in de winter zijn er meer bomen dan in de zomer maar dat deert je niet want je draagt de warmte als een baby met roze handjes tussen de huizen je heupen veranderen water in wijn en je oksels vallen open vol hemels de stilte plant zich voort langs de vogels die hangen aan het plafond van het bos je woorden heb ik luchtledig getrokken als zachte eenden in de mist de straat begint te blozen de zon glijdt uit en giechelt
een negen op de schaal van Richter alsof ik per ongeluk tegen de schrikdraad van de wei was gaan staan toen ik je in sepia op facebook zag ik kwinkelierde van verrukking ik leek verdomme wel een leeuwerik het geheugen van vijftig jaar geleden speelt een vreemd spel het verdoezelt, het vergroot, het verbergt het bedriegt, schaamteloos maar nog altijd zie ik je gezicht omhuld van verwondering, verlangen en zachtheid de versplinterde droom blijft over glashelder
ik weet niet wat mij het liefst is de schoonheid van de duiksprong of het verdwijnen in het water de merel die fluit of de stilte daarna maar ik geniet van die vogel in de armen van de kersenboom tot hij schaterlachend wegvlucht in het groene licht en de grens van de stilte aangeeft rond de vele cirkels in mijn hoofd
denk aan een zwaluwvlucht schuin tegen de zon die bevelen schreeuwt tot de zwellende druiven in het veld de van bloed doorlopen klaprozen rijden zij aan zij naar het gevecht van de zomer en zie, daar slingert je lach als een lasso tussen de bomen van mijn herinneringen nog steeds draag je de vreugde van champagne gevangen in je lijf zoals een ragfijn broekje zachte dijen in de greep houdt ja, je bent het verboden zijn het paradijs in de omheining van je lichaam je bent lang geleden en elk uur kortbij jij bent de nacht die we nu hebben dichtgevouwen maar nog altijd ken ik de voornamen van je gewillige borsten
de armen van je woorden duwen me tegen de muur mijn drift staat zo hoog tot tegen de rand van mijn rivier als je me zou optillen zou je morsen zoals met een tas koffie die te vol is de witte magnolia parfumeert mijn tuin met dampende dromen de stilte blaast tekstballonnen tussen de hagen en smeert de bomen in met sprookjes de tijd gaat er stiekem vandoooor... op de vergeelde straat staat een gedicht te liften
val je na het vrijen direct in slaap vraag je soms wel, soms niet, zeg ik en wat doe je wanneer ik in slaap ben gevallen ? dan leg ik mijn arm om je heen en luister naar je ademhaling en daarna ? wil je weten daarna niets, daarna val ik in slaap
het schateren van de bok het geharrewar van de sterren het in en uit ademen van eb en vloed de onderaardse lavastromen de routes van langgerekte trekvogels de dienstregeling van de spoorwegen het broebelen van de olievelden in Texas de hartslag van de kolibri's tussen de lianen het gezang van de potvissen onder het pakijs van antartica het dansen van de soepletters
er is zoveel wat ik niet begrijp
maar het deert me niet want er was blauw en rood in haar schoenen alsof ze vogels aan haar voeten droeg als ze danste
donderende explosie tegelijk trekken mijn schouders samen de hemel scheurt in rafels echo's heen en weer ketsend tegen de muren van de vier windstreken een straaljager snelt weg, inkrimpend tot een stip trekt het lawaai met zich mee tot het licht weer effen en geluidloos als een vallend laken me in de nek pakt er zijn geen vogels meer alleen wij moeder, vader,ik
ben ik altijd al op zoek geweest naar woorden misschien maar ik denk dat de woorden mij kwamen zoeken waar kwamen zij vandaan misschien vanop een knoestige boomstronk die meedreef met het water in het zalmkleurige schijnsel van de zon of uit de mond van een zatte tuinkabouter fluisterend vanachter de takken van de nacht of plotseling vanuit de schreew van een kraai hoe zouden zij elkaar herkennen in hun blauwzwart verenpak of wanneer ik alleen was en zij mij zacht aanraakten het is dan dat mijn ziel als een kat omhoog sprong
Parijs stad van het licht van de Tour op de Champs-Elysées heeft een droef gezicht gekregen en kruipt bang in mijn tv geen Moulin Rouge meer geen variété kalasjnikovs schieten broers aan stukken uiteengerukte fraternité Parijs staat in brand ligt niet meer in Disneyland
de novemberkleuren van de bomen zijn zo mooi dat ik ze liever niet beschrijf de zon voelt zich niet meer op haar gemak vlucht weg tussen de regenbuien toch probeer ik rust te vinden langs de wilde snelweg van mijn leven hier tref ik mijn bewustzijn aan op een met struikgewas begroeid terrein waar overal het onbegrip opschiet met daartussen enkele frustraties een fikse dosis weemoed en wat melancholie mijn dromen liggen verstopt en mijn verlangens zijn vertrapt weer beukt de wind tegen mijn woorden getemde chaos
de middag leegdrinken als een glas champagne de avond kruiden met voorbijvliegende vogels even de laatste schoenen poetsen de planten water geven tot ze in huilen openbarsten de kat bij de melk zetten of nog beter de koe bij de horens vatten de deur op een kier laten voor de ochtendzon zacht vertrekken en onhoorbaar wandelen tot bij jezelf sterven, je moet er alle tijd voor nemen
een nieuwe morgen biedt zich aan teder en aarzelend zich verontschuldigend voor zoveel breekbaarheid ik zuig iedere beweging in me op van de vogels die gaten in de lucht fladderen mijn tuin staat vol lege plekken ik leun tegen mijn schouder dit is hopeloos bevrijd me van de tijd als ik straks thuiskom ben ik mezelf kwijt dan verbrand ik mijn dromen die ik vandaag droeg als versleten kleren ze zijn doorweekt met heimwee en treurigheid ze zijn niet meer te redden
met een dichtgevouwen glimlach en op hooggehakte benen houdt mijn spiegelbeeld de glazen draaideur van het komende jaar voor me open de dagen van vroeger hebben zich genesteld in de onontdekte hoekjes van mijn lijf in de rafels en de randen ervan om me te laten schrikken van de dag van morgen maar ik ben niet bang voor de blauwe plekken en de schaafwonden van de tijd zolang jij bij me bent ik leg mijn arm om je schouders je past precies in mij
Nog enkele dagen en het is zo ver ... 70 jaar. Zeventig worden is niet zo moeilijk . Je moet alleen de voorbije negenenzestig jaar overleven. Het lijkt superver voor sommigen, maar het valt reuze mee als je in de buurt woont. Verjaardagen zijn vooral lessen in nederigheid. Hoe meer je er meemaakt, hoe minder aandacht je er aan besteedt. Enerzijds natuurlijk vanwege de gewenning, anderzijds vanwege de blijvende en met het vorderen der jaren zelfs toenemende onzekerheid. Al bij al is het toch maar raar dat je in leven bent gebleven, terwijl om je heen geliefden en kennissen bij bosjes zijn weggevallen, waardoor er alsmaar minder mensen zijn om je eventuele vrolijkheid mee te delen en wie je een glas champagne in de handen kan stoppen. Want het mag gezegd worden : het betreft hier een vrolijkheid die bij nader toezien slechts de sluier is waarachter zich de weemoed verschuilt, de weemoed en de beklemming van het besef dat wat voorbij is, voorbij is. Zoiets krijg je niet uitgelegd aan pakweg twee kleinzonen die zich staan uit te sloven om spontaan blij te zijn op opa's verjaardag.Vanzelfsprekend wens ik mezelf zulke droevige gedachten niet toe. Ik wens me in de toekomende tijd vijf kommerloze jaren toe !Want het zal weer gedaan rap gedaan zijn met de rust, eens die vijfenzeventigste eraan komt. Gevierd worden als een held ... dat doe je nooit ongestraft !
ik wil je eindeloosheid geven in je ogen zit onsterfelijkheid en regen en gefluister en wind die waait alsof hij elders is de angst van de niet meer zo strakke huid is er nooit geweest en de plooien waarin de schaduwen van de jaren schuilen brengen ons aan het lachen het leven is niet te kort het is te lang als je het verspilt aan de niet-liefde, het niet-lachen het niet-kiezen wij gebruiken elke dag onze tijd om naar de lucht te kijken en naar mekaar je ruikt dan naar appels op een houten rek in de zon ik val geruisloos in een siroopzoete slaap
de bomen kammen de wind en dan zonder naar links of rechts te kijken rijdt de zon door het rode licht van de avond de eenzaamheid trekt aan de ketting ik zou graag een uur met jou onder zuiver water willen zwemmen op zoek naar de kussen van jaren geleden zo gulzig, zo wild, zo adembenemend urenlang hingen ze tussen onze lippen de zonde werd een feest maar je bent er niet de lucht kleurt zoetblauw en rond mij wordt alles zo saai als plafondverf
mijn woorden liggen geruisloos aan de binnenkant van mijn huis wanordelijk, zo vlak voor het schrijven, maar woorden zijn laf en slaan op de vlucht bang voor de vervoeging van voorbije jaren verward door de rauwheid van de waarheid alles goed, vraag je ja, ja, zeg ik wetend dat mijn vermomming als bejaarde geslaagd is maar misplaatst in de tijd de leugen nestelt zich in alle hoeken van mijn lijf
op de zolder van mijn ziel bewaar ik de schoonheid van elke dag als een zucht tegen de wind van de werkelijkheid de hete wind is mijn lijf ik ben de dorst beschenen door de withete zon van mijn verleden zullen ze ooit ophouden de winden die waaien door de kamers van mijn hart ik wrijf mijn herinneringen tegen de slijpsteen van mijn geheugen warmgloeiend komen ze steeds terug als krokussen en jong gras
buiten is het donderdag en lente met leugens van licht
Volgens Wikipedia is HAIKU een vorm van Japanse dichtkunst, geschreven in 3 regels, waarvan de eerste regel 5, de tweede regel 7 en de derde regel weer 5 lettergrepen bevat. De haiku drukt een ogenblikervaring uit, een vingerhoed vol emotie.
Een voorbeeld : Het leven
uit moeder komen tussen haakjes glimlachen weer stil verdwijnen
er zit een onbekend beest in het ondoordringbare struikgewas van mijn geheugen ik voel hoe het achter mijn gezicht kruipt op zoek naar iets of iemand in mij naar een aanwijzing voor een verhaal dat niet blijkt te kloppen eens zal het mij bespringen en verslinden
maar mijn leeftijd is een papierversnipperaar al die dromen, ambities en herinneringen worden dag na dag onafgebroken onleesbaar gemaakt in fijne reepjes gesneden mijn huis heeft zich los gemaakt van de aarde en drijft weg in het donker er heerst volslagen stilte het maanlicht breekt in scherven op het water
je leert me het aanraken het gestuurd strelen van mijn vingers over je warme lijf je huid zet zich schrap onder de herinnering van mijn handen tegen de blauwe ruis van de nacht wordt het licht onrustig maakt hese woorden overbodig
ik duik in de schaduw van de eerste morgen die openbarst in de voering van je glimlach ik versplinter
ik ben een zin gevangen tussen hoofdletter en vraagteken op de hartslag van de tijd gedicteerd wat te doen wat te laten soms was het bidden dan was het bronstig blaten soms het murmelen van het strelen of het prevelen van een kus af en toe rijm ik zelfs op autobus
ik heb geen zin meer ik gooi al mijn woorden als duimspijkers op straat want in het station van het achterblijven valt al dagenlang de regen
hier in dit angstaanjagend landschap van de tijd vult de zon langzaam de lege kruinen van de bomen zwarte geraamtes zijn het knarsend in het zandkleurige licht de nacht heeft weer een streep in mijn gezicht gekerfd vreemde blauwe vogels duiken opgeschrikt in het strakgespannen niets ik praat tegen de ivoorwitte rozen die denken te bevriezen ontdaan, verstoord en eenzamer dan ooit duiken overal koude spiegels op luister naar het bloedige blaffen van de rondzwervende honden ik schiet op alles wat beweegt
slijt de tijd door het voorbijgaan of zijn het de herinneringen die vervagen net als in de groeven van langspeelplaten laat de tijd stof achter in je ogen mijn leven kucht het heeft in de wind gelegen en mijn jaren kreunen op hun rug in de avondzon dromend van zondagen die naar zomers ruiken kijk, de bladeren van de plataan zijn tot op de nerf versleten zal ik ze in het voorjaar terug zien om die onrust die door de kamers van mijn lijf raast te doen zwijgen ik ben zo bang als een komma in een dik boek
het voelde allemaal zo goed sterven was tot 1999 iets wat anderen deden maar sindsdien draag ik de herinneringen aan jullie mee in de warme binnenzak van de tijd ik mis, moeder, je warme moederlijf tegen mijn verkleumde ribben, ik mis de geur van gesneden selder en gebakken wafels, van de zeep die naar het zonlicht was vernoemd ik betast, vader, de hitte van lang vervlogen avonden in onze gesprekken onder een lucht doortrokken van kraaiengekras en fladderende vleermuizen dat waren nog eens zomers
maar nu op dit kerkhof het licht huivert hier begint het verleden te vervormen te verwateren in onzekerheden te verdwijnen onder de vlekken van het vergeten ik ga weg en leg een grote strik rond de stilte de wind hapt me als een hond achterna
ik heb in een dorp gewoond waar vaders en moeders niet doodgingen waar soldaten behangen met vogels en bloemen dansten door de straten en meisjes met leliewitte boezems bij bosjes in de struiken hingen het gras geurde groen als een nachtzoen er was geen wenkbrauwgefrons geen dode egel op de weg het licht hing als een zomerjas over je schouders bomen fluisterden zo zacht dat het onverstaanbaar was galsteenoperaties bestonden niet mijn buurvrouw was een trekvogel voor ze kringloopdame werd en marco borsato zong droooooomen zijn bedrog
hier lig ik als een woord de wind ritselt door de tijd een langgerekt gefluister ontsnapt aan de loodkleurige minuten hier luister ik naar verre en onbegrijpbare mooie muziek die zijn lippen drukt tegen de bomen uit respect voor de stilte de paden door het bos liggen op mijn pen te wachten onaangeraakt
ik ben een woord naast jou jij bent een woord naast mij en samen schrijven wij een zin met hoofletters en uitroeptekens en weet je wat grappig is wij liggen er middenin
de ochtend is voorzichtig opgestaan jij roert door de koffie tikt met een lepeltje tegen de stilte de zomer hijgt roerloos en blauw op de vensterbank als ik naar je ogen kijk hoor ik een vraag van glas en telkens als het licht je ogen raakt is er een luid gerinkel te horen alles breekt onze woorden blijven geradbraakt achter in de sluier van gisteren straks ga je voor altijd weg ik besef nu al liefde is de verleden tijd van lief
is mijn leven een moment waarop ik besef dat alles een doorzeefde droom is dat ik denk dat ik niet besta in deze onbegrensde ruimte van tijdeloosheid wit papier doet zo'n pijn en het laat me weten dat enkel de woorden die geschreven zijn een kans maken om echt te zijn
je houdt het licht tegen met je korenblondwiegend haar het brandweerautorood van je lippen geurt naar de zon in een doorstoofd aroma van champagne je danst de flamenco met golvende gitaarklanken van blauwe vogels je wolkenkrabberkus smaakt als een ruimtelift naar de maan en terug
overdrijf ik ik denk het wel maar er zijn dan ook geen gewone woorden voor de vragende reediepbruine ogen van jou
de zon heeft de schaduw een meter verder geduwd ik kauw op de lucht maar de wolken smaken naar niks haaks op mezelf bewoon ik mijn lijf beurtelings groei of lok ik mijn eigen chaos binnen ik heb mijn huis in brand gestoken voor het wordt vertrapt door nachten en door woorden ik ben de kiezel op het pad naar onderweg
hier loop ik hand in hand met mezelf naar het huis waar niemand wacht alleen de wijn, de nacht en ik de blauwe geur van seringen brengt me naar het fluisteren van de minnaars die we waren huid en handen zacht als confituur ik kan de geheimen van de muren horen ze eten uit mijn handen behoedzaam schrijf ik de nacht neer in paarse woorden als kruimels strooi ik je naam zoek me vind me maar ik zie alleen de vogels merels denk ik
de wind zit schrijlings schommelend op een witte appelboom het ongewone uur waarop het licht werd deed voor het ergste vrezen er is iets gaande want de mussen gedragen zich onvoorspelbaar de echte vogels zuigen zich vol muziek de weiden dansen onder de lammeren door het pasgeboren gras en de zon, ja die kent geen genade, denkt dat ze in Afrika is als ik maar geen koortslip krijg of twee want de lente staat hunkerend voor mijn deur en vraagt om een kus
hier drukt de wind zijn lippen als een kus tegen de bomen ik luister naar verre, mooie muziek in het schoonschrift van mijn dromen lig je op mij te wachten ik wrijf je in met mijn vingertoppen heb je de bijsluiter goed gelezen vraag je ja, zeg ik, ik moet je strelen tot jij geheel en al door mijn huid bent opgenomen
er is zoveel wat ik niet begrijp het in en uitademen van eb en vloed de onderaardse lavastromen het schateren van de bok de routes van de wilde ganzen de dienstregeling van de spoorwegen de olievelden in Texas de hartslag van de kolibries tussen de lianen van het amazonewoud het gezang van de potvissen onder het pakijs van antarctica het dansen van de soepletters
er is zoveel wat ik niet begrijp zoals die kus van jou lang geleden die maar niet wil opdrogen
ik, het zoekende water, onrustig, wil je slok na slok ontdekken ik wil stromen door jou, langs jou jij bent mijn rivier, liefste, geef me de goede richting aan , dam me in, bundel mijn geweld
als ik niet ingedamd word stroom ik over, richt ik vernieling aan, verlies ik mijn kracht maar laat mij mijn eigenzinng water, want een oever waarlangs geen water stroomt brokkelt af, valt uit elkaar in kleine brokjes verdriet Begrijp je dat, liefste ?
de tijd sluipt door de straten grijnst zijn tanden bloot en jaagt op mij als een leeuwin slaat toe springt me naar de strot mijn leven krimpt, de kop almaar dieper in de kas dagen worden uren, denken wordt doem, het hart verstart en maakt zich ongerust als een poes die haar eerste aarzelende stapjes maakt in de sneeuw mij rest het pijnlijke licht van lage zon en het kraken van adem die stamelt
de kou van december vraagt naar de trage wolk in mijn ogen.Naar mijn naam. ik antwoord : Dat ik lucht ben, dat de verte mijn hoofdkussen en de hemel mijn huis is. Tussen mijn wimpers verkleumen de daken. Paars. De tijd glijdt. Naar het donker. Onder de langgerekte vingers van het gras. de avond schudt mij dooreen als een spel kaarten. Ik mag niet vergeten aan jou. Te denken
hier bij het graf van vader en moeder hangt de geur van gedempte gesprekken vallen de woorden langzaam uiteen in de wind stapvoets naar het zuiden de grond ligt verkleumd onder de zware lucht die een grijs hemd heeft aangetrokken de grafstenen zijn moe en leunen op hun elleboog om de levensloop van vage letters en voorbije cijfers te dragen ik kijk de foto van mijn moeder recht in de ogen
dromen zijn zwerfkatten die met gele ogen langs mijn huid naar binnen sluipen mijn huid zo dikwijls betast, gestreeld, gekrabd, huid die samen met mij geworsteld heeft op het strand, op autozetels, op satijnen lakens en samen met mij troost zocht bij een andere huid
mijn dromen spelen een luguber spel met elkaar ze knopen zich aaneen en botsen tegen mekaar op ze dansen en strompelen spreken elkaar tegen en vullen elkaar aan ze zingen en betogen strelen en slaan walgen van mekaar en hebben lief en als het licht huivert voor de avond roerloos en blauw wordt blijven mijn dromen warm en naakt achter zoals slapen zonder slipje
dag papa, zegt zij als ik de ziekenkamer binnenkom haar glimlach schuift moeizaam naar me toe met de tederheid van trage regen in de wreedheid van deze onmetelijke dag ik hou meer van haar dan het gezond verstand me toelaat ik zou alles voor haar weggeven ik zou alles verliezen als ik haar kwijt zou zijn ik denk dat er een wereld binnen in de wereld bestaat en dat die de naam van mijn altijd kleine meid draagt
ik pluk een ruiker woorden en ik zie dat elke letter haar beter maakt
ik zou zo graag even slapen heel even maar een minuut of een eeuw slapend duurt dat even lang maar iedereen moet weten dat ik niet dood ben dat de lucht zo blauw is als de huiver rond mijn lippen dat ik het vriendje ben van de westenwind dat ik de onmetelijke schaduw ben van mijn loepzuivere tranen vlecht de manen van onze hartstocht rond mijn nek nu de maan tussen mijn lakens kruipt straks klinkt de stilte als muziek in mijn oren
als we samen zijn trekt een klamme hand een lijn van a naar b met krankzinnige kronkels en hopeloze wendingen illusies liggen verkleumd en van god verlaten langs de weg een wegwijzer naar adem happend op een kruispunt in drift omver getrokken we zijn de weg kwijt
een roze wolk druipt uit je mondhoek gulzig lik ik de dromen van je kin ik sta er tot mijn enkels middenin en buiten regent het oude wijven
met smoorwarme heupen loopt de zon door mijn tuin op hoge hakken maar ze maakt geen enkel geluid ze is een vogelverschrikker ze is een mensenverschrikker want niemand komt naar buiten je gaat er ook aan zeg ik tegen de hortensia die met de salvia samenspant tegen de rozenverraadster het gras is een vale oude jas en droog als de poten van een schildpad alleen de lavendelbloemen lachen in het Frans spreken Frans met elkaar met het irritante geluid van een overrijpe R laat er geen misverstand over bestaan deze hitte doet pijn aan mijn takken en mijn wortels ze schreeuwen om regen ik ga douchen
als je in de buurt bent word ik iemand anders ik voel hoe je naar me kijkt met ogen als donkere honing uitdagend en glijdend langs mijn grenzen glimlachend, knipogend, plagend je vult mijn kop met beelden wat ik zou doen als ik alleen zou zijn met jouw verlangen maar je schept er genoegen in om mijn uithoudingsvermogen te testen je maakt me zo moe ik zou zo graag onze monden en handen ruilen tot diep in de ochtend
drie mereljongen glippen door de mazen van de zomer mijn tuin in en verstoren de prettige chaos van mijn kleinzonen de lucht heeft witzwarte vogels verzonnen die zigzaggend de huizen aan de hemel naaien je schaduw knipt bloemen uit de struiken terwijl de zon penseelzacht sproeten op je armen schildert en je ligt daar zo mooi flair en libelle te zijn je maakt me zo gelukkig als een luis op een kam en ik geef je ogen de mooiste kleur die er niet bestaat hoe lang kan dit delirium nog duren zou het helpen als ik zout op de staart van de tijd leg
aan de overkant staan de deuren te geeuwen in de gevels de straat ligt erbij als een vrouw met een zware verkoudheid te moe om op te staan de lakens en de kussens zijn doorweekt en de vaat van gisteren staat nog op de stoep haar uitdagende avondjurk hangt uitgeput aan een boom straks gaat ze niet dansen en ruisen onder de hongerige blikken van de nacht
elke beek heeft de tijd nodig om binnen te dringen in de zee elke ster heeft de tijd nodig om het oog te bereiken de wind heeft de tijd nodig om de zeilen te strelen en de akkers hebben de tijd nodig om het graan te doen rijpen onder de schorsen borrelt de tijd en plots is er de zon en zijn er druiven niet te tellen druiven
als ik je zie ben ik zo blij als een dolgedraaid kind op de paardjesmolen je ligt op het puntje van mijn tong met de smaak van radijsjes je bent meer dan de optelsom van alle stiltes om je heen je ruikt naar de lentebloei van duizelende magnolia's het is tijd om je uit te kleden hoera je witte jurk ligt als een plas aan je voeten en als je lacht begint God in zijn handen te klappen ik ruik het begin van een zomer
ik ben het nog niet vergeten hoe we in dat bos niet begonnen te vrijen omdat de merels ons in het oog hielden omdat twaalf fietsers hun fiets tegen de boom zetten waaronder wij lagen en de vlinders op je lippen landden omdat ze dachten dat het lentebloemen waren
nu, zandgestraald door de jaren, achter de omheining van je lichaam ben ik het zachte ritselen van je vingers gewoon ik hoor de ochtendvogels van je woorden gaten in de lucht fladderen ze zoeken naar de nadorst van onze zoenen en ik kijk hoe je op de wijze van het huis je koekje in je koffie sopt en de koffie van je lepeltje likt likje na likje
als een druif heb ik me volgezogen met de zon van de zomer kneed me nu pers me uit en drink me met grote slokken laat mijn sap langs je lippen lopen het doet zo goed te weten dat ik jouw drank ben en jij mijn dorst
dag winter in dit landschap van mij zoals je daar ligt moet je niet liegen als er iemand vraagt wanneer de lente komt geen excuses van te veel werk of druk druk druk of ik wil nog wat slapen onder mijn sprei en me even draaien op mijn zij het is beter dat je blijft zwijgen en luistert naar de wind uit het noorden ik denk dat het gewoon een kwestie van geduld is en dat de krokussen en de narcissen er eerder zullen zijn dan we denken
ik hoor de winter want het vriest dat het kraakt de meeuwen fladderen gaten in de lucht drie koeien in de wei met hun hoge schoft naar het noorden koud zeggen ze tegen mekaar ik voel je lichaam tegen het mijne zo warm als een brood dat net uit de oven komt de grond bevroren als een uitdeinende klomp vlees bessen aan de struiken rijp en rood als bloedblaren morgen gaan de merels er mee vandoor en als dan alles donker wordt dan brandt er in jou nog licht
jij staat altijd op mij te wachten zoals het glas wijn staat te wachten op de lippen vol en geduldig daarom wil ik je blijven dragen als een warme jas, me opvouwen in je armen, voor altijd met mooie woorden je haren strelen
de rimpels tussen mijn wenkbrauwen worden gladder vangen minder schaduw jij strijkt mijn gezicht glad want jij bent mijn antirimpelcrème voor mij is dit een geruststellende gedachte elke dag die ik ouder word heb ik je meer nodig jij bent de vierkantswortel die me uit de oneindigheid trekt
achter de lakens van het licht heb ik je geofferd liet ik je as neerregenen op de lippen van de seizoenen maar steeds staan tussen mijn ogen en jouw tranen die koffer en de afstanden van zoveel uren naar het vuur van de passie in een franssprekend land
schrijven doe ik graag liever dan spreken als ik schrijf hoort niemand waar ik ben hoort niemand hoe ik struikel over de stoep van mijn woorden niemand ziet dan de achtergebleven broodkruimels op mijn slechtgeschoren wang niemand ziet dan dat mijn verlangen angst is geworden niemand hoort dan dat ik je mis
er hangen duizend spreeuwen kwetterend in de oranje lucht een kleed dat boven mijn tuin wordt opgeschud lang en dun en dan weer dik als een luchtballon stuk voor stuk felle zwarte krijsers als groep imposant en angstaanjagend heersers van het luchtruim
is het de wijsheid of de onrust die ze elk jaar vlucht na vlucht naar het zuiden drijft
Vroeger stond mijn straat in vuur door de prachtige kleuren van de Japanse kerselaars . Vandaag werden alle bomen gerooid om plaats te maken voor een nieuw voetpad. Het zal nooit meer zijn zoals gisteren ...
iedere lente kwamen de twee duiven terug in de boom voor mijn huis bouwden zij hun nest met vergeten takken van het struikgewas
ze zullen de boom niet meer terugvinden op zijn plaats stond vandaag een bulldozer zijn rook een nutteloze parasol een luidruchtige wolk tussen de lippen van de lucht
morgen rust mijn boom in de as van de ovens en leunt de zon op het nieuwe voetpad ik wacht gespannen op de kwade blikken van de duiven
het woord liefde je krult je tong omhoog en zet het puntje ervan zachtjes tegen je verhemelte luchtig zoals je la-la-la zingt dan laat je je tong los als een mooie vlinder die zelfverzekerd door de tuin fladdert op zoek naar een andere vlinder
de champagnepluk in Damery begint op zaterdag 22 sept...
daar heeft elke wijnrank van de grond geleerd te praten met de lucht van de seizoenen en de vogels daar hebben de schoonste velden van Frankrijk hun bed gevonden daar hebben de druiven propaganda gevoerd om in een tros te gaan groeien daar fluisteren de sappen zich parelend vast in de geluiden van gepelde lucht daar pakken de plukkers mijn hart en schudden het dooreen als een spel kaarten
vandaag nog zegden mijn ogen tegen mij binnen enkele dagen zien we iedereen weer
het licht slaat een zijstraat in om je door te laten je bent alleen maar heupen en mooi als de kleur van je ogen ik weet niet wat ik hoor in het geritsel van je haar zijn het de stemmen van een engelenkoor licht als wimpers of kraait de haan hopeloos tot driemaal toe mijn hart valt in duigen als ongelezen boeken in de regen kom en kruip in mij verteer in mij los in mij op als een klontje in mijn koffie
jarenlang heb ik je gelezen en ik wil je blijven lezen met mijn vingertoppen over iedere letter van je lijf glijden alle 947.823 letters van de eerste tot de laatste letter naar adem happen zorgvuldig al je geheimen ontrafelen je lichaam ontrollen als de verlengdraad van mijn ogen met nog steeds stijgende verbazing je adem doorgronden tot ik je grondsmaak proef elke dag weer verdrinken in je stem zo vol als een glas dieprode wijn
ik trek mijn t-shirt uit ik trek mijn buik in ik duik
met de jaren ben ik een zwemmer geworden die met gelijke, lichtjes vermoeide slagen door de tijd zwemt de tijd trager dan water rimpelloos, doordringend, kleurloos ongrijpbaar en schaamteloos droog als onbeschreven papier
breng me ongeschreven woorden nu en hier en als dat niet kan duizend liter nog te brouwen bier
we zijn niet meer in staat de taal te spreken die we samen hebben bedacht we praten met gehuurde woorden om ons van zin naar zin te brengen na het gesprek leveren we ze gewoon weer in ze staan daar als lege dozen op de plank om samen ons verdriet uit te broeden de stilte klinkt in elke kamer anders en ik roer suiker door de avond om hem zoeter te maken
Achter de onrust van haar ogen ruisen de dromen. Ik leg mijn oor tegen haar borsten. Ik hoor alleen de muziek van doorzichtige vleugels op haar rug. Ze is nooit uit mijn stilte verdwenen. Altijd is ze tegen me blijven botsen. De avond sluipt het strand op om de sterren aan te steken. Ze kijkt me recht in de ogen en ik zie in haar blik de contouren van het geheim dat we delen. Ik moet maar eens gaan , zegt ze. Tot nog eens, zeg ik. Mijn voetstappen blijven achter mij als broodkruimels. De lucht hangt vol vogels.
hier liggen wij twee schimmen geknipt uit het stof van de nacht je schaduw ruikt naar het begin van de zomer nu we ontwaakt zijn uit de baarmoederlijke warmte van de slaap je spreekt als een trage tango dicht tegen me aan ik steek een lamp aan in mijn lijf ik gloei alleen jij en de wind weten waar ik woon
de lente is zot geworden ze tuimelt langs de huizen op hoge benen en omwikkelt het plein met geel inpakpapier de zon schettert want ik streel je ogen met mooie woorden straks lopen we weer door de velden en verzamel je bessen in je haar en wilde rozen gaan we zoals toen op de beken drijven en ik zie je graag in het water schrijven
in onze prille jeugd sprongen wij over de muren van de jaren om zo vlug mogelijk ouder te worden nu willen wij die muren met de grond gelijk maken terug gaan naar het landschap waar de stilte de lippen van de seizoen op elkaar klemt maar de muren verdwijnen niet we geraken ze niet kwijt in het water van de tijd
ik heb je verstopt op de zolder van mijn hoofd waar niemand komt daar zit je met de rug naar me toe in het schemerdonker alleen de noodverlichting brandt en gelukkig kan ik niet zien of je verdrietig bent ik mag je niet aanraken niet aan je denken je moet uit mijn geheugen slijten zeg ik tot mezelf wegdansen als een trage tango
de winter heeft zich in mijn tuin genesteld met witte plooien in zijn kleed droomt van kwikstaartende lentevogels en meisjes in het zomerkoren door de dooi op zijn tenen getrapt snijdt hij met grote gebaren vijvers uit de lucht en zet er merels op ze schaatsen in het blauw op bange poten
ik draag je woorden behoedzaam in mijn handen alsof ze kostbaar zijn voor de jaren die met de tijd gaan komen het zijn alledaagse woorden rustend op een bank naast elkaar maar langzaam worden zij ondeugend en speels als jij ze tegen het licht houdt
geef mij maar de gevaarlijke bocht van de illusie liever dan de armoe van de doordeweekse dagen
ik droom van jou in een wit kleed met alle knopen open
knutsel voor dit nieuwe jaar een woord voor jezelf in mekaar bijvoorbeeld geluksvogel en geef het alle kleuren die je kent gooi het woord naar omhoog en kijk het fladdert naar de nok van de regenboog ga nu naar buiten om een pot goud te zoeken
merels schrijven rusteloos smartlappen op het zilverlicht van de morgen witte blaadjes van de magnolia fladderen tegen de tijd in door de tuin de winter is zot geworden ! en jij zit met mij aan het ontbijt je ene borst loert met pretoogjes om de hoek van je pyjama het wordt en mooie dag zeg je terwijl je een eitje pelt en daarna je lepeltje door de koffie draait ik ben het roerend met je eens
de bomen kleden zich uit in afwachting van een dik pak sneeuw het is alsof de bladeren zelfmoord plegen wanneer ze zich voelen vergelen mijn straat is in de rui met grote onverschilligheid hebben de kappers van de herfst de takken uitgekamd
wanneer komen de vlinders terug om met volmaakte lippen de rozen te zoenen tot dan schrijf ik met verkleumde vingers de warmte van je lichaam in spiegelschrift
de bomen van het kerkhof regenen waar is ons huis, de zomer, de avond die je ooit als een nachtzoen voor me plukte moeder, ik vind zelfs geen handen om te zeggen : hou mijn warmte vast maak mijn tranen droog
nu heb ik maar twee ogen om naar de regen te luisteren in deze duisterblauwe kilte hoe graag zou ik nu God zijn dan was jij zeker mijn grootste heilige hoor er gaat een rilling langs de graven je stilte doet nog altijd zo'n zeer, moeder
de wind zet een grote mond op een merel zit stil op een tak heeft beslist om pas weer in de lente te zingen bomen, ze herkennen me, buigen zich luisterend over mijn gedachten ze zijn de steile trappen waarlangs de avond behoedzaam afdaalt het laatste licht tikt me op de schouder met het geluid van dromen van honden die slapen
in de lucht blijft de afdruk van de zomer achter ik ben herfst
de duisternis van de tuin drukt als een hongerige kat haar neus tegen het raam mijn vingers glijden over het landschap van je ribben betasten bijna bang je hoogste toppen siddering ik weet de nacht in stukken uiteen vallen mooi zoals een vrouw de benen over elkaar slaat dit is het uur van de hyena die ik ben die lacht om het zweet op je huid zout op mijn tong ik los je woorden op in zuivere adem bewaar elke letter als een relikwie voor later
hier kruipt gesponnen uit de mist en flarden van zon de stilte uit het dal langgerekt geeuwend over de rug van de morgen de velden in ...
woorden groeien traag en breken zuur op tegen het feestgedruis van gisteravond toch zuigt het lappendeken met stippen van wit, geel, rood en blauw de gekromde lijven naar de grond grijpgrage handen gaan met scherpe tanden op zoek naar druiven in de ochtendkou...
tergend langzaam heft sepember haar rokken op de zon breekt middendoor en schrijft geschiedenis op ons gezicht de dag weegt zwaar op de aarde teistert elke vezel, elk gewricht en niemand verstaat waarom men lacht met zeven meter kiekendraad...
maar onze champagne zal gebrevetteerd worden als "half sap, half zweet" en zoals ge weet verspreid worden op grote schaal laat ons fier en dankbaar zijn en knielen op onze ruggen ...
De druivenpluk (voor de insiders vendange) in de Champagne is voorbij ... Wie daar nooit de wind, de regen of de verzengende zon langs zijn kaken gevoeld heeft, is zich niet bewust van die moeilijk te beschrijven schoonheid van groene velden, beladen met druiven die wachten om geknipt te worden. De vriendschap en het wij-gevoel van de plukkers, de intensieve arbeid in volle natuur, de dolle avonden, de korte nachten, de vele flessen champagne die er moeten aan geloven ... daar doen we het voor. Het is mijn jaarlijkse Parijs-Dakar : je weet dat je er kapot van terugkeert, maar je kunt het niet missen... En dan ... als alles voorbij is : het thuiskomen. De kus van vrouwlief, een lekker lang warm bad, een koffietje zonder pain français en eindelijk je eigen bed. Zalig ! Wat nog het meeste deugd doet, is de stilte van je eigen huiskamer, ver weg van het rumoer van de groep ginder. Maar boven alles komen de versmachtende knuffels en kussen van de kleinkinderen. Het is twijfelen op de dunne draad van vertrekken en terugkomen. Misschien zal ik het de volgende zomer weten als ik voor het twaalfde jaar richting Damery rijd... Of niet.
Nog enkele dagen en we rijden weer richting Champagne om er aan de druivenpluk te beginnen . Familie Casters .... zet de glaasjes maar klaar ! Tot de 26ste !
gisteren heb ik zesenzestig rolluiken opgehaald in het huis van mijn lichaam de deuren en de ramen wijd open gezet en in grote letters op mijn gezicht geschreven VRIJE TOEGANG soms komt er iemand soms komt er niemand en dan praat ik even met niemand
vanaf nu doe ik elke dag opnieuw zesenzestig rolluiken dicht en elke dag haal ik ze weer omhoog want ik wil elke morgen koesteren met grote o's van verbazing voordat ik te moe word en op mijn schouder ga leunen
langs golven van glas klimt rooddoorbakken het stapelhuis naar de duik in het verleden naar de sprong in de toekomst ik vraag me af hoe zullen de komende generaties de jaren van vandaag noemen zullen ze nog de gedichten lezen van tom lanoy luisteren naar de muziek van eric sleichim vragen stellen bij de wereld van luc tuymans
waarschijnlijk zal de tijd mij en het MAS overwoekeren zoals een koraalrif de opengescheurde romp van een scheepswrak doet vergeten
bij het buitengaan schuurt de regen over het scheldewater en jaagt de wind meeuwen en oude kranten de straat uit
ik hou mijn kleinzonen bij de hand en koester hun stemmen vers als brood, warm uit de oven het geluk heet nu
is de schaduw van de zon anders dan die van de maan ja, dat moet wel, want beide schaduwen komen van een ander hemellichaam ook al lijken ze op elkaar zoals je zout en suiker door elkaar haalt ze lijken op elkaar tot je ze proeft
ook jij leek op al die anderen tot ik jou geproefd heb
Opa, riep hij, nu ben ik nooit meer kleuter ! Hij liep naar me toe met zijn kleuterdiploma in de hand. Zoals gewoonlijk sprong hij naar omhoog en ik klemde hem tegen me aan, terwijl hij zijn armpjes rond mijn nek knoopte. Niets op de wereld voelt beter aan dan dit. Ik snoof zijn geur en zijn blijdschap op en probeerde niet te merken dat hij groter was geworden ...
de wolken hebben het gevecht met het blauw gewonnen ik gooi de regen als bloemen terug naar de schetterende vogels want wat blijft er over behalve onze woorden van gepelde lucht en onze kussen die in lippen verdeeld zijn
de schaterlach van je glanzende ogen ben ik kwijt met een krop in de keel schrijven mijn vingers je adem neer op vloeibaar papier ik ruik hoe mooi je voor me was
wat blijft er over behalve een lange ritssluiting van je voetafdrukken op het strand
kom binnen zeg ik in mijn huis van wind en wolken dag verzamelaar van mijn behangpapier met spreuken uit de voorbije winter luister naar de ademhaling van het land hier sliepen gisteren de insecten als pelsdieren in de gietvorm van de eeuwigheid zie hoe het licht wiegt als water warmwaait naar de klanken die mekaar met smaak naar binnen spelen hoor de zon kookt de tongen van de vrouwen als mossels los ik spring van vreugde op mijn schouders onze magazijnen zitten vol zomer
vijf keer werd de morgen dag zodat het feest zou kunnen beginnen zon op de huizen zon op beton het vertrek naar de verre velden en naar de druiven waarmee alles begon
zodat ik alleen zou kunnen achterblijven in het binnenland van mijn gedachten in de nagelaten zomer van een dorp dat Damery heet
zodat ik stil als een beek tussen de tedergroene ranken van de chardonnay zou kunnen verdwijnen zodat ik niets meer dan wat gerimpel zou voelen terwijl de namiddag van de warmte achterover valt
deze bomen met het geluid van water waaronder wij als haastig opgekalkte muren van elkaar hielden met zoekende vingers stootte je de stilte om de volgende dag lag het gras nog plat