Koning Albert spreekt zijn soldaten toe en vraagt hen nog een ultieme inspanning te leveren:
Soldaten,
Ziedaar twee maanden en meer, dat gij strijdt voor de rechtvaardigste der zaken, voor uw haard, voor de nationale onafhankelijkheid. Gij hebt de vijandelijke legers tegengehouden, drie belegeringen ondergaan, verscheidene uitvallen uitgevoerd en zonder verliezen, een lange terugtocht, door een nauwe gang volvoerd. Tot nog toe stondt gij, in deze ontzaggelijke worsteling, alleen. Nu bevindt gij u aan de zijde der wakkere Franse en Engelse legers. Het is thans aan u om, door hardnekkigheid en dapperheid, waarvan gij zoveel bewijzen hebt gegeven, de eer onzer wapenen hoog te houden. Onze nationale eer staat op het spel.
Soldaten,
Blik met vertrouwen de toekomst in; strijdt met moed. Dat in stellingen, waar ik u zal plaatsen, uw blikken alleen voorwaarts gericht zijn en beschouw als verrader jegens het vaderland ieder, die het woord “terugtocht “ zal uitspreken, zonder dat het formeel bevel daartoe gegeven is. Het ogenblik is gekomen om met onze machtige bondgenoten, van de bodem van ons dierbaar vaderland de vijand te verjagen, die het overweldigd heeft, met verkrachting van zijn verbintenissen en de heilige rechten van een vrij volk.
.
|