen bestaan
    Bood ze vaak haar lichaam aan.

    Want ze had nooit leren spinnen,
    Koken, werken, om te winnen
    Enig geld om van te leven.
    Vroeger werd dit haar gegeven.

    Hongerig met kinderen bleek
    Trok ze rond van streek tot streek,
    Bedelend, zonder verlet.
    Dikwijls met ’n man naar bed.

    Zo heeft ze wel zeven jaar
    Rondgedoold, met veel gevaar
    Voor zichzelf en voor haar zonen.
    Nergens kon ze vredig wonen.

    Maar elke dag in het verleden
    Heeft ze tot de Maagd gebeden
    De getijden, altijd trouw,
    Van de goede Lieve Vrouw.

    Zo gebeurde ‘t op een dag
    Dat ze haar klooster wederzag
    Maar ze durfde er niet heen :
    Haar gedrag was te gemeen.

    Zou men wel na veertien jaar
    Haar nog kennen en het paar
    Kinderen van haar aanvaarden?
    Zou zij daar nog kunnen aarden?

    En niet ver van daar gelegen
    Stond een huisje. Heel verlegen
    Klopte ze aan en vroeg om brood
    En haar te helpen uit de nood.


    De weduwe, die open deed,
    Had medelijden met hun leed.
    Ze gaf hun onderdak en wat
    Ieder van hen nodig had.

    Dankbaar hielp de vroegere non
    De weduwe zoveel ze kon.
    Ze vroeg of de goede vrouw
    Wat over ’t klooster zeggen wou.

    En of ’t waar was dat voorheen
    Een non, de kosteres, verdween
    Uit het convent om mee te gaan
    Met haar minnaar, ver vandaan.

    Dat is absoluut niet waar,
    Zei de vrouw met kwaad gebaar,
    ’t Kan niet dat er een non bestaat
    Die heiliger door ’t leven gaat.

    Wie is die vrouw, zo vroom en wijs?
    Hoe is haar naam? vroeg Beatrijs.
    Toen werd haar eigen naam vermeld.
    Natuurlijk was zij heel ontsteld.

    En des nachts terwijl ze sliep
    Hoorde ze een stem die riep
    Dat ze in ’t klooster weer haar werk
    Moest vervullen in de kerk.

    Ook de nacht nadien vernam
    Ze die stem, die zeker kwam
    Uit de hemel : Ga met spoed
    Weer in ’t klooster, ja, het moet!

    Beatrijs had grote zorgen
    Toen ze wakker werd die morgen,
    Want haar zoontjes waren klein,
    Konden moederloos niet zijn.

    En misschien was wat zij hoorde
    Duivelswerk dat haar bekoorde.
    Daarom bad ze tot de Heer
    Dat Hij nog een derde keer

    Haar zijn wil wou kenbaar maken.
    ’s Avonds bleef ze biddend waken,
    Tot bij nacht een mooi gezicht
    Haar verscheen in schitterend licht.

    De engel keek haar ernstig aan.
    Hij zei : Jij moet in ’t klooster gaan,
    Deze nacht, zonder verpozen,
    Nergens moet jij dan voor blozen.

    Van Maria en van God
    Komt dit hemelse gebod.
    Toon alzo je dankbaarheid
    Want de Maagd heeft al de tijd

    Dat jij in de wereld leeft
    Jou vervangen en ze heeft
    Jouw gedaante aangenomen.
    ’t Is nu tijd om weer te komen.

    Ook heeft niemand ooit gemerkt
    Dat jij niet in ’t klooster werkt.
    Voor je kinderen heb geen zorg,
    Daarvoor staat de hemel borg.

    Maria is je goed gezind
    Ga het klooster in, je vindt
    Alles weer zoals voorheen
    Toen jij uit ’t convent verdween.

    Dan was weg het hemels licht.
    Beatrijs vond het haar plicht
    Weer als kosteres haar werk
    Op te nemen in de kerk.

    Haar kindjes lagen mooi te rusten.
    Teder streelde ze hen en kuste
    Hen nog zachtjes op de mond.
    Kinderen, zei ze, blijf gezond,

    In Gods handen leg ik je lot,
    Ik moet volgen zijn gebod.
    Anders liet ik je nooit alleen.
    Ze ging heen met veel geween.

    Alles was gereed gelegd
    Zoals de engel had gezegd.
    Met haar kloosterkleren aan,
    Zou ze nu door ‘t leven gaan.

    ’s Morgens vierde ’t klooster feest :
    Maria, die was weggeweest,
    Stond op ’t altaar als weleer.
    Dankend loofde men de Heer.

    Doch ook vroeg dezelfde dag
    Toen ik wakker werd en zag
    Dat mijn moeder was verdwenen
    Moest ik heel verdrietig wenen.

    Ook mijn broertje had verdriet
    Want wij beiden wisten niet
    Waarom wij waren verlaten.
    Huilen, roepen kon niet baten.

    De weduwe met liefde groot
    Nam ons beiden op haar schoot,
    Troostte ons met een verhaal
    En bereidde dan ons maal.

    Wanneer na een dag of zeven
    Er geen teken meer van leven
    Van onze moeder werd vernomen
    Werd het goed besluit genomen

    De abdis om raad te vragen :
    Of men er niet in kon slagen
    Ons, de kinderen, brood te geven
    En te helpen in het leven.

    Gedurende een hele tijd
    Was de goede non bereid
    Ons te helpen voor de kost
    Tot het probleem was opgelost.

    Dat gebeurde niet veel later
    Toen een godgewijde frater
    Ons kwam halen om heel goed
    Bij hem te worden opgevoed.

    Doch, helaas, wij wisten niet
    Wat met onze ouders was geschied.
    Zelf ben ik geheel mijn leven
    Graag in de abdij gebleven.

    Maar mijn broer is weggegaan
    En heeft verder zijn bestaan
    In de dienst van heel wat heren
    Doorgebracht en vele keren

    In veel landen en veel streken
    Naar zijn moeder uitgekeken.
    Hij vergezelde hen op reis,
    Maar de verdwenen Beatrijs

    Heeft hij nimmer meer gezien.
    En van vader, bovendien,
    Vond hij ook nooit enig teken,
    Hier niet, noch in verre streken.

    Het is nu vijf jaar geleden
    Dat hij plots is overleden
    En, heel zeker, ‘k weet gewis
    Dat hij nu bij moeder is.

    Want op een dag niet lang geleden
    Werd mij vriendelijk gebeden
    Onverwijld en snel te gaan
    Naar ’t klooster hier niet ver vandaan.

    Het zijn nonnen die daar leven,
    Die er ijverig naar streven
    Door veel bidden na hun sterven
    Ook de hemel te verwerven.

    ‘k Vond het zeker ongewoon
    Dat een mannelijk persoon
    In dit convent werd toegelaten,
    Uitgezonderd de prelaten.

    Toen ik in het klooster kwam
    Was het dat ik gauw vernam
    Dat een non mij graag wou zien,
    Ze was stervend bovendien.

    In de ziekenzaal vooraan
    Keek ze me heel vriendelijk aan.
    Toen ik mij voorover boog
    Zag ik tranen in haar oog.

    En opeens herkende ik haar.
    Moeder, zei ik, is het waar
    Dat jij hier in heiligheid
    Hebt gebeden al die tijd?

    Kom bij mij, mijn lieve kind,
    Zei ze, ‘k heb jou steeds bemind
    En ik wist waar jij verbleef.
    Maar nu ik niet lang meer leef

    Wil ik jou nog eenmaal groeten.
    Vele jaren moest ik boeten.
    Eindelijk, voor al mijn zonden.
    Heb ik vergiffenis gevonden.

    Als in de biecht en heel sereen
    Vertelde zij mij met geween
    Alles zoals ’t was geweest.
    Vroom gaf zij daarna de geest.

    Ik heb dit alles opgeschreven,
    Maar ik zal in heel mijn leven
    Dit aan niemand gaan vertellen
    Ook niet aan mijn metgezellen.

    Deze tekst zal ik bewaren
    Tot mijn dood en al de jaren
    Dat ik leef, voor ik verdwijn,
    Moet hij ongelezen zijn.

    Slechts wanneer wij zijn vergeten
    En ook niet meer is geweten
    Waar wij woonden, wie wij waren,
    Mag men deze wonderbare

    Feiten in het openbaar
    Voort vertellen. ‘t Is om Haar,
    Die het wonder heeft verricht
    Dat ik vertel in dit gedicht,

    Veel te prijzen en te loven.
    Het is zeker dat hierboven
    Ons altijd helpt de Heilige Maagd,
    Als men het ootmoedig vraagt.

    Want al wie tot Maria gaat
    Krijgt wel gena, al is het laat.
    Laten we dan allen samen
    Tot haar smekend bidden. Amen.

     

     

    14-10-2011, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    04-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen. Hoe God er uitziet?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    4-9-2011


    Hoe God er uitziet? 

     
    Weet jij het? In de Schrift staat ergens dat niemand ooit God gezien heeft… Maar Arto Paasilinna schijnt het wel te weten. Arto Paasilinna (1942) is een van de populairste schrijvers in Finland. Zijn romans werden in meer dan twintig talen vertaald. 

    Een van zijn boeken in Nederlandse vertaling kwam mij toevallig in handen: Arto Paasilinna: Wees genadig, uitgegeven door de Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2011. Het is een fantastisch, surrealistisch en humoristisch boek, waarin je ook heel wat maatschappijkritiek verwoord vindt. 


    Zijn roman begint zo:


    "God is een knappe man. Hij is een meter achtenzeventig lang, goedgeproportioneerd qua lichaamsbouw, een tikje gezet, en heeft een statig postuur. God heeft regelmatige gelaatstrekken, zijn neus is recht, zijn voorhoofd hoog. Hij heeft een milde, vastberaden, maar tamelijk vermoeide blik in zijn ogen. God heeft geen flaporen, en zijn gehoorgangen blijven verschoond van oorsmeer. Hij heeft evenmin een baard of een snor. Hij heeft steil bruin haar, dat in een scheiding is gekamd die, vanuit God zelf bekeken, rechts op zijn hoofd ligt. Zijn haar is vrij kort, aan de slapen heeft hij een paar grijze plukjes. Toch ziet hij er nog niet oud uit.Gods vingers zijn lang en slank, en er zitten geen ringen omheen geschoven. God heeft geen adamsappel.God gaat gekleed in een grijs, goed zittend flanellen pak. Afgaande op het model is dat in de jaren vijftig aangeschaft. Het colbert heeft een dubbele rij zwarte knopen, de broekspijpen zijn omgeslagen. Aan zijn voeten heeft God lage rijgschoenen van zacht leer, maat 42. Hij draagt altijd korte onderbroeken. (…)God gebruikt geen aftershave en stinkt niet naar zweet. Hij heeft een milde, mannelijke geur. Zijn stem is een melodieuze bariton.God bezit een vanzelfsprekend charisma. Hij wekt een uiterst beschaafde indruk. Aan zijn ogen kun je zien dat hij uitzonderlijk intelligent is. Het edele voorhoofd van de Almachtige is doorgroefd met rimpels van stress en vermoeidheid.(…) Er zweeft geen glanzende stralenkrans boven zijn hoofd. Hij ziet eruit als een mens en niet als de God zoals de mens zich die voorstelt, wat niet verbazingwekkend is, aangezien hij de mens immers naar zijn evenbeeld heeft geschapen.Er kan een zekere gelijkenis worden opgemerkt tussen God en zijn zoon – Jezus is duidelijk de zoon van zijn vader, al heeft hij ook trekken van zijn moeder Maria geërfd. Je kunt stellen dat Jezus de neus van zijn moeder heeft, maar de ogen van zijn vader. (…)"


    Zo, als je het nog niet wist, dan weet je het nu.





    04-09-2011, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    02-07-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over het Roelandslied
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    2-7-2011


    Over het Roelandslied


    Het Roelandslied? Het Chanson de Roland? Ja, daar hebben we al van gehoord. Ook gelezen? De meesten onder ons hebben dat waarschijnlijk niet gedaan. Zeker niet in de oorspronkelijke vorm. Mogelijk wel een korte samenvatting of een bewerking ervan.


    Zo is het mij ook vergaan, niettegenstaande dat ik al een respectabel aantal middeleeuwse teksten heb gelezen en bestudeerd.


    Onlangs nam ik nog eens het eerste deeltje in handen van hetSpectrum van de Nederlandse Letterkunde, uitgegeven in 1967 door Het Spectrum in de reeks Prisma-Boeken. 


    Het eerste erin opgenomen ridderverhaal is “Het Roelandslied”. Het zijn bewaarde Nederlandstalige fragmenten, geïnspireerd op het beroemde Franse Chanson de Roland. Ik had die tekst nog nooit helemaal gelezen en omdat hij maar uit 1044 verzen bestaat heb ik aan de lectuur ervan een uurtje besteed. Het is niet de eerste dergelijke tekst die ik ken, maar nu viel die mij toch op door de primitieve levenshouding en visie die het geheel kenmerkt. Een beetje zoals in een goedkoop tekenverhaal voor de jeugd. Of gelijk in sommige gecommercialiseerde computerspelletjes. Ik dacht onwillekeurig terug aan een voorstelling met marionetten die ik meer dan dertig jaar geleden eens heb gezien in een van de toneelkeldertjes van Palermo. Ridders van Karel de Grote en hun vijanden brulden tegen elkaar op en zwaaiden en sloegen met hun zwaarden op mekaar in dat de vonken ervan af vlogen. En ook hun hoofden rolden zelfs tot voor de voeten van de geamuseerde toeschouwers.


    In de tekst die ik gelezen heb is alles ook geweldig en ongenuanceerd. Te veel om allemaal te vermelden. Wat geschiedkundig slechts een klein achterhoedegevechtje in de Pyreneeën moet geweest zijn, wordt opgeblazen tot proporties met heldenallure.


    Roeland is een stijfhoofdige overmoedige betweter en krachtpatser die weigert in te gaan op de raad van zijn vriend Olivier, namelijk  op de hoorn (Olifant) te blazen om zo de hulp van Karel De Grote in te roepen. Slechts als het te laat gaat zijn blaast hij erop, verschillende keren, maar dan met zulke kracht dat zijn trommelvliezen scheuren en het bloed uit zijn mond loopt… Later, als ze al moe gevochten zijn en gewond, verslaat Roeland zo maar 20 vijanden achtereen, Gautier er 7 en bisschop Tulpijn, een vechtersbaas die af en toe een zegenend gebedje uitspreekt, er 5. Dertig verzen verder doet Roeland het nog beter:
    “Alsoe gewont als hi wasSloech hire 30 int gras” ! (vs. 672-673).


    Een paar ridders die kritiek uitbrengen omdat men tegen de overmacht van de Saracenen toch niet winnen kan, worden als  lafaards aangezien en onverwijld ter dood gebracht. Wreed en onchristelijk.


    En toch bidden die geweldigaards tot God en tot ”Sente Marië”, en zal bisschop Tulpijn het paradijs beloven aan wie de Saraceense “heidenen” zoveel mogelijk en efficiënt zullen afslachten.


    Het verdriet omwille van het verlies van strijdmakkers is ook buitensporig. Die geweldige helden vallen zomaar in zwijm, maar het duurt toch nooit lang. Anders kan de strijd niet verder gaan.


    Of de dichter veel afwist van het menselijk lichaam valt ook te betwijfelen. Bisschop Tulpijn sterft en omdat zijn trommelvliezen gescheurd waren (door het lawaai van “Olifant”) liepen de hersenen hem uit zijn oren:


    “Die hersenen liepen hem uter oeren,Daer hi den tempel af hadde verloren.” (vs. 764-765).


    Interessant zijn ook de eigennamen. Meer dan dertig kan men in de tekst vinden. Het zwaard van Roeland heet Duerendale en dat van Olivier Hautecleer. Roelands paard heet Valentijf. De naam van de Saraceense koning wordt zelfs op twee manieren weergegeven: Corsabels en Cursubles. En dan kan je je nog laten inspireren door klankvolle namen als Esloer van Burgan, Franceroen, Eggherin, Malaprise, Marcelijs, Galifer, Almorise, Jelijs, Sampsoen, Antorine, Torgise, Guelloen, Geboene, Lantmayoer,Tergovant, Inghelier enz. Genoeg om er een kwis mee samen te stellen. Of om ermee een klankrijk gedicht te componeren.
    En dat dan eindelijk de Saracenen toch naar het diepe Spaanse binnenland verdreven worden mag niet verwonderen, want hun God en zijn helpers hebben hen niet geholpen. Zelfs de Profeet Mohammed moet het ontgelden en wordt gedumpt in het zompige vuil van een stinkend moeras.


    “Mamet en bleef oec niet ghespaert:Hen es gheen soe vuul marasch,Als daer hi in gheworpen was.” (vs. 1004-1006).


    Ja, de christelijke God is in hun ogen toch beter en hulpvaardiger. Hij deed op Karels vraag zelfs de zon stilstaan:



    "Ende bat Gode den goede
    Door sijn ootmoede,
    Dat Hi die sonne dede staen
    Dat hi die vianden mochte slaen."
     (vs.878-881).


    Maar zondige mensen zijn wij en wij bidden dan ook best om vergeving. Dat bevroedt de dichter ook op het einde van zijn verhaal:


    “Nu bidden wi Gode alte maleEnde der coninghin Sinte Marien,Dat si ons van allen sonden bevrien”. (vs. 1038-1040).


    Ik heb mij gedurende de lectuur ervan weer even heel jong gevoeld. De goeden tegen de slechten. Wit tegen zwart. Ongelovig tegen gelovig. Maar lang ben ik niet jong gebleven. Het leven is anders.


    Eind  goed, alles goed: de Saracenen hebben “dat soete lant van Vrankrike” (vs. 249) toch niet in handen kunnen krijgen. Goed nieuws voor de vrienden en bewonderaars van “la douce France”.

    2 juli 2011

    02-07-2011, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    24-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Onthoofd triumviraat
    24 april 2011
    Onthoofd triumviraat
     
     
    We waren collega’s. Alle drie. En al een tijdje  gepensioneerd. Wij vormden het “triumviraat”. Maar we noemden onszelf meestal het “triumbieraat”… We woonden niet ver van mekaar en we probeerden onze dagen te vullen met aangename zonnige dingen. Af en toe moest er een van de drie naar het hospitaal voor een check-up of een kleine reparatie. En dan konden we weer een tijdje verder.
     
    Verschillende keren per jaar spraken we af om samen op een namiddagje een pint of twee, drie te gaan drinken. Maar vooral om te praten, te genieten van elkaars aanwezigheid. En van het besef dat we mekaar verstonden, zelfs als er maar een half woord gesproken werd. We vergaderden enkele keren per jaar. Zo om de drie maanden. Maar de laatste tijd dreven we de frequentie op. We zijn niet meer van de jongsten, en zes weken duren ook lang. En in die tijd kan er veel gebeuren.
     
    Vorige keer hadden wij ook afgesproken voor donderdag. En op woensdagavond krijgen we het bericht dat de oudste van ons drie overleden is… Die vriend-collega die we meer dan veertig jaar kenden en waardeerden. En nu is hij er niet meer. Zal er nooit meer bij zijn.
     
    Wij, de twee overlevenden, zijn op donderdag toch op het gewone afgesproken uur samen iets gaan drinken: een Westmalle, die hij een van de lekkerste bieren vond. En vooral een Hoegaarden! Want hij was daar geboren. We voelden ons  wat onwennig. We hebben niet veel gezegd. Wel veel gepeinsd. En stil getreurd.
     
    Ieder rouwt op zijn eigen manier.
     

    Als wij volgende keer met ons tweetjes weer eens iets gaan drinken zal het anders zijn. Anderen zullen het wel niet merken. Maar wij zullen de lege plaats aan ons tafeltje met onze herinneringen bezetten.

    24-04-2011, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    31-01-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Régine Deforges : Le cahier volé
    31 januari 2011

    Régine Deforges : Le cahier volé




    Ik las toevallig "Le cahier volé" van de Franse schrijfster Régine Deforges. Zij: jaargang 1935. Het boek: 1978. Dus een boek van iemand die al een zekere levenservaring heeft. 


    Ik zou daar niets over schrijven indien ik daarin niet heel wat vanuit mijn jeugd heb teruggevonden. Wel niet zo romanesk zoals in de roman, en ook minder uitgesproken, maar het weerspiegelt veel van de manier van leven van voor het fameuze jaar 1968. 


    Daartegen komt de schrijfster in opstand. Weliswaar gezien door de bril van een 15-jarige bakvis met veel karakter. 


    De schrijfster en ik zijn ongeveer even oud. En niettegenstaande dat de jaren van meer dan een halve eeuw over mij heengegaan zijn, mij beschadigd en vaak gedesillusioneerd hebben, is er veel van die verontwaardiging en opstandigheid tegenover vroegere provinciale kleinheid in mij blijven sudderen.


    In vele anderen ook, meen ik.


    Dikwijls legde men ons het zwijgen op met een flinke oorvijg, letterlijk of figuurlijk...

    Hier volgen enkele passages uit haar boek. Lees en oordeel:

    1/ Nous échafaudons les plans les plus compliqués, les moins réalistes, nous partons en guerre contre la société, les bourgeois, les prêtres, les vieux. Nous donnons l'assaut à tous les préjugés, à toutes les sottises, nous foulons aux pieds la morale conventionnelle de la province, à bas tous les tabous, l'intolérance, les petitesses d'esprit! Nous sommes les plus beaux, les plus forts, les plus généreux, rien ne nous résistera.

    2/ Et maintenant que je grandis, je vois les adultes, nos modèles, je me dis que non, non et non je ne dois pas leur ressembler. D'abord, ils sont trop laids. Laids de leur complaisance envers eux-mêmes, de leur servilité envers les lois et ceux qui détiennent des pouvoirs, pourtant dérisoires, dans ce coin du Poitou. Ils vivent dans la crainte de choquer, d'être jugés: "Que va-t-on penser de nous? et: "Que vont dire les gens?" sont des phrases que j'ai entendues le plus souvent autour de moi. Ils n'ont aucune liberté. 

    3/ Les bigotes s'en mêlent, elles parlent de se rendre en délégation chez l'archiprêtre, chez les bonnes soeurs de l'Institution. Elles vont jusqu'à dire que pour t'empêcher de nuire, c'est la maison de redressement qu'il te faut, ou mieux, la prison.
    Je suis atterrée. Tant de haine! Je revois ces bonnes femmes à la messe se tournant vers la porte chaque fois que celle-ci s'ouvre et se penchant les unes vers les autres pour commenter la toilette de la nouvelle venue, ou la présence de telle autre. Leurs airs inspirés quand elle vont communier. L'ostentation qu'elles mettent dans les gestes de la prière. Leurs regards méchants, quand, à la sortie de la messe, elles regardent les filles jeunes qui descendent en riant les marches de l'église. Je n'ai aucune grâce à attendre d'elles. Tout en moi se révulse: ma jeunesse, ma liberté, ma manière de m'habiller, ma jolie figure. C'est trop de choses à pardonner à une même personne.

    4/ "Pourquoi vous compliquez tout? Pourquoi vous salissez l'amour des autres? Pourquoi tout devient-il laid, petit, quand vous en parlez? Je ne veux pas vous ressembler, c'est affreux de vous ressembler."
    Je me jette en pleurant sur le lit, le martelant de mes poings. Maman me relève brutalement, le visage encore plus pâle et dur, si dur.
    "Peut-être n'est-t-on pas très beaux, ni très intelligents, ni très bons, ni très charitables. Mais crois-tu que la vie soit une chose si facile? Tu verras ce que deviendront tes grand sentiments et tes belles paroles. Tu seras bien obligée de plier, comme les autres."
    "NON, NON, NON!" mes hurlements emplissent la maison. "Oh! non, plutôt mourir! Je ne veux pas de votre vie."
    Une paire de claques arrête mes cris.

    31-01-2011, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    18-09-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bert is dood
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    18 september 2010


    Bert is dood



    Toen ik nog student was kocht ik eens een Engels boekje waarin verscheidene essays stonden enkele eeuwen geleden geschreven. Ik weet niet meer door wie. Ook niet waarover die essays handelden. Gezien mijn toenmalige interesses ging het waarschijnlijk vooral over literatuur en wat ermee samenhangt. Maar iets is en blijft in mijn geheugen gegrift nl. de eerste helft van het motto dat op de titelpagina stond. Van wie het is weet ik ook niet meer, maar het was: "Every man's death diminishes me...". En dan kwam er nog iets achter. Ook vergeten. Ik vond dat goed gezegd en dat daar waarheid in stak, doch de diepere zin daarvan bevroedde ik niet. Maar nu, meer dan vijftig jaar later, krijgt de uitspraak voor mij meer zin. Het raakt me nu veel meer. Waardoor dat komt? Wel, Bert is deze week overleden. Hij was al een tijdje ziek. Ik hoorde het toevallig op de radio op 14 september 2010. Ik ben er zelf een beetje door verrast dat het me zo raakt. Want ik heb Bert zeker in vijftig jaar niet meer ontmoet of gesproken. Ik had hem graag nog eens gezien. Maar nu is het te laat. Zou hij zich mij nog herinnerd hebben?


    Wie was dan toch die Bert? Hij was een jeugdvriend van me. Wij noemden hem Bèèr. De laatste twee jaar van mijn humaniorastudies deed ik in Hasselt. Hij woonde in dezelfde straat enkele honderden meter verder en we gingen meestal samen naar school. Hij was een jaar jonger dan ik maar tien centimeter langer. Later bleek dat wij nog heel verre familie van mekaar waren want zijn grootvader langs moeders zijde had een tante of groottante die dezelfde familienaam had als ik en ze was inderdaad een verre verwante. Ik kwam bij Bert aan huis en hij bij mij thuis.We haalden samen allerlei kattekwaad uit, speelden samen piano, kregen samen strafstudie omdat we op straat een onsympathieke leraar hadden nageroepen, liepen dezelfde meisjes achterna...


    Toen ik een paar jaar later niet meer in Hasselt woonde zagen we mekaar minder maar we bleven met mekaar corresponderen. En af en toe nodigde de een de ander uit. Stilaan verminderden onze contacten, gelijk dat soms gaat als men jong is en ieder zijn eigen weg gaat en men niet in mekaars nabijheid woont. Maar Bert bleef in mijn herinnering. Hij had zich in het toneelmilieu binnengewerkt. Af en toe zag ik hem op de televisie. Over de radio hoorde ik soms de LImburgse stem van Bert voor een of ander reclame maken. Hij stond zelfs eens op de voorpagina van een tijdschrift. Ik heb het tot nu bewaard.
    Met Bert is een stukje van mijn jeugd verdwenen. Het is alsof er iets van mij is afgenomen. Every man's death diminishes me. Diminishes me. Diminishes us.

    18-09-2010, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    22-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Moderne tijden
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    22 november 2009

    Moderne tijden


    Ben ik nu zo verouderd of is de wereld zo veranderd?


    Geen van beide zal wel helemaal waar zijn.

    Ik ben nog opgegroeid in de tijd dat de meeste mensen 's zondags naar de mis gingen. Deed je dat niet, dan wachtte je hel en eeuwige verdoemenis. Dat was natuurlijk overdreven. Dat was niet goed te praten druk op de gewetens. Machtsmisbruik. En de traditie, ontstaan uit en gegroeid door onwetendheid, als onkruid op goede grond, is een stabiliserende factor.

    Maar alles heeft ook zijn goede kant, alhoewel die soms moeilijk te vinden is.

    Als het mogelijk is, ga ik nog naar de wekelijkse eucharistieviering, zeker niet omdat het MOET maar omdat ik dat beschouw als een uitnodiging van Ons Heer op zijn wekelijkse receptie... En daar blijf je niet van weg als je geen ernstige reden hebt.

    Vanmorgen zat ik weer eens in de zondagsmis en ik heb mij weer eens geërgerd. Aan verschillende dingen. Ook aan zaken die geen rechtstreeks verband hebben met religie.
    Dat er af en toe eucharistievieringen gehouden worden, afgestemd op bepaalde leeftijdsgroepen is wel een goede zaak. Als het maar niet te veel gebeurt. Een eerste communie moet niet op dezelfde wijze gevierd worden als bv. een gouden bruiloft.

    Vanmorgen waren de jongens en meisjes van de chiro aan de beurt. Met velen waren ze niet: ik heb er 28 geteld, 23 kleineren en 5 "leiders". En zoals het past werd de jeugd ook actief bij het gebeuren betrokken. Men had een folder met gebeden enz. voorbereid, en dat was flink in orde.

    Maar wat pijnlijk opviel - en ik heb het al meerdere keren meegemaakt - is dat vele jeugdigen niet meer vlot van het blad af kunnen lezen... En wat mij nog meer ergert is dat men niet goed verstaat wat ze in de micro mummelen. Van de vier leiders die iets zijn komen lezen konden er slechts twee zich min of meer doen verstaan. Articuleren? Vergeet het maar. Lezen met af en toe een kleine rust? Nooit van gehoord. Bekommernis opdat de toehoorders je gemakkelijk zouden kunnen verstaan? Nooit aan gedacht... Is dat sociaal gedrag? Er is op dat gebied in de scholen nog veel te doen. Ik wil er eerlijkheidshalve ook bijvoegen dat ik jongeren ken die uitstekend praten.

    Tweede punt. Enkele rijen voor mij zaten er een tiental jongeren zich grondig te vervelen. Dat zag je aan hun houding, hun gedrag en tal van andere details. Nu weet ik wel, jeugd is jeugd, en jongeren kunnen moeilijk stilzitten. En daar erger ik mij niet aan. Maar ik merkte dat waarschijnlijk een aantal onder hen nooit een voet in een kerk hadden gezet. Toen bv. de communie werd uitgereikt bleven de meesten zitten. Een meisje stond even recht, ging terug zitten, en toen haar vriendinnetje opstond,  ging ze toch maar mee. Voor de priester bleef ze staan, niet goed wetend wat te doen. De priester vroeg haar iets, waarschijnlijk of ze al haar communie gedaan had, gaf haar toch een hostie. Ze nam ze aan tussen duim en wijsvinger en ging er zo mee terug op haar plaats zitten. Ze keek naar haar vriendinnetje met een gezicht dat zich afvroeg wat ze daarmee nu moest doen. Toen ze zag dat anderen de hostie in de mond staken, deed ze het ook maar. En daarop ging de conversatie met leeftijdgenootjes gewoon verder.

    Na de mis hoorde ik dat dit mooie kind in het Frans converseerde met anderen. Nu, dat mag ze wel, maar ik denk niet dat ze van het hele gebeuren veel heeft verstaan. Het is jammer genoeg zo dat vele anderstalige ouders hun kinderen bij de plaatselijke jeugdbeweging sturen om een beetje contact te hebben met Nederlandstalige jongeren. Goed, maar als die jongeren zelf al zo weinig moeite doen om hun moedertaal goed te spreken?...

    Ik heb natuurlijk niet gedurende het hele misgebeuren de jeugd in het oog gehouden.

    Maar ik ben toch met gemengde gevoelens en wat ontgoocheld naar huis gegaan.

    Het zou toch beter kunnen.

    22-11-2009, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    11-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sinte Matte
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    11 november 2009


    Sinte Matte


    Het is 11 november en op veel plaatsen wordt de Wapenstilstand van 1918 herdacht. 


    Maar op 11 november vieren we in de katholieke kerk ook de Heilige Martinus en dat roept bij mij sommige herinneringen op. 

    Ik hoor vanmorgen in de radio dat in sommige streken Sint-Martinus zowat de plaats inneemt van Sinterklaas bij ons. Je kent wel die heilige die op zijn paard zit en zijn mantel in twee snijdt om de helft ervan aan een bedelaar te geven. 

    En heel lang geleden heb ik mijn grootmoeder horen vertellen dat ze vroeger (en dat was in de streek rond Antwerpen) "Sintenegreef" vierden. Wanneer, dat weet ik niet. Dit gebruik moet ontstaan zijn naar aanleiding van het feest van de Graaf, de landsheer, die op bepaalde tijdstippen aan zijn onderdanen geschenken uitdeelde. En door analogie met het feest van de andere vrijgevige sinten werd de graaf ook een sint: Sint-de-Graaf.

    En later bracht het kerstkindje ook geschenken, maar omdat de figuur van de gebaarde dikbuikige en goedlachse kerstman dichter bij de aardse werkelijkheid stond - hij komt trouwens uit het meer nabije koude noorden en niet uit de verre hoge hemel - is hij een serieuze concurrent geworden van de mensgeworden God. Toch in de wereldse grootwarenhuizen, handelszaken, restaurants, dancings en andere wereldse gelegenheden. Je moet al goed zoeken om in de kersttijd ergens een kerststalletje te zien staan, meestal verborgen tussen en onder de flikkerende lichtjes en de glamour van allerlei blinkend en schreeuwerig tuig. Meestal heeft een mechanische rock-and-roll dansende kitsch-kerstman die je een Happy Christmas toewenst met een stemgeluid dat over je zenuwen schuurt meer succes.

    Om nu terug te komen op Sint-Martinus. Toen ik klein was - het was nog hartje oorlog - woonde ik in een Limburgs dorpje en daar noemde men die heilige: Sinte Matte. Wij kregen op die dag geen cadeautjes, maar ik zie nog in mijn herinnering hoe in de weide achter ons huis een groot vreugdevuur werd aangestoken (was het om de duvel te verdrijven?). En dan dansten wij errond en zongen in ons dialect:

    Sinte Matte Matijs,
    Z'n bille woare grijs,
    Z'n troane woare roud
    En den duuvel dië was doud!

    De duivel dood: naïeve en vrome kinderwens.

    11-11-2009, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    13-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Feesten en cultuur


    13 mei 2009
     
    Feesten en cultuur
     
    Kerstmis, Pasen, Ons-Heer-Hemelvaart, Pinksteren, Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaart, Allerheiligen... Het zijn allemaal stapstenen in het tijdsverloop van een jaar. Wij, hier in het Westen, zijn er allemaal mee opgegroeid; het is een cultureel gegeven, met een religieuze en christelijke achtergrond. Ze geven kleur en afwisseling aan ons dagelijks leven. En of we nu gelovig zijn of niet, deze feesten zitten vastgeklonken in onze westerse cultuur, zijn ermee vergroeid. Al eeuwen lang.
     
    De meeste ouderen weten nog wel iets over het ontstaan en de zin van die feesten. Maar niet iedereen. Bij de jongere generatie is die zingeving vaak helemaal anders, of zelfs zoek.
     
    Kerstmis wordt herleid tot in familiekring - als het kan - eten, drinken en cadeautjes geven. Bij velen is het zelfs een gelegenheid tot fuiven en brassen. Pasen is de paashaas in een ontluikend groen lentelandschap chocolade-eieren laten verstoppen, of... hebben de klokken van Rome die gebracht? Maar dat laatste zegt men alleen aan kleine kinderen; die geloven ook in Sinterklaas. Ons-Heer-Hemelvaart, Pinksteren, Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaart? Wat is dat eigenlijk? Sprookjes? Allerheiligen wordt gedegradeerd tot griezelen of lachen met heksen en spoken... Ja, afwisseling moet er zijn.
     
    Maar vindt u het normaal dat dergelijke oppervlakkigheid en onwetendheid in verband met onze cultuur en levensstijl vaak zo gelaten wordt aanvaard? Er zijn dus mensen in onze westerse landen, en ook in ons Vlaams mini-stukje wereld, die niet weten waarom die feesten er zijn, en die de betekenis ervan niet kennen. En dan weet men er natuurlijk niet het fijne van.
     
    Ik heb dat vorige week weer eens ondervonden toen ik met een "gecultiveerde" dame praatte; ze wist eigenlijk niet goed wat Pasen en Pinksteren waren. Ja, het waren feestdagen, maar verder...? Die zestigjarige dame was nochtans hier geboren, bij ons opgegroeid, naar school gegaan, getrouwd, enz. Ze wist integendeel wel heel wat over China, Thailand, het boeddhisme, de Azteken en nog meer interessante dingen over vreemde culturen. Zelf meer dan ik. Goed. Maar voor mij is ze toch wel een beetje een cultuurbarbaar in eigen land.
     
    Tegenwoordig vrezen velen dat het moslimfundamentalisme binnen afzienbare tijd onze levenswijze, tradities en cultuur dreigt te besmetten en in te palmen. Wel, onwetendheid en onverschilligheid ten opzichte van eigen cultuur is daar een goede voedingsbodem voor. Die lui moeten dan achteraf niet komen klagen, dat onze beschaving eeuwen wordt achteruitgezet. Zeker, alles bij ons was en is niet ideaal. Maar de prachtige verworvenheden van de Franse Revolutie, vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid, mogen niet verloren gaan. Wij moeten ze bewaren, koesteren en als het nodig is terug veroveren. En dit laatste zou veel tijd, strijd, lijden, bloed en tranen kosten... Is het dat wat men wil?
     
    Onze eigen eeuwenoude en steeds moderne cultuur is voortgekomen uit het huwelijk van de Grieks-Romeinse beschaving met de joods-christelijke denk- en handelwijze. Geef mij die maar. Ze heeft haar degeljkheid bewezen. Al eeuwen lang. Ik weet het wel, niets is volmaakt, maar het loont toch de moeite te bewaren wat van ons is en waar het kan het te verbeteren.

    13-05-2009 

    13-05-2009, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    30-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Fons is dood

    30 maart 2009

     
    Fons is dood
     
    De ouderen onder ons en wellicht ook de minder ouderen herinneren zich nog wel dat er vroeger op de Vlaamse televisie een programma uitgezonden werd dat heette: Hier spreekt men Nederlands. We kregen erin geregeld te zien: Joos Florquin, zijn hond (die hij af en toe iets met zware basstem liet zeggen), Annie Van Avermaet en Fons Fraeters. Joos Florquin, de auteur van een hele reeks boeken Ten huize van, uitgegeven door het Davidsfonds, is al een hele tijd geleden ter ziele gegaan. zijn hond waarschijnlijk ook (alhoewel de term 'ter ziele gaan' op hem wel minder toepasselijk zal zijn) en nu is ook Fons heengegaan.

    Het raakt mij omdat ik die ploeg vroeger, toen ik nog aan de universiteit studeerde, gekend heb: Joos Florquin hield zich onder andere met toneel bezig, en Annie en Fons hebben samen met mij in dezelfde klassen gezeten en we hebben veel cursussen samen gevolgd en natuurlijk het studentikoze leven gedeeld. Met Fons heb ik nog iets anders gemeen: wij hebben in Brasschaat samen gedurende een aantal maanden onze militaire dienstplicht moeten vervullen, zoals dat heet. Alhoewel ik met Fons niet eng bevriend was en hem gedurende een flink aantal jaren niet meer gezien heb, komt het mij toch voor dat men mij weer een stukje van mijn leven heeft afgepakt. Het verleden wordt groter, de herinnering ook.
     
    Fons, beste commillito van vroeger, daarboven waar je nu wel zult zijn, zullen ze wel goed Nederlands willen spreken, ook de Franstaligen en al de anderen. En als er ginder germanistenvergaderingen en cantussen zijn, houd voor mij dan een plaatsje vrij en zorg dat er genoeg bier en wijn is voor alle droge kelen.
     
    Ondertussen zing ik hier nog een liedekijn, zoals in het Egidiuslied. Maar de woorden verschillen wel. Met mijn zwaarste basstem probeer ik:
     
    "Im tiefen Keller sitz' ich hier 
    Bei einem Fass voll Reben 
    Bin guten Mutes und lasse mir 
    Vom Allerbesten geben...!!"



    30-03-2009, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    30-12-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.O kerstnacht, schoner dan de dagen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    O kerstnacht, schoner dan de dagen (Joost van den Vondel)


    Een zalig kerstfeest en een gelukkig nieuwjaar aan al mijn lezers.


    Het is weer Kerstmis geweest. De zoveelste in de rij der jaren. En hoe ouder ik word, hoe sneller ze op elkaar schijnen te volgen. Meer dan zeventig maal al heb ik Kerstmis mogen meemaken. Iedere kersttijd bracht zijn aparte sfeer en beleving. Ik vind het opmerkelijk dat er zo weinig Kerstmissen echt in mijn herinnering zijn blijven hangen. Hoe ouder men wordt, hoe meer men vergeet: de details vervagen en gaan op in een bredere context. Toch is er een Kerstmis die in mijn geheugen vastzit, en die ik waarschijnlijk nooit zal vergeten.
    Het was in het oorlogsjaar 1943. Vele landen voerden vurig oorlog tegen elkaar, schoten met peperdure moordende oorlogstuigen op elkaar los, en zaten verstrikt in hun gruwelijke waanzin. Het was winter en zeer koud. De meeste mensen hadden niet genoeg voedsel. Velen leden honger en konden zich niet verwarmen. Ik was toen zeven jaar en had al een jonger zusje en broertje. Te jong om de tragiek van het buitengebeuren te begrijpen. Ja, we moesten af en toe wel in de kelder gaan schuilen, en enkele keren hebben we daar ook op geïmproviseerde bedden geslapen. We hoorden het gebrom van vliegtuigen, het gieren van projectielen en het doffe inslaande geluid van bommen. Wij kinderen vonden dat eigenlijk een afwisseling, iets avontuurlijks. Maar de vrees en de schrik waar onze ouders van overliepen druppelden toch in ons neer en we wisten wel dat men buiten geen spelletjes speelde.


    Het was Kerstmis geworden. Het vooroorlogse kerststalletje werd op een tafeltje in een hoek geplaatst en de figuurtjes werden voorzichtig uit het verfrommelde krantenpapier gehaald. We stelden een dennenboompje op en versierden het met bollen en slingers die in een kartonnen doos bewaard werden. We hadden geen lampjes. Kaarsjes waren veel te duur of niet te krijgen. Gelukkig waren er nog een viertal overgebleven, eentje was zelfs al gedeeltelijk opgebrand. - Je kent ze misschien wel, die dunne gekleurde gedraaide kaarsjes van een tiental centimeter hoog en een pink dik.- Ze konden iets meer dan een half uur branden. Het Kindje Jezus werd slechts op kerstdag zelf mooi tussen Maria en Jozef en voor de os en de ezel geplaatst.


    Vroeger werd er nog veel meer gebeden dan nu. Vader bad elke avond het rozenhoedje voor. Elk tientje behandelde een geloofsmysterie en voor elk weesgegroetje werd een verhalend zinnetje gelezen. Het derde mysterie ging over de geboorte van Jezus. Dan werd het licht uitgeschakeld en werden de kaarsjes aangestoken. Gedurende de tijd dat dit mysterie gebeden werd verspreidden de kaarsvlammetjes hun onstandvastige klaarte over het kribbetje en over onze gezichtjes die er van kortbij naar keken. Daarna moesten de kaarsjes gedoofd en het licht terug aan. We moesten zuinig zijn en sparen voor een volgende keer. Doodjammer was dat. Hoe blij waren we dan als moeder voorstelde de kaarsjes nog eventjes te laten branden als we een kerstliedje zongen. Natuurlijk deden we dat en uit volle borst. Als dan het elektrisch licht de betovering van het kaarslicht in zijn klaarte oploste, werd het rozenhoedje verder gebeden terwijl wij dromend keken naar het Kindje, naar Maria en Jozef, de os en de ezel en het schaapje dat een gebroken poot had, de herdertjes en de drie Koningen die al op weg waren en de ster hadden gezien...


    Nu, twee generaties later, blijft het licht van die enkele kaarsjes nog altijd in mij branden.
    30-12-2008


    30th December 2008 gepost door André G. Vanstraelen  0 

    30-12-2008, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    11-11-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.11 november
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    11 november


    90 jaar geleden eindigde de "Groote Oorlog". Ik was toen nog niet geboren maar mijn ouders waren bij het uitbreken van die oorlog in 1914 even oud als ik bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in 1940. Zij spraken er af en toe nog eens over, vooral als ze vergeleken met de verschrikkingen van de tweede wereldbrand. En mijn grootouders vertelden soms nog het een en ander van wat ze in 14-18 meegemaakt hadden. Een ver familielid van mij, die de Eerste Wereldoorlog als soldaat had meegemaakt, kon aan ons, jeugdigen, het leven en de ontberingen van de soldaten aan het front in geuren en kleuren vertellen. En wij luisterden dan met grote oren en plukten hem als het ware de woorden uit de mond. Vooral wanneer hij vertelde wat en hoe hij die 11de november 1918 beleefd had. Ik zie de tranen dan nog telkens in zijn ogen komen. Hoe ouder ik word, hoe meer ik met hem kan meevoelen en de ontroering zich een beetje van mij meester maakt.  

    De waanzin van de oorlog herhaalde zich in 40-45. Ik herinner mij nog de dagen en nachten dat wij in de kelder moesten gaan schuilen; ik hoor nog het ratelende geluid van de vliegende bommen die boven ons in de lucht passeerden en ook hoe er waren die ineens zwegen om dan in een duik naar beneden te storten en lukraak vernieling en dood te zaaien; ik zie nog hoe op een stootkar voor onze woning de lijken van een vijftal mensen lagen en hoe mijn moeder mij plotseling mijn gezicht in haar rokken duwde om mij de aanblik van de dood te besparen, maar zij was wat te laat; ik zie nog hoe de Duitse tanks bij het einde van de oorlog vluchtend wegratelden en hoe ze mijn buurman de schrik van zijn leven bezorgd hadden toen die hen stond toe te juichen in de mening dat de Engelsen of Amerikanen aangekomen waren; ik zie de kilometerslange rijen soldaten nog over de weg trekken, massa's jonge mannen van wie er duizenden naar hun dood marcheerden... Ik zie nog hoe mensen van de "witte brigade" aan de ene kant van de weg de "zwarten" beschoten. En omgekeerd. Enz. enz.En dan was er de collectieve gekte en de onzinnige afrekening na de oorlog!


    Een van de dingen die mij getroffen hebben vorige week was het verhaal in een krant waarin verteld werd dat er met Kerstmis 1915 aan het front voor enkele uren een kleine wapenstilstand werd gehouden. De Duitse en de Franse soldaten lagen niet ver van mekaar. Velen kropen uit hun stellingen en gingen naar "de vijand" toe. Met een kerstboom. En sommigen rookten een sigaretje met mekaar. Simpele jongens die ook niet altijd begrepen waarom ze mekaar moesten doodschieten. En na een paar uurtjes was Kerstmis voor hen voorbij en ging de waanzin verder.


    Waanzin, waanzin, ook daarna en nu nog in heel wat delen van onze "wonderbare wereld"...


    Ik wens je de vrede toe binnen in jezelf en ook erbuiten.

    11-11-2008


    11-11-2008, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    10-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wivina
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Wivina


    CRESCAS, NEC DECRESCAS


    De heilige Wivina (1103-1170) wordt op een bijzondere wijze vereerd in Groot-Bijgaarden, een deelgemeente van Dilbeek, gelegen in Vlaanderen, niet ver van Brussel. In de Sint-Egidiuskerk van Groot-Bijgaarden bevindt zich een mooi beeld (sedert 2007 ook een kopie) van de Heilige Wivina, alsook haar reliekschrijn.


    Zoals dat met veel heiligen uit vroeger tijden het geval is, weet men niet zo heel veel over Wivina. De oudst bewaarde biografie van Wivina is van de hand van Jan Gielemans ( +1487), een augustijner monnik van het Rode Klooster te Oudergem. Hij verzwijgt "met opzet" haar familienaam en zegt ook niet waar en wanneer ze geboren is. Door het onderzoeken van verschillende geschiedkundige bronnen vermoedt men dat ze uit het Gentse afkomstig is. In een paar andere levensbeschrijvingen, verschenen te Antwerpen in 1603 en 1632, lezen we dat Wivina geboren is in 1103. Ze was de dochter van Hugo II d'Oisy-Inchi-Crèvecoeur en van Hildegarde de Baudour, uit Kamerijk.


    Op nog jeugdige leeftijd, na verschillende huwelijksaanzoeken geweigerd te hebben, vluchtte ze weg uit het ouderlijk huis. Haar vriendin Emwara begeleidde haar en ze vroegen gastvrijheid in de abdij van Affligem. Daar werden ze opgenomen door abt Fulgentius die hen "zowel geestelijk als materieel bijstond". (Zie: Boudewijn van Ninove in zijn kroniek van 1191 tot 1254). Ze namen het kloosterhabijt aan en werden toegelaten tot de professie in 1120.


    Enkele tijd later reisde Wivina naar Brussel, naar het hof van Godfried I met de Baard, hertog van Brabant en Neder-Lotharingen (+1139), met het verzoek "een geschikte plaats te bekomen om er enkel God te dienen" (Jan Gielemans). Hij schonk haar Bigarden, een uitgestrekt gebied ten westen van Brussel. Toen was dit nog een echte wildernis, en totaal verlaten, en het behoorde tot het leengoed van de heren van Bigardis. Ze zou er mettertijd ook andere meisjes moeten aanvaarden. Wivina en haar trouwe vriendin Emwara gingen daar als eremijten leven. De opvolger van Fulgentius, abt Franco, liet voor hen een gebedsplaats en cellen bouwen, omgeven door een gracht, om afzondering en bescherming te waarborgen.


    Na enkele tijd kwamen enkele edelvrouwen uit het Affligemse Parthenon om het heilig en boetvaardig leven van Wivina en Emwara te delen. Het Parthenon (Maagdenhuis) van Affligem was een gebouw dat in 1083 naast de abdij werd opgericht. Het was bestemd voor vrouwen wier mannen de gelofte hadden gedaan met heel hun gezin in het klooster te treden.


    Zo ontstond een geregelde communauteit. Wivina leidde haar volgens de regel van Sint-Benedictus. De benedictijner monniken van Affligem leidden en organiseerden, zowel geestelijk als materieel, de gemeenschap. In 1136 erkende bisschop Nicolas van Kamerijk het nieuwe klooster, dat weldra een twintigtal zusters telde.


    Hun bestaansmiddelen kwamen voort uit de uitzet van zusters uit de adel en uit schenkingen. Daarbij ontginden ze een tuin, akkers, visvijvers. De bossen rondom verschaften zowel bouw- als brandhout.


    Wivina stierf in geur van heiligheid op 17 december 1170 en werd al in 1177 heilig verklaard. Haar graf werd een druk bedevaartsoord. Haar naamfeest wordt in de kerk gevierd op 17 december.


    Tot op de dag van heden is de verering voor de heilige Wivina levendig gebleven. Jaarlijks op de eerste zondag van de maand mei gaat de Wivinaprocessie uit. Het reliekschrijn van Wivina wordt dan vanuit de Sint-Egidiuskerk meegedragen naar het kapelletje, gebouwd op de plaats van het eerste verblijf van Wivina aan de bron. Abdis Lucretia liet het in 1660 bouwen. In 1880 werd het gerestaureerd. Vanaf 1812 bestaat er in de parochiekerk van Groot-Bijgaarden ook een broederschap van de Heilige Wivina. Ze telt verschillende duizenden leden.
    Wivina's spreuk spoort ons aan steeds positief te leven: Crescas, nec decrescas. Groei, geef nooit op.

    10-09-2008, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    10-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Verjaardagswens
    10-08-2008
     
    Verjaardagswens

    Vandaag verjaart weer een van mijn beste vrienden.
     
    Ik wens hem een jaar:
    - vol heldere tintelende lichtheid en omhoogstuwende vreugde als bubbels in een glas champagne,
    - met de gouden humor en de "ondeugendheid" van Duvel,
    - met het mysterieuze en de gezellige bescherming van een diepbruine schuimige Westmalle,
    - met de heilige vervoering van een Maredsous,
    - met de hemelse voldoening van een Leffe,
    - met de diepe gloed van liefde en vriendschap verscholen in de rode donkerte van wijn,
    - met de pittige kriebelende warmte van een borrel oude klare...
    En laten we dan feestend zwaaien en wuiven met Palm!
     
    Gezondheid ! Halleluja!
      

    10-08-2008, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    08-07-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gedachten van Paulo Coelho
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    8 juli 2008

    Gedachten van Paulo Coelho 



    Onlangs las ik De pelgrimstocht naar Santiago. Het is een roman van de Braziliaanse schrijver Paulo Coelho. Af en toe staan er passages in die de moeite waard zijn om even bij stil te staan en erover na te denken. Ik heb er voor jou enkele uit gebloemleesd. 

    Over de liefde 

    ------------------- 

    In het Grieks zijn er drie woorden om liefde aan te duiden: eros, philos en agape. 

    ... Eros is de flits, de vonk, de aantrekkingskracht tussen twee mensen. 

    ... Philos is de liefde in vorm van vriendschap. 

    ... Agape is de totale liefde, de liefde die degene die haar ervaart verteert. Wie agape kent en ervaart, ziet dat niets op aarde belang heeft behalve liefhebben. Het is de liefde die Jezus voor de mensheid voelde, een liefde zo groot dat ze de sterren schudde en de loop van de geschiedenis veranderde. In zijn eentje speelde Hij klaar wat koningen, legers en wereldmachten nooit gelukt is. 

    ... Agape in haar andere vorm: de geestdrift. Geestdrift is agape gericht op een bepaald idee, een specifiek iets. Het is een gevoel dat iedereen kent. Als je met hart en ziel liefhebt en ergens in gelooft, voel je je niet alleen sterk, zo sterk dat je de hele wereld aankunt, maar ook rustig en kalm, omdat je weet dat niets je geloof aan het wankelen kan brengen. Die vreemde kracht zorgt ervoor dat je altijd op het juiste moment de juiste beslissing neemt, en als je je doel bereikt sta je verbaasd over alles wat je kunt.
    (p. 95-105) 


    Over het dromen 
    ------------------------

    Je mag nooit ophouden met dromen. De droom is het voedsel van de ziel, zoals eten het voedsel van het lichaam is. Vaak spatten je dromen uiteen en draaien je wensen op niets uit, maar toch moet je doorgaan met dromen, anders sterft je ziel en dringt agape er niet in door. 

    ... De enige manier om onze dromen te redden, is aardig zijn voor onszelf. Iedere poging tot zelfkwelling, hoe subtiel ook, moet onmiddellijk de kop worden ingedrukt. 
    (p. 55-59) 


    Over de dood 
    -------------------

    De mens is het enige wezen in de natuur dat zich ervan bewust is dat het zal sterven. Enkel en alleen om die reden heb ik diep ontzag voor de mens, en ik geloof dat zijn toekomst veel beter zal worden dan zijn huidige bestaan. Ook al weet hij dat zijn dagen geteld zijn en dat alles eindigt wanneer hij het het minst verwacht, toch maakt hij van het leven een strijd alsof hij het eeuwige leven bezit. Wat de mensen ijdelheid noemen – werken nalaten, kinderen krijgen, met andere woorden, zorgen dat je naam niet vergeten wordt – beschouw ik als de hoogste uitdrukking van menselijke waardigheid. Toch probeert de mens, zwak als hij is, die grote zekerheid van de dood altijd te verdoezelen. Hij ziet niet dat het altijd de dood is die hem motiveert om de beste dingen van zijn leven te doen. 

    ... De dood is onze grote levensgezel want hij is het die werkelijk zin geeft aan ons leven. 
    (p. 119-120)

    08-07-2008, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    19-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Anders
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Anders 

    19 mei 2008


    Beste lezer/es,


    Tegenwoordig spreekt men veel over Mei 1968. In de kranten heb ik er verscheidene artikels over gelezen, en radio en TV zijn niet ten achtergebleven. Velen onder ons hebben die gebeurtenissen meegemaakt. Zelf ben ik niet van de generatie ‘68 maar van het decennium ervoor. Toen zat ik op de universiteitsbanken en onze wereld was nog een heel andere. 


    Hebt u ook af en toe niet gedacht dat de meeste reportages die we voorgeschoteld kregen en krijgen, gemaakt zijn door mensen die in 1968 nog luiers droegen of zelfs niet geboren waren?... 


    Toch sympathiseerden wij wel op een of andere manier met de jongeren. Een aanduiding daarvoor vind ik een gedicht dat ik onlangs teruggevonden heb en dat ik in januari 1968 geschreven heb. Het leert ons toch ook relativeren.



    ANDERS 


    Omdat wij anders zijn dan onze tijdgenoten

    Die ouder zijn van geest en vaak ook ouder zijn

    Van jaren, tracht men ons lafhartig te verstoten

    Met spot en onbegrip, en lacht om onze pijn.


    Omdat wij aan ye-ye ons hart hebben gegeven

    Liever dan aan de wals en tango van weleer,

    Hebben degenen die met ons niet kunnen leven,

    Hun onmacht weggestopt met geld, en spelen heer.


    En daar wij van geen zoete liedjes willen weten

    Maar ritme zoeken dat het davert door ons lijf,

    Hebben de stijve stommelingen ons haast opgevreten

    Met woorden vol van haat, en huilend in gekijf.


    Omdat mijn zuster zich eens anders wilde kleden

    Dan oude grootmoe deed in haar vervlogen tijd,

    Heeft men haar afgekeurd ; ze heeft erdoor geleden

    Doch draagt haar bloemenpak, de anderen ten spijt.


    Wij staan hier altijd maar verwoed te protesteren

    En denken dat wij nu de grote helden zijn,

    Die al wat rot is uit de wereld kunnen weren...

    Maar wat... wanneer onz’ kinderen willen anders zijn ?



    28 januari 1968

    19-05-2008, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    28-08-2005
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Reisverhaal : EXTREMADURA
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Reisverhaal (2005) : EXTREMADURA

    Ik was die zomer niet op reis geweest. De vakantiemaanden waren opgeslokt door werken in huis: schilderen, behangen en dat soort dingen. En toen september zijn regen en nukkige winden over ons stortte had ik een onbepaald gevoel van onvoldaanheid. Ik liep er lusteloos bij, keek ongeïnteresseerd naar het nieuwe behang, naar de satijnglanzend geschilderde deuren en ramen.

    Dat ontging mijn vriend Tom niet, een avond toen hij bij mij thuis kwam dineren. Al een aantal jaren kwamen wij maandelijks om beurt bij mekaar aan huis en dan bereidde “de gastheer” een etentje; we dronken een paar passende wijntjes daarbij en we rondden ons avondje af al babbelend en keuvelend over vanalles en nog wat. Wij waren beiden vrijgezellen en liefhebbers van populaire klassieke muziek. Rond elf uur stond “de bezoeker” recht en nam afscheid.

    Het was dus op een van die etentjes dat Tom opmerkte dat ik er niet zoals gewoonlijk bij was.

    - Wat scheelt er? vroeg hij toen we van het dessert snoepten.

    - 't Gaat wat minder goed, zei ik. Misschien omdat ik dit jaar nog niet met vakantie ben geweest.

    Tom zweeg een ogenblik, keek me aan en knikte.

    -Wel, zei hij. Laten we er eens samen op uittrekken. Wat dacht je van een trip naar Extremadura?

    - Naar Extre... wat?

    - Extremadura. Spanje. Tegen de grens van Portugal. Toeristisch wel niet zo bekend. Maar, ging Tom verder, terwijl hij mijn sceptische blik trachtte te negeren, dààr vind je een Spanje, anders dan dat wat men de toeristen gewoonlijk doet verteren.

    Tom bleef mij aanstaren en probeerde uit mijn reactieloosheid te raden wat ik van zijn voorstel dacht.

    Nu, ik moet zeggen dat het me toen niet aansprak. Tom had evengoed kunnen zeggen dat hij zou willen gaan jagen op wilde olifanten ergens in Afrika, of, voor mijn part, op de Noordpool... het kon mij toen allemaal weinig schelen. Maar omdat Tom mijn vriend was, zei ik dat ik het een goed idee vond en dat het een interessant voorstel was.

    - Fijn, zei Tom, wanneer kan jij je vrijmaken? Hijzelf kon de volgende week al vertrekken. Voor mij ging dat ook.

    - Dat is dan in orde, morgen bestel ik de vliegtuigtickets, we vliegen tot Valladolid, daar huren we een auto en dan rijden we zuidwaarts naar en door Extremadura, we zuigen daar de Spaanse lucht in en laten alle beslommeringen uit ons verdampen! En in Madrid stappen we daarna op het vliegtuig huiswaarts.

    Toen Tom weg was keek ik moedeloos naar de borden, kopjes, glazen, kookpotten die op de afwas stonden te wachten. Och, dat was voor morgen. Ik trok mijn schoenen uit, schoof mijn voeten in mijn pantoffels en slofte de trap op. Ik gooide mijn kleren op een stoel en kroop tussen de lakens. Maar slapen lukte niet zo gauw. Meegaan naar Extre... wat was het weer? Extremadura. Was het wel goed dat ik zo direct had ingestemd? Och, Tom zou wel beter weten. Hij was immers een hispanist, iemand die Spanje en Spaans kende. We zouden wel zien.

    Zes dagen later stappen wij in Valladolid uit het vliegtuig, huren een auto, laten de vroegere hofstad met het geboortehuis van Filips II voor wat ze is en rijden in de vrolijke namiddagzon richting Salamanca, zowat 120 km zuidwaarts. We geraken goed vooruit en na een tweetal uren zien we het silhouet met de kathedralen van Salamanca voor ons in de verte tegen de lucht geschilderd. Salamanca, waar de theoloog Fray Luis de León door de Inquisitie in de gevangenis werd gestopt. Na enkele jaren werd hij vrijgelaten en hij hernam zijn cursus aan de universiteit met de bekende woorden: “Cómo decíamos ayer...”, “zoals we gisteren zegden”... alsof er in de tussentijd niets gebeurd was en waardoor hij onrechtstreeks liet blijken dat hij bij zijn mening gebleven was! Salamanca houdt zijn gedachtenis in ere, want zijn standbeeld staat op het plein voor de universiteit, de Patio de las Escuelas. Hij kijkt geamuseerd naar de toeristen die met hun ogen de platereske gevel van het universiteitsgebouw aftasten en de “rana”, de kikker, zoeken? Vind je hem, dan zal je succesrijke studies doen. O ja, daar zit hij, rechts bovenaan, op een van die stenen doodshoofden...

    Op het Plaza Mayor, een van de mooiste openluchtsalons die Spanje rijk is, volgen we vanop een terrasje hoe de Spanjaarden in de oktoberzon de ronde van het plein doen, al pratend en gesticulerend. Slechts enkele toeristen blijven af en toe staan om te kijken naar een van de tientallen stenen medaillons die tussen de bogen rondom het plein aangebracht zijn, en van waaruit Spaanse beroemdheden in half reliëf de drukke beweging onder zich negeren.

    Wij overnachten in een hotelletje buiten de stad en rijden ´s anderendaags in de voormiddag verder zuidwaarts naar het echte Extremadura, wat betekent het Land achter de Douro.

    Twee uur later eten we tapas in Plasencia en we blussen onze dorst met koele “rosado”. Dan zakken we verder zuidwaarts. Bestemming Cáceres.

    We komen in de late namiddag aan. 90.000 inwoners telt de stad. In 1986 riep de UNESCO het oude stadsgedeelte uit tot Erfgoed van de Mensheid. Deze “casco antigua” bezoeken is een must. Maar dat is voor morgen.

    We parkeren onze wagen op het Plaza Mayor, niet ver van het gemeentehuis. Haast elke gemeente in Spanje heeft een Plaza Mayor. En als die er niet is, dan is er wel ergens een Plaza de España. Aan een zijde van het plein rijen zich restaurants, bars en souvenirwinkeltjes aaneen onder schaduwgevende bogen. We drinken op een van de terrasjes een fruitige ijsgekoelde sangría en slenteren door de smalle winkelstraten. De warmte en het stof van de dag hangen zwaar tussen de huizen, de deuren van de winkels staan wijd open en de bewoners zijn druk bezig. De namiddagsiësta is voorbij. ´s Avonds eten ze hier nogal laat, zo rond tien uur... Zo lang houden wij dat niet uit. We laten de sfeer van de zwoele herfstavond op ons inweken. Opeens schieten vanuit de drukte van de menselijke beweging enkele stemmen in de lucht! Voor een groentenwinkel zijn we getuigen van een ratelende woordenwisseling tussen twee in het zwart geklede vrouwen van onbestemde leeftijd. De discussie gaat over de tomaten en vooral over de prijs. Het duet van stemmen amuseert de voorbijgangers. Dan ineens is de vertoning voorbij, het wordt stil, er wordt betaald en met een groet gaat ieder zijn gang. Adios! Hasta la vista!

    - Al die drukte voor twee eurocent, schuddelbolt Tom.

    Glimlachend slenteren we verder. Ik begin het leven al terug van een zonniger zijde te bekijken. Deze streek heeft zijn aantrekkelijke kant.

    Ons hotel ligt een paar kilometer verder strategisch langs de brede Avenida Virgén de Guadalupe. Het is een groot gebouw, internationaal van uitzicht, met wel tweehonderd kamers. Een hoge brede marmeren inkomhal, airconditioning en aan de receptie een knappe, vriendelijke jonge dame. Ze heeft donkere ogen, gitzwart haar, verleidelijke lippen en een welgevormd slank figuur... Mijn bloed begint sneller te stromen en ik merk nauwelijks dat ze mij de magneetkaart van mijn kamer overhandigt. De helft van een ogenblik zie ik een ondeugende tinteling in haar blik en er valt warm geluk over mijn schouders. Doch Tom wacht al aan een van de brede liften en in de spiegels binnenin zie ik hoe mijn Spaanse vlam enkele luidruchtige Engelse toeristen met haar verleidelijke glimlach kalmeert. Ik haat die Engelsen.

    We hebben beiden een ruime kamer. Ze liggen naasteen en zijn elkaars spiegelbeeld, ingericht op dezelfde wijze met dezelfde reproducties aan de muur, zoals waarschijnlijk in de meer dan honderd andere kamers. De sfeer is niet echt Spaans, maar het bed is uitstekend en de badkamer is een kraaknet blinkend juweeltje. Heerlijk die douche!

    Daarna naar de eetzaal. Mooi. Stijlvol. We drinken een fles Spaanse wijn bij ons diner. De prijs is aan de hoge kant, doch een extraatje af en toe vermooit het leven.

    Na het eten gaan we nog even een luchtje scheppen in de omgeving. Aan de receptie zoeken mijn ogen naar de knappe receptioniste. Pech. Er zit een doodgewone kerel van middelbare leeftijd achter de balie. Hij kijkt even op als we hem passeren, en steekt zijn neus terug in zijn krant. Ik werp hem een vijandelijke blik toe.

    Eenmaal terug en in bed val ik haast ogenblikkelijk in slaap. Droomloos schuift de nacht voorbij en `s anderendaags prikt de wekker mij biepend in de dag. De zon wriemelt zich al nieuwsgierig door de gordijnen. Het zal een warme dag worden. Ik draai mij nog even om, rek mij en grijp naar de afstandsbediening van de TV die tegenover mij aan de muur hangt. Ik zap van de ene post naar de andere. Waarom geeft men `s morgens toch altijd die stomme tekenfilmpjes met die scherpe stemmetjes erop? Elders een paar praatprogramma´s. Ik ken wel al een aardig mondje Spaans, doch tegen dat snelle Spaanse woordengeweld ben ik niet echt opgewassen. Een frisse douche is aantrekkelijker. Een kwartier later is alle loomheid met het water weggespoeld en ik spring in mijn kleren. Mijn reiskoffer is vlug klaar. Ik kijk door het raam nog even naar het drukke verkeer op de avenida. Neen, ik stap niet in de lift, ik neem de trap naar beneden.

    In de eetzaal is Tom al bezig met het ontbijt. Hij ziet er stralend uit.

    Het bezoek aan het oude stadsgedeelte van Cáceres is een buitengewone ervaring. Een hele ommuurde oude stad, goed bewaard, verzorgd en onderhouden, zonder verkeer, ingetogen en binnenshuis bedrijvig. We laten ons gidsen door ene Carlos, samen met een tiental andere toeristen: een drietal Engelse weduwen met grote voeten en platte schoenen, enkele oudere Duitse koppels, een Japans echtpaar op huwelijksreis en twee jongere dames die blijkbaar samen reizen en die vlot Spaans spreken. De ene is blond en heeft blauwe ogen, de andere is meer een zuiders type met een ovaal gezicht, gitzwart haar, donkere ogen. Ik denk even terug aan de receptioniste van het hotel. De gids heeft een kaalgeschoren hoofd en doet alsof hij alles weet over de vroegere twisten tussen de plaatselijke heren, over hun kuiperijen en politieke intriges. Maar hij brengt het wel op een vlotte sympathieke manier. Onder zijn leiding wandelen we in een andere tijd, ware het niet dat hier en daar op een uithangbord de naam van een moderne bank of een gemeentelijke dienst te lezen valt. En het onvermijdelijke souvenirwinkeltje ontbreekt natuurlijk niet. Aan de Casa de los Dolfines struikelt een van de jonge Spaansen over een drempel. Ze valt tegen mij aan. Ik heb nog juist de goede reflex ze onder de arm te grijpen.

    - Muchas gracias, señor. Dank u wel, ik had me lelijk pijn kunnen doen.

    - De nada, señorita, ´t is toch vanzelfsprekend dat ik u...

    Mooie donkere ogen, heeft die zwarte. En die glimlach die is... Ik vergeet even naar de gids te luisteren.

    `s Middags duiken we een bar binnen, bestellen een tortilla met een karaf wijn en ondergaan de lawaaierige televisie die in een hoek van de bar voor zichzelf staat te spelen. Niemand kijkt ernaar, maar het toestel is een onmisbaar meubel. De twee jonge dames van daarstraks komen binnengelachen. Er is een moment van herkenning. Het tafeltje naast ons is nog vrij en we nodigen hen uit bij ons plaats te nemen.

    - En wat vond u van de rondleiding? vraagt Tom. Tom spreekt vloeiend Spaans en het duurt niet lang of de dames weten dat wij in Vlaanderen, het landje aan de Noordzee, thuishoren. Zij komen uit Madrid, zeggen ze. Zoals wij zijn ze van zins, nog enkele steden in de streek te bezoeken. We praten nog een tijdje en als we de bar verlaten noemen we mekaar met de voornaam: Maria, Carmen, Tom en Dre. Nog een goede reis!

    Ongeveer 70 km verder zuidwaarts ligt Mérida, het vroegere Augusta Merita, gesticht door keizer Augustus in 25 voor Christus. Mérida groeide uit tot de culturele en economische hoofdstad van Lusitanië, een van de grote Romeinse provincies. Het werd bij manier van spreken het Spaanse Rome. Wij komen er aan in de vroege namiddag. Er is weinig volk op straat. Het is het uur van de siësta.

    Ons hotel ligt buiten het centrum maar vlak bij een winkelcentrum. De dame aan de receptie heeft een scherpe gebogen neus en een ietwat hese stem. Ze is commercieel functioneel gedienstig en geeft ons de kamersleutels. De wagen kunnen we laten staan op de ruime parkeerplaats van het hotel.

    Nog geen half uur later wandelen we over de bijna 800 meter lange Romeinse Brug, de Puente Romano, naar het centrum. De brug is verkeersvrij en plant haar eeuwenoude bogen over de Guadianarivier. Mérida heeft slechts 60.000 inwoners, maar is een van de belangrijke steden in Extremadura. Wij passeren de Residencia de la Junta de Extremadura en slenteren door de Calle Santa Eulalia. De heilige Eulalia is de patrones van Mérida. In 304 werd ze op 13-jarige leeftijd gemarteld onder de vervolging door keizer Diocletianus. Plots staan we voor de Basílica de Santa Eulalia. Het is een heel oud gebouw, van oorsprong visigotisch en achteraf herbouwd in romaanse en gotische stijl. We duwen een kerkdeurtje open. Binnen vult een religieuze stilte de wijdingsvolle tempel. Eerbiedig bewonderen wij het altaar, het kerkmeubilair, de ingetogen heiligen. Slechts enkele vrome kaarsenvlammetjes maken een aarzelende beweging. Hier kan men tot rust komen, of men gelovig is of niet. Weldoende is dat. Wij genieten van de stille rust. Opeens zwaait in de muur van een zijbeuk een deur open en een overvloed van licht en vrouwenstemmen buitelt hals over kop de kerk in! Al het hemelse wijkt voor dit aardse indringen. De plaatselijke parochiale vrouwenbeweging is daar in een zijzaaltje druk aan het koffiekletsen! En alsof dat niet genoeg is, bonkt ineens een van de kerkdeuren open en een bende jongens en meisjes van een jaar of tien stormt de kerk binnen. Gestommel en gerommel, geduw en geroep. Tot een geestelijke, die vanuit het niets ineens opgedoken is, zijn stem en zijn armen verheft, en alles wordt stil. Dan begint het aanleren en repeteren van liturgische gezangen. De baritonstem van de priester zingt de lof van de Heer voor en de zangertjes schreeuwen uit volle borst hun instemming daarmee uit. De gewijde stilte is kapot, weg. De heiligen tegen de muren ondergaan dit alles onverschillig. Wij verlaten het gebouw.

    Mérida is rijk aan monumenten uit de Oudheid. Morgen bezoeken wij het Romeinse Theater, een van de best bewaarde in de hele Romeinse wereld. Wij slenteren door de straten, en bezoeken het Circo Romano. Tot 60.000 toeschouwers konden daar in de Oudheid de paardenrennen en andere sportevenementen volgen! Dan duiken we een bar binnen. Onze ogen moeten even wennen aan het donker. We bestellen een wijntje, en als de sexy dienster de glazen voor ons op het tafeltje schuift, bestellen we nog tapas erbij. Gracieus worden de snuisterijen voor ons neergezet.

    Het avondmaal in het hotel wordt slechts vanaf 20 uur opgediend. Ik heb nog twee uur tijd over en ga even rondwandelen in het winkelcentrum naast het hotel. Er is zelfs een “Carrefour”, zoals bij ons. Ik loop erin rond en blijf hangen in de afdeling literatuur. Ik koop er een lijvige thriller, “El último Catón”, van de successchrijfster van het ogenblik, Matilde Asensi. Twee weken lectuur voor wanneer ik terug thuis ben.

    Het diner is goed, doch de keuken in Extremadura is niet te vergelijken met wat wij, Bourgondische genieters, verwachten. In de bar laten we ons door een stijve kelner een paar biertjes serveren. We laten de avond niet verder groeien en gaan naar onze kamers.

    De nacht is droog en warm; jammer dat het lawaai van het verkeer me mijn vensterdeur op het balkon doet sluiten. Toch slaap ik lekker, tot de receptie mij telefonisch wekt.

    Ik braak een verwensing naar dat hatelijk rinkelende ding, slaapwandel tot aan het raam en vloek binnensmonds: het is aan het regenen! Ik heb zin om mij weer onder de lakens te verschuilen, maar ik mag Tom niet laten wachten. Een ochtendlijke douche kan wonderen doen en warempel, onder de stortbui begin ik te zingen! Toreador, la la lala lalaa... Water werkt ook therapeutisch.

    Na het ontbijt stappen we op een stadsbus en een kwartier later staan we voor het Romeins Theater. Het heeft opgehouden te regenen maar waterplassen weerspiegelen lucht, zuilen en kapitelen. Stil bewonderend zitten we op de trappen van het halfrond en in verbeelding zie ik reeds lang in het schimmenrijk verblijvende acteurs bewegen. Dit theater werd in 15 voor Christus opgericht en getuigt van de vroegere praal en het belang van Mérida. Doorheen de eeuwen werd het gebouw voor verschillende doeleinden gebruikt, maar na een grondige reconstructie is het nu de plaats waar de “Festivales de Teatro Clásico” plaatsvinden.

    Wij wandelen dan naar het Romeins Amfitheater dat naast het theater ligt. Het is een grote ellipsvormige kom, maar de tand des tijds heeft hier lelijk aan geknaagd. Toch blijft de constructie indrukwekkend. Gebouwd in het jaar 8 voor Christus bood het plaats aan 15.000 toeschouwers.

    Wij klimmen op de trappen, doen de ronde van het geheel. Mijn aandacht wordt getrokken op een eigenaardige stenen bank met een rij uithollingen en gaten vooraan en bovenaan. Tom zegt me dat het de vroegere openbare toiletten waren! Men kon er met zijn zessen gezellig naast elkaar zitten... Door een ingenieus systeem werd het water van de helling eronderdoor geleid en zo werd wat niet meer gewenst werd weggespoeld. Knappe kerels, die Spaanse Romeinen, of moet ik zeggen die Romeinse Spanjaarden?

    Het begint weer stilletjes te regenen. Wij lopen langs dikke muren en onder bogen tot aan de uitgang.

    Aan de overkant van de straat staat het Museo de Arte Romano. Het is het werk van architect Rafael Moneo. Het gebouw is nog tamelijk recent, want het werd slechts in 1986 ingewijd. Het museum, in zacht oranje-bruine baksteen, is al een kunstwerk op zichzelf; vooral de binnenkant maakt op mij een verrassend goede indruk. Wij wandelen de rest van de voormiddag door de galerijen en verzadigen ons aan al wat er is uitgestald, vakkundig en mooi: beeldhouwwerken, prachtige mozaìeken, altaren, grafstenen, huishoudelijke voorwerpen, sieraden, munten, zilverwerk, vazen, potten enz. Het is een schatkamer voor archeologen en geschiedkundigen.

    Wij hebben zin gekregen in een hapje en stappen de bar naast het museum binnen. Het hoge plafond en de muren zijn donkerrood geschilderd met, bij wijze van afwisseling, hier en daar een grijs profiel van een of andere oude Romein. Naast de gelukte harmonie van het museum is dit goedkope kitsch. Doch het wijntje en de tapas smaken.

    Wij praten nog wat door en wachten tot het heeft opgehouden met regenen. De lucht trekt open en de zon begint ergens in het zuiden zwakjes te glimlachen.

    De namiddag brengen we verder in de stad door. We bekijken nog enkele Romeinse overblijfselen en wandelen rond het solide versterkt Moors kasteel. Het dateert van rond 835, is gebouwd in een nagenoeg perfect vierkant, is 135 meter breed en heeft 25 torens!

    De avond brengen we door in de eetzaal en de bar van het hotel. Morgen rijden we verder.

    Nog geen 100 km verder naar het noordoosten toe ligt Trujillo: “un grito de la tierra hasta el cielo”, een kreet van de aarde naar de hemel toe! Het is dezelfde hemel als die van de Apocalyps, wordt wel eens beweerd. Het is een stad van steen, gebouwd op een granieten rots.

    Onder de Romeinse overheersing kreeg dit vroegere Turgalium strategische betekenis daar het lag op het traject Mérida-Toledo. Eeuwen later werd het een Moorse versterkte plaats vooraleer het door de christenen werd veroverd. Doch zijn echte betekenis kreeg Trujillo in de 16de eeuw. In die tijd stonden daar verschillende beroemde conquistadores op onder wie de bekendste: Francisco Pizarro, de veroveraar van Peru. Krijgslustig zit hij op de Plaza Mayor op zijn bronzen paard, het zwaard uit de schede getrokken. Maar waar hangt de schede? Kleine vergetelheid van de beeldhouwer?

    Het Plaza Mayor is in al zijn ongelijkheid en verscheidenheid tot een harmonisch geheel uitgegroeid. Enkele gevels zijn het bekijken meer dan waard. Wij lopen over ongelijke stenen door de stoffige oude en smalle straten, bewonderen de vele gebeeldhouwde hoekbalkons, bekijken enkele kerken ook vanbinnen, bezoeken het geboortehuis van Pizarro en klimmen dan de heuvel op naar het fort van Trujillo. Prachtig is het uitzicht over de hele streek als je boven op de muren onder de wolken staat uit te waaien.

    We nemen onze intrek in de Parador. Het is een historisch gebouw, door de staat tot een hotel omgebouwd, luxueus en verzorgd. Goedkoop is het wel niet, maar het is onze laatste vakantiedag hier in Spanje, toch voor Tom die jammer genoeg niet langer vrijaf kon krijgen. Ikzelf heb nog een paar dagen in Madrid gereserveerd.

    's Anderendaags rijden we langs de autoweg richting Madrid en dan verder tot de luchthaven Barajas, waar Tom nu en ik overmorgen het vliegtuig zal nemen. De rit duurt een goede drie uur. We leveren onze huurwagen in en nemen van elkaar afscheid. De pendelbus brengt mij tot aan het stadscentrum en ik neem mijn intrek in een hotel, niet ver van de Puerta del Sol, het centrum van Madrid, en voor echte Spanjaarden ook het centrum van de wereld. Ik voel me goed; ik kan zelfs van de stadsdrukte genieten. Ik ga hier in Madrid niet veel uitrichten, maar ik weet dat ik overmorgen met een koffer boeken en onnodige hebbedingen naar huis zal vliegen. Ik ga het Prado bezoeken en het Museo Reina Sofia, ook het koninklijk paleis, ga Don Quichote en Sancho Panza eer betuigen, ga in de Fnac boeken en cd's kopen, zal gaan eten in een Museo del Jamón, waar de hespen met honderden tegen de muren te drogen hangen. En wellicht nog veel andere dingen.

    Twee dagen vliegen zo voorbij zonder dat je het merkt. Ik stap in het vliegtuig. Ik heb een plaatsje naast een raampje en maak het voornemen gedurende de reis een rustig dutje te doen. De plaats naast mij is vrij zodat ik minder gestoord zal worden. Goed zo. Ik laat mij een beetje uitzakken en sluit de ogen. Het vliegtuig zal binnenkort opstijgen; de laatste passagiers komen binnen en de deuren worden gesloten. Ik hoor de motoren ronken en kijk door het raampje naar de startbaan en de vlieghavengebouwen. Naast mij komt er een persoon plaatsnemen. Kleine pech. Toch niet, een dame. Ik kijk op en krijg een schok.

    - Carmen, roep ik, harder dan nodig is. ¡Qué coincidencia! Wat een toeval!

    Twee vrolijke donkere ogen kijken naar mij en een lachende mond beaamt: De verdad, qué coincidencia.

    Het bloed stijgt naar mijn hoofd, ik word warm van in mijn benen tot in mijn nek. Ik ben ineens klaar wakker. Ik span mij in om mijn beste Spaans te spreken, maar ik struikel vaak over mijn woorden. Mijn lieve gezellin zit stilletjes te glimlachen. Na enkele tijd zegt ze mij guitig in onvervalst Antwerps dat ze het wel zeer waardeert dat ik Spaans spreek, maar dat ze geen bezwaar heeft tegen Nederlands. Mijn mond blijft openhangen en ik kan ineens niets meer zeggen.

    Carmen is een echte Vlaamse, maar haar grootouders en haar moeder zijn afkomstig uit Spanje. Vandaar dat ze vlot Spaans spreekt. En ze was met vakantie bij een vriendin uit Madrid.

    De vliegtuigreis duurt veel te kort. In Zaventem hoop ik dat onze bagage lang op zich zal laten wachten. In Brussel-Centraal nemen wij afscheid van elkaar.

    Het is nu tien maanden later. Straks komt Tom bij mij voor ons maandelijks etentje. In de keuken is Carmen druk in de weer. Ik ruik de heerlijke geuren van Spaanse gerechten!

    28-08-2005, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    01-08-2005
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Impressies uit de wereld
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    IMPRESSIES UIT DE WERELD

    Mijn wereld is klein. Neen, toch niet zo klein als je misschien denkt.

    Ik interesseer me voor alles wat er overal gebeurt. Maar reizen doe ik
    in een beperkt gebied, en dat ligt ruwweg genomen tussen de Vlaamse
    Kust, het Rijnland, Tirol en de Elzas.

    Toch waren er ook wel enkele uitschieters.

    Ooit voelde ik boven mij de
    Eiffeltoren in Parijs, ik keek op naar de slagen van Big Ben in Londen, bewonderde de Acropolis in het licht van Athene, liet mij al biddend overweldigen in de Sint-Pieters te Rome, dronk de koppige Heuriger in Wenen, was op mijn hoede voor maffiosi in Palermo, vroeg me af in Madrid welke visioenen de edele Don Quichote nu weer had, en kwam even
    tot inkeer in het Anne Frankhuis in Amsterdam.

    Niet zo slecht, zal je denken. Natuurlijk heb je gelijk. Doch verder
    dan dit stuk Europa was ik lijfelijk nooit aanwezig.

    Ik heb de kaap van zeventig al een tijdje achter de rug. Met de jaren
    relativeer je meer en meer : wij hier verschillen echt niet zoveel van onze Australische broer of Afrikaanse zus, van onze Amerikaanse oom of
    Chinese tante.

    Zalig is het telkens als ik na een reis mijn vertrouwde omgeving
    induik: ik ruik de geur van de boeken in mijn werkkamer, ik zie hoe het onkruid in mijn tuin tijdens mijn afwezigheid zich ondeugend heeft gedragen, voel hoe mijn zetel mij omarmt, verwonder er mij over dat het televisiescherm zoveel groter is dan die in de hotels waarin ik verbleef, voel hoe de lakens in mijn eigen bed mij liefkozend
    omvatten...

    Impressies. Ja, het zijn ook reisimpressies, want ze zijn een gevolg
    van een reis.

    Leven is ontwikkeling. Mijn reisimpressies leven ook: ze veranderen
    steevast. En dat begint al op het moment dat ik thuiskom. De gedane reis herkauw ik gedurende de volgende dagen en weken: het mooie wordt mooier, het minder aangename vervaagt in vergetelheid. Onbewust ben ik al bezig met een volgende reis: ergens tussen Oostende, Keulen, Sankt Johann en Straatsburg.
    Misschien doe ik toch nog eens een grotere reis. Wie weet?

    Ik hou van dit stukje Europa, van dat Germaanse moederland dat zoveel
    vreemd zaad tot eigen cultuur heeft verwerkt.

    In Keulen kijk ik naar de onrustige Rijn en verbeeld mij hoe rond 1300,
    twintig generaties eerder, mijn rechtstreekse voorvader Godard daar eveneens naar de geheimen van dit water raadde. In Tirol spreken de boeren met zinnen waarvan de melodie mij even zangerig klinkt als die van het dialect dat ik in mijn jeugd heb leren spreken. De Elzas wentelt zich in wijn en tooit zijn stoere vakhuizen frivool met Franse bloemen. En in Wenduine wiegt onder de winden eeuwig de zee op en neer
    over het lijdzame Noordzeestrand.

    En overal daarboven lucht en wolken, steeds variërend, steeds anders en
    altijd opnieuw gelijk.

    Lang geleden, toen ik nog maar 24 was, zag ik voor het eerst de zee...
    Reizen was toen niet zo vanzelfsprekend. Toch niet bij ons thuis. Tussen Oostende en Middelkerke reed de tram langs de boord van de ronde
    oceaan. En ja, in de verte waren er twee echte zeeschepen!

    Onvergetelijk.

    Aan de halte in Middelkerke stond mijn verloofde op mij te wachten. Zij
    kon mijn reisimpressie niet verdringen. Door haar werd ze nog mooier.

    01-08-2005, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    01-07-2005
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.ELEKTRONISCH CAPRICE
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    ELEKTRONISCH CAPRICE

    Lang geleden, in 1966, “experimenteerde” ik af en toe met woorden en klanken. Een klank riep toen (en nu nog in zekere mate) een kleur in mij op. Zo komt a bij mij overeen met rood, e met geel, i met wit, o met zwart en u met blauw… Hoe dat komt weet ik niet.

     

    Woorden roepen vaak beelden op, kunnen zich daarmee zo vereenzelvigen dat het beelden zijn… Maar beelden worden niet altijd gekoppeld aan woorden. Daarvoor moet ik een kleine inspanning doen. Het geziene beeld moet vertaald en aangekleed worden in een woord.

     

    Hangt dat samen met het feit dat ik voor woorden vooral een visueel geheugen heb? Als ik een inspanning moet doen om mij te herinneren hoe iets heet, vind ik het meestal sneller als ik het in verbeelding geschreven zie. Maar hoe verklaar ik dan het feit dat ik een melodie zonder inspanning kan onthouden en gemakkelijk kan nazingen of op de piano reproduceren? Dat wijst dan weer op een auditief geheugen.

     

    Dit alles belet niet dat men met klanken en woorden kan spelen en er “gedichtjes” mee kan componeren. De schikking van woorden en zinnen is daarbij een betekenisvol bestanddeel van de indruk die de tekst teweegbrengt. Met wat verbeelding creëert en beleeft ook de lezer dan onverwachte dingen.

     

    Ik wens je bij de lectuur van dat “caprice” veel genoegen.

     

    ******************************

     

    André G. VANSTRAELEN

    ELEKTRONISCH CAPRICE
    -----------------------------------

    woorden zijn beelden
    beelden geen woorden

    Dilbeek, juni 1966


    1

    avond

    avond omhult en vult de straat
    maanlicht groeit
    gebroken
    bloemen
    en paarden
    zijn vreemd voor elkaar
    maanavond vult en licht in de straat

    2
    landelijk alledaags

    waterval
    van klotsend zingen
    snakkend wegen
    vele tranen
    over heide
    over land en
    zee
    kom
    rust
    vlieg de weg op
    over muren
    in de hoek van mijn kamer
    een stoel
    daarop
    o, ja
    krant, reclame
    bocht

    3
    stilleven

    in vier hoeken van mijn kamer
    hoggard’s company and co
    want anders gaat het niet meer door
    kijk, bromberen vliegen
    muizen en katten
    in de pijp op de doos
    in de hoek van mijn kamer

    4
    roekeloos

    vertikaal
    hangt
    de spin
    aan de draad
    van haar leven

    rustig
    doende
    bemeestert ze
    ‘t leven

    spin
    bezin je
    over je dood

    daar
    een knip
    en je bent er geweest

    5
    abstrakt

    driemaal horizontaal
    en vertikaal
    daarop
    zwevende strepen die beven
    LEVEN
    alles kapot !
    vier kant komt cirkel vorm lood
    recht


    6
    beweging afgebakend

    schuine strepen schuiven
    over witte vlekken
    ronde lijnen lopen
    laag
    flitsen hoog recht
    vertikaal
    zeeën golven vogels varen
    verre schepen wolken baren
    golven klieven rollen meeuw

    in een kader
    twintig op dertig
    afgebakend leven
    vlak

    7
    vakantie

    avondrood in gulden bloemen
    blauwe schepen verre waters
    zeven zeeën varen voort
    open
    gaan bomen
    gaan pijpen
    en violen
    roken
    zacht rollen baren
    weg in de nacht
    licht op het strand
    lacht
    lucht
    lief...


    8
    tinteling

    tin schalen
    kristal leven
    asse boven lage wever
    gras met wolken, wee, rand
    land, zand
    op scheepsrelingen zomerjurk
    hoeden stoten loden
    twee
    een van drie maal
    rechts 
    is voorrang
    ballon gegeven
    rustig laven
    meeuwen spreken
    laten laten laten
    LATEN !!!


    9
    zee

    zeeën zweven verre voor ons open blik
    vogels varen vrolijk over open zee
    vuur en water, zon en zout op open zee
    zalig zweven lachend lief de vissen mee

    vrome schepen schuiven vredig verre heen
    zeeën dragen zuiver vis en baren mee
    vissen, vogels, schepen, zweven, zout op zee
    schuimend lachen lief de zwevend’ vissen mee


    10
    element

    vliegende vogels
    golvende water
    verre gevaren
    open
    zeven grote sloten
    diep duik
    alleluia !
    licht lacht
    lief leven
    glimmende glijden
    varende wolken
    golvende water
    zwierende zweef
    zacht
    zacht
    zacht

    11
    klokje

    klokje klinkklankt over daken
    trillen lucht en harten
    luisteren
    vogels
    fluiten
    klokje langzaam
    sterft klank in
    lucht
    harten beven
    trillend weer groene leven
    spiegelt boten over rood gelaat
    in blauwe ogen
    grijs gelach van zee
    matrozen
    klokje stormt en klokt en bonkt
    storm !
    nat
    vergaan


    12
    wee

    voorbije vormen vreemd
    lachende gebaren
    steken
    harten op twee vorken
    zeven lagen aarde
    diep
    wolkendek op water
    flits gebroken lucht
    rommel
    slapen lagen liegen
    over baren water golven
    zacht steeds zucht steeds
    zucht


    13
    aan shakespeare

    shakespeare
    kom hier
    lach
    op de geesten
    der verdorvenheden
    had je hamlet niet geschapen
    was de moor niet in de haven
    was je pen niet scherp genoeg
    shakespeare
    boef

    14
    othello

    othello
    vreemde vorst
    vorstelijke gebaren
    vol
    o vreugdig avontuur
    diepe ellende
    afgrond en pianogetokkel
    vreemd vervelend laf
    zelf moord

    achter lege handen vegen
    schuiven schimmen wee

    15
    mozart

    sol do re mi fa mi re
    mozart
    apart geluid
    mijn fluit
    piano snaren zingen
    elysische violen
    over dingen
    strelend beven
    sol do re mi fa mi re
    mozart
    dolen over bassen
    tonen dromen
    in ‘t spinet


    16
    muziek

    ik speel viool
    en fluit
    op mijn piano
    luister naar die stem
    der muze
    die zingt
    in mijn oor
    ik zie
    je gelaat
    o patrimonia
    o dolce musica
    o cara mia

    17
    kinderziel

    mama
    kamion hebben
    vasthouden
    koekje hebben
    patatata
    dikke dakke daa
    juke spelen
    juke-box leren
    boem boem boem boem
    BOEM !!!


    18
    kindertaal

    papa, kijk !
    vogels vliegen
    gras, water, vis
    daar, heel hoog
    zon !
    schijnt
    licht, licht !
    stoeltje hebben
    hondje hebben
    autootje hebben
    nog een vogel
    papa, kijk !

    19
    idylle

    een jongetje langs het gras
    honden aan de leiband houden
    en in het zand
    speelt marietje
    met rood en geel en blauw
    en in de lucht
    vol schaapjeswolkjes
    een auto
    een vliegtuig
    en
    regen langs de ruiten
    van mijn hart
    o marietje !


    20
    ver

    avond sterren jongetje
    sterren jongetje maan
    jongetje maan oneindigheid
    poëzie
    muziek
    alomtegenwoordigheid
    o rust en stilte
    avondmuziek
    jongetje op sterren
    loop en zing
    oneindigheid

    21
    voorbijgaand


    we hebben de vogels te werk zien gaan
    goden en godinnen
    diluviaal
    avond zonder er iets van te weten
    kussen om morgen weer te vergeten
    en een bloem
    in haar hemd
    staat te zingen
    van de dingen
    die seringen
    onbekend zijn

    zweven wij
    minne !
    pijn !!
    vruchteloos...
    en een kind
    met een mondharmonika


    22
    ye-ye-children

    ye-ye-boy
    you-you-girl
    dansende heupen
    paardestaart
    en kussen
    wandelen springen
    compromis
    weg met de bourgeoisie
    weg met het oude
    van voor dertien jaar !
    ye-ye-boy-girl
    you-you-girl-boy...
    schade jammer leven roes blind ach !

    23
    wurging

    bijna gratis
    omhelzing
    mijn pijp
    breekt stuk
    doch erger is er niet
    dan geen
    wurging
    in je armen


    24
    orgie

    gek en dol en patatataa
    boem en klink en bommelledaa
    lachende wijven
    vrienden die kijven
    vrouwen die zuipen
    kinderen kruipen
    SCHREEUWEN !!
    eeuwen en eeuwen
    door

    25
    stadsbeeld

    ‘s morgens als ik naar mijn werk toe ga
    toeterende auto’s
    tingelende tramgieren en brommen
    aas
    daar
    is weer het licht
    rood !
    dood !
    stop
    een boevengezicht
    in de zon
    een agent
    die schrijft
    enzovoort, enzovoort, enzovoort


    26
    consolatrice

    o, lieve geit !
    hoe tenger en smal
    sta je daar
    op de wei
    zeven grote sloten springen
    open
    barst
    in de maan
    twee stukken
    trompet
    o, geit
    zag je dat niet
    neem iets
    van ons verdriet


    27
    tijd

    de tijd in de almanak
    kruipt
    maanden verbleken
    blaadjes vallen
    sonnetten klinken
    in oude klaslokalen
    vuile muren
    stof
    banken stoelen
    de jeugd romantisch
    schept zich een wereld
    ziet sterren
    hoog


    28
    ideaal

    zalige dromen
    weg kruipt de tijd
    dunner mijn almanak
    wit-zwarte herinneringen
    dikker mijn foto-album
    gedoemd tot vergelen
    later een oud man
    wiens ogen strelen
    en wenen...

    29
    ontwikkeling

    rijp
    niet de tijd
    niet wij
    maar die komen
    schimmen groeien open
    rijzen toren
    hoog
    vol vlamt de vlag
    vuur voor de verte
    overwinning
    van de jeugd
    oud spel
    vloeiend water weg
    ebt ebt ebt
    nul

    30
    tijd-ruimte

    zeven weke dagen klagen
    ‘s morgens op mijn oorkussen
    lange nachten blijven vragen
    open zeeën
    vrije oorden
    een gevangenis van staal
    hard in de nacht
    licht
    steekt in de dag
    en de zon is een ballon
    waarin je prikt
    sterren wemelen, spatten uiteen
    en de maan
    blijft staan


    31
    modern

    hoogovens, staal
    hard
    en grijze wolkenslierten
    vingers grauw
    in de afval des hemels
    open muilen
    spuwen
    zwart
    vegen klevend de aarde
    vuil
    miserie en roet
    kopersulfaat
    zorgwekkend oog
    en een kind
    speelt


    32
    toekomst

    omhoog !
    snel in de lucht !
    raketten brullen
    de apen smullen
    zucht

    rap
    vuur en kracht
    macht
    zwevende tuigen
    rond de aarde
    over de maan
    en nog
    verder
    waar ? waar ?
    waarom ?


    33
    landing

    raket op maan
    landing
    drie poten
    in zee der stormen
    ogen spieden
    speuren
    titititi
    beelden
    scherm storing ronk
    flits fluit toon-oon-oon


    34
    schijn

    schijn
    maan-zon
    lachen ween lief
    voor lomp lief lood
    raak
    vals gezag verloren maandag
    stel verdorven
    vroom geprevel
    hypokriet
    loom gefezel
    ach
    zwart verdriet verdoken
    onder plooien
    plat gestreken
    ora pro nobis
    amen


    01-07-2005, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    01-06-2005
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kleine bloemlezing - Van 1960 tot 1990
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Kleine bloemlezing - Van 1960 tot 1990 



     

    De wereld was niet dood maar sliep

     

    De wereld was niet dood maar sliep

    in winterse eenzaamheid,

    en wist niet dat de lente riep

    vanuit een komende tijd.

    De toekomst haakte dag na dag

    vast op het barre kleed,

    trok langzaam met een warme lach

    de kou weg en het leed.

    Toen stak een warme zomerstraal

    haar arm in mijn gemoed,

    gaf licht en vreugde allemaal

    en zon in overvloed !

    11 juni 1960


    *****

    LIEBESTRAUM

                                                     Voor MT

    Ik droom naar jou : als ‘t avondrood

    Dat vredig over verre velden

    Een nieuwe zonnedag voorspelde

    Voordat ik moe mijn ogen sloot.

    Dan zie ik weer je lief gelaat

    En voel je mond nog, die zo zacht

    Het mooiste meldde ; en de nacht

    Staat stil en luistert in de straat.

    Nu kom ik weer naar jou, zo teer,

    En geef je al mijn liefde weer,

    Ja steeds opnieuw, wel duizend keer

    En meer - dit is mijn groot begeer.

    3 december 1960 


    *****

    Voor mijn collega Daniël M.  († 1.1.1967)

    Het nieuwe jaar gaat weldra open.

    Jij weet niet dat je tijd

    Maar juist tot in het nieuwe reikt.

    In deze winterzon

    Zong lente luid haar lied bij jou

    Beloftevol het leven

    Met rijpe zomervruchten

    En milde gaven van de herfst...

    O fata morgana 

    Naar ‘t ander licht spoed jij je heen

    Wij blijven nog in duisterheen.

    Het nieuwe jaar is nu ontloken

    Wij weten gauw

    Dat rouw de eerste dag omboordt.

    6 januari 1967


    *****

    NA DE SCHEIDING

    O zaalge dagen die we eenmaal zagen,

    Die ons de kommer van bestaan

    Vergeten deden, vol van frele avondgeuren,

    Bloesems, zacht op onze wegen

    Gevlogen ; en in d’ogen

    Zachte schijn van stil geluk,

    Gekoesterd warm in ‘t hart,

    Gedeeld met ‘t wezen dat beminde...

    Om al die weelde terug te vinden

    Bestaat geen tijd noch daad.

    We hebben teer de beelden van weleer

    In ons bewaard, een schrijn

    Waarin het lachend leven

    Verstild, onwezenlijk bleef zweven.

    O konden wij nog eens een uur tesamen gaan !

    Hoe zouden wij in die vervlogen weelde

    Wellustig wentelen en teder geven

    Die overvloed, vergeten in ‘t verleden,

    Wat zacht een vlijm in onze levens steekt.

    2 april 1968


    *****

    Dichterlycke versuchtinghe

          

         Dichterlycke versuchtinghe

         eener philoloogischen siele

         by het verswinden

         syns dicken ghesellen

    van dale, och, waer bestu bleven ?

    mi lanct na di, gheselle myn !

    ic soeck een woort, ghi naempt de beenen...

    dat was gheselscap goet ende fyn,

    haest elcken dach moestc in u sien ;

    nu bestu cweetniwaer ghebleven

    maer tsal op gheen goe plaetse syn,

    en dan sult ghi wel wat beleven !

    van dale, och, waer bestu bleven ?

    mi lanct na di, gheselle myn !

    ic soeck een woort, ghi naempt de beenen...

    nu sit ic hier besorght te beeven,

    wanneer sal ic u noch eens sien ?

    van dale, vruechde van myn leven ;

    indien ghi snel sult weer verscien,

    wil ic u ghans myn herte bien.

    van dale, och, waer bestu bleven ?

    mi lanct na di, gheselle myn !

    ic soeck een woort, ghi naempt de beenen...

    * * * * * 

    Toelichting voor schoolgebruik :

    1. nieuw middeleeuws gedicht, onlangs ontdekt.

    2. y als ie uit te spreken.

    3. bleven en beenen zijn wel geen volrijmen, maar toch assonanties.

    4. ingetogen voor te dragen.

    26 januari 1971


    *****

     

    in niets-oneindigheid

             in niets-oneindigheid

    de aarde-cel zit schommeldraaiend

        in spiralen jam-melkwegen

                is haar perpetuum

                  mobile te stijf

           en wordt ze starre steen

           die onder druk van kernen

           vloeibaar klotst en kookt

                            spat

              in niets-oneindigheid

    9 februari 1973


    *****

    DE LEVENDE DODE

    Ik ben de man die niet sterven wil.

    De dood zal ik verdrijven

    Van ‘t kerkhof dat aan hem behoort

    En waar hij heerst, nog ongestoord.

    Ik doe de notaris komen,

    Koop de graven, lanen, bomen,

    Aarde, planten, muur en hekken !

    Heel dit rijk wil ik onttrekken

    Aan de macht van Piet de Dood.

    Ik ben de man die niet sterven wil.

    De dood zal ik verdrijven.

    ‘k Koop nog enkele percelen

    En dan kan ìk hier bevelen.

    Juich ! Ik ben van ‘t kerkhof heer ;

    Neen, de dood keert er niet weer !

    Meester ben ik van zijn rijk ;

    Nooit maakt hij van mij een lijk.

    ‘k Heb de macht van Piet de Dood.

    Ik ben de man die niet sterven kan.

    De dood heb ik verdreven !

    Het kerkhof is totaal van mij ;

    In ‘t rijk der doden heers ik vrij.

    Hoera ! Ik bouw hier een paleis.

    Met reden ik mij zalig prijs.

    Léven zal ik, altijd léven,

    Want aan mij is nu gegeven

    Macht over mijn Knecht de Dood !

    23 maart 1970 

    *****

    DIE AVOND WAREN WE MET VELEN

     

                                                                          (Bij de viering van 50 jaar HHC)

    Die avond waren we met velen.

    Tweehonderd hongerige kelen

    Waren gezellig saamgekomen

    Om onder ‘t maal luidop te dromen

    Van wat er vroeger was geschied

    En wat er lag in ‘t nieuw verschiet.

    Eten doet men niet aleen;

    Langs de maag wordt men gemeen

    Met ziel en geest van disgenoten.

    ‘t Is goed dat meestal wordt besloten

    Een viering feestelijk af te ronden,

    Met wat ervaren meesters konden

    Op onze borden doen verschijnen

    Langs onze mond te doen verdwijnen.

    Als al dit goeds met rood en goud

    Gedrenkt wordt - ach de wijn, zo oud -

    Dan gaat de ziel, in hoge sferen

    Een donkere koffie fel begeren.

    De tongen zijn al losgekomen

    En niemand is meer in te tomen,

    Totdat kristalgeklingel schril

    Meldt dat er iemand spreken wil

    Tot het gezelschap, dat hem hier

    Het oor zal lenen met plezier.

    Vierhonderd oren luisteren graag

    Naar wat de spreker ietwat traag

    En plechtig glunderend wil vertellen.

    Wij allen zijn nu zijn gezellen,

    En op het einde komt van allen

    Hun sympathie hem overvallen.

    Luidruchtig klappend zijn de handen,

    De monden lachend, en de tanden

    Vriendelijk bloot. Zo gaat het feest

    Zijn gang. ‘t Is altijd zo geweest

    Dat stof en geest hier op onze aarde

    Alleen verenigd krijgen waarde.

    En als daarna, in ‘t moede bed,

    Men in gedachten weer de pret

    Van de voorbije dag herleeft,

    Dan dankt men Hem die alles geeft,

    En vraagt dat in nabije dromen

    ‘t Genoten geluk eens weer mag komen,

    Dat tikkeltje gelukzaligheid,

    Dat splintertje van eeuwigheid.

    3 november 1989


    *****

     

    ELF MEI 1990

     

    (Bij een schoolreis met de stoomtrein)                                                               

    Het is vandaag een dag vol vreugd’

    Wij gaan op reis, wij zijn de jeugd!

    En de fanfare, met kaken bol,

    Strooit alles feestelijk klankenvol.

    Zeshonderd lachende gezichten

    Met ogen waarin lampjes lichten

    Gaan vol verwachting door de straten.

    De wereld is van ons! Wij praten,

    Kijken naar ‘t publiek dat blij

    Achter de ramen wuift, en wij

    Vinden de wereld mooi en goed

    Zoals hij altijd wezen moet.

    De schooltrein dieselt naar De Panne.

    ‘t Is daar dat wij dan onze plannen

    Ten uitvoer brengen, op het zand,

    In bos, op water, dijk en strand.

    En door de wolken komt nieuwsgierig

    De zon eens loeren naar ‘t plezierig

    Leventje beneen, en zie

    Ze warmt ons met haar sympathie.

    Dan wordt het tijd om weer te keren.

    Doch, helaas, met natte kleren

    Stormen wij allen in de trein

    Die staat te wachten op het sein

    Om ons terug naar huis te rijden.

    Wij kijken naar de Vlaamse weiden,

    Steden, dorpen, wegen, straten.

    Niemand houdt nog op met praten.

    Dan in de streek van Aalst gekomen,

    Zijn wij haast niet meer in te tomen:

    Daar staat hij stampend stoom te stuwen, 

    De stoomtrein in 't station. En luwen 

    Doet onz’ geestdrift niet; we staan

    Met platte neuzen tegen ‘t raam.

    Zijn fluit gooit gillen in de lucht.

    Hij stoomt voorbij met een gerucht

    Van ratelende grote wielen.

    Wat kan de jeugd nog meer bezielen!

    Nu trekt de trein ons voort, en kucht

    Zijn zwarte wolken rook de lucht

    In van de wakkere lentedag.

    ‘t Volk blijft kijken met een lach

    In het groen’ Pajottenland.

    Langs het spoor staan ze aan de kant

    En wuiven met verbaasde hand

    Naar wat ze morgen in de krant

    Gedrukt, gefotood zullen zien.

    En als we een paar uur nadien

    Onz’ avonturen gaan vertellen

    Aan huisgenoten en gezellen,

    Gaan we in gedachten weer op reis.

    En iedereen heeft het bewijs

    Voorhanden dat zo’n mooie dag

    Er zeker nog eens wezen mag.

    Zo viert men ook de vijftig jaar

    Vol jeugd en idealen, maar

    Herinnering zal blijven leven

    Zolang ons hart is jong gebleven.

    11 mei 1990


    *****

    CONTACTAVOND                                                                 

    Vanavond staat wat te gebeuren,

    ‘t College opent weer zijn deuren

    Voor ouders en sympathisanten.

    Ze komen aan van alle kanten

    Om met het leraarscorps te spreken

    Over de deugden en gebreken

    Van hun geliefkoosd nageslacht.

    Ja, wie had het ooit gedacht,

    Dat zoonlief de laatste weken

    Weer zoveel gemene streken

    Met genoegen heeft verricht!

    Is het dan niet ouders plicht

    Om aan leraren te vragen

    Of het hun wel zou behagen

    Streng naar de erfgenaam te kijken,

    Opdat later moge blijken

    Dat hij goed is opgevoed.

    Hopelijk wordt hij zo goed

    Dat we niet worden gedreven

    Hem voor heel zijn verder leven

    In het onderwijs te steken,

    Want hij heeft zoveel gebreken

    Dat hij voor niets anders deugt.

    Wat een jeugd toch, wat een jeugd!

    Dochterlief stond straf te vrijen

    En zich heerlijk te verblijen

    Op het hoekje van de straat.

    ‘t Was al donker en wat laat.

    Doch papa kwam heel toevallig

    En hij zag hoe welgevallig

    ‘t Meisje zich wist te gedragen

    Bij haar vriend, die zonder klagen

    Zijn vereerde lief aanbad...

    Wel, mijnheer de leraar, had

    U het in mijn plaats gezien,

    Zou U dan ook niet misschien

    Ferm uw dochter meegenomen

    Hebben, om haar uit die dromen

    In de werkelijkheid te zetten?

    Want er zijn toch eenmaal wetten,

    Jongelui moeten studeren,

    Werken moeten ze en leren

    Om veel punten te behalen!

    ‘t Is toch waar, mijnheer Vanstraelen!

    Zeker, zeker, beste mensen,

    Alles is niet lijk we ‘t wensen.

    Maar het is toch ook wel waar

    Dat wijzelf voor zoveel jaar

    Ook niet altijd even goed

    Handelden zoals het moet.

    Toch beklagen wij ‘t ons niet.

    Geef daarom de jeugd krediet.

    25 november 1990

    01-06-2005, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    01-05-2005
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen. Vijf kleine verhaaltjes
    Klik op de afbeelding om de link te volgen



    Vijf kleine verhaaltjes





    1. WIT EN ZWART
         Er was eens een stad waarin maar één straat was. Deze was zeer lang; men kon er het begin en het einde niet van zien. Aan de ene kant waren de huizen allemaal wit en aan de andere kant waren ze allemaal zwart. Rijke mensen woonden in de grote witte huizen, armen in de kleine zwarte. De enen vierden elke avond feest, terwijl de anderen honger leden. De mensen van de witte kant keken met verachting neer op dezen van de zwarte, die deden of het het niet zagen.
         Op zekere dag kwamen ze tegen elkaar in opstand. Hevig werd er gevochten, maar toen men zag dat daardoor de vijandschap niet opgeheven zou worden, hielden ze op en besloten in het midden van de straat een zeer hoge muur te bouwen. Samen deden ze dit en wanneer na lange arbeid dewitten van de zwarten waren gescheiden, heerste er aan beide kanten rust en stilte. Doch tevreden was men niet. Alles werd nu zo eentonig. Niets dan wit, niets dan zwart. Ze dachten weer aan de tijd toen ze samen werkten aan hetgeen hen scheidde...
         En op een dag nam iemand van de witte kant een ladder, beitel en een hamer en ging ermee naar het midden van de muur. Zo deed ook iemand van de zwarte kant. Ze kapten elk een steen los en gooiden hem naar beneden. Toen kwamen al de anderen en weldra was er van de muur geen spoor meer over.
         De witte huizen werden door de tijd donker en vuil en de zwarte vielen in. Men bouwde er nieuwe maar ze waren ditmaal grijs


    1955 11 05

    2. APEN

         Er waren eens drie apen. “De ene aap is even aap als de andere,” zegt men, maar deze hier waren toch niet aan elkander gelijk. De eerste was drie jaar eerder op de wereld gekomen dan de tweede, terwijl deze laatste weer drie jaar ouder was dan de derde. De oudste was het kleinste en de jongste was het langste. Natuurlijk had de oudste het meeste ondervinding, zodat hij, de kleinste, eigenlijk toch de grootste aap was. Gewoonlijk waren ze bijeen en sleten hun jaren op een wijze die al hun soortgenoten tot voorbeeld strekken kon.
         Op zekere dag meenden ze dat hun leven te eentonig was; absoluut zouden ze iets moeten doen om dat alledaagse te breken. Maar wat? Hun apenverstand begon te werken. Ze piekerden veel en dachten nog meer na. Wanneer na enige tijd de oudste voorstelde een wedstrijd te houden, stemden de twee overigen daar direct mee in. Doch nu wisten ze nog niet waarover ze zouden kampen. Dat was een moeilijke vraag en alle drie begonnen ze weer te peinzen, lang. 
    Eindelijk meende de tweede het gevonden te hebben en zei: “Wel, laat ons eens zien wie de mooiste lelijke gezichten kan trekken”. “Mooi zo!” riepen dadelijk de twee anderen en ze waren blij een zo goede oplossing gevonden te hebben. Ze wilden beginnen, doch, er was geen scheidsrechter. Voor de derde maal heerste er onder hen een lange, ernstige stilte. Plots meende de jongste het te weten en met instemming van zijn broeders ging hij hun buur bijhalen, vroeger een zeer slimme papegaai, die nu echter wat onnozel geworden was maar toch nog uitstekend van dienst kon zijn. Deze was dan ook zeer blij dat hij zijn taak met plezier kon opnemen.
         De apen gingen naast elkaar op een dikke tak van een sterke boom zitten; meester papegaai bevond zich vlak tegenover hen. Hij gaf teken dat de wedstrijd begonnen was, maar geen drie tellen later moest hij zich omdraaien, wilde hij van het lachen geen breuk krijgen en vloog even een tiental meter verder. Ons drietal, als het dat zag, gewoon na te apen, sprong hem lachend achterna en, pardaf, daar lagen ze op de grond.
         En als ze nog niet opgestaan zijn, dan liggen ze daar nu nog.

     1956 01 04

    3. VAN TWEE EZELS
         Er waren eens twee ezels. De ene was een slimme ezel, de andere was een domme ezel. De eerste was klein en zwak, de tweede was groot en sterk. Ze hadden allebei even lange oren, want ezels zijn nu eenmaal ezels; en ze zullen het altijd blijven. Er was ook nog dit verschil: als de kleine iets beval, voerde de grote het uit, immers, de zwakke was slim en de sterke was dom, en het past dat de geest heerst over de stof. Zo ging alles goed.
         Op zekere dag was de grote ezel het beu steeds de dienende funktie te moeten uitoefenen en hij meende dat het niet meer dan juist was dat de rollen eens zouden omgekeerd worden. Hij stelde het aan de kleine voor, doch deze wou daar absoluut niet van horen. Hoezeer deze ook trachtte te bewijzen dat zulke situatie niet opging, de grote bleef bij zijn besluit en zou het desnoods met geweld ten uitvoer brengen. En toch wilde de kleine niet toegeven. Betrouwend op zijn geestelijk overwicht slingerde hij de grote domme ezel een stortvloed van geleerde woorden en zinnen naar het hoofd, maar deze werd daarop zo kwaad dat hij de kleine morsdood sloeg. Nu was hij alleen heerser en hij waande zich een held.         Zo gaat het in de wereld van de ezels.
     1956 02 22

     4. VAN TWEE DOVEN

    Er waren twee doven ; ze hadden elkaarVoor het eerst ontmoet op de markt in de schaarVan lachende mensen en schreeuwende liên.Ze konden alleen maar het schouwspel bezien,Als anderen tevens ook hoorden de praatVan roepende venters en mannen op straat.Ze wandelden samen in ‘t park op en neer,Ze spraken geen woord maar begrepen steeds meerWat roerde in ‘t diepste van hun zuiver hart :De vrolijke vreugd’ en de sombere smart.Hun eerlijke ogen, ze spraken een taalDie woorden, noch zinnen, noch prachtig verhaalBehoefde ; de doven, ze waren niet doofVoor stemmen die innerlijk schoonheid, geloofAan ‘t goede op aarde, en liefde verkondden,De zalige zoetheid, gezegd door geen monden.Het volk naast hen liep aan het mooie voorbij,Het hoorde te veel, daarom was het niet blij ;Want luisteren moest het nog leren van dezenDie doof zijn doch kunnen de harten genezen.

    1956 03 06

    5. UITVINDERS !
         Lang, heel lang geleden, leefden de mensen in bossen en holen.  In de zomer was het zeer warm, maar in de winter was het erg koud.  En tevreden was men niet.
         Op zekere dag stond er iemand op en zegde: “Ik ga het vuur uitvinden.”  Dan ging hij zitten en dacht na, lang.  En hij vond het vuur uit, heet, grillig en lichtgevend.  Alle mensen waren toen verheugd en prezen de man die zulke daden stelde.  Ze konden nu vuur maken zoveel ze wilden en hadden het niet meer koud in de winter.
         Vele jaren verliepen en de mensen werden immer slimmer en beschaafder.  Doch tevreden was men niet meer. 
         Op zekere dag stond er weer iemand op en zegde: “Ik ga een rad uitvinden.”  Dan ging hij zitten en dacht na, lang.  En hij vond een rad uit, rond, beweeglijk en van hout.  Alle mensen waren toen verheugd en prezen de man die zulke daden stelde.  Ze konden nu raderen maken zoveel ze wilden, boorden er middenin een gat en verbonden ze met een stok.  Daarop hechtten ze een kist vast en zo ontstond de eerste wagen. 
         Vele jaren verliepen en de mensen werden immer slimmer en beschaafder.  Doch tevreden was men niet meer. 
         Op zekere dag stond er weer iemand op en zegde: “Ik ga de oorlog uitvinden.”  Dan ging hij zitten en dacht na, maar niet lang.  En hij vond de oorlog uit, wreed, gevaarlijk en moorddadig.  Alle mensen waren toen verheugd en prezen de man die zulke daden stelde.  Ze konden nu oorlog voeren zoveel ze wilden, moordden en brandden, vernielden en verwoestten, steeds meer en meer, zonder ophouden, maar altijd door...
         Er waren geen beschaafde mensen meer.
    1956 11 21

    01-05-2005, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    01-04-2005
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vingeroefeningen : 6 x
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Vingeroefeningen : 6 x 

     

    1. DE KLEINE GELE STER     

         Er was eens, in een zeer ver land waar de zon altijd schijnt, een student die zeer hard studeerde. Men was zeer tevreden over hem en iedereen was ervan overtuigd dat hij later een groot geleerde zou worden. Alles ging naar zijn wens tot op zekere dag, toen hij op zijn kamertje zat, vanuit de spiegel van zijn kleerkast ineens een vuile vaalgrijze damp omhoogsteeg. Wanneer hij opgetrokken was, stond een afzichtelijke, lelijke heks voor hem. Twee kikvorsgroene ogen met bloedrode puntjes erin staarden hem aan; daartussenin een lange gekromde neus bezaaid met weerzinwekkende knobbels. De student was zeer verschrikt, doch hij vermande zich en wou juist vragen wat dat allemaal betekende, wanneer de oude toverkol hel en schril begon te lachen dat het door merg en been snerpte. Terwijl ze met een knokige klauwvinger naar hem wees, zei ze slechts dat ene raadselachtige zinnetje: “Weg is het, haahahahaaa!” en verdween. De student dacht dat hij gedroomd had en begon weer ijverig te blokken. Doch hoe hij zich ook inspande, het ging niet meer. Er was iets in hem veranderd en hij wist niet wat. Hij vroeg overal raad doch, helaas, niemand kon hem helpen.

        

         Op een avond toen hij mistroostig in zijn bed lag en niet in slaap kon geraken, zag hij in de donkerste hoek van zijn kamer een kleine gele ster lichten. Toen hij goed toekeek, na zich even in de ogen gewreven te hebben om zich ervan te overtuigen dat hij niet sliep of droomde, werd ze groter en stralender. Een mooie lieflijke fee kwam erui gezweefd en zette zich op de rand van zijn bed. Hij richtte zich overeind, doch voordat hij iets kon zeggen sprak ze: “Raak me niet aan, maar luister. Bekijk me en telkens wanneer je aan mij zult denken, zal ik voor je geest verschijnen en alles zal zeer wel gaan.” De student kon zijn blik niet van haar afwenden en toen ze al lang terug verdwenen was, zat hij nog immer in dezelfde houding, verrukt door hetgeen gebeurd was.

      

         ‘s Anderendaags en de volgende dagen in de les, zweefde haar zoete beeld hem steeds voor de geest. Alles ging terug zeer goed en hij vond er weer plezier in de lessen bij te wonen. Zijn vooruitgang in de wetenschap vorderde met grote schreden.

        

         Op een dag, toen hij rustig op zijn kamer zat, stond de oude valse toverheks terug voor hem. Met een gezicht vol vlammende haar kwam ze naar hem toe. De student dacht direct aan de fee en daar stonden plots twee bovenaardse machten tegenover elkaar. Voordat de heks van haar verbazing bekomen was, had de goede fee ze met haar toverstokje aangeraakt. Het gedrocht slaakte een afgrijselijke gil en verdween om nooit weer te keren in de spiegel, die in duizend stukken sprong. Toen zei de wonderbare fee dat ze voortaan niet meer nodig was, doch de student had daarover een zo groot verdriet dat ze beloofde steeds bij hem te blijven. 

        

         Vele jaren later was er in het land een man, zeer hoog van aanzien. In zijn schild voerde hij een kleine gele ster.

    1956 01 05

    **********

    2. DE PAASEIEREN VAN DE PRINS                        

        

         Er was eens, lang, heel lang geleden, in een zeer ver land een mooie dappere prins. Hij was gelukkig en had alles wat zijn hart maar kon verlangen. Zijn vader, de koning, was heer en meester over zeer veel mensen en werd om zijn wijs beleid door al zijn onderdanen bemind. Hij was zo rijk dat hij niet genoeg gebouwen had om zijn schatten in onder te brengen en daarom liet hij maar de paden van zijn lusttuinen bestrooien met goud en zilver, parels en diamanten. Kommerloos en vrij van zorgen leefde de prins tussen al die schitterende pracht; alle dagen wandelde hij rond in de rijkversierde zalen van het paleis en in de tuinen vol van de mooiste planten en bloemen, terwijl in de wiegende bomen de kleurrijkste vogels hun verrukkelijk lied zongen.

         Op zekere dag toen hij afgedwaald was tot in een van de verste uithoeken van een grote lusttuin, hoorde hij een zacht geroep om hulp. De prins bleef staan en keek rond maar zag niets.

         - Heeft daar iemand geroepen? vroeg hij.

         - Ja, ik, de elfenkoning, antwoordde de stem.

         - Ik ken je niet, waar ben je? vroeg de prins.

        - Hier,  in de holte onder de boom waarvoor je staat; haal me er asjeblieft uit en red me! smeekte de elfenkoning.

         De prins bukte zich en warempel, tussen de wortels van die eeuwenoude boom zag hij in een opening een klein doorschijnend wezen met een schitterende gouden kroon op het hoofd, en het hield een fonkelende diamanten scepter vast. De prins stak zijn hand in de holte en tastte voorzichtig naar de elfenkoning, doch hij kon hem niet te pakken krijgen. Het was alsof hij in het ijle greep; telkens vloeide het bovenaardse wezen door zijn vingers en ontsnapte hem. Doch het sprak:

         - Blaas in de opening.

         De prins blies; het kleine ding kwam eruit gezweefd en was verlost. Toen zei de elfenkoning:

         - Neem nu aarde en demp de holte.

         De prins deed wat hem gevraagd werd. Daarna zei het wondere kleine wezen:

         - Ik zal je belonen voor hetgeen je voor mij gedaan hebt. Ik ben zeer machtig en...

         - Maar als je zeer machtig bent, viel de prins hem in de rede, hoe komt het dan dat je niet daaruit kon geraken?

         - Mijn grootste vijand, de sluipende nachtgeest, legde de elfenkoning uit, kon mij maar op één enkele plaats overwinnen. Maar ik wist niet waar dat was. Toen ik gisteren te middernacht  hier voorbijgewandeld kwam, werd ik ineens verraderlijk in die holte gezogen. Ik wist dat, als ik daar tot vandaag middernacht zou moeten blijven, het met mij en mijn rijk gedaan zou zijn. Maar gelukkig ben jij gekomen.  Niet alleen heb je mij verlost, doch doordat je mijn gevangenis vol aarde gestopt hebt, is mijn vijand ook vernietigd. Want wij streden een strijd op leven en dood.  Nu wil ik je belonen. Zeg mij al wat je verlangt en je wens zal vervuld worden.

         - Ik heb alles wat mijn hart verlangt, zei de prins, maar omdat ik zo van mooie dingen hou, toon mij eens iets prachtigs dat ik nog nooit gezien heb.

         - Het zal je geworden, zei de elfenkoning, en ineens zag de prins in de stam van de stoere boom een wondermooie prinses. Ze was bedroefd en tranen rolden over haar wangen.  Toen keek ze hem smekend aan en in haar ogen kwam een hoopvolle glinstering. De prins, verrukt en door medelijden bewogen, liep naar haar toe, doch toen hij bijna bij haar was, stiet hij tegen de ruwe boomschors en het wondere beeld verdween.

         - Ach, zuchtte de prins ontgoocheld, hoe graag zou ik alles wat ik heb willen geven om bij haar te zijn en haar blij en gelukkig te maken.

         Toen antwoordde de elfenkoning:

         - Je bent zeer edelmoedig, prins; dat strekt je tot eer.

         - Wat moet ik doen om bij die mooie prinses te komen, waar kan ik ze vinden? vroeg de verlangende prins.

         - Als je geduld hebt totdat het Pasen is, antwoordde de elfenkoning, zal je grote wonderen zien gebeuren. Het ga je wel, prins! Ik blijf steeds bij je!

         Daarna verdween hij.

         Nog lang stond de prins op dezelfde plaats verbaasd door wat hij gezien en gehoord had en hij merkte niet dat de avondzon reeds op de horizon rustte. Langzaam ging hij terug naar zijn kamer. Doch alles leek hem zo mooi niet meer te zijn als vroeger en hij voelde zich eenzaam en moedeloos. Maar alles wat de elfenkoning hem gezegd hed geloofde hij. Geduldig wachtte hij.

         Al de volgende dagen wandelde de prins naar de plaats waar hij de elfenkoning ontmoet had. Echter alles bleef er stil en onveranderd. En als hij dan een poosje daar verwijld had, slenterde hij dromend verder en trachtte zich te verstrooien met te luisteren naar het wonderlijke gezang van de vrolijke vogels, of keek naar de zilveren vissen in de diepe vijver waarin de wolken van de hemel zachtjes verder schoven. De dagen verliepen eentonigheid en elke avond voordat de prins zich te slapen legde, zag hij op de almanak hoe lang hij nog zou moeten wachten.

         Pasen kwam en natuurlijk ook de klokken van Rome. Na een lange strenge vasten werden de mensen die morgen door hun blijde tonen uit het bed gejubeld en de kinderen van de hele wereld liepen naar buiten om paaseieren te zoeken. De prins schoot wakker van het vreugdevol gelui, en benieuwd vroeg hij zich af wat er nu zou gebeuren. Hij was blij en angstig tegelijkertijd. Toen hij  de eetzaal binnenkwam zag hij op zijn bord ineens drie eieren vallen: een wit, een groen en een rood. De prins was erdoor verrast, en verheugd omdat de klokken hem niet vergeten hadden, nam hij het witte ei. Het zag er smakelijk uit. Hij brak de schaal met een gouden lepeltje, doch ogenblikkelijk daarop vervulde een witte mist, zo dik dat men geen hand voor de ogen kon zien, de ganse zaal. Plots hoorde de prins een stem die zei:

         - Neem het groene ei in je linker en het rode in je rechter hand.

         Zodra hij gedaan had wat hem bevolen werd, voelde hij zich ineens opgenomen en snel als een pijl zoefde hij, door onzichtbare handen gedragen, door de lucht en kwam na enkele ogenblikken aan in een ver land. Hij vloog tot aan een groot versterkt kasteel en daalde toen zachtjes naast een dikke toren neer. Daar stond hij nu, alleen en verlaten. Wat doen? Hij keek omhoog en zag achter een getralied raam de wondermooie prinses! Ze weende en was bedroefd. De prins vroeg haar naar de oorzaak van haar verdriet.

         - De boze graaf, die mijn vader en mijn moeder vermoord heeft en zich van hun rijk heeft meester gemaakt, houdt mij hier gevangen omdat ik niet met hem wil trouwen; doch ik sterf nog liever dan dit te doen, antwoordde prinses.

         -Troost je, lieve prinses, zei de prins, ik zal alles doen wat ik kan om je te bevrijden; dan neem ik je mee naar mijn land. Daar zullen we gelukkig zijn.

         De prinses was zeer blij toen ze dat vernam, doch ze vroeg:                                                                                                             - Hoe zal je dat kunnen, dappere prins? Voordat je mij kunt bereiken moet je door zeven sterke poorten; op elke poort zijn er zeven grendels en ervoor staan zeven gewapende wachters. Men zal je doden voordat je in het kasteel bent; vlucht als je je leven wilt redden!

         Doch de prins antwoordde:

         - Neen, prinses, voor jou heb ik alles over; de gedachte aan jou zal me kracht geven.

         Nauwelijks had hij dat gezegd of hij hoorde weer dezelfde geheimzinnige stem:

         - Werp het groene ei tegen de muur stuk; gedurende een uur zal je onkwetsbaar zijn en doorheen alles kunnen gaan zonder gehinderd te worden. Niets zal je in de weg staan en al wie je bij de hand neemt zal zijn gelijk jij.

         De prins gehoorzaamde en wierp het ei met kracht tegen de muur. Een hevige donderslag weerklonk, de grond trilde en beefde en rond het kasteel vormden zich zeven groene ondoordringbare ringen, die het van de buitenwereld afscheidden. De wachters kwamen buitengelopen, zagen de prins en stormden op hem af, doch hij ging ongedeerd recht door de muur en verdween voor de ogen van de onthutste bewakers, die meenden met een geest te doen te hebben en zich plat ter aarde wierpen. Dan klom hij beslist de trappen op, naar boven; niemand kon hem tegenhouden. De soldaten voor de gegrendelde deuren sprongen naar hem toe, stieten met hun lansen, houwden met hun zwaarden, doch de prins was onkwetsbaar en zonder enig letsel kwam hij aan bij de prinses.  Geweldig blij viel ze hem in de armen. Toen gaven ze elkander de hand en gingen dezelfde weg als de prins gekomen was, en niemand kon hen nog hinderen.

         Als ze buiten de wallen gekomen waren klonk voor de derde maal de stem die hem geholpen had:

         - Werp het rode ei naar omhoog en loop eronder door!

         Zo deden ze. Toen het achter hen stuk viel werd alles ineens rood rondom hen en ze zagen niets meer dan elkaar. Een harde knal weerklonk daarna en het rijk waaruit ze vluchtten ging in vlammen op. Plots zoefden ze door de lucht en voordat ze het wisten bevonden ze zich in de prachtige koninklijke lusttuin, vlak bij de boom waar de elfenkoning uit verlost was. Wat waren ze gelukkig! Ze omhelsden en kusten elkaar. Vrolijk en blij als maar twee verliefde koningskinderen konden zijn huppelden ze naar het paleis. Daar vertelde de prins aan al wie het horen wilde zijn wonderbare avonturen.

         Er werd besloten dat een grote bruiloft zou worden gehouden. En het hele land zou meevieren.

         Zo geschiedde.

         Na de dood van de oude koning volgde de prins hem op. Hij en zijn lieve prinses, die nu koningin geworden was, regeerden wijs en verstandig. Door iedereen werden ze bemind. En ze leefden lang en gelukkig en hadden vele kinderen.

    1956 01 29

    **********

    3. EEN EXEMPEL VAN ONZE-LIEVE-VROUW

         Lang geleden, toen de zomers nog op tijd door malse regendroppels gezoend werden, hing er van oudsher ergens tegen een muur een oude vergeelde prent.  Daarop was een wondermooie Lieve-Vrouw afgebeeld, staande op een wereldbol die tussen watten wolken zweefde.  Zelfs de oudste lieden van de streek hadden ze daar altijd weten hangen en niemand wist vanwaar ze kwam.  En wanneer de mensen daar voorbij kwamen, bezagen velen haar, en sommigen zegden dan: Ave Maria.

         Op zekere dag kwam er een jongeling voorbijgewandeld.  Plots bleef hij staan voor de Lieve-Vrouw, en verrukt door haar uitzonderlijke schoonheid en buitengewone lieftalligheid, besloot hij de prent los te maken en ze mee te nemen.

         Toen hij ze ‘s avonds op zijn kamer vastgespeld had, bleef hij er nog lang naar kijken.  Daarna legde hij zich te bed en sliep in.

         Als hij ‘s anderendaags ontwaakte, gingen zijn blikken als vanzelf naar de prent aan de wand.  Maar hoe schrok hij!  Om er zeker van te zijn dat hij niet droomde, wreef hij zich eens in de ogen.  Maar alles bleef onveranderd.  Wel hing de prent nog op zijn kamer, doch Onze-Lieve-Vrouw was weg.  Verdwenen.  Als verdwaasd sprong hij in zijn klederen en liep naar buiten.

         Op straat schenen de mensen precies in ongewone doening.  Weldra vernam de jongeling wat er gebeurd was.  Waar vroeger de prent gehangen had, verscheen nu alleen de beeltenis van Onze-Lieve-Vrouw.  Toen hij dit vernam, werd hij zo bleek als was en begon te beven over al zijn leden.  De mensen dachten dat hij ziek werd en vroegen wat er scheelde.  Dan vertelde hij aan de omstaanders wat hij gedaan had.

         In stoet werd de wonderbare prent terug naar haar oude plaats gedragen.  Toen men ze wou vasthechten verdween plots de alleenstaande Mariabeeltenis en ze kwam weer op haar vroegere plaats te staan.  En sindsdien komen daar dagelijks vele bedevaarders aan Onze-Lieve-Vrouw vragen dat haar beeltenis nooit uit hun zielen zou verwijderd worden.

         Mocht u daar ooit voorbijkomen, vergeet dan niet te zeggen : Ave Maria.

     1957 08 05 Orval

    **********

    4. HEER WILFRIED

     

         Reeds was de kaalkop van de ronde maan achter de golvende heuvels verschenen.  ‘t Was langzaam avond geworden en de zwarte bossen verzwonden meer en meer in de duistere lucht.  Zo snel de donkerte het maar enigszins toeliet, galoppeerde Heer Wilfried over paden en wegen, door velden en wouden.  De zachte avond versterkte het gedempte geklop van de paardenhoeven op het dikke veerkrachtige tapijt van dennennaalden, en de scherpe geur van hars was met priemende manestralen doorweven.  Het ganse land scheen reeds tot rust te zijn gekomen.  Een na een doofden de flauwe lichtjes in de verre zeldzame hutten uit en boven de bossen loerde de nieuwsgierig stijgende maan door de stille boomtakken naar de haastige eenzame reiziger. 

         Opeens hield deze zijn paard in.  Een wijde, geleidelijk naderende, serene muziek klonk door de spichtige boomstammen.  Stap voor stap reed hij verder.  Plots stond hij voor een mild beschenen open plek vol schimmen, die dansten in een kring op de maat van hun betoverend meeslepend gezang.  Verschrikt wilde Heer Wilfried zijn paard de sporen geven, doch een van de dampige geesten was al tussen de anderen uitgekomen en reikte hem sierlijk de hand.  Op een geheimzinnige wijze werd Heer Wilfried van zijn paard getild, en toen hij verbaasd op de grond stond, zei zacht een lieflijk vleiende stem:

         - Welkom, Heer Wilfried, waarom zou je vluchten?  Kom, treed in de rei en dans met mij.

         - O neen, zei Heer Wilfried, dat mag ik niet doen ; ik moet immers thuis zijn voor morgen noen.

         - Heer Wilfried, als je met me dansen wil, geef ik je een kroon van schitterend goud.

         - Mijn vrouw en mijn kinderen wachten op mij; ben ik snel bij hen, dan zijn ze snel blij.

         - Heer Wilfried, als je met me dansen wil, geef ik je een zwaard met edelstenen bezet.

         - Dat mag je houden, ik heb het niet nodig ; mijn zwaard heeft nog nooit gefaald in de strijd.

         - Heer Wilfried, als je niet met me dansen wil, zal je dwalen en zwerven, waanzinnig en wild.

         Daarop sloeg de schim hem op zijn borst en op zijn hoofd en verdween gillend in de slingerende kronkelende rij.

         Heer Wilfried werd woedend en sprong op zijn paard.  Hij vervloekte de geesten en zwaaide dreigend zijn zwaard in de lucht.  Doch een honend gelach steeg op uit het ganse woud, en de dennen kregen ogen en grinnikten woest.  De bulderende donder begon te ratelen en bliksemschichten splitsten de bomen.  In de verte luidde een noodklok met dringende akelige tonen.  De plassende regen striemde tergend naar beneden en een hevige wind huilde toetend en suizend over de aarde.  Heer Wilfried rende over paden en banen, door velden en wouden, met schel gelach, en hij holde steeds verder, steeds verder, door de wilde waanzinnige donkere nacht...

    1958

    **********

    5. HET VROUWTJE VAN STAVOREN

                                                                      

                                             Vrij naar een oude Friese sage

        

         Bulderend nam de zee een aanloop en sprong op de kust van Stavoren. De bedrijvige handelsstad duwde haar echter als met de hand achteruit en werkte verder.  Doch de zee kwam steeds weer, maar werd telkens verdreven.  En dat duurde zo al dagen, maanden, jaren.  De lieden van Stavoren hielden haar in bedwang en lieten honderden schepen over haar rug naar verre landen glijden.  Dan grolde de zee soms en bewoog zich gevaarlijk.  Maar ze bleef geketend.

         In die stad op een hoogmoedig kasteel woonde er eens een rijke weduwe.  Neen, geen koper was het dat daar overal blonk, maar wel het fijnste en zuiverste goud.  De vloeren waren bedekt met gouden tegels, gegoten in een zilveren rand, aan de muren hingen de prachtigste schilderijen in fijn bewerkte gouden lijsten, en de deurknoppen waren als kronen, helemaal omgeven en versierd met schitterende parels en geslepen diamanten.

         Fier was de rijke weduwe van Stavoren over haar bezit en verachtte iedereen.  Haar vele schepen zond ze naar alle delen van de wereld om er het schoonste en rijkste wat er te vinden was te gaan halen.  Ze had immers geld genoeg.

         En nu stond ze op de hoge toren van haar kasteel en zag ginder in de verte over de blinkende rilling van het gladde zeevel haar vloot aangeschoven komen.  Ze haastte zich naar beneden en toen de schepen aanlegden wandelde ze plechtstatig langs de kust, zonder de mensen, die haar eerbiedig groetten, een blik te gunnen.  Vol ongeduld wachtte ze op haar kapitein, die haar zou komen melden wat hij allemaal meegebracht had.  Het kostelijkste wat er rondom de Oostzee te vinden was moest hij meenemen had ze hem bevolen.

         Ze wandelde nog een weinig verder en zag toen haar zeekapitein aangestapt komen.  Deze boog zich tot aan de grond.

         “O waardige vrouwe,” zegde hij, “het edelste wat wij vonden hebben wij meegebracht: tarwe, rijk en overvloedig, zoveel wij laden konden.”

         “Wat ?” gilde ze als waanzinnig.  “Tarwe, dat laag gewas !  Het edelste wat jullie gevonden hebt!  Het edelste...  Werp het in zee !  Snel!  Ogenblikkelijk!”

         En met een woedende blik, vol verachting, keek ze de bevende kapitein na.

         Helaas, het heerlijk graan werd in de zee geworpen.

         Een grijsaard uit het nabije dorp stond dit alles te bekijken.  Wat verder zat de rijke vrouw, voldaan daar alles volgens haar wil geschiedde.  Langzaam schreed de grijsaard naar haar toe en zei met vermanende stem:

         “Beef, o vrouwe, beef.  Misschien zal U eens gebrek lijden.  Ik hoop dat deze daad U nooit zal berouwen.”

         “Zwijg, grijze gek,” antwoordde ze met een hoogmoedige lach.  Ze bekeek hem minachtend, trok een overschone ring van haar vinger af en wierp hem weg in de golven.

         “Daar, dwaze sul, kijk!” riep ze.  “Nooit zal ik arm worden voordat de zee mij die ring zal teruggegeven hebben!  Hahahahaha...  Nooit, nooit!”

         En ze ging heen.

         Acht dagen later werd op haar verlangen een grote vis binnengebracht om bij een feestmaal opgediend te worden.  Toen hij werd opengesneden begon de rijke vrouw plots over al haar leden te beven, en sidderend zonk ze neer...  Want de ring die ze weggeworpen had lag nu voor haar.  En op hetzelfde ogenblik trad een dienstknecht binnen en meldde haar de droevige boodschap dat in een hevige storm al haar schepen verzwolgen waren.  “Gods wraak rust op Stavoren.”

         Wenend van spijt, woede en razernij om de verloren weelde begon ze God te lasteren en te vervloeken.   Dreigend begon de hemel te grollen en de regen zwiepte door de lucht.  Bliksemschichten flitsten, donders kraakten en plots: de toren van het kasteel werd getroffen en splitste in twee.  Met een donderend geraas viel hij in en beschadigde de overige gebouwen.  Een grote vlam steeg op en van tussen de puinen gilde een scherpe stem:

         “O God!  Heb medelijden!”

         Toen de weduwe terug tot het bewustzijn kwam, was alles doods en stil.  Al haar bezittingen waren door de vlammen verteerd.  Ze stond op en liep met haar gescheurde klederen de stad in.  Doch er was niemand die haar wilde helpen.  De spottende en verachtende blikken van de mensen troffen haar als giftige pijlen, en ze vluchtte weg, ver, heel ver...  en stierf in grote ellende...  het vrouwtje van Stavoren.

         En telkens als de wind doorheen de regen huilt, ziet men in grijze nachten nog op ‘t strand waar lege korenhalmen buigen, een witte schim die klagend zoekt naar haar verloren goud.

    1958 09 30

    **********

    6. MIJN ONTMOETING MET JEF PETAT                   

        

         Wanneer de winter pas zijn koude snuit over de wereld gewreven heeft en met zijn kille adem over het land blaast, uit puur plezier dat zijn intrede met een zalig kerstfeest zal gevierd worden, is het soms wel eens aangenaam er voor een namiddag op uit te trekken. Op de dag voor Kerstmis hangt er een heel andere sfeer dan gewoonlijk in de lucht, en wanneer men dan in het open veld komt, voelt men door de koude heen de blijde verwachting van een vredige kerstdag. Ja, het is zoals pater Cassendorius onlangs nog zegde: “Als Onze-Lieve-Heer met Kerstmis op de wereld komt, dan voelen de mensen dat er iets wonderbaars gebeurt; en omdat het Kindje Jezus zo stil en nederig naar ons toekwam, zijn de meesten beschaamd dit grote feest met vuurwerk en knaleffecten te vieren.” Daar is wel iets van aan, niettegenstaande dat het leven in de stad rond die tijd drukker dan gewoonlijk is. Maar naarmate men zich uit de bevolkte centra verwijdert, vermindert de zenuwachtigheid van het volk. Op het platteland is het leven eenvoudiger. Dit was vroeger nog meer dan nu het geval, want sinds enkele tijd heeft men de knobbelige weg die door de dorpen kronkelde, verbreed en gebetonneerd. Daarbij, om het uur snort er ten minste een dreigend gevaarte van een grollende autobus over, en dan roept de stilte pijnlijk om rust. Om die reden sla ik gewoonlijk een veldweg in en ploeter maar door de modder verder. Als de mist niet te dik is kan men de schaduwen van de drie torens van de stad dicht bijeen zien staan. Op wisselende afstanden daarvan steken andere torennaalden hun vinger in de lucht.

         En het was op zulk een dag voor Kerstmis, toen ik in de velden wat rondslenterde, dat ik Jef Petat voor het eerst in levenden lijve heb ontmoet. De eerste keer, en ook de laatste keer...

         Het kon zo ongeveer vier uur in de namiddag geweest zijn. Een fijne mist legde langzaam zijn kille hand op mijn schouders en kroop achter mijn opgezette halsboord. In de verte vermoedde ik de stad en om het half uur klepte ergens een klokje. Op de weg, een kleine halve kilometer achter mij, gromde een autobus en gleed als een stuk speelgoed tussen de kale bomen en hagen door. Naast mij lag het wijde veld, leeg en ietwat golvend. Ik stapte verder en lette erop dat ik mijn voet niet in het diepe karrenspoor omsloeg. Bah, wat een modder! Van mijn schoenen kon je de kleur al niet meer herkennen. Maar ginder lag er nog een dorp; daar was de weg weer goed.

          Aan het eind van de papperige weg zat er een ineengedoken figuur tegen een scheve boom. Hij zag eruit als een landloper, een bedelaar, een stroper.  Zijn handen leunden op een ruwe wandelstok; daarboven rustte zijn kin. En een vuile hoed hing tot op zijn oren. Ik kwam naderbij en bekeek hem als een soort curiosum dat men voor het eerst te zien krijgt. Hij wendde zijn hoofd naar me toe en bekeek me met moede ogen.

         - Goeiendag, gromde hij.

         - Dag, zei ik.

         Hij trok zich recht en kwam naast me lopen. Geen van beiden zei gedurende enige tijd een woord. Ik voelde me onbehaaglijk met zo iemand naast mij. Ik kreeg bijna schrik, misschien was die kerel naast mij wel een dief of een moordenaar... Doch ik kon toch niet zo maar ineens wegrennen. Neen. Daar had ik trouwens ook geen reden toe, alhoewel... Toch hield ik hem wantrouwig in ‘t oog.

         - Maar een kil weertje hee! begon hij.

         - Inderdaad.

         Ik had snel en met half toegeknepen stem geantwoord. Ik had misschien toch wel wat schrik; maar neen, ik hàd geen schrik... natuurlijk niet... Ik voelde me zelfs niet eens ongerust naast die lugubere figuur... - geloof ik. Ik bekeek hem van terzij. Neen, hij zag er toch niet uit gelijk een gangster. Zijn voorhoofd was vol diepe rimpels. Met zijn mouw veegde hij een druppel aan de punt van zijn neus weg.

         - Ook op wandel? ging ik verder om iets te zeggen.

         Het is soms erg vervelend wanneer men door een stilte gescheiden wordt. Jef Petat bekeek me even met een zekere verwondering in zijn blik, maar zijn gezicht viel gauw terug in zijn gewone, bijna uitdrukkingsloze en toch zo weemoedige plooi.

         - Hm, ja... Ik wandel al dertig jaar.

         - ???

         Weer zwegen we beiden. De eerste schemering rustte op de lucht en filterde heel langzaam naar omlaag. Ik hoorde de adem van mijn gezel langs me gaan. Kleine dampwolkjes ontsnapten ons uit mond en neus. Ginder lag de grote weg.

         - Je gaat toch ook naar de stad? vroeg ik na enkele tijd.

         - Ja... lijk ieder jaar.

         - Ieder jaar? Ben jij dan niet van de stad? Je spreekt toch dit dialect.

         - Ja... Vroeger heb ik daar gewoond... Nooit horen spreken van Jef Petat?

         Ik dacht even na, en schudde ontkennend het hoofd.

         - Dacht ik wel, zei Jef Petat, je bent nog jong, hee.

         Hij keek me een ogenblik aan en liet zijn blik peinzend voor zich uit dromen.

         - Ik ben ook jong geweest, ging hij verder, maar als ik toen wist wat ik nu weet... Maar kom, ik zal wel niet meer zo lang leven...

         - Hoe oud ben je?

         - Achtenvijftig.

         - Maar dat is toch nog zò oud niet!

         - Nee... Maar het zijn niet de jaren die een mens oud maken... Het leven knaagt aan de ene mens meer dan aan de andere.

         - Dat zal wel zo zijn, zei ik en keek naar hem. In zijn ogen lag er zulk een vreemde glans en - ik weet niet waarom - toen begon hij mij een stuk uit zijn leven te vertellen.

         - Ja, jong, ‘t is curieus dat ik altijd tegelijkertijd blij en toch niet blij ben als ik mijn geboortestad weerzie. Daar heb ik wel de gelukkigste jaren van mijn leven gekend...Maar dat is al zo lang geleden.

         We waren de weg opgestapt. Een kleine sportwagen ritste suizend aan ons voorbij. We veegden beiden het modderwater van ons gezicht.

         - Verdomme, jij razende zot! blafte Jef Petat de auto achterna en stak zijn vuist omhoog. Op zijn gezicht kwam een toornige plooi, maar ze vervaagde en weer verscheen die weemoedige blik.

         - Die doodrijders! riep hij. Ik kan ze niet lijden! ‘t Is er zo een die mijn Marieke doodgereden heeft... Maar dat zal je misschien niet interesseren. Het is al zo lang geleden gebeurd. Doch ik zeg je, nietwaar, nooit was er op de hele wereld een liever en mooier meisje... En als ze je bekeek, o, dat was echt zo een blik gelijk... ja, zoiets gelijk dat Lieve Vrouwke in het kribbetje bij de paters.                                                Hij keek recht voor zich uit. De donkerende stilte telde onze passen.

         - Zie je ginder dat huisje? Daar, waar aan de linkerkant die grote hoeve staat? Hewel, daar woonde zij. Wij stonden op het punt te trouwen. En toen werd ze op zekere dag door een auto gegrepen. De chauffeur was dronken. Nog twee dagen heeft ze geleefd, mijn mooi en goed Marieke. Jef, zei ze, als ik in de hemel ben, houd ik je een plaats vrij... naast mij... Dan is ze zachtjes gestorven. In mijn armen. Het was twee weken na Allerheiligen. En dat is nu al dertig jaar geleden, of misschien al langer.

         Ik luisterde eerbiedig en zag bij Jef Petat een ooghoek vochtig worden. Hij wreef met zijn ruwe vingers in zijn ogen.

         - Dat is van de koude, lachte hij.

         - O ja... Het wordt koud.

         We gingen door het dorp. Jef hoestte pijnlijk.

         - Ik geloof dat ik kapot ga, zei hij. Ik ben overal zo... ja, ik weet niet hoe... Pater Cassendorius zal me wel een warme kop koffie geven.

         - Pater Cassendorius?

         - Ja... Ken je hem soms?

         - Heel zeker.

         - Wel, ik ga alle jaren naar hem. Hij weet dat ik kom. Wij stellen samen het kribbetje op. Dat is al jaren lang de gewoonte. Pater Cassendorius is een goede mens. Niemand heeft me zo getroost als hij, toen mijn Marieke gestorven is. Maar ik kon toch niet in de stad blijven, het ging niet, alles was zo leeg... En ik houd ervan met hem het kribbetje op te timmeren. ‘t Kan misschien maar een gedachte van me zijn, maar dat Lieve Vrouwke lijkt verbazend fel op mijn Marieke zaliger.

         We stapten verder. Ik kon zijn gezicht niet meer goed zien. De lucht was donker als mat glas. Ergens luidde het.

         - En wat doe jij dan zo gedurende het jaar? vroeg ik.

         - Wel, ik zoek zo een beetje overal mijn werk. Een mens moet toch leven...

         - Dat is zo.

         We waren aan de eerste huizen van de stad gekomen. Aan een kruispunt scheidden we van elkaar. Zwaar leunend op zijn stok verdween Jef in de donkerte... Ja, men kan zich soms wel vergissen wanneer men de mensen naar hun uiterlijke verschijning beoordeelt.

         En Kerstnacht kwam, en de klokken wierpen hun vreugde over de stad. En de mensen kwamen terug van de nachtmis. Overal was er vreugde, feest en geluk.

         ‘s Morgens ontmoette ik toevallig Pater Cassendorius. Ik wenste hem een zalig kerstfeest. Hij drukte me zachtjes de hand en bleef me half dromend en droevig aanstaren.

         - U ziet er zo triestig uit, pater.

             En toen vertelde hij me. Gisteren had Jef Petat hem het stalletje helpen optimmeren. Toen dat gedaan was, baden we samen het rozenhoedje, zoals ieder jaar,al meer dan dertig jaar lang... Bij het laatste tientje zegde Jef ineens: Pater, kijk, daar is mijn Marieke... Ik moet naar haar toegaan. Hij greep naar zijn hart, en zakte ineen. Jef. Dood... tegen mijn borst.

         Ik bekeek stilzwijgend pater Cassendorius. En over zijn wang zakte zwaar een zilveren traan.

    1958 11 24

     

    01-04-2005, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    01-03-2005
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.21 dichtoefeningen uit de jaren'50



    21 dichtoefeningen uit de jaren'50

    ***************************

     

    1. Aan de maan

    O lieve maan, die helderglimmend

    Aan d’nacht’lijk’ hemel staat,

    De altijd maar, opnieuw beginnend,

    Uw zelfde bane gaat,

    Hoe vorst’lijk glanst gij middenin

    De mooie sterrenwacht,

    Die als een trouwe gezellin

    Met u op d’aarde lacht.

    O zilv’ren, zoete, zacht maan,

    Zend zalvend uwe stralen.

    Laat ze maar door de ruimte gaan,

    Dan zal uw roem nooit falen.

    oktober 1952

    2. Sonnet

    De zon ligt reeds geheel in ‘t bed der aarde,

    En ook de kleuren die de lucht bewaarde,

    Verdwijnen straks met ‘t licht en ‘t purper schoon

    Achter de horizon, hun ruime woon.

    Een kleine welving, ginder, draagt een molen ;

    De wieken, die zo vaak de wind ontstolen

    Een weinig kracht, gaan langzaam op en neer ;

    Het mooie silhouet betovert zeer.

    De Heer, die alles wonderprachtig schiep,

    Opdat ‘t getuigen zou dat Hij het riep

    Tot stempel van zijn eigen godd’lijk beeld,

    Bemint datgene wat de ogen streelt,

    Door vele schoonheid ons aan stof onthief.

    O verre molen, gij zijt Gode lief !

    5 november 1955

    3. De koninklijke leeuw

    De koninklijke leeuw, die boven op de rots,

    De manen in de wind, het hoofd zo fier en trots

    Omhoog geheven, stond, heeft onlangs tot zijn spijt, -

    En worst’lend wroet nu in zijn binnenste de nijd, -

    Hij, die geen enkel dier tot dan kon evenaren,

    De macht van een die sterker is moeten ervaren.

    Verzet ! Het baatte niet. Naar zijn gebieder zag

    De leeuw toen woedend op. Doch met een stille lach

    Gans vol van waardigheid en vorstelijke macht

    Bedaarde de geheime overwinnaar zacht

    Het ziedende gemoed en wraakvervulde geest,

    De bliksemende blik van ‘t forse fiere beest...

    december 1955 

    4. O wilde en onvervalste pracht

        

    Parodie op Gezelle:                                               

    Alre creature sake ende yersticheyt.  Ruusbrouck, Bruloft.                     

    O wilde en onvervalste pracht

    der porren, in een zomernacht !

    Hoe geren zie ‘k, in ‘t licht der maan,

    u, mijn geliefde, naast me staan !

    Geboren arg- en schuldeloos,

    daar God u eens te willen koos,

    daar staat ge ; en, in de zonneschijn

    al dat gij doet is blode zijn !

    ‘t Is ‘t wezen, ‘t geen mijn oog aanziet,

    ‘t is waarheid, daarvoor lieg ik niet ;

    en gij, die steeds mijn hert verblijdt,

    hebt nu nog niets gezegd, o meid.

    Hoe stille is ‘t ! ‘t En verwaait med al

    geen bladje, dat ons storen zal ;

    geen rimpel in uw lief gelaat

    dat spijtig gans vol sproeten staat ;

    geen zucht, geen woord: rondom gespreid

    al schaduwe, stilzwijgendheid !

    Maar diep in ‘t harte is ‘t niet koud,

    geeft plots een kus die niet berouwt.

    En priemend hier en daar vergaat

    een langgesponnen manedraad.

    Hoe eerbaar, edel, schoon en fijn

    kan toch een enkele porre zijn,

    die al med eens, en zorgloos, uit

    gaat varen met me in de schuit ;

    en ik met arme mensenhand

    mag roeien naar een sprookjesland ;

    doch nu, op dezen ogenblik

    ben ik alleen ; dien troost heb ik

    dat, porre, gij mij blokken doet

    en wezen zo ik wezen moet :

    aanschouwende en bevroedende in

    elk uur van bittere tegenzin

    voor heel de kursus, uw beleid.

    O porre, wees gebenedijd !

    5 januari 1956

    5. Rijmpje

    Wanneer de natuur met de lente gaat vrijen

    En jonkvrouwe Mei het heelal komt verblijen,

    Dan ziet men vaak onder de bloeiende bomen

    Een jongen of meisje, dat daar zit te dromen.

    Een peinzende blik staart heel ver over ‘t land,

    Verlangende ogen aanschouwen de rand

    Waar hemel en aard’ in elkander vervloeien,

    Een schouwspel dat steeds de genieter blijft boeien.

    Wanneer plots de zon met haar heldere lach

    ‘t Weemoedig gelaat van de eenzame dag

    Met vrolijke stralen komt zoenen en strelen

    Verdwijnen opeens al de pijnen bij velen.

    Maar dromend zit onder de bloeiende boom

    Een mens die alleen is, hij voelt zich zo loom,

    Verlangen en weemoed, zo vaag, onbepaald,

    Ze blijven totdat zijn gemoed is gestaald.

    7 maar6. Ik wist niet dat het lente was

    Ik wist niet dat het lente was

    En dat de boomgaard bloeit,

    Ik wist niet dat het veldgewas

    Reeds boven d’aarde groeit.

    Ik wist niet dat de bloempjes langs

    De wegen reeds ontluiken,

    Ik wist niet dat de wereld toch

    Zo jong en fris kan ruiken.

    Ik wist niet dat het windje nu

    Soms lief en zacht kan strelen,

    Ik wist niet dat de blijde zon

    Met alles graag wou spelen.

    Ik weet niet wie me zegde dat

    De lente is gekomen,

    Ik weet niet of dit waar is of...

    Ben ik alleen aan ‘t dromen ?

     29 maart 1956 

    7. Jochei  

    Een knaapje in de wei,

              jochei !

    Het sprong zo lustig blij

              en vrij

    Daar in de groene wei,

              hei, hei,

              jochei !

    O, speel een keer met mij,

              jochei !

    Gij, knaapje in de wei,

              dat blij

    Zijt in de mooie mei,

              hei, hei,

              jochei !

    7 april 1956

    8. Roosje lief, wat sta je fleurig

    Jong en bloeiend, fris en geurig,

    Tussen al dat welig groen !

    Zacht bedauwd en hemels teder

    Buigt je kopje voor me neder,

    Juist lijk schuchtere meisjes doen.

    Zeg eens, roosje,

    Waarom bloos je

    Zo voor mijn bewonderend oog ?

    En ik zou graag willen weten

    Waarom jij je kopje boog.

    Roosje lief, ik kom je plukken :

    Ai ! Je doorntjes steken fel

    En je diamanten tranen

    Vallen zalvend op mijn handen.

    Neen, ik zal je niet ontrukken,

    Neen, ik wil met jou geen stukken,

    Blijf maar op je stengel staan ;

    ‘k Zal mijn baan alleen wel gaan.

    Roosje, blijf daar bloeien heerlijk,

    Al ben je toch zo begeerlijk.

    11 november 1956



    9. Een oude boom stond stoer en stevig

    Een oude boom stond stoer en stevig

    Aan de oever van een beek.

    De winden waaiden fel en hevig

    Tot een ogenblik het leek

    Dat hij kraken zou en vallen.

    Maar de boom stond stoer en stevig

    Aan de oever van de beek.

    Enkel dorre takjes vielen

    In het zeer gerimpeld water,

    Maakten kringen wondermooi

    En verdwenen dan voor eeuwig.

    Doch de boom stond stoer en stevig.

    Sneeuw en water kwamen stormen

    Tegen ‘t fiere hoge hoofd

    Van de boom, die wel wat boog,

    Echter stevig stond en pal,

    Nooit beleefde hij een val.

    19 november 1956

     

    10. Kerstlied


    Sint-Jozef geleidde de heilige Maagd 
    Naar Betlehem, zoals het God heeft behaagd. 

    ‘t Was koud en het winterde over de streek, 
    De sneeuw viel met vlokken en ‘t land was heel bleek. 

    Daar ginds in het dal door de donkere nacht, 
    De lichtjes van Betlehem pinkelden zacht. 

    Maria, heel zoet, leunde bij Jozef aan, 
    Ze rilde van kou en was moe van het gaan. 

    Sint-Jozef ging overal kloppen en luid 
    Vroeg hij of er plaats was voor hem en zijn bruid. 

    Men antwoordde ja, als ze hadden veel geld, 
    Op bedelaars was men geheel niet gesteld. 

    De sneeuw was verdwenen uit de hoge lucht, 
    Sint-Jozef ging verder en zei met een zucht : 

    “Maria, we zullen dan maar verder zoeken 
    Langs hagen en wegen, in kanten en hoeken.” 

    Toen kwamen ze aan in een ned’rige stal, 
    En daar werd geboren de Maker van al. 

    De engelen zongen met hemelse pracht 
    Een mooie muziek door de wondere nacht. 

    Heel hoog in de lucht schoot een schitt’rende ster 
    Die meldde ‘t mysterie aan wijzen van ver. 

    De volkeren knielden aanbiddend terneer, 
    Ze dankten en loofden toen God, onze Heer.

     21 december 1956

    11. O, laat me in dromen mij verliezen

    “O, laat me in dromen mij verliezen,

    De werkelijkheid is veel te hard,

    O dromen, o laat me u steeds kiezen,

    Want al het andere tart en sart.”

    Zo sprak ik vroeger, als het leven

    Schijnbaar scherp vijandig was,

    Ik wist nog niet dat dit een zegen

    Voor mij, onervarene, was.

    De donkerte van smart en kommer

    Persten ‘t zonlicht uit mijn hart,

    Niets dan duistere schaduw, lommer,

    In mijn hart, gesard, getart.

    Doch daarboven scheen onmetelijk

    ‘t Helder licht der vurige zon,

    Die haar liefde onvergetelijk

    In mijn leven brengen kon.

    22 februari 1957



    12. Je liefde is als zuiver goud

    Je liefde is als zuiver goud

    Dat in de vlam van mijn verlangen

    Gewillig gloeiend blijft gevangen

    En steeds zijn zuiverheid behoudt.

    Je liefde is als zonneschijn

    Die in de schaduw van mijn leven

    Een licht van hoop me heeft gegeven

    En stralend klaar blijft, edel, fijn.

    Als wijn, door gouden zonneschijn

    Omhuld, zijn diepste rood laat pronken,

    Zo zal mijn liefdegloed ook vonken,

    Gedompeld in je minne rein.

    28 augustus 1957


    13. De verliefde nar

    “‘k Ben zo verliefd ; dat is gekomen

    Onverwachts, lijk soms in dromen

    ‘t Somber beeld verdwijnen moet

    Voor zonnestralen, blij en zoet.

    Want gisteren zag ik - wat een pracht ! -

    In ‘s konings tuin een jonkvrouw, zacht,

    Bevallig, zoals nooit voorheen

    Een wezen voor mijn oog verscheen.

    ‘k Ben langzaam naar haar toe geslopen,

    Heb met een groet haar aangesproken,

    En met bewondering aangeboden

    Een donkerrode roos.

    De juffrouw keek verrast en bloosde,

    Dankte met een lieve lach

    Vol zuivere sereniteit.

    Toen boog ik voor die majesteit

    En ging snel heen.

    Steeds zag ik weer die zachte ogen,

    Woelig werd mijn hart bewogen,

    Badend in een vreemd venijn.

    ‘k Bleef de ganse dag weemoedig,

    Stil, verlangend terug te zijn

    Bij haar die zo overvloedig

    Schenken kon geluk en pijn.

    Doch nu, in narrenpak gestoken,

    De zotskap rinkelend op mijn kop,

    Het hart door onrust haast gebroken,

    Stap ik naar de feestzaal op.

    Seffens zal men mij ontvangen

    Met gejuich, gelach, zeer blij.

    Och, dit is niet mijn verlangen...

    Maar snel, de koning wacht op mij !”

                        

                      *******

    De nar sprong buitelend in de zaal ;

    De hoge gasten allemaal

    Verblijdden bij dit zot gezicht.

    De vorst temidden schitterend licht

    Van zeker honderd kandelaren

    Zat bewonderend te staren

    Naar de roekeloze held

    Die kronkelend werkte voor wat geld.

    Wat verder zat daar, elegant,

    Die mooie juffrouw, hand in hand

    Met ridder Koenaert, vol van moed,

    En smolt bijna in liefdegloed.

    De nar hield op, bekeek hen beiden,

    Geen vermoedde toen het lijden

    Dat groeide, groeide in zijn borst.

    Hij leste schijnbaar kalm zijn dorst

    Met vurige wijn.

    Op de tippen van zijn tenen

    Trad hij aarzelend naar het paar,

    Speelde boeman !  Ze verschoten,

    Ruw gewekt uit Amors rijk.

    Met een blik vol van verachting,

    Bitterzuur, vol leedvermaak,

    Sprak zij : “Dwaze nar, voortaan

    Kom je enkel op mijn teken ;

    Speel alleen je dwaze streken !”

    De nar zonk neer in eindeloos ach...

    De zaal schoot in een schaterlach !

    15 november 1957




    14. Toen zijn we beiden weggegaan


    Toen zijn we beiden weggegaan,

    Die andere en ik.

    De lichten staken door de nacht

    Hun harde koude blik.

    En in mijn hoofd hoor ik heel wijd

    Nog steeds die ruwe bons ;

    Uw deur blijft immer voor mij toe,

    ‘t Is uit tussen ons.

    De lichten staken door de nacht

    Hun harde koude blik.

    Alleen wij beiden gingen daar :

    Mijn schaduwbeeld en ik.

    13 januari 1958

    15. Zeg, weet je nog 

    Zeg, weet je nog dat eerste woord,

    Zo’n onverschillig spreken,

    Dat elk van beiden heeft gehoord ?

    ‘t Bleef in ‘t voorbije steken. -

         Je weet misschien niet meer, doch ik,

         Ik zal het niet vergeten.

    Zeg, weet je nog dat tweede woord,

    Zo sidderend gefluisterd,

    Dat elk van beiden heeft gehoord ?

    Je oog heeft toen geluisterd. -

         Je weet misschien niet meer, doch ik,

         Ik zal het niet vergeten.

    Zeg, weet je nog dat laatste woord,

    Zo hartelijk beleden,

    Dat elk van beiden heeft gehoord ?

    Het is niet lang geleden. -

         Je weet misschien niet meer, doch ik,

         Ik zal het niet vergeten.

    14 januari 1958

    16. Een jongen had een ideaal

    Een jongen had een ideaal,

    Verheven, goddelijk groot,

    Dat als het hoge stergepraal

    Een zuiver uitzicht bood.

    Doch afgunst en kleinzieligheid

    Vertroebelden zijn licht

    En deden groeien duisterheid.

    O, doffer ogenlicht !

    Helaas, het leven is vol nijd

    Op alle verhevenheid. -

    Wij bergen lijdzaam onze spijt

    In holle vrolijkheid.

    6 april 1958

    17. Ik wil niet meer beminnen

    Ik wil niet meer beminnen.

    Wel, lief, ga nu maar weg ;

    ‘k Ben meester van mijn zinnen,

    En ‘t laatste wat ik zeg

    Is dat ik je niet meer wil zien

    Zolang ik leef, nooit meer wil zien ! !

    Ja, snik en ween en snotter maar,

    Het kan me niet meer schelen.  Daar !

    Adieu, vaarwel, genoeg gevrijd !

    Ik was bijna mijn vrijheid kwijt.

    3 mei 1958

    18. O lente ! Jij werd mij voorspeld

    O lente ! Jij werd mij voorspeld

    Door ‘t kleine vogeltje in ‘t veld

    Dat hoog op bomen tierelierde

    Toen sneeuw de wijde landen sierde.

    Wel, vogel met je kwinkelend lied,

    Wat wil je zeggen ? - Hoor je ‘t niet,

    De lente komt ! Nog wat geduld ;

    Kijk hoe de zon de dagen vult.

    Haar stralen glijden met een zoen

    En streelgebaar over het groen.

    De bloemenknopjes tonen blij

    Hun lieve blaadjes in de wei.

    Vreugde in ‘t hart maakt het leven heel schoon,

    Eeuwige lent’ heeft er immers haar woon.

    Lente, mijn bruid, laat met weeldrige hand

    Vloeien je weldaden over het land.

    4 mei 1958



    19. De moede avond

    De moede avond sluipt geruisloos door de tijd

    En legt zijn zachte hand, die donkere stilte spreidt,

    Die alles langzaam toedekt en met nacht omhult,

    Ook op mijn hete hoofd, dat rust zoekt en geduld.

    Waarom die droeve vrees, die mij onrustig maakt

    Dat vroeger lief geluk me nooit meer terug genaakt ?

    Het oude jaar vervaagt, dort in vergetelheid -

    Bij mij alleen een pijnlijke verlatenheid.

    En ongeduldig steekt verlangen in de nacht

    Naar ‘t volgend nieuwe jaar - vervuld van vreugd of klacht ? -

    Maar mild vol zoete troost en glinsterend door een traan

    Valt door mijn vensterraam de glimlach van de maan.

    20 oktober 1958



    20. Een liedje aarzelend

    Een liedje aarzelend over ‘t graan

    1.  In de lucht de maan.

    En zacht in zoete zomertoon

    Zingt langs het land een vogel schoon :

         Olla dana danidia.

    Een flonkerzilverig lichtgepraal

    Als druppels in een gouden schaal.

    En tarwekopjes blinken blij

    Al wiegend met geruis als zij :

         Olla dana danidia.

    ‘t Gefluister van een stille zucht

    Stijgt lichtgevleugeld door de lucht,

    En wil ‘t verrukkelijk vog’lenlied

    Vervoegen, als het water riet.

         Olla dana danidia.

    ‘t Geklater van een goudfontein

    ‘t Geborrel van een bron vol wijn.

    En rood en goud vermengd met zang

    Verhaalt de klare vogel lang :

         Olla dana danidia.

    ‘t Geschuifel schuift langs scheve straal

    Op schuine scheepjes.  Dit verhaal

    Neemt snel een einde.  ‘t Ging te ras,

    Dit vloeien van dat klankglas.

         Olla dana danidia.

    Een liedje aarzelend over ‘t graan

    1.  In de lucht de maan.

    En zacht in zoete zomertoon

    Zong langs het land een vogel schoon :

         Olla dana danidia.

    1958 11 07

    21. Dood begeren

    Was ‘t spijt om uw verloren blik,

    Om ‘t missen van kristalgeflonker,

    Verkeerd in  matte schijn en donker

    Uitgedoofd, dat ik

    Een ogenblik verdwaasd en dwaas

    Gemeend heb dat geen hoop, helaas,

    Meer was noch wezen zou ?

    Hoe scheen de wereld gans in rouw !

    De dikke lijnen van de tijd

    Zijn zacht over mij heengevleid...

    Na dagen lang heb ik geschreid

    En mij van mijn verdriet bevrijd.

         O levensliefd’ en -lust,

         Ik kan u nooit verleren !

         Van andere liefde blijft in mij

         Alleen maar dood begeren.

    18 oktober 1959

    01-03-2005, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    T -->

    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!