Het is raar: niemand weet eigenlijk de reden waarom de Eerste Wereldoorlog werd gevoerd. We weten wel dat alle grote landen, zoals Engeland, Frankrijk en Duitsland hun legers en oorlogsvloten aan het versterken waren. Dat gebeurde al jarenlang. Iedereen wilde de sterkste zijn. Er ontstonden ook steeds vaker ruzies tussen die landen, maar die waren elk op zich niet belangrijk genoeg om een oorlog te veroorzaken.
Maar - zoals het spreekwoord zegt - de emmer raakte vol en op een gegeven moment kwam er een druppel die haar deed overlopen. Die druppel was de moord op de Oostenrijkse kroonprins .
In het begin van de 20ste eeuw wordt Europa gedomineerd door 5 naties: Groot-Brittannië ,Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk – Hongarije en Rusland. Duitsland is sinds zijn overwinning op de Fransen in 1870 – 1871 de machtigste staat van het vaste land. Het land wil ook op wereldvlak een belangrijke rol spelen. Deze ambities brengen Duitsland in aanvaring met Groot – Brittannië dat toen onmisbaar de wereldleider was. Ook de rivaliteit met Frankrijk, dat droomt van een revanche op Duitsland voor de nederlaag van 1870 – 1871, speelt op alle niveaus.
Ook op de Balkan rommelt het. Het verzwakken van het Turkse rijk speelt in de kaart van de dubbelmonarchie Oostenrijk – Hongarije, dat gebiedsuitbreiding naar het zuiden op het oog heeft. Het land komt daarbij in botsing met Servië, Rusland werpt zich dan weer op als beschermer van de Slavische wereld en geld als bondgenoot van Servië. De diverse spanningen leiden uiteindelijk in het Centrum van Europa tot een bondgenootschap tussen Oostenrijk – Hongarije, Duitsland en Italië, en tot een coalitie tussen Frankrijk, Groot – Brittannië en Rusland. Met de moord op 28 juni 1914 op de Oostenrijkse kroonprins Franz – Ferdinand in Sarajevo, hoofdstad van Bosnië, wordt de lont in het kruitvat ontstoken. Oostenrijk – Hongarije grijpt het gebeuren aan om Servië de oorlog te verklaren nadat het eerst Duitsland steun heeft verzocht. Op 28 juli is Servië in oorlog. De rest van Europa zou spoedig volgen
Om 8.30 uur in de ochtend van 4 augustus 1914 trokken de eerste Duitse eenheden in Gemmenich, nabij Aken, over de grens richting Luik. Om 10 uur viel de ruiter Antoine Fonck (2e Regiment Lanciers) als eerste Belgische soldaat. Om 12 uur vroeg de regering in Brussel steun aan Frankrijk en Groot-Brittannië om de aanval af te weren.
Ulysse
Het keizerlijke Duitse leger trok snel op tot Visé aan de Maas. Daar vonden ze de brug opgeblazen en werden ze beschoten toen ze probeerden een noodbrug over de Maas aan te leggen. Twee rijkswachters en twee Belgische soldaten en enkele tientallen Duitsers sneuvelden. Uit woede voor die felle weerstand doodden de Duitsers enkele burgers. De dag erop vonden in verscheidene dorpen moordpartijen plaats. In Soumagne werden meer dan honderd burgers vermoord en honderd huizen verwoest. Op 8 augustus werd het stadje Herve platgebrand.
Ook in de omliggende dorpen werden tientallen Belgische burgers gedood, sommigen met de kogel, anderen met het zwaard of met bijlen. Het was een voorafspiegeling van nog meer wreedheden tegen de burgerbevolking die alle verzet moesten ontmoedigen. Visé, Aarschot, Tamines, Dinant en Leuven zouden volgen. Vluchtelingen zouden de gruwelverhalen spoedig verspreiden over de rest van het land. In de avond van 5 augustus begon de Duitse aanval op de Luikse fortengordel met artilleriegeschut. De eerste grote slag, die om Luik, was begonnen.
Intussen had de Britse regering in de avond van 4 augustus Duitsland een ultimatum gesteld: het moest binnen 24 uur België ontruimen, anders zouden beide landen in oorlog zijn. Zo geschiedde: de oorlog in het Westen was nu echt begonnen.
Het von Schlieffenplan
Een Duitse aanval tegen Frankrijk was niet zo eenvoudig als hij enkel via de Frans-Duitse grens moest verlopen. Op die grens hadden de Fransen nieuwe forten en verdedigingswerken aangelegd. Bovendien verwachtten de Duitsers dat de Fransen langs daar zouden aanvallen. Een nog groter probleem was de dreiging dat Duitsland, als gevolg van het Frans-Russische bondgenootschap, aan twee kanten zou worden aangevallen.
De Duitse stafchef generaal von Schlieffen had daarop een alternatief plan voorgelegd: via een grote boog zou het Duitse leger via België en Luxemburg rond de Franse hoofdmacht trekken en die in de zwakkere noord- en westflank aanvallen. Na een opmars door Zuid-België en Noord-Frankrijk zou Parijs na 40 dagen omsingeld worden en tot overgave worden gedwongen.
Naar schatting zou Frankrijk zo zijn verslagen nog voor het grote, maar inefficiënte Russische leger zich volledig had kunnen mobiliseren. Snelheid was dus essentieel in het von Schlieffenplan. België, met zijn grotendeels vlakke landschap en zijn dichte netwerk van wegen en spoorwegen, was essentieel voor een snelle doortocht van honderdduizenden soldaten.
Ergens in Vlaanderen begonnen 's middags de klokken van de kerk te luiden op een manier dat je zou denken dat de koster gek geworden was. Maar de arme man luidde het alarm voor een brand die meer dan vier jaar in de hele wereld zou woeden. Hoe had hij de juiste tonen kunnen vinden? Hij rende van de ene klok naar de andere en luidde ze met een onhandigheid die voorkwam uit paniek. Maar iedereen begreep zijn buitengewone taal. Mijn Grootvader raapte zijn sikkel op en sloeg er een paar keer mee, steeds langzamer. Toen liet hij zich op een knie op de grond zakken en boog zijn hoofd. Plotseling richtte hij zich op, wierp zijn gereedschap met kracht van zich af en begon door de velden naar de stad te lopen, zonder ook maar één ogenblik zijn kaken te ontspannen. Mijn Grootmoeder ging op de grond zitten en huilde in haar schort.
Op 4 Augustus 1914 valt Duitsland België binnen......
New Irish Farm Cemetery is een Britse militaire begraafplaats met gesneuvelden uit de Eerste Wereldoorlog, gelegen in het Belgische dorp Sint-Jan. De begraafplaats wordt onderhouden door de Commonwealth War Graves Commission. Er worden meer dan 4.700 doden herdacht, waarvan meer dan 3.200 niet geïdentificeerd. De begraafplaats is ontworpen door Sir Reginald Blomfield en heeft een oppervlakte van 14.728 m². De begraafplaats ligt een kilometer ten noorden van het dorpscentrum. De grote begraafplaats heeft een toegangsgebouw met een boogpoort van waar een pad loopt naar de Stone of Remembrance, die centraal staat. Aan de noordkant staat het Cross of Sacrifice.
La Belle Alliance Cemetery is een kleine begraafplaats (ca. 350m²) met onregelmatig grondplan. Ze wordt bereikt via een 50m lang graspad. Pijlers uit witte natuursteen links en rechts van het smeedijzeren toegangspoortje vermelden ‘La Belle Alliance Cemetery 1916-1917’. Het terrein van de begraafplaats is genivelleerd en wordt omgeven door een bakstenen muur met dekstenen uit witte natuursteen. De drietalige teksten van de landplaten zijn gegrift op een lage tafel uit witte natuursteen aan de westelijke zijde, met 3 coniferen erachter. De begraafplaats wordt verder getooid met bloemen en diverse struiken. Het ‘Cross of Sacrifice’ (type A1) staat vrij centraal. Het register is terug te vinden op het vlakbij gelegen Divisional Collecting Post Cemetery and Extension. De graven zijn onregelmatig aangelegd en vaak is er sprake van collectieve graven, waarbij meerdere namen vermeld staan op 1 grafsteen. Het is net niet de kleinste Commonwealth begraafplaats in de regio Ieper. De begraafplaats werd in februari-maart 1916 aangelegd door de 10th en 11th King's Royal Rifle Corps. Later, in juli en augustus 1917 werd de begraafplaats opnieuw gebruikt en wordt sindsdien onderhouden door de Commonwealth War Graves Commission. De begraafplaats kreeg de naam La Belle Alliance, die afkomstig is van een nabij gelegen hoeve die in 1918 werd verwoest.
Essex Farm Cemetery is een Britse militaire begraafplaats met gesneuvelden uit de Eerste Wereldoorlog, gelegen in het dorp Boezinge. Er worden 1.204 doden herdacht, waarvan 104 niet geïdentificeerd. De begraafplaats is ontworpen door Sir Reginald Blomfield en heeft een oppervlakte van 6032 m². De begraafplaats ligt halverwege tussen het stadscentrum van Ieper en de dorpskern van Boezinge, op ongeveer 2,5 km van beide kernen.
-Tijdens de oorlog lag vlak bij de locatie een boerderij die de Britten "Essex Farm" noemden. De plaats lag dicht bij de frontlijn, die zich een paar kilometer ten oosten van het Ieperleekanaal bevond. In het voorjaar van 1915 werd de plaats als verbandpost gebruikt. In die periode werden de eerste gesneuvelden hier begraven; zij vielen bij de Twee slag om Ieper. Ook later in het jaar en in 1916 en 1917 werden hier graven bijgezet, tot oktober 1917. Op de begraafplaats liggen verschillende doden uit de 49th (West Riding) Division. Voor deze divisie werd op de kanaalberm aan de oostkant van de begraafplaats een obelisk opgericht. Net ten noorden van de begraafplaats bevinden zich op de oorlogssite John McCrae de resten van de medische post en een herdenkingsmonument aan John McCrae en zijn gedicht In Flanders Fields, dat McCrae hier zou hebben geschreven.
Er liggen nu 1185 militairen waarvan 1171 Britten, 9 Canadezen en 5 Duitsers. 103 slachtoffers konden niet meer geïdentificeerd worden. Hier ligt ook het jongste slachtoffer van de groote Oorlog. Zijn naam...
Valentine Joseph "Joe" Strudwick (N° 5750) (* Dorking, 14 februari 1900, † Boezinge, 14 jan. 1916) is weinig bekend. Hij werd geboren op 14 februari 1900, op Valentijnsdag dus. Hierdoor kreeg hij de voornaam Valentine. Hij stierf toen hij net 15 jaar en 11 maanden oud was en behoort tot een van de jongste gevallen soldaten in de Eerste wereldoorlog en voor zover men weet de jongste van de Ieperboog met een bekend graf.
Valentine werd geboren in Dorking en was een zoon van Jesse en Louisa Strudwick. Wonend in Croydon bij Londen, schreef hij zich in de Londense wijk Lambeth in 1914 bij het leger in, dat toen nog uitsluitend uit vrijwilligers bestond. Hoe hij zich met zijn 14 jaar kon inschrijven is onbekend, want hij was zelfs voor zijn jeugdige leeftijd klein van stuk. Hij werd ingedeeld bij het 8th Battalion Rifle Brigade. Op 14 januari 1916 sneuvelde Strudwick. Wellicht in of rond Boezinge omdat hij op de Essex Farm Cemetery werd begraven (Plot I, rij U, graf 8) en er zijn daar na de oorlog geen begraafplaatsen meer bijgekomen.
Het graf van Strudwick is een soort bedevaartsplek geworden in de Ieperboog. Het is bedekt met talrijke herdenkingskruisjes, kransen en klaprozen.
Een grote schande voor de militaire autoriteiten tijdens de eerste wereldoorlog was de aanwezigheid van de jonge soldaten aan het front. Officieel was de minimumlijftijd voor legerrekruten 19 jaar, maar kinderen van 13 jaar waren bekend, en zijn toegetreden tot het leger om te gaan vechten in de loopgraven.
De omstandigheden waren verschrikkelijk. Soldaten stierven er dagelijks door geweer en granaatvuur.
JoeÂ’s dood is een symbool van de waanzin van de oorlogen het beschamende gebruik van zulke jonge jongens aan het front.
Zijn moeder ontving de volgende brief van zijn commandant ,
“ Het spijt me zeer u te moeten informeren dat uw zoon werd gedood door een shell op 14 januari. Zijn dood was vrij ogenblikkelijk en pijnloos, en zijn lichaam werd gedragen door zijn kameraden naar een klein kerkhof achter de linies waar het eerbiedig werd begraven.
Rifleman Strudwick had de goodwill en, het respect verdiend van zijn kameraden en officieren.
Het is jammer zo een verlies van een goed soldaat.
Namens hem als mijn eigen bied ik u onze oprechte medeleven "Â…
Ik ben soldaat doch tegen mijn begeren Toen ik het werd heeft men mij niet gevraagd Men trok mij mee, ik mocht me niet verweren Ik werd gevangen en als wild gejaagd
Van 't ouderhuis en van mijn liefjes harte Verjoeg men mij en uit de vriendenkring Als ik daaraan denk met kommer en met smarte Ontgloeit m'n toorn en mijn verbittering
Ik ben soldaat, 'k moet dag en nacht marcheren In plaats van werken moet ik op schildwacht staan In plaats van vrij te zijn moet ik salueren Voor lummels vol van domme eigenwaan
En in de strijd moet ik de moordenaar worden Van broeders die ik geen van allen haat Daarvoor krijg ik verminkt een ridderorde En hongerig roep ik dan 'ik was soldaat'
Oh broeders, of gij Duitsers zijt of Denen Uit Frankrijk, Oostenrijk of Engeland Met rood of blauwe broeken aan uw benen Reikt aan elkaar voorgoed de broederhand
Kom laten wij naar huis tesaam marcheren Onszelf bevrijden uit de slavernij Om hand in hand de oorlog te verleren Soldaat der vrede noem ik gaarne mij
Als je van ze leven in de Westhoek passeert deur regen en noordenwinden, keert omme den tijd als jÂ’alhier passeert, den oorlog ga jÂ’ier were vinden.
Ja, Â’t is den oorlog da jÂ’ier were vindt en Â’t graf van duizend soldaten, altijd iemands vader, altijd iemands kind, nu doodstille godverlaten.
Laat de bomen nu maar zwijgen en dat ‘t gras niets vertelt en de wind moet het ook maar niet zingen dat uwen dood hier tot niets heeft geteld dat waren verschrikkelijke dingen.
Zegt Â’t gaat goed, der is welvaart in Â’t land en de vrede ligt vast in de wetten, we maken wel wapens , maar met veel meer verstand, maar juist om den oorlog te belettenÂ…
En grote raketten atoom in den top, we meugen toch experimenteren en we mikken wel ne keer naar mekaar zijne kop, maar juist om ons Â’t amuseren.
Als je van ze leven in de Westhoek passeert deur regen en noorderwinden keert omme den tijd als jÂ’alhier opasseert : den oorlog ga jÂ’ier were vinden.
Ja, Â’t is den oorlog da jÂ’ier were vindt en Â’t graf van duizend soldaten altijd iemands vader, altijd iemands kind , duizend en duizend soldaten en nog duizend en duizend soldaten en nog duizend en nog duizend soldaten.
Er zijn heel veel brievengeschreven tijdens de oorlog. Enkelen zijn verloren gegaan, maar velen zijn intact gebleven en van een schrijvende waarheid doordrongen.
In Oktober 1915 schreef een pater aan het front aan een vriend.
Het zijn verschrikkelijke dagen. De enige troost bij de droevige herinneringen aan een tijd waarin vele vrienden gestorven zijn, is het gevoel van aanvaarding, vol van geloof en dankbaarheid jegens de goddelijke genade, wanneer ik de strijd voor aanvang vol overgave tegenmoettradÂ… Deze oorlog is een vreselijke crisisÂ….maar het is desondanks een geweldige spannende en bijzondere tijd om in te leven. Vergeleken met oorlog lijken alle andere bezigheden kinderspel.
De wreedheden die in werkelijkheid begaan werden, waren vreselijk en schokten de hele wereld.
Rudolf Binding schreef Â…Â…
Als je de verwoesting ziet, brandende steden en dorpen, geplunderde kelders en zolders waar mannen uit blind instinkt tot zelfbehoud alles aan stukken hebben gescheurd, dode of half verhongerde dieren, vee dat loeit in de suikerbietenvelden, en dan de lijken, de lijken en lijken, de stromen gewonden – dan wordt alles zinloos, waanzin, een afgrijselijke grap over mensen en hun geschiedenis, een eindeloos verwijt aan de mensheid, een ontkenning van de beschaving, het doden van alle geloof in het vermogen van de mens tot vooruitgang, een ontheiliging van het heilige, zodat je het gevoel krijgt dat alle mensen in deze oorlog verdoemd zijn.
Dit hier is een oorlog in zijn meest verschrikkelijke vorm, en in onze ellende beseffen we Gods nabijheid. Het begint er heel slecht uit te zien, maar van binnen ben ik onbezorgd en gelukkig. Ik vrees het oordeel niet. Ik ben dan wel een armzalig, zondig schepsel, maar hoe groot zijn niet Gods genade en liefde voor het Heiland! Daarom doe ik mijn plicht voor het vaderland en mijn geliefde Duitse volk zonder angst en wanhoop. Ik dank u, lieve ouders, dat u mij naar de heiland geleid hebt; dat was het beste dat u ooit gedaan hebt. Ik heb u innig lief. God zij met u.
Luitenant-kolonel John Alexander McCrae werd geboren in Guelph Ontario, op 30 november 1872 – Guelph in het zuid-westen van de Canadese provincie Ontario . John McCrae was een Canadese dichter, arts, auteur, kunstenaar, militair tijdens de Eerste Wereldoorlog en een chirurg tijdens de Slagen om Ieper. Hij is het meest bekend door het schrijven van het gedicht In Flanders Fields.
Op 28 januari 1918, dienstdoende als commandant van het Canadese General Hospital (McGill) bij Boulogne, stierf hij aan een longontsteking die al snel werd gecompliceerd door meningitis. Hij werd begraven op de Commonwealth War Graves (sectie Wimereux Cemetery), op slechts een paar kilometer van de kust van Boulogne. Zijn paard "Bonfire", leidde de begrafenisstoet, volgens militaire traditie zijn meesters laarzen omgekeerd in de stijgbeugels. De grafsteen van McCrae is liggend geplaatst.
Na de Duitse inval van 4 augustus 1914 was het in alle steden en dorpen in West – Vlaanderen een komen en gaan van militairen. Belgen, Duitsers, Engelsen en Fransen wisselden elkaar geregeld af. Op 19 oktober 1914 barste de hel los. De Fransen zorgden in de streek van Roeselare immers voor felle tegenstand en stuitten de Duitse opmars. Daarop verweten de Duitsers de burgers op hem geschoten te hebben. “ Man hat geschossen! “. Dat was hun voorwendsel om over te gaan tot moord en brandpartijen. Overal zijn lijsten bekend van burgers die uit hun huis gesleurd, verminkt en gefusilleerd werden.
Reeds vanaf midden augustus 1914 staken Duitse ulanen her en der in West – Vlaanderen hun neus aan het venster. Deze stoutmoedige verkenners te paard moesten ver voor de eigenlijke troepen op vijandelijk terrein informatie inwinnen over wegen, bruggen en troepenbewegingen. Meestal verdwenen ze even snel als ze opgedaagd waren. Authentieke getuigenissen van die dagen leren dat Ulanen zich correct en vriendelijk gedroegen tegenover de burgerbevolking. Ze vroegen eten voor zichzelf en voor hun paarden, en betaalden de rekening. Ze kochten sigaretten, vroegen de weg, dronken een pintje in een herberg en hoorden intussen burgers uit over Belgische of Franse troepen.
-De boeren verafschuwden de Duitse cavaleristen omdat ze zomaar door hun velden reden zonder gestraft te kunnen worden. Erger was dat de ruiters in de voorhoede voor de bevolking het eerste teken waren van de Duitse opmars en dus vaak van bruut geweld. Duitsers op wie geschoten werd koelden hun woede op de burgerbevolking met represaillemaatregelen. Inwoners van talloze gemeenten in België ondervonden dit onder andere in Wezet (Visé), Dinant (665 doden), Leuven en Aarschot (150 doden), alsook ook in kleinere gemeenten zoals Tamines en Zemst. In deze gemeente doodden ulanen een tiental mannen, verkrachtten vrouwen en staken huizen in brand. Zemstse getuigen vertelden later dat vele ulanen op dat moment dronken waren. In totaal werden in de maanden augustus en september 1914 5500 Belgische burgers gedood en talloze kerken, officiële gebouwen en huizen in brand gestoken.
De eerste bommen zijn gevallen. Verweg en toch zo dichtbij. En ik, ik moet een mening hebben, maar ik voel me alleen maar zo vreselijk verdrietig. Ik voel de woede en agressie op beide fronten, maar bovenal, het pijlloze verdriet en de angst. Van al die mensen daar, die net als ik alleen willen leven met een beetje geluk op z'n tijd. En terwijl ik buiten de beginnende lente ervaar, pril groen en drukdoende vogeltjes, zullen zovelen rouwen om hun dierbaren, die niet te vervangen zijn. En, nu de tranen branden in mijn ogen, bid ik tegen beter weten in om vrede,
Anders dan zijn grootvader drukte Keizer Wilhelm II zijn stempel op de buitenlandse politiek van zijn land. Wilhelm II was een ingewikkelde, soms komische man. Hij was echt en ijdeltuit en had bijvoorbeeld meer opzichtige militaire uniformen dan dat er dagen in het jaar waren. De flamboyante keizer wilde van zijn land een wereldmacht maken, een status die in die tijd nog exclusief voorbehouden was aan Groot – Brittannië. Wilhelm was een kleinzoon van koningin Victoria en hield van Groot – Brittannië, maar hij was ook jaloers op het eilandenvolk. Bismarck macht en diens vreedzame buitenlandse politiek irriteerden de nieuwe keizer. Daarom ontsloeg hij Bismarck in 1890, nadat hij de kanselier louter uit fatsoen nog zo lang had getolereerd. Het grootste diplomatieke genie uit de Duitse geschiedenis en de architect van het keizerrijk was van het toneel verdwenen en aan het roer van het Duitse schip stond nu een onervaren heethoofd met grootse plannen. Hij lanceerde Duitsland op een oorlogszuchtige "Nieuwe Koers" in buitenlandse zaken wat culmineerde in zijn steun aan Oostenrijk-Hongarije in het Juli-ultimatum dat leidde tot de Eerste Wereldoorlog. Hij wasbombastisch en onstuimig en soms deed hij tactloze uitspraken over gevoelige onderwerpen zonder te overleggen met zijn ministers, en stond zijn generaals toe het beleid te dicteren tijdens de Eerste Wereldoorlog met weinig aandacht voor de burgerlijke overheid. Wilhelm II was een ineffectieve oorlogsleider en verloor de steun van het leger. Hij vluchtte naar Nederland waar hij in november 1918, in het tijdelijke toevluchtsoord kasteel Amerongen, troonsafstand deed. In 1941 stierf hij in zijn permanente verblijfsplaats Huize Doorn alwaar hij ook bijgezet werd in een mausoleumÂ….
In de oorlog stond het Belgisch leger onder rechtstreeks bevel van koning Albert, een complexe man die vaak overhoop lag met zijn eigen generaals en met de geallieerden van de Triple Entente ‘ Groot Brittannië, Frankrijk en RuslandÂ’. Toen de Duitsers op 4 augustus 1914 het neutrale België binnenvielen, schoten de Fransen en Britten ter hulp, maar de samenwerking tussen de koning en die buitenlandse bevelhebbers zorgde regelmatig voor wrevel. Koning Albert was niet bereid om zijn soldaten blindelings als kanonnenvoer op te offeren, ook al was dat soms onvermijdelijk. Hij slaagde er in de Duitse doortocht door België tijdens de eerste maanden van de oorlog veel langer tegen te houden dan de Duitsers zelf hadden gedacht. Na de val van Luik trok Albert I zich terug met het leger richting Antwerpen. Tijdens de race naar zee dwongen de numeriek aanzienlijk sterkere Duitse troepen de Belgen Antwerpen op te geven en zich verder naar de kust terug te trekken. Nadat bijna heel België bezet was, hielden de troepen van Koning Albert eind oktober 1914 stand in de slag bij de ijzer. De Duitse opmars werd onder meer tot staan gebracht doordat de Belgen er het vlakke land onder water zetten. De Belgische troepen hielden de rest van de oorlog onder koning Albert I een klein hoekje van hun land in handen.
Het is het ergste wat je als ouder kan overkomen. Wanneer je kind verdwijnt, oplost in het niets. Als je taal noch teken meer verneemt, geen brief,of kaart.
In de decennia na de oorlog is een groot aantal oorlogsmonumenten opgericht. Elk jaar kwamen op 11 november de overlevenden bij nationale monumenten, op kruispunten en op kerkpleinen samen om de doden te herdenken. Net als het graf voor de onbekende soldaat onder de Arc de Triomphe in Parijs. In Westmunster Abbey in Londen en op de Arlington Nationale Cemetery in de Verenigde Staten zijn dit Symbolische begraafplaatsen. De meeste doden liggen namelijk ver weg begraven, dicht bij de plaats waar ze sneuvelden. Sommige nabestaanden hadden de mogelijkheid de plaatsen te bezoeken waar hun zonen, echtgenoten, vaders, vrienden en collegaÂ’s in werkelijk lagen. Het verslag van de bedevaart van een van de vele ouderparen naar het graf van hun zoon is Illustratief voor miljoenen anderen.
In Augustus 1932 werd op de Duitse begraafplaats Roggevelde bij Vladslo een monument onthuld: een beeld van twee ouders die rouwen om hun in Oktober 1914 omgekomen zoon. Het is gemaakt door Kathe Kollwitz voor ouders die in de oorlog een zoon verloren, is er geen ontroerender monument dan dit simpele stenen beeld van een ouderpaar, geknield voor het graf van hun zoon. De naam van de kunstenares ontbreekt - hier telt slechts het universele verdriet van twee oudere mensen, omringd door de doden als een schare verloren kinderen. Zij is erin geslaagd een tijdloos gedenkteken te scheppen, een kunstwerk dat uitzonderlijke kracht en emotie uitdrukt.
In zijn jeugd was Peter Kollwitz enthousiast lid van groepen jongeren die wekelijks de natuur introkken. De voorman van deze groep liet zich begroeten met een schuin geheven arm en de kreet 'Heil!'. Later meldde hij zich vrijwillig nadat hij een compagnie had zien wegmarcheren onder 'bruisend volksgezang'
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog reisde Peter uit Noorwegen, waar hij op vakantie was, terug naar Duitsland. Daar diende hij als 18-jarige het Duitse leger, als musketier. Op 23 oktober 1914 valt zijn compagnie, de 4de cie van het 207de Reserve Infanterie Regiment (RIR 207) het Belgische 11de linie aan, die haar positie aan de IJzer wilde behouden. Hij overleed diezelfde dag.
Tot 1956 lag Kollwitz begraven op de Duitse begraafplaats 'Het Roggeveld'. Zijn stoffelijk overschot werd toen met dat van duizenden anderen overgebracht naar de Duitse militaire begraafplaats in het Praetbos in Vladslo, een van de vier Duitse verzamelbegraafplaatsen in West - Vlaanderen.
De herdenkingsbeelden verhuisden mee naar Vladslo. Ze staan nu achter op de begraafplaats. De twee geknielde figuren staan op een sokkel en zijn opgesteld voor het graf van Peter
Van deze bekende begraafplaats langs de houtlandstraat in Vladslo werden in de jaren Â’20 vijf Britse piloten overgebracht naar Tyne Cot Cemetery. Luitenant Cecil Barry en Second luitenant Frederick E.B.Falkiner van het 57th Squadron zaten in hetzelfde toestel en werden op 21 augustus 1917 neergehaald door de bekende Duitse aas Ernst Udet. Ze werden in Vladslo begraven onder grafnummer 339. Twee andere piloten zijn gevallen in oktober 1917 en één Sergeant van het 49th Squadron Royal Air Force op 20 april 1918. Vladslo zelf werd in de jaren ‘ 50 aangeduid als een van de vier te behouden verzamelplaatsen, waardoor het aantal bijzettingen opgevoerd werd van 3.233 tot 25.644 vandaag.
"Oorlog. Hoe verschrikkelijk dat is, kun je op de televisie zien. Kinderen worden gedood of raken gewond. Kinderen maken soms dingen mee die ze hun leven lang niet meer vergeten"
Kinderen maken tijdens een oorlog meestal verschrikkelijke en traumatische gebeurtenissen mee. Zo kan het verlies van dierbaren als ouders, het meemaken van oorlogshandelingen, het verkeren in constant gevaar het constant hebben van honger en dorst voor een kind ingrijpende gevolgen hebben op de rest van zijn verdere leven. Ook de propaganda die in de Eerste Wereldoorlog zich ontwikkelde richtte schade aan. Zo kennen we allemaal wel voorbeelden van de foto's van kindsoldaten. Soms bleef het alleen bij een uniform...maar vaak ook niet. Zo zijn er verschillende Engelse rustplaatsen bekend van soldaten die veel te jong waren. Ook het sturen van 16-jarigen in een oorlog is natuurlijk discutabel.
Het “Canadian Forces Memorial” bij Sint – Juliaan wordt in1922 opgericht ter herinnering aan de 2000 gesneuvelden van de 1ste Canadese divisie die in april en mei 1915 in de omgeving vallen. In de volksmond wordt het al vlug ‘ den CanadienÂ’. Opschriften zijn in het Engels en Frans. De teruggekeerde bewoners kennen wat Frans en het Engelse ‘ CanadienÂ’ wordt zo gevormd. Het is een monument en geen begraafplaats. Tijdens de oorlog wordt deze plek omgedoopt tot Vancouver Corner. De naam refereert naar de Canadese grootstad Vancouver die aan de grote oceaan ligt. Het gehucht bij de kruising van wegen is in de streek beter bekent als de ‘kerselaereÂ’. Op 22 april 1915 ontsnapt voor het eerst chloorgas uit de Duitse voorlinie. Het gas slaat een grote bres van 8 kilometer in het geallieerde front tussen Steenstrate en Langemark. De Duitsers weten dit niet uit te buiten door een gebrek aan voldoende manschappen en materieel. Ook zij zijn verrast door hun eigen succes. Tijdens de periode die erop volgt lanceren ook de Canadezen zware tegenaanvallen om het front te stabiliseren en opnieuw terrein te veroveren. En het lukt. Met het hoofd gebogen, gericht naar de plaats van waar de gaswolk opkomt en met de handen rustend op de geweerkolf, houdt de stenen soldaat ingetogen de wacht. “Arms reversed” of het geweer op zijn kop, gaat allicht terug naar de oude Grieken. In de 16de eeuw wordt er voor het eerst over geschreven. Het getuigt van respect en rouw om de gevallenen. Het beeld is in 1921 ontworpen door Frederick Chapman Clemeshaw en wordt gezien als één van de mooiere oorlogsmonumenten. De ontwerper maakte ook deel uit van het Canadese expeditieleger in Frankrijk en België. De stenen soldaat is in Brussel gehouwen. De ‘CanadienÂ’ is in juli 1923 ingehuldigd in aanwezigheid van prins Leopold ( de later koning Leopold III ). Voor de aanleg van het park rond het monument voeren de ontwerpers aarde uit Canada aan, zodat u zich hier echt op Canadese bodem bevindt.
Wie Amerikanen en noodhulp zegt, denkt spontaan aan conflicthaarden als Darfoer en Afghanistan Dat de Belgische bevolking ooit in hetzelfde schuitje zat, lijkt onvoorstelbaar. Nochtans werd tussen 1915 en 1918 ruim drie miljoen ton voedsel naar ons land verscheept. Die grootschalige hulpactie was het werk van één man: de steenrijke industrieel Herbert Hoover. Hij zag het als zijn missie om de Belgen van de hongerdood te redden.
,,Het verhaal begint in 1914, bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog'', zegt historicus Peter Scholliers (VUB). ,,België was een van de welvarendste landen ter wereld, maar na de Duitse inval vielen handel en industrie plots volledig stil. De landbouw lag plat, want jonge boeren werden gemobiliseerd en de oogst bleef liggen. Het gros van onze levensmiddelen kwam weliswaar uit het buitenland, de Britse blokkade maakte import onmogelijk. Hongersnood dreigde, want de Duitse bezetter weigerde om voedselhulp te organiseren.''
Op dat ogenblik komt de Amerikaanse geoloog Herbert Hoover op de proppen.
De man heeft in enkele jaren tijd een fortuin verdiend met mijnbouwprojecten in China en Australië, maar wil een andere richting uit met zijn leven. Bekommerd om het lot van de tienduizenden Amerikanen die in Europa gestrand zijn, trekt hij naar Londen. Wanneer de schrijnende toestand van de Belgische bevolking hem ter ore komt, besluit Hoover om op eigen houtje een systeem voor voedselhulp op te zetten.
,,Dat de Duitsers het kleine België waren binnengevallen, maakte veel indruk op de Amerikaanse publieke opinie'', zegt Mark Derez van het Leuvense universiteitsarchief. ,,Dat is ook Hoover niet ontgaan. In de States komt een grootscheepse campagne op gang die op het Amerikaanse sentiment inspeelt.'' Affiches, te zien op de tentoonstelling, sporen Amerikaanse mijnwerkers aan om tien procent van hun loon aan hun collega's in Poor Little Belgium af te staan. De propagandamachine had succes, want Hoover wist centen los te peuteren bij bemiddelde Amerikanen en kreeg ook de Britse en Franse regering achter zich. In vier jaar tijd slaagde zijn Commission for Relief in Belgium (CRB) erin om 3,2 miljoen ton bonen, spek, meel, rijst en andere levensmiddelen naar België te versassen. Maïzena ook, hoewel de Belgen aanvankelijk niet begrijpen wat ze met dat ,,veevoeder'' moeten beginnen. En schoenen, want de Amerikanen verstaan niet waarom Belgische kindertjes met ,,houten schoenen'' aan hun voeten lopen.
Hoover schakelt zelfs zijn oude rivaal Emile Francqui in om de voedselbedeling vlot te laten verlopen. Tot in de kleinste Belgische gemeenten worden plaatselijke hulpcomités opgericht. Getuige daarvan is de uitvergrote foto die de blikvanger van de tentoonstelling vormt. Voor een groot spandoek poseren ,,de dankbare kinderen van Overyssche aan hunne weldoeners uit Amerika''. Elk kind houdt een bordje omhoog met de namen van voedingswaren: erwten, bonen, suiker.
,,Na de Eerste Wereldoorlog hield Hoover nog een som geld over'', zegt historicus Mark Derez. Dat bedrag moest worden gebruikt voor de heropbouw van de Belgische universiteiten: ,,Toen ontstond het idee om de Leuvense universiteitsbibliotheek, die in 1914 door de Duitsers was platgebrand, weer op te bouwen aan wat later het Ladeuzeplein zou worden. De Amerikanen beloofden een miljoen dollar, maar van de grote gevoelens voor Poor Little Belgium bleef na 1918 nog maar weinig over. Het zou nog tien jaar duren eer de nieuwe bibliotheek afgewerkt was.''
De aalmoezeniers raadden de soldaten aan een afscheidsbrief aan hun ouders of aan een ander geliefde relatie te schrijven. Deze brief moesten ze dan in een envelop met het desbetreffende adres erop sluiten en die bij zich dragen. Als je sneuvelde, kon een kameraad ze in een van je zakken vinden en , eventueel samen met andere persoonlijke voorwerpen, naar de bestemming opsturen.
Als voorbeeld mag hier het geval aangehaald van korporaal Edmond Vanderschaeghe uit Roeselare.
Toen deze veteraan ( hij overleefde inderdaad de oorlog ) overleed, liet hij zijn zus Maria Vanderschaeghe, echtgenoot Louis Breemersch, zijn militaire papieren na. Daartussen stak een merkwaardige ongeopende envelop met als opschrift: “ Veuillez envoyer la lettere ci-incluse à la personne désignée, en cas que je serais tué. Mille remerciments”. Bij het openen van de envelop bleek er een tweede in te steken, geadresseerd aan Madame Vanderschaeghe, Villa des Cadourques, Cahors ( Lot ) France. Dit was zijn moeder, die op dat ogenblik als vluchtelinge in Frankrijk verbleef. Op schuwe maandag ( 19 oktober 1914 ) was zij met haar kinderen uit Roeselare weggevlucht en in Cahors beland. Vader Vanderschaeghe was in Roeselare achtergebleven om nog te redden wat er te redden viel, hij zou later wel achterna komen, het zou toch niet lang duren. Een liedje dat we kennen uit honderden gelijkaardige gevallen. De familie bleef dus in de oorlog gescheiden. De broers Henri en Arthur belandden zelfs in de USA. Frans was arts in opleiding ; Pharailde kloosterlinge ; Maria, de jongste, huwde later Louis Breemersch.
Het doet een mens van tegenwoordig toch wat, als hij die ontroerende ontboezemingen leest, in de taal en stijl van bijna een eeuw geleden, van een simpel soldaat met de dood voor ogen.
Zeer lieve Moeder, broeders en zusters,
Weent niet! De almachtige die mij geroepen heeft, heeft niet gewild dat mijn vurig verlangen zich verwezenlijkte, van in u midden terug te keren. Vergeeft mij al wat ik u heb misdaan.
Teer beminde Moeder, hoe geern had ik mijn doel in werkelijkheid willen bereikt zien. Mijn enigste streven was u en mijnen lieven Vader, van wies tegenwoordigheid wij allen zolang ontroofd zijn, gelukkig te makenÂ….
Beminde Broeders Henri en Arthur. Blijft getrouw aan uwe gelofte die gij mij gedaan hebt, toen ik naar het slagveld trok.
Beminde broeder Frans, tracht gij in mijn plaats het geluk uit te maken van Vader en Moeder. Versta u goed met uw lieve Zusters.
Lieve Zusters, mijn hoop was met u het gelukkig familieleven te mogen hernemenÂ…nu dat ik er niet meer ben, verdubbelt uwe krachten om in alles Vader en Moeder gelukkig te maken, verstaat elkander, zorg voor elkander. Maria doe voort goed uw best. En gij, Pharailde, zuivere dienares van God, vergeet mij niet in uwe gebeden.
Vaarwel ! Vaarwel! Vaarwel!
Uwe toegenegen zoon en broeder Edmond
Gij beste vrienden en kennissen, weest mij indachtig.
Ik ben vandaag even naar Wimereux geweest...even, even maar, met diep respect voor de doden. De doden die er niet mochten zijn. Nu ik een bezoek gebracht heb aan het graf van John Mc Crae, heb ik nog meer de indruk van...het mag niet meer gebeuren. Laat ons in het geloof van het zal niet meer.....
Wimereux Communal Cemetery
Het militaire gedeelte van de begraafplaats van Wimereux heeft enkele verrassende elementen in vergelijking met de gangbare inrichting van herdenkingsplaatsen. De grafstenen staan niet rechtop, maar liggen, zoals in Boulgone Eastern Cemetery, vanwege de zandgrond. Bovendien liggen tussen de graven van de 2.847 soldaten van de Gemenebest ook graven van verpleegsters. In de Eerste Wereldoorlog doet deze badplaats namelijk dienst als medisch centrum voor het Britse Koninklijke Leger.
Niet minder dan tien veldhospitalen draaien in 1917 op volle toeren in Wimereux om de gewonde soldaten van het front en de zieken te verzorgen. De mannen die hun verwondingen niet overleven, worden tot juni 1918 op de gemeentelijke begraafplaats van Wimereux begraven. Na deze datum wordt wegens plaatsgebrek een nieuwe begraafplaats in gebruik genomen bij Wimille, de Terlincthun British Cemetery.
Dankzij de logistieke centra bij de havens ontstaat langs de kust een uitgebreide zone voor gezondheidszorg. Een vijftigtal verzorgingscentra zijn verdeeld over de plaatsen Calais, Wimereux, Boulogne, Dannes-Camiers, Etaples, Le Touquet-Paris-Plage en Saint-Omer.
West-Vlaanderen telt heden ten dage het minste bos van alle Belgische provincies. Het is ooit anders geweest.
Het woud strekte zich in de oudheid over heel het huidige West–Vlaanderen uit, van het noordoosten bij het Zwin tot het zuidwesten bij Poperingen, waar het nog verder doorliep tot ver in wat nu Frans-Vlaanderen wordt genoemd.
Het Vrijbos reikte in het noorden tot tegen de toen nog piepkleine parochiekernen van Klerken en Zarren en tot tegen de Romeinse heerweg “ de Steenstrate” in het Oosten kwam het tot Staden en de huidige weg Diksmuide-Roeselare. De zuidelijke zoom van het woud volgde een lijn Bikshote-Langemark-Poelkapelle-Westrozebeke, de westelijke ongeveer een lijn Merkem-Ieperlee.
De Duitsers die Marlborough opvattingen kenden van ( Wie het Vrijbos in handen heeft, heeft heel Vlaanderen in handen) gaven er in de oorlog een andere interpretatie aan door er wel een vesting van te maken om Vlaanderen te beheersen. En ook de Belgische legerleiding had er een eigen mening over, door het bos frontaal door het 23e Linieregiment te laten bestormen in plaats van het te omsingelen, met als gevolg dat de Belgische begraafplaats in dat bos, voor hetzelfde resultaat wellicht maar half zo groot geweest zou zijn.
De Duitsers besloten van het Vrijbos een arsenaal te maken.
Ze begonnen ermee in november 1914, nadat ze ingezien hadden dat ze minsten een winter lang ter plaatse zouden trappelen. Voorlopig was er geen doorbreken aan. Inmiddels legden ze zich toe op het inslaan van materiaal en voorraad, voor het geval het tij gunstig zou keren. Daarvoor was het Vrijbos uiterst geschikt.
Maar heel merkwaardig, bij nader inzien waren de eerste installaties waarmee de Duitsers in het Vrijbos begonnen ….”begraafplaatsen”
De Duitse begraafplaats verdween na de reorganisatie en de overbrenging van de doden naar het zogenaamde “ studentenfriedhof “ in Langemark.
De Belgische militaire begraafplaats in het vrijbos is een militaire begraafplaats net ten zuiden van het dorpscentrum van het Belgisch dorp Houthulst. De begraafplaats werd in 1924-1925 opgericht. Ze telt in totaal 1907 graven waarvan 1823 Belgische graf- en gedenktekens. De begraafplaats is stervorming aangelegd en is 5,24 ha groot.
De meeste soldaten sneuvelden in de Eerste Wereldoorlog tijdens het eindoffensief van 28 september 1918, waarbij het bos van Houthulst op de Duitsers heroverd werd. Er zijn tevens 81 Italiaanse grafkruisen zijn terug te vinden. Het betreffen krijgsgevangen die onder andere als sjouwer aan de slag waren in de havens van Roeselare en Izegem. Tijdens het eindoffensief werden deze Italianen als levend schild gebruikt.
Moest deze brief toekomen, schrik dan geenzins. Misschien ben ik verdwenen, of krijgsgevangen, daarom moet ge het ergste niet denken. Ben ik toch gesneuveldÂ….weet dan dat ik gestorven ben bereid voor de dood, dat ik met moed naar den assaut ben geweest.
Verwittig mijn familie en troost hen dan.
Ik bedank u voor al hetgene gij voor mij deedt.
Veel tijd heb ik niet om langer te schrijvenÂ…want Â’t is gans op Â’t laatste ogenblik dat ik schrijf ( juist voor het groot offensief ).
Een Engelse vrouw schreef rouwend over de dood van haar geliefde broer.
Honderdvijfentachtig centimeter van een knappe jonge Engelsman onder Vlaamse zoden. Nooit meer een grap, nooit meer een blik of een woord om aan mijn herinneringen toe te voegen. Het boek is voor altijd dicht en als de jaren verstrijken zal ik mij steeds minder herinneren, tot hij een vage schim geworden is.
Op Dinsdagnamiddag 20 oktober daagden Duitse soldaten op voor Westrozebeke. Ze behoorden tot de 51ste Reservedivisie, dat daags ervoor Roeselare ingenomen had. Te Oostnieuwkerke viel er geen tegenstand te bekennen. Het dorp was zo goed als verlaten. De Duitsers trokken de verlaten woningen binnen en deden er zich te goed aan spijs en drank. Enkelen uren later ging het richting Westrozebeke.
Na de vreselijke berichten over “ Schuwe maandag “ in Roeselare en omstreken was ook dit dorp zo goed als leeg gelopen. Van de 2.250 inwoners bleven er slechts een 200 –tal over. Ze schuilden in hun huizen en kelders toen de Duitse artillerie het dorp beschoot. De fransen hadden zich echter teruggetrokken. De Duitsers ontdekten, aldus Robert Baccarne en Jan Steen, dat ze zoals in Roeselare nodeloos gedurende twee uren munitie verspild hadden op een ontruimd dorp.
Westrozebeke ligt in een schilderachtig, glooiend landschap op een ca., 50 meter hoge heuvelrug die de scheiding vormt tussen de ijzer- en het leiebekken. Eertijds was het een bosrijk gebied met uitgestrekte vijvers en namen die tot ver in de geschiedenis teruggaan; b.v. de spriet, waar de galg stond, en het Engels veld dat herinnert aan de Engelse troepen die in 1383 met de Gentenaars oprukken voor het beleg van Ieper.
Het dorp ligt op 13km van Ieper en op 10km van Roeselare.
Jules 'Juul' De Winde (Merchtem, 13 mei 1893 - Westrozebeke, 28 september 1918) was een Vlaams dichter en luitenant die diende in de Eerste Wereldoorlog. Het geldt als een van de IJzersymbolen van de Vlaamse Beweging.
Jules de Winde werd geboren in het Vlaams-Brabantse Merchtem. In 1909 werd daar de cultuurvereniging De Vlaamse Kring opgericht door de bekende toondichter August De Boeck. Hier kwam zijn aanleg voor poëzie tot uiting en werd wellicht ook zijn Vlaams gezindheid geboren. In de Gazet van Merchtem, een uitgave van Merchtems drukker en geschiedschrijver Maurits Sacré, publiceerde hij zijn eerste verzen. Daarnaast toonde hij zich ook een man van de kunsten door toe te treden tot het toneelgezelschap De Leie.
Op 16 augustus 1913 werd hij opgeroepen tot de dienstplicht. Hij werd ingelijfd bij het eerste regiment Karabiniers. Na enkele maanden werd hij tot korporaal gepromoveerd. De oorlogsdreiging nam intussen toe, en uiteindelijk brak de Eerste Wereldoorlog uit. Ondanks de Belgische neutraliteitspolitiek marcheerden de eerste vijandelijke soldaten al op 4 augustus de grens over. Het Belgische leger kon de opmars niet stuiten en moest steeds verder terugtrekken. De inundatie van de IJzervlakte stuitte de Duitse opmars. Beide legers groeven zich in. De loopgravenoorlog begon. Op dat moment was Juul 21 jaar, en had de rang van sergeant. In 1916 kon hij opklimmen tot onderluitenant en zelfs luitenant. Hij was geliefd bij zijn manschappen en moedigde hen aan met de bekende studentenleuze uit De Blauwvoet: Vliegt de Blauwvoet ? Storm op zee !. Aan het front organiseerde hij muziekmanifestaties waarbij hij zelf dirigeerde. Als flamingant kwam hij onder meer in contact met Cyriel Verschaeve en Jan Bernaerts. De kapelaan uit Alveringem verzorgde zelfs het voorwoord van zijn eerste dichtbundel, die in 1917 verscheen. Onder de schuilnaam Juul Liseron bundelde hij een aantal oorlogsgedichten met onder de titel Granaatscherven. Meerdere verzenbundels lagen in het verschiet, maar zijn nooit uitgegeven.
In augustus 1918 publiceerde hij het eerste en tevens enige nummer van het frontblaadje Merchtem boven, samen met zijn vriend, onderluitenant en Merchtemnaar Pol Knaeps. Hij werd in 1918 benoemd tot toegevoegd stafofficier bij de regimentsstaf.
Hij vroeg en bekwam toelating om het bevrijdingsoffensief in de herfst van 1918 samen met zijn mannen te mogen meemaken. In de zomer van 1918 werd in de driehoek gevormd door Westrozebeke, Passendale en Langemark nog hevig gevochten. In dit eindoffensief kwam hij op 28 september 1918 om het leven, zes weken voor het einde van de oorlog. In welke omstandigheden hij stierf is tot vandaag niet duidelijk. In 1937 werd zijn stoffelijk overschot vanuit Merchtem overgebracht naar Diksmuide, waar het plechtig werd bijgezet in de crypte van de IJzertoren. Als eerbetoon voor zijn engagement werd hij geëerd als IJzersymbool.
Ik ben er nu van overtuigd dat de oorlog de schuld van alles is, ook van alle rampen die onze generatie tot nu toe getroffen hebben. Ik herinner mij mijn jeugd nog heel goed. Ik heb de tijd nog gekend, waarin de vreedzame begrippen van de vorige eeuw nog van kracht waren. Men vond het toen normaal op de stem van het gezond verstand te vertrouwen. De dingen die het geweten voorschreef, werden als natuurlijk en nodig beschouwd. Het was een zeldzaamheidÂ…..als de ene mens de andere doodde. Men ging ervan uit dat moorden alleen in toneelstukken, detectiveverhalen en krantenberichten voorkwamen. En toen plotseling deze sprong vanuit de kalme en schuldeloze gelijkmatigheid in het bloed, het gejammer, epidemische waanzin en verwildering van de dagelijkse en normale, verheerlijkte doodslag.
Een spion is een apart soort geheim agent. Hij of zij is vooral op zoek naar geheime informatie. De meeste spionnen werkten tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Ook tijdens de Koude Oorlog waren er veel spionnen. En ze bestaan nog steeds.
De Britse Edith Cavell wordt geboren in 1865 in Swardeston, Norfolk, waar haar vader dominee was. Ze wordt opgeleid in Brussel en Zwitserland. Ze volgt ook een opleiding in Dresden en Aken, waar ze kennis maakt met de Duitse methodes van geneeskunde en hygiëne. In 1895 is ze terug in Engeland, gaat een tijdje werken als gouvernante en behaalt dan haar diploma van verpleegster aan het Royal London Hospital.In 1906 keert ze terug naar Brussel als hoofdverpleegster van het Heelkundig Instituut. In 1907 later wordt ze directrice van de nieuwe verpleegschool, een annex van het hospitaal Berkendaal. Bij het uitbreken van de oorlog neemt het Rode Kruis het hospitaal over om gewonde Britse en Franse soldaten te verplegen.
Na het terugtrekken van de Engelse en Franse divisies tot aan de Marne, blijven er in heel Noord-Frankrijk en de Ardennen gewonde soldaten achter in veldhospitalen en ook soldaten die het contact verloren hebben met hun divisies. In het begin ontsnappen ze aan de aandacht van de Duitsers, en met de hulp van mensen uit de streek proberen ze zich opnieuw bij het leger te voegen of te ontsnappen naar Engeland. Al snel wordt het hospitaal ook een opvangcentrum voor soldaten die zich via Nederland terug bij hun divisie voegen. Edith Cavell wordt een belangrijke schakel in de ontsnappingsroute die leidt van Noord-Frankrijk langs Brussel naar Nederland.
Prinses Marie de Croÿ, die het kasteel in Bellignies aan de Belgisch-Franse grens bewoont, raakt betrokken bij die hulp. In november 1914 zit het kasteel zo vol met soldaten dat ze probeert hen over te halen zich over te geven aan de Duitse soldaten die het Rode Kruis hospitaal overgenomen hebben! Voor het echter zover komt verneemt ze dat de familie de Belleville van Montignies soldaten langs een vluchtroute naar het instituut van Edith Cavell brengt. De soldaten in het kasteel de Bellignies krijgen burgerkleding en valse papieren en worden door verschillende personen begeleid. De vluchtroute werkt uitstekend van november 1914 tot juli 1915. Edith Cavell getuigt later ongeveer 200 personen geholpen te hebben.
Tenslotte wordt het netwerk opgerold, waarschijnlijk verraden door een verklikker. Door de loslippigheid van de eerste gearresteerden worden er uiteindelijk 66 leden aangehouden. Edith Cavell wordt aangehouden op 15 augustus 1915 in Sint Gillis, andere leden maar eerst in september.
Edith Cavell schijnt een hekel te hebben aan leugens: tijdens haar ondervraging vertelt ze de waarheid. Dit wordt haar achteraf verweten, want o.a. de twee beste Belgische contactpersonen van het British Intelligence Corps worden hierdoor opgepakt. Payne Best beschuldigt haar later de oorzaak te zijn van de volledige ineenstorting van de Belgische inlichtingsdienst!
Edith Cavell krijgt eenzame opsluiting – als zware misdadigster - en mag geen bezoek ontvangen, zelfs geen verdediger. De Amerikaanse gezantschapssecretaris in Brussel die de belangen van de Britse burgers behartigt in bezet gebied, krijgt weinig of geen informatie hierover van de Duitsers. Na veel aandringen wordt op 10 september 1915 Meester Sadie Kirschen aangewezen als verdediger, maar hij mag haar niet bezoeken en ook geen documenten inzien!
Op 7 oktober 1915 is de eerste zitting van het proces onder leiding van krijgsauditeur Ströber, en de dag erna vindt reeds de slotzitting plaats.
Iedereen is ervan overtuigd dat de Duitsers geen doodstraf zullen geven aan vrouwen, maar het tegendeel is waar. Voor hen moet het proces dienen als afschrikking. Op 11 oktober 1915 valt de uitspraak: Edith Cavell, gravin Jeanne de Belleville en de onderwijzeres Louise Thuliez worden ter dood veroordeeld voor hoogverraad wegens het leveren van soldaten aan een vijandelijk leger. Het genadeverzoek dat de Amerikaanse gezantschapssecretaris indient voor Edith Cavell wordt afgewezen. Op 12 oktober 1915 om 7.00 Â’s morgens wordt ze terechtgesteld. Later worden de twee andere doodvonnissen omgezet in levenslange dwangarbeid.
Na de oorlog wordt naar verantwoordelijken gezocht. De Franse spion Gaston Quien wordt beschuldigd het netwerk verklikt te hebben, maar wordt vrijgesproken. Waarschijnlijk is de oorzaak eerder de amateuristische manier van werken van het netwerk waar iedereen te veel personen kent onder zijn echte naam, en waar teveel met elkaar gepraat wordt, in plaats van zoals de Britse geheime dienst te werken met kleine cellen en met schuilnamen.
In Engeland ontstaat een storm van protest over haar terechtstelling. De propagandamachine werkt op volle toeren. MassaÂ’s vrijwilligers melden zich aan om tegen de Duitsers te gaan vechten. Voortaan wordt de Duitse bezetter voorzichtiger met de overhaaste executies van vrouwen.
Na de oorlog wordt het stoffelijk overschot van Edith Cavell naar Engeland overgebracht en met nationale eer begraven. Haar nagedachtenis wordt vereeuwigd in het Belgisch legermuseum en ook in de verpleegstersschool in Brussel. In Londen is er een monument ter ere Edith Cavell en in Canada is een berg naar haar vernoemd. Het bas-reliëf met haar nagedachtenis in het Parijse Musée du Jeu de Paume wordt vernield door de Duitsers op 14 juni 1940.
Edith Cavell werd het symbool van de onbuigzame, moedige heldin die in het collectieve geheugen voortleeft.
Als een lopend vuurtje loopt het door de straten van de stad: “ het is oorlog “. Voor de gewone burger komt dit aan als een donderslag bij heldere hemel. Wat men nooit voor mogelijk heeft gehouden wordt nu in een klap de rauwe werkelijkheid. Het is niet de eerste keer dat Ieper sinds zijn ontstaan in een conflict verwikkeld geraakt. In de 11° eeuw was de stad een belangrijk centrum van de lakennijverheid. Van over de hele wereld kwamen kooplieden naar de jaarmarkt om het kwalitatief hoogstaande Ieperse laken op te kopen. Dit maakte van Ieper op dat ogenblik een handelsmetropool van Europees formaat.
Zondag 2 augustus moet voor Ieper een hoogdag zijn want het is Thuyndagfeest. Naar jaarlijkse gewoonte zal de stad opnieuw zijn feest gewijd aan onze lieve vrouw van Thuyne met de nodige plechtigheden laten gepaard gaan. Van de voorbereidingen voor het jaarlijks feest komt onverwachts weinig in huis, want de feestelijkheden worden afgelast.
Als nooit tevoren hoopt de burgerbevolking op de hulp van hierboven.
Rond half augustus wordt in het militaire hospitaal in de Stationsstraat de eerste gewonden verzorgd die vanuit de naderende vuurlinie naar hier zijn overgebracht. Vanuit de streek van Mechelen zijn er ook heel wat vluchtelingen naar het stadscentrum afgezakt. ( In Boezingen noemt men de eerste groep vluchtelingen die over de brug aan het sas de dorpskern binnentrekken de “Mechelaars”. )
De eerste Duitse soldaten waarmee de Ieperlingen kennis maken zijn de verkenners. Alleen al het woord Uhlanen worden de meeste mensen van schrik bevangen. De wildste geruchten omtrent deze Duitse verkenners doen immers de ronde.
Zelfs inwoners van Ieper willen de dode Uhlaan zien en trekken op naar de plaats van het treffen. Sommigen brengen een stuk grijsgroene stof mee die zij van het uniform hebben afgesneden.....
Wat eerst een gerucht was blijkt echter weldra de rauwe werkelijkheid te worden. Steeds meer berichten komen door dat deze ruiters zich verschuilen in de bossen rond Beselare en ten zuiden van Zillebeke om van daaruit verkenningstochten uit te voeren in de streek rond Ieper.
In de avond van 23 augustus wordt er een gevangen genomen Uhlaan met de trein naar Ieper gebracht. Vanaf het station wordt hij vervolgens per auto naar de gevangenis gevoerd waar hij wordt ondervraagd.
Het eerste contact van de plaatselijke bevolking wordt treffend weergegeven door Caesar Gezelle….
“De bossen op het Hooghe zaten weggedekt in grijze mistigheid, somber en geheim die avond, als hing er onrust en narigheid van de beroerde tijden over opeen geplakt. Daar in de bossen hadden zich de Uhlanen verscholen. Naar Oostende moesten zij; met zeventien waren opgetrokken. Wie levend in de zeehaven geraakte kreeg het ijzeren kruis met de hoogste gunst van de keizer. Op het Hooghe had men ze bejaagd en beschoten, daar hadt men ze uitgehaald, stervend op hun paarden lagen, langs de weg vier en op het land drie. Er was op die dag bedevaart van Ieper naar Dadizele”……
De volgende dag doet in de stad het gerucht de ronde dat een aanzienlijk aantal Uhlanen op weg zou zijn in de streek van Roeselare en zich in de richting van Diksmuide begeeft. Dit gerucht wordt gedeeltelijk bevestigd wanneer op 13 september in de omgeving van Houthulst een gevecht plaats heeft tussen een groep Uhlanen en de Belgische gendarmen en soldaten.
Na de verovering van Luik en de val van Dinant en Namen wordt het Belgische leger naar Antwerpen teruggetrokken. De manschappen worden in de forten rond de stad geconcentreerd. Ook de regering volgt want de situatie in en rond de hoofdstad is weinig rooskleurig. Op 20augustus trekken de Duitsers Brussel binnen. Vanuit de “ versterkte vesting” Antwerpen worden acties ondernomen om de Duitse opmars te remmen. Hoewel storend, brengen ze weinig aarde aan de dijk en kunnen ze de Duitse opmars niet tot staan brengen. Als reactie wreken de Duitse soldaten zich op Leuven; grote delen van de stad, waaronder de eeuwenoude universiteitsbibliotheek, gaan in vlammen op en talrijke burgers worden vermoord. De wreedheden worden internationaal afgekeurd en zullen onderwerp vormen van een geallieerde perscampagne. De voortdurende acties van het Belgische leger hebben wel als resultaat dat de Duitsers blijvend troepen rond Antwerpen moeten concentreren. Hierdoor wordt de opmars naar Parijs aanzienlijk vertraagd. Uiteindelijk besluit de Duitse legerleiding de stad te veroveren. Generaal von Beseler die het bevel voert over 120.000 manschappen en over belangrijke artilleriesteun beschik, start het beleg op 27 september. Het beproefde recept van aanhoudend zware artilleriebeschietingen wordt ook deze keer met succes toegepast. Ondanks Britse versterkingen die begin oktober in Antwerpen arriveren, moet op 7oktober de aftocht worden geblazen; de regering trekt naar Oostende en het veldleger plooit zich terug aan de IJzer. Antwerpen geeft zich op 10 oktober over. Ongeveer 33.000 vestingtroepen vluchten naar neutraal Nederland. Ze worden in kampen ondergebracht en zullen er gedurende bijna vier jaar blijven. Naast hen vluchten vele burgers met have en goed naar Nederland, Frankrijk of Groot – Brittannië.
De ijzerslag in oktober 1914; de Duitsers tot staan gebracht.
Het vermoeide en aangeslagen Belgische leger heeft zich vanaf 14 oktober opnieuw gegroepeerd en op de frontlijn van 38 km langs de ijzer opgesteld. Van de zee tot aan het kanaal IJzer – Ieper en vandaar langsheen het kanaal tot in Boezinge. De Fransen en Britten vormen front van Houthulst tot Armentieres. Een front dat te alle prijzen moet behouden blijven. Het Belgische leger telt nog ongeveer 75.000 manschappen. Tegenover hen staat een Duitse troepenmacht 85.000 man sterk met een uitstekende moraal en op het slagveld gesteund door een alles overheersende artillerie. Op 18 oktober barst de strijd los. De Belgische stellingen komen zwaar onder vuur te liggen en ondanks bijzonder veel weerstand en hardnekkig vechten moet op diverse plaatsen de ijzer worden prijs gegeven. Op 24 oktober wordt de eigenlijke ijzerstelling opgegeven en worden de Belgen tot aan de Beverdijkvaart en de spoorweg Nieuwpoort – Diksmuide teruggetrokken. Ondertussen wordt er in het geheim gewerkt aan een plan om door onder waterzetting van de ijzervlakte, de Duitse opmars te breken. Na veel voorbereidend werk worden de sluizen een eerste maal geopend in de nacht van 27 op 28 oktober. Dit wordt de volgende dagen en nachten herhaald telkens wanner het tij hiervoor geschikt is. De overstroming verloop langzaam maar zal net op tijd komen. .
Wanneer elke avond om 8 uur p m onder de Menenpoort de tonen van de last post weergalmen,wordt een der droevigste perioden uit de geschiedenis van de stad in herinnering gebracht. .
De Last Post is een trompetsignaal, gebruikt in het Britse leger.
Oorspronkelijk werd het gespeeld als afsluiting van de dag, tijdens de inspectie van de posten. Tegenwoordig wordt de Last Post vooral gebruikt bij militaire herdenkingen en begrafenissen. In Ieper wordt het elke dag om 20 uur gespeeld onder de Menenpoort door de leden van de Last Post Association, als eerbetoon aan hen die sneuvelden in de Eerste Wereldoorlog. Dit ritueel doet men al sinds 24 juli 1929, met enige onderbreking tijdens de bezetting van Ieper door de Duitsers tussen mei 1940 en 6 september 1944. Ook bij de meeste herdenkingen in Groot-Brittannië en Commonwealth-landen wordt het signaal gebruikt.
Van juni tot november 1917 hield het Britse XV Corps de frontlijn vanaf de kust tot aan Sint-Joris Ramskapelle. Het grootste deel van de bijzettingen in Plot I werd verricht in juli en augustus 1917. Na de oorlog kwam er een aanzienlijke uitbreiding door de ontruiming van andere begraafplaatsen in de omgeving. Er worden nu 841 Commonwealth doden herdacht. 312 ervan zijn niet-geïdentificeerd. 'Special memorials' herdenken 2 slachtoffers "Known/Believed to be buried in this cemetery". Er staan ook 'special memorials' voor 26 slachtoffers die in Nieuwpoort of Nieuwpoort-Bad werden begraven, maar van wie het graf door artillerievuur vernield werd. De begraafplaats werd door Sir Edwin Lutyens ontworpen.
In Ramskapelle ligt een Belgische militaire begraafplaats met 632 grafstenen, waarvan ongeveer 400 naamloze. Deze begraafplaats werd na de oorlog aangelegd.
Achter de indrukwekkende voormuur staan negen boogvormige rijen grafstenen. Ze zijn uit blauwe hardsteen gemaakt, dragen een metalen driekleur en een bronzen identificatieplaat.
(Bron : Roger Verbeke "Monumenten getuigen : militaire begraafplaatsen en gedenktekens" in "De IJzer")
Slag bij / Battle of Ramskapelle - 22/10/2005
In oktober 1914 vond de slag bij Ramskapelle (deelgemeente van Nieuwpoort) plaats. Belgische en Franse troepen hielden er de Duitsers tegen. Op zaterdag 22 oktober 2005 werd deze slag herdacht door middel van een grootse plechtigheid n.a.v. de 91e verjaardag van de slag. Hieronder een fotoverslag.
Voormalig station van Ramskapelle
Langsheen de frontlijn worden al vlug kerktorens, molens en andere gebouwen, die een uitzicht bieden op de omgeving opgeëist en gebruikt als observatiepost. Over deze observatieposten wordt er echter weinig verteld in de oorlogsliteratuur. Ze zijn slechts door een klein aantal soldaten bemand, die een beurtrol van drie man per dag hadden. De waarnemers moeten het mondingsvuur van de vijandelijke kanonnen observeren en de gegevens doorseinen aan de eigen artillerie om een tegenaanval in te zetten. Tijdens de beschietingen wordt door hen de richting van het eigen artillerievuur bepaald. Op andere momenten volgt men vanop de observatiepost vijandelijke troepenbewegingen of het aanleggen van nieuwe versterkingen en loopgraven. De stations op de spoorlijn Nieuwpoort-Diksmuide liggen op de 1ste linie en komen voor deze taak uitstekend in aanmerking. Binnenin worden stevige, torenachtige constructies uit betonnen balken opgetrokken. Dikwijls wordt het gebouw stukgeschoten, maar de observatiepost blijft overeind. In Ramskapelle zijn bij het voormalige station nog de resten van een observatiepost overgebleven. De observatieposten in de stations van Nieuwpoort en Pervijze, die we kennen uit archieffoto's zijn verdwenen. Langsheen de spoorwegberm wordt de lste linie ingericht. In het station van Ramskapelle bouwt men een betonnen observatiepost. Van hieruit heeft men een uitstekend gezicht op de weidse watervlakte, waarin enkel de toppen van de hoeves zichtbaar zijn. De resten van de observatiepost zijn nu nog te zien in de tuin van het station van Ramskapelle. Enkele betonplaten, nu gebruikt als tuinpad, dragen de volgende data: 3 november, 11 november en 22 november 1917. Hieruit blijkt dat men geregeld verstevigingswerken heeft laten uitvoeren.
Langemark
Deze begraafplaats zou in oktober 1914 ontstaan zijn uit een Britse begraafplaats. Na de gasaanval van 22 april 1915 kwam de begraafplaats tot in de zomer 1917 in Duits gebied te liggen. Ongeveer een halfjaar later, in april 1918 namen de Duitsers opnieuw Langemark in. Tijdens de oorlog steeg het aantal bijzettingen zodat er in 1919 graven waren van Duitse, Franse, Britse en Belgische doden : in totaal 859, waaronder 627 Duitse. In de eerste jaren na de oorlog was het de Belgische dienst voor oorlogsgraven die instond voor de herinrichting. De Duitse Dienst voor Oorlogsgraven nam de taak over. De begraafplaats werd verder uitgebreid op het huidige laagst gelegen deel. In totaal kwamen er 10143 individuele graven waaronder 6313 geïdentificeerde en bijna 4000 niet-geïdentificeerde. Onder deze gesneuvelden bevonden zich ook zo'n 3000 vrijwilligers die stierven tijdens de Duitse bestorming op Langemark in het najaar 1914. Door het grote aantal studenten onder deze vrijwilligers, kreeg de begraafplaats de naam 'Studentenfriedhof'. De 'Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge' zorgde vanaf 1930 voor de nieuwe inrichting van de begraafplaats, met de hulp van Duitse studentenorganisaties en oud strijdersverenigingen van een groot aantal regimenten. Op 10 juli 1932 werd de begraafplaats ingewijd.
In 1952 besloten de regering van België en de Bondsrepubliek om in Vlaanderen te komen tot vier grote Duitse begraafplaatsen (Vladslo, Hooglede, Menen en Langemark) door de kleine Duitse begraafplaatsen te ontgraven. Volgens opgegeven cijfers liggen er nu dus meer dan 44000 Duitse doden : 10143 geïdentificeerde en niet-geïdentificeerde op het oorspronkelijke grafveld 9257 geïdentificeerde op het vroegere klaprozenveld bijna 25000 in het kameradengraf
De wet van 1913 op het taalgebruik in het leger had de Vlamingen iets gegeven, doch minder dan waarop gehoopt werd, o.a.de officieren worden verplicht wat alledaags Nederlands te spreken en een Vlaamse school voor onderofficieren wordt in het vooruitzicht gesteld. De oorlogsomstandigheden zijn voor de legerleiding het voorwendsel om de wet opzij te schuiven onder het voorwendsel “ nood breekt wet” . het is niet zozeer het feit dat de officieren geen Nederlands kennen of spreken dat veel verbittering wekt, wel de voortdurende achterstellingen en vernederingen die de Vlaamse soldaten te slikken krijgen omdat ze Vlaming zijn en daarvoor durven uitkomen. Er is zelfs een verbod op Nederlandstalige grafopschriften! Op 11juli 1917 publiceert de Frontbeweging haar open brief aan koning Albert; een striemende aanklacht tegen het onrecht. De enige reactie van de overheid is vervolging. De vraag van de Vlaamse soldaten dat de regering de belofte zou doen dat na de oorlog de Vlamingen de gelijkheid in rechte en in feite zouden krijgen, wordt steeds afgewezen. Zowel de militaire als burgerlijke overheid als de koning weigeren zelfs maar één toegeving te doen en dit leidt naar misgenoegen aan de kant van de Vlaamse soldaten. De taalwet kan immers zonder gevolg overtreden worden maar elk protest wordt zwaar gestraft, tot verbanning naar de strafkampen in Frankrijk toe. In 1919 zitten er nog steeds Vlaamsgezinden opgesloten. Uiteindelijk zouden de taalwetten van 1928 en vooral deze van 1938 tegenmoet komen aan de eisen van de Vlamingen. Vooral de laatste wet zou een doorbraak betekenen. Hij voorziet dat de opleiding van de soldaat in zijn moedertaal geschiedt enerzijds door de tweetaligheid te eisen van de officieren en anderzijds door het vormen van eentalige legeronderdelen. Ook het feit dat voortaan de koninklijke Militaire school volledig onderricht in het Nederlands zou verstrekken zodat er Nederlandssprekende officieren kunnen worden gevormd, is een totale breuk met het verleden.
Het bekendste symbool van herinnering aan de oorlogsdoden is natuurlijk de “ de klaproos”. Klaprozen zijn van oudsher een symbool van de zachte dood, wat vooral te maken heeft met de bloedrode kleur en met het feit dat uit papavers opium gewonnen wordt. Hun bloei is van korte duur net zoals het leven zelf en ze groeien ook het best in omgewoelde grond. Op de slagvelden van de eerste wereldoorlog waren het vaak de enige bloemen in een verder troosteloos landschap. Dat viel ook de Canadese legerarts John Me Crae op, die in 1915 zijn beroemdste gedicht aan wijdde : In Flanders Fields the poppies blow, between the crosses row on row, hierdoor werd de klaproos al tijdens de oorlog een belangrijk symbool van verbondenheid met de doden.
Brief van koning Albert aan keizer Wilhelm, op 1 augustus 1914
De verwantschap en vriendschapsbanden die onze beide families zo hecht verenigen, hebben mij ertoe gebracht jou te schrijven en jou te vragen op dit zo moeilijk ogenblik, mij de uitdrukking van die gevoelens “ van vriendschap en sympathie” jegens mijn land te willen hernieuwen.
Jou trouwe en toegewijde neef.
Op 3 augustus antwoordt Wilhelm op de brief van Albert, een dag na de overhandiging van het Duitse ultimatum aan de Belgische regering.
De aangegeven voorwaarden maken duidelijk, dat de mogelijkheid van het handhaven van onze vroegere en huidige betrekkingen nog altijd in de handen van uwe Majesteit ligt.
Een miljard op de Duitschers in de Vereenigde staten.
President Wilson van de Verenigde staten heeft aan Keizer Wilhelm een telegram gezonden, waarin hij verklaart dat – indien Duistchland nog voortgaat met steden te vernielen en oorlogschattingen te heffen in België, de verenigde staten tot een bedrag van één miljard frank belastingen zullen heffen op de in Amerika verblijvende Duitschers, ten einde België schadeloos te stellen.
België wordt ook nu weer beschouwd als het slagveld van Europa. Er is geen land waar meer veldslagen werden geleverd dan in België.
Op Belgisch grondgebied werd het lot der naties beslist.
Te Waterloo, Ramillies, Oudenaarde, Kortrijk, Turnhout, Nieuwpoort, Doornik, Gent, Mechelen, Bergen, Charleroi, Namen, Leuven hebben internationale legers hun geschillen met de wapenen beslecht.
Driemaal werd Luik in de 17de eeuw door de Fransen ingenomen, in 1675, 1684 en 1691. In 1702 maakten de Engelsen, onder Marlborough, zich van de stad meester, waardoor zij Lodewijk de 14de de weg naar de noordelijke Nederlanden afsneden.
Tijdens de Franse revolutie speelde Luik een belangrijke rol. In 1792 werd de stad nogmaals door de Fransen ingenomen, die haar het volgend jaar terug moest verlaten.
De stad Namen, in 1691 door de Nederlandse ingenieur Coehoor versterkt, werd in 1695 door de stadhouder Willem III, toen koning van Engeland, ingenomen en wel na een beleg van een maand, hoewel zij door 16.000man verdedigd werd. In 1715 werd Namen opgenomen onder de zogenaamde Barrière – steden, die noord – Nederland moesten verdedigen tegen Frankrijk, een maatregel die later nutteloos bleek.
“Wat rampen en hartverscheurende taferelen. Oorlog, wat zijt gij wreed. Moeders die vluchten met hun pasgeboren kinderen en die na enkele dagen alleen een lijkje in de armen dragen.”
Antwerpen bouwt bruggen bij herdenking 100 jaar eerste wereldoorlog.
Wandelen over de schelde van 3 tot 5 Oktober 2014 kan het weer, de reconstructie van de brug die honderd jaar eerder was aangelegd om de stad Antwerpen te bevoorraden en ontruimen. Over die pontonbrug wandelden tussen augustus en oktober 1914 het Belgische leger en meer dan 100.000 vluchtelingen, die een brandende en gebombardeerde stad achter zich lieten, op zoek naar veilige oorden. De aanleg van de hedendaags “vredesbrug” is een technisch huzarenstukje, gerealiseerd door de Belgische en Nederlandse genie in samenwerking met het gemeentelijk havenbedrijf. Het wordt het hoogtepunt van het herdenkingsprogramma ‘ Antwerpen 14-18 van de stad Antwerpen, gecoördineerd door het vredescentrum samen met meer dan vijftig partners in binnen en buiteland.
Koning Albert spreekt zijn soldaten toe en vraagt hen nog een ultieme inspanning te leveren:
Soldaten,
Ziedaar twee maanden en meer, dat gij strijdt voor de rechtvaardigste der zaken, voor uw haard, voor de nationale onafhankelijkheid. Gij hebt de vijandelijke legers tegengehouden, drie belegeringen ondergaan, verscheidene uitvallen uitgevoerd en zonder verliezen, een lange terugtocht, door een nauwe gang volvoerd. Tot nog toe stondt gij, in deze ontzaggelijke worsteling, alleen. Nu bevindt gij u aan de zijde der wakkere Franse en Engelse legers. Het is thans aan u om, door hardnekkigheid en dapperheid, waarvan gij zoveel bewijzen hebt gegeven, de eer onzer wapenen hoog te houden. Onze nationale eer staat op het spel.
Soldaten,
Blik met vertrouwen de toekomst in; strijdt met moed. Dat in stellingen, waar ik u zal plaatsen, uw blikken alleen voorwaarts gericht zijn en beschouw als verrader jegens het vaderland ieder, die het woord “terugtocht “ zal uitspreken, zonder dat het formeel bevel daartoe gegeven is. Het ogenblik is gekomen om met onze machtige bondgenoten, van de bodem van ons dierbaar vaderland de vijand te verjagen, die het overweldigd heeft, met verkrachting van zijn verbintenissen en de heilige rechten van een vrij volk.
Na de val van Antwerpen wilde de koning zijn laatste stukje vaderland koste wat kost in handen houden. Hij verschanste zich met zijn leger achter de IJzer en hield stand. Met dank aan het water.
Een dijkwachter met een gouden idee.
Karel Cogge (Veurne, 31 januari1855 – 15 juni1922 ) was in oktober 1914 de dijkwachter van polder Noordwatering Veurne, een functie die nu nog bestaat. Polder Noordwatering Veurne beheert, net als honderd jaar geleden, de onbevaarbare waterlopen binnen een gebied van 26.000 hectare tussen Nieuwpoort en de Franse grens. In het sluizencomplex “Ganzenpoot”, in de achterhaven van Nieuwpoort ligt een eigen uitwatergingssluis waarlangs het water kan afvloeien naar de Noordzee. Dat maakte het mogelijk om het gebied destijds onder water te zetten. Toen de Duitsers in 1914 tot de aan de IJzer waren geraakt en die wilden oversteken, kwam de zestig jarige Cogge op het idee om het gebied tussen de rivier en de spoorwegberm onder water te zetten. Het duurde enige tijd voor hij hiervoor erkenning kreeg, maar het was wel degelijk zijn idee en niet dat van de militaire overheid. Hij werd snel ontboden op het stadhuis van Veurne , waar koning Albert en de militaire bevelhebbers zijn plan aanhoorden. Om dat plan uit te voeren moesten acht openingen van een meter manueel opgedraaid worden. Een gevaarlijke taak, want de sluizen lagen binnen het bereik van De Duitse kanonnen en werden voortdurend beschoten. De geknipte man werd gevonden in Hendrik Geeraert, een schipper uit Nieuwpoort. Samen met enkele militairen moest hij elke nacht , schuilend voor de kogels, de sluizen opendraaien. Bij vloed moesten ze open, bij eb weer dicht. Dat gebeurde vanaf 25 oktober 1914. Enkele dagen later stond het hele gebied blank. De inwoners van de dorpen die overstroomden, zoals Pervijze en Ramskappele, waren toen al gevlucht naar veiligere oorden. De Duitsers hadden het pas door dat het land in een modderig moeras veranderde toen het al te laat was: een zware misrekening die hun duur kwam te staan. Karel Cogge werd al tijdens de oorlog door koning Albert tot ridder in de Leopoldsorde gespeld. Met enige vertraging viel ook Hendrik Geeraert die eer te beurt ( op kerstdag 1924 ). Het sluizencomplex de ganzenpoot werd tijdens de oorlog helemaal vernield, maar het gebied bleef vier jaar lang onder water. De ganzenpoot werd heropgebouwd en ziet er vandaag ongeveer hetzelfde uit als toen.
In mei 1915 leggen de Duitsers op het Belgische grondgebied langs de Nederlandse grens een draadversperring onder hoogspanning aan. Vluchten naar Nederland wordt vanaf nu een levensgevaarlijke onderneming. Ook het verkeer van Nederland naar België wordt aan banden gelegd. De bedoeling was om smokkel tegen te gaan en de Belgen te ontmoedigen om nog in het neutrale buurland te gaan schuilen, of via daar naar het Belgisch front te trekken.
Dat feest wilden we vieren kost wat kost. Na veel zoeken en smeken kon ik voor de kerstnacht een kelk en misgewaad in bruikleen hebben op voorwaarde alles aanstonds terug te brengen. Nu was het kerstmis in mijn priesterhart. Het blijde feest werd aan onze drie batterijen aangekondigd. Dondernamiddag was het aaneen een biecht horen. We liggen in een gebombardeerd pachthof te Boitshoeke ( een polderdorpje in de Belgische provincie West-Vlaanderen. Het ontvolkend landbouwdorpje telt nog nauwelijks 102 inwoners.) In de grootste plaats hebben we een altaar opgetimmerd en met kaarsen verlicht. Daartegen op een bank een lievevrouwbeeldje met het kindje jezus. ’t Is middernacht. Al de officieren zijn daar, zij scharen zich rond het schamel( armmoedig ) altaar, daarachter de onderofficieren en verder is de plaats proppen vol met soldaten. De H – Mis begint. De zangers zijn gereed. Ze hadden er op gerepeteerd “ Adeste fideles” ( een katholiek, Latijns kerstlied ). O ja, ze waren er de getrouwen aan God en vaderland. Na het evangelie aanspraak in de twee landstalen: de engelen zongen God glorie en vrede aan de mensen. Gij dappere soldaten, geef glorie aan God door uw heldachtig strijden door uw christelijk gedrag, door uw gebeden en gezangen hier. Daarom zal de vrede Gods met u zijn. Met welke aandoening werd het “ Minuit chretiens “ gezongen en hoe trilden onze harten als bij de consecratie de trompetten aux champs bliezen. Buiten brulden de kanonnen. Vol moed en geestdrift liepen mijn kanonniers naar hun stukken terug.
A Kenis : aalmoezenier
.
Kerstnacht 1916
't Is Kerstnacht! Aan de IJzer, in slijkvolle gracht, De duisternis peilend, staat eenzaam een wacht.
Hij droomt .... : De familie zit weder geschaard - Hij ook! - rond den kerstblok, die vlamt in den haard.
Hij droomt en vergeet, hoe alleen hij hier staat, Hoe koud - bits de regen bespritst zijn gelaat.
Hij droomt .... en wijd over de Mandelgouw uit Blij klangelt der klokken hoogfeestelijk geluid.
Een vuurpijl schiet op en besprankelt het zwerk: Voor hem, als een spook, grijnst het puin van een kerk.
Hij ziet niet .... doch luistert. Een engelenstem! .... Adeste! .... De vrede van Bethlehem!
Maar plots boemt geschut, als een vloek, wijd en zijd! De jongen ontwaakt uit zijn droomen .... en schreit ....
't Is Kerstmis .... : Aan de IJzer, in regen en nacht, Staat bibbrend en weenend een eenzame wacht.
Dit gedicht verscheen einde 1916 in het soldatenblad “Onze Iseghemnaar”. De dichter werd niet vernoemd maar het was Pieter MEERSSEMAN. Hij werd in 1889 in Lendelede geboren, kwam in 1903 bij de Broeders Maristen, was broeder-onderwijzer vanaf 1909. Bij de mobilisatie in 1914 werd hij brancardier. Hij publiceerde heel wat gedichten onder de schuilnaam Pieter VAN MOERLANDE. (Met dank aan Roger Verbeke.)
Een beroemd Amerikaans bouwmeester, M Withney Warren, heeft Ieper bezocht en heeft aan zijn collega’s van het instituut een zeer flinke protestactie gezonden, die ook in de verenigde staten haar uitwerking zal hebben…
Er bestond voor de vernieling van Ieper geen enkel strategisch voorwendsel, daar er van drie tot acht kilometer in de omgeving geen troepenbeweging is geweest en de stad niet bezet was. Generaal Foch, van het Franse leger, en Generaal Douglas, van het Engels leger, kunnen geen enkele reden vinden om die ellendige lage daad te wettigen.
Arras heeft hetzelfde ongelukkig lot ondergaan. De vijand had de stad gedurende vier dagen bezet, en toen hij wegging heeft hij de publieke gebouwen en het nijverheidskwartier vernield. Het bekoorlijk plein gebouwd tijdens de Spaanse overheersing, en het stadhuis met zijn belfort, onvergeeflijk schoon en harmonievol, zijn nog enkel roemrijke puinen. Dat werk van geslachten, ingegeven door de liefde en bewaard door de overleveringen van zijn burgers van alle tijden, ligt vernietigd. De Franse troepen bezetten de stad niet – dit is persoonlijk waargenomen, en niet tegenstaande dat, hebben de Duitsers op de dag dat ik er was, ook nog de Kathedraal gebombardeerd.
“ Ge weet dat Reims gebombardeerd werd, en je kent het lot van zovelen dorpen, gans onschuldig, in het Argonne, Meurthe, Aisne – en Vogezen-gebied. Eruit gejaagd, hebben de Duitsers er een boven alle beschrijvingen en verbeelding gaande vernieling achtergelaten.
De codex nageleefd door de Duitsers is volstrekt ontbloot van alle eergevoel, of mededogen”…..
En nu ga ik je vertellen wat kerstmis voor mij was. Waarlijk episch – indien ik uit de oorlog terug kom zal ik kunnen vertellen. Daags voor kerstmis heb ik verzen gemaakt in de tranchee ( loopgraaf ) te midden van kogels, die razend voorbij vlogen, want men werd van weerskanten zenuwachtig. Te 9 uur s’ avonds had ik wacht achter de tranchee; het hoofd alleen steekt even boven uit, en de ogen staren in de richting van Diksmuide bekijken de wit bevroren grond, het blauwe uitspansel met starren bezaaid wanner plotseling, boem twee verschrikkelijke obussen, juist boven de ingang van de tranchee waar achter ik mij bevind voorbij donderen. Juist de tijd om mij plat ter aarde te werpen. Om tien uur hoor ik iemand die mij roept; weldra komt een soldaat langs mij gekropen die mij zeven pakken overhandigd, mijn kerstmis geschenken. Ik betast ze niet wetend wat denken, uitzinnig van vreugde. En dan aan het uitpakken aan ’t rieken aan de lekker thee, de chocolade, de sardienen, de ananas en de tabak. Dat alles geloof me vrij, heeft het laatste wachtuur wat sneller doen voorbij vliegen. Te middernacht wek ik de vrienden. Wij lossen twaalf geweerschoten, en daarna zingen we zachtjes het gloria, het “Middernacht” wanneer we eensklaps een ander bataljon horen, dat met volle stem het “Minuit Chretiens “ en daarna ook het gloria zingt. Alle geweerknal heeft bijna opgehouden. Om zes uur in de morgen een lichtstraal, de aalmoezenier, zegde men, was daar; als schaduwen glijden wij door het licht der flikkerende sterren tot in de kelder van een vernietigd huis en gaan te communie….Daarna deelde ik aan vrienden wat mede van het lekkers mij door u gestuurd; het leger bezorgde ons een stuk kaas en een lat chocolade. Bij de eerste klaarte van de dag woonden we de heilig mis bij. Rond de middag een puik diner in de tranchee: een kist als tafel, fijne sardienen Amieux, een beetje van de os door ene vriend verschaft, een nagerecht bestaande uit amandels en pralinen. Na de middag hoorden wij, ginds in de mist het gezang van de Duitsers, we steken de koppen buiten onze groeven en kijk, daar lopen er verschijnende langs de oever van de ijzer dichter bij, zonder wapens, hun doden begravend, tabak en chocolade ruilend met de eerst naderende Belgen. We roepen er bij ons en we kouten ( praten, spreken ) …. We hebben in koor het nationaal lied gezongen en elk is terug in zijn groeve gekropen…..
Toen België stelmatig werd bezet in de tweede helft van 1914, rees al snel de vraag bij de Duitsers hoe zij dit gebied gingen besturen. Het werd namelijk snel duidelijk dat ze er nog een tijdje zouden blijven. Maar aan wie kwam die taak toe? Het leger of een burgerlijk bestuur? En in welke rol was er nog een burgerlijk bestuur? En welke rol was er nog weggelegd voor de overgebleven Belgische ambtenaren.
Het is niet zonder enige ironie dat uitgerekend België, dat voor de oorlog als een van de meest vrije en liberale landen ter wereld gold, onder Duits bestuur vrij snel afzonk tot een Pruisische leest geschoeide politiestaat. De bewegingsvrijheid was beperkt, onder andere door de talloze passen die je nodig had om ergens heen te gaan. Daardoor, maar ook door de sterke vermindering van het spoorwegverkeer en de prijsstijging van een treinkaartje. België kreeg de weinig benijdenswaardige status toebedeeld van een Duits wingewest waar een volkomen willekeur heerste. Het sinistere bestuur lokte verzet uit. Zo werd er sabotage toegebracht, zagen de eerste clandestiene blaadjes het daglicht, werd geallieerde pers in België binnengesmokkeld en ontstond er een ondergronds netwerk van inlichtingendiensten. Huiszoekingen, verklikkingen, arrestaties, en executies, die de burgers via mobiele affiches konden vernemen.
Na de bezetting van Brussel wordt op 23 augustus 1914 het gouvernement- generaal België op keizerlijk initiatief gecreëerd. Colmar von Goltz wordt aangeduid als eerste gouverneur – generaal.
Colmar von Goltz ( 1843 – 1916 ) ging in 1883 als generaal naar Constantinopel ( Istanbul ) om het Ottomaanse leger te herorganiseren. Dertien jaar later keerde hij als Turks maarschalk naar Duitsland terug. Bij het uitbreken van de oorlog verkreeg hij tot zijn grote spijt niet het opperbevel in zijn thuisstreek Oost –Pruisen, maar werd hij gouverneur generaal in België. In de herfst van 1914 werd Von der Goltz naar Turkije overgeplaatst. In april 1916, tien dagen voor zijn troepen de Britten in het huidige Irak een verpletterende nederlaag toebrachten, overleed hij aan vlektyfus.
Op 28 november 1914, Moritz von Bissing volgt van der Goltz op als gouverneur- generaal van het bezette gebied van België.
Moritz von Bissing ( 1844 – 1917 ) was tijdens de eerste wereldoorlog aanvankelijk generaal in het 7de Armeekorps in België. Von Bissing behandelde België als een verlicht despoot die steeds het laatste woord wenste en meestal ook kreeg. De man had een heel paternalistische visie op de Belgen en wou hen de Duitse cultuur opdringen. Zo wenste Von Bissing de heropbouw van de door de Duitse verwoeste steden om zo Duits cultureel erfgoed te scheppen. Maar bovenal was hij verantwoordelijk voor de uitvoering van de door Berlijn gedicteerde Flamenpolitiek. In april 1917 bezweek hij aan een longziekte.
Flamenpolitik ( Vlamingenbeleid) is het begrip dat het beleid aanduidt dat de Duitsers in België voerden tijdens de bezetting van België in de Eerste en de Tweede Wereldoorlog. Het doel was de Vlaamse bevolking te overtuigen om zich aan de zijde van de Duitsers te scharen en zo de greep op het bezette België te vergroten.
Hiertoe maakten de Duitsers gebruik van de spanningen tussen Franstaligen en Vlamingen en het wantrouwen van de laatsten jegens het verfranste Belgische bestuur. Vooral de taalstrijd was een doorslaggevend argument: het Frans had sinds het ontstaan van België een bevoorrechte positie en het gebruik van het Nederlands werd door de burgerij zo veel mogelijk geweerd.
Zuster Margriet – Marie werd in Ieper geboren op 29 maart 1883 in de Rijselsestraat 162. Ze is de oudste dochter van het jonge echtpaar Edmond Boncquet – Marie Charlotte Garbon. Zuster Margriet – Marie overlijdt in Ieper op 11maart 1977. Ze is dan bijna 94 jaar oud. Op haar bidprentje lezen we: “Men kon ze in de oorlogsjaren niet bij de suffragettes ( een Engelse term die staat voor iemand (eigenlijk alleen een vrouw) die strijdt voor de vrouwenrechten met name voor het vrouwenkiesrecht ) en feministen rekenen maar zij was, in woord en daad, een vooruitstrevende vrouw.” Op haar zeventiende treedt Emma Boncquet binnen in het klooster van de zusters ( lamotte ) in de Rijselsestraat. Op 10 augustus 1902 legt ze haar kloostergeloften af….ze is 19 jaar. Ze kiest als kloosternaam zuster Margriet – Marie. Vermoedelijk krijgt ze een opleiding tot onderwijzeres in Sint – Andreas, de Brugse normaalschool voor meisjes. Gedurende ruim veertig jaar heeft ze het zesde leerjaar onder haar hoede.
Wanneer de oorlog in Ieper uitbreekt, is ze 31 jaar. Ze zal er de doodstrijd van haar geboortestad vanaf oktober 1914 meemaken en alles nauwgezet in haar merkwaardig dagboek vastleggen.
Vooral haar rol als helpster van pastoor – Deken Camille Delaere ( 1860 – 1936 ) voor het verzorgen van gewonden en het zoeken naar tyfuslijders ( besmettelijke bacteriële ziekte ) is gedenkwaardig.
Dat ze van geen kleintje vervaard was, bleek algauw toen ze zelfs tijdens de zwaarste Duitse artilleriebeschietingen in 1914 en 1915 in Ieper wou blijven. Samen met de pastoor van de Sint-Pietersparochie Camille Delaere en commandant Young van de quakers maakte ze zich erg verdienstelijk bij het helpen van bejaarden en kinderen.
Met Robert Stopford, een Britse dokter in dienst van de quakers doorzocht ze in Ieper vele huizen en de kazematten op zoek naar tyfusgevallen. Door hun inzet wisten zij de epidemie onder controle te krijgen. Zuster Margriet was ooggetuige van de brand van de Lakenhallen en de Sint-Maartenskathedraal in november 1914. Als bij wonder bleef zij doorheen al die oorlogsmaanden ongedeerd, terwijl ze om zich heen mensen zag vallen als vliegen.
Na haar gedwongen vertrek uit Ieper maakte ze zich erg verdienstelijk door les te geven aan kinderen van Belgische vluchtelingen in Engeland (van september 1915 tot november 1916) en aan Belgische schoolkolonies ten oosten van de Franse stad Rouen (van november 1916 tot begin 1919). Hoewel ze klein en tenger was, beschikte ze over een enorme energie en volgens sommige bronnen over paranormale begaafdheid. Na de Tweede Wereldoorlog schreef ze aan quakercommandant Young : "Niettegenstaande ik zou moeten stoppen, geef ik nog altijd les. Naar mijn mening zal de eeuwigheid lang genoeg duren om te rusten". Op de eerste slag bij Ieper ( van 19 oktober tot 12 november 1914 ) ongeveer gelijktijdig met de ijzerslag tussen Diksmuide en Nieuwpoort ( van 17 oktober tot 10 november 1914 ) volgt een rustige periode. De tweede slag bij Ieper wordt ingezet met gifgasaanvallen op 22 april 1915. Zuster Margriet heeft zowel de eerste als de tweede slag meegemaakt en zonder schrammetje overleeft.
Op 12 juli 2007 maken verschillende staat – en regeringsleiders opnieuw hun opwachting op Tyne Cot Cemetery in Passendale. Ze wonen er de officiële herdenkingsplechtigheid bij van 90e verjaardag van “ The Battle of Passchendaele”. De oude schrijfwijze van de plaatsnaam wordt in het Engels uitgesproken als ‘Passion-dale’, dal van het lijden. De slag was een zoveelste poging om het vastgelopen front in Vlaanderen te doorbreken. Na honderd dagen van bloedige strijd liep het offensief op 10 november 1917 dood op de top van de midden – West – Vlaamse heuvelkam. De tol aan doden, gewonden en vermisten was enorm: 245.000 uit het Britse imperium en 215.000 Duitsers voor een vooruitgang van amper acht kilometer. Met verdun en de Somme in 1916 werd ‘ Passchendaele 1917 ‘ een begrip in de geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog aan het westelijk front.
In sommige landen brengt de oorlog nieuwe kansen voor vrouwen. In bezet België schuiven de kranten hen vooral een dienende rol in de voeten. Met als lichtend voorbeeld koningin Elisabeth, de koningin der smarten….
De eerste wereldoorlog wordt, net als de meeste oorlogen, vooral met mannen geassocieerd. Toch was er ook aandacht voor de rol van vrouwen. In sommige oorlogvoerende landen werden zij ingeschakeld in de oorlogsindustrie.
De bekendste vrouw van België in 1914 is ongetwijfeld koningin Elisabeth. Net als haar man Albert wordt zij in de eerste oorlogsweken als een heldin aanbeden. In Brussel richt zij in het koninklijk paleis een hospitaal in. Het beeld van de koningin – verpleegster is geboren, en dat neemt zij mee op haar vlucht, via Antwerpen naar de Panne.
De vaderlandslievende koningin ( die nochtans van Duitse afkomst is ) schaart zich volop achter de oorlogsinspanning. Ze heeft haar oudste zoon, de jonge Leopold, aan het leger geschonken en leeft ( zogezegd ) tussen de soldaten. Voor onze soldaten is koning Albert de gedachte van het vaderland, en onze koningin is het gevoel….De man het verstand, de vrouw het gevoel.
In de haven van Zeebrugge is zo goed als zeker een oude onderzeeër uit de Eerste Wereldoorlog teruggevonden. De duikboot ligt er sinds 1918 op de zeebodem en raakte vermist nadat hij verplaatst werd bij de uitbreiding van de haven.
Een team van geofysici voerde dinsdag en woensdag metingen uit in de Zeebrugse haven, ter hoogte van APM Terminals, die de vermoedelijke locatie van de duikboot UB10 aan het licht brachten. De onderzeeër ligt er sinds 1918 op de zeebodem, nadat de Duitsers het zelf tot zinken brachten bij hun aftocht op het einde van WO I.
De beruchte onderzeeër, die tijdens de oorlog de bijnaam ‘De Schrik van de Noordzee’ kreeg omdat hij tientallen geallieerde schepen kelderde, werd bij de uitbreiding van de haven in 1980 verplaatst richting oude havenmuur, en raakte sindsdien verloren onder een laag zand van zo'n 12 meter. Het team ging aan de slag met oude coördinaten, en stootte op wat wellicht de vermiste duikboot is.
( Foto, Dit is niet de duikboot die op de bodem lag ) .....