Proefexamen 2 brevet II/III/IV
I. inleiding:
· U vindt hierna 13 vragen (7 gewone en 5 meerkeuze type)
· Analyseer de gestelde vragen. Voor de antwoorden waarbij uitleg moet worden gegeven, dient u de correcte samenhang aan te geven. Uitweidingen die niet thuishoren bij het antwoord kunnen anderzijds verlies van een deel van de punten voor die vraag tot gevolg hebben.
· Bij meerkeuzevragen dient u de letter die met het correcte antwoord op de vraag overeenstemt te vermelden, samen met het nummer van de vraag.
· Veel succes !
II. Gewone vragen:
1. a) Hoe moet een verhoogde inrichting aangegeven worden? (4pnt)
Een verhoogde inrichting wordt aangegeven door het verkeersbord A14 en F87.
Deze op kruispunten worden enkel aangegeven door A14
In een zone 30 moeten ze niet aangegeven worden.
b) Welke verbodsbepalingen gelden voor de bestuurders op een O.W. voorzien van een verhoogde inrichting. (3pnt)
Elk links inhalen op deze inrichting is verboden.
Verboden er sneller te rijden dan 30 km/u
Verboden stil te staan en te parkeren op de verhoogde inrichtingen.
2. De bestuurder die een manoeuvre wil uitvoeren, moet voorrang verlenen aan de andere weggebruikers. Welke manoeuvres voorziet de wegcode? (6pnt)
Van rijstrook veranderen
De rijbaan oversteken
Een parkeerplaats oprijden of verlaten
Uit een aanpalende eigendom komen
Keren
Achteruit rijden
3. Waar is het verboden om een gespan, een voertuig met meer dan twee wielen of een tweewielig motorvoertuig links in te halen?(7pnt)
-Op een overwegn gesignaleerd met A45 of A47 (tenzij
.)
-Bij het naderen van een top van een helling of in een onoverzichtelijke bocht wanneer het zicht onvoldoende is (behalve
.)
-Op kruispunten waar de voorrang aan rechts geldt en op andere kruispunten voor de bestuurders die voorrang moeten verlenen.
-Wanneer de in te halen bestuurder een oversteekplaats nadert of ervoor stopt. (tenzij
)
-Bij neerslag op autosnelwegen, autowegen en +4 rijstroken voor MTM +7,5 ton (tenzij
)
-
. (tripleren) zie p89 n°4
-Buiten de bebouwde kom op wegen met 2 rijstroken in de gevolgde richting voor vrachtwagens MTM + 3,5 ton.
4. Bij het naderen van een kruispunt zijn er voorsorteringspijlen aangebracht. Welke verplichtingen brengt de aanwezigheid van deze pijlen voor- en op het kruispunt voor de bestuurders mee?(2pnt)
-Deze pijlen duiden de rijstrook aan die de bestuurders moeten volgen om in de door de pijlen aangewezen richting re rijden.
-Op het kruispunt moeten de bestuurders de of een van de richtingen volgen die aangewezen zijn op de rijstrook waarin ze zich bevinden.
5. Hoe moet een stilstaand of geparkeerd voertuig opgesteld worden op de openbare weg?(7pnt)
Elk stilstaand of geparkeerd voertuig moet worden opgesteld:
-Rechts ten opzichte van zijn rijrichting. Indien het een rijbaan is met éénrichtingsverkeer, mag het evenwel langs de ene of langs de andere kant opgesteld worden
-Buiten de rijbaan op de gelijkgrondse berm of, buiten de bebouwde kommen, op eender welke berm.
Indien het een berm betreft die de voetgangers moeten volgen, moet langs de buitenkant van de openbare weg een begaanbare strook van ten minste 1,5m. breed vrij gelaten worden.
Indien de berm niet breed genoeg is, moet het voertuig gedeeltelijk op de berm en gedeeltelijk op de rijbaan opgesteld worden.
Elk voertuig dat volledig of ten dele op de rijbaan opgesteld is, moet geplaats worden: -zover mogelijk van de aslijn van de rijbaan
-evenwijdig met de rand van de rijbaan.
-In één enkele file.
6. Wanneer moeten de dimlichten van een voertuig gebruikt worden?
De dimlichten van een tweewielige bromfiets en van een motorfiets moeten steeds in werking zijn.
Voor de andere voertuigen tussen het vallen van de avond en het aanbreken van de dag en in alle omstandigheden wanneer de zichtbaarheid beperkt is tot ongeveer 200m.
7. Aan wie kan een ademtest opgelegd worden?
-aan de vermoedelijke dader van een verkeersongeval of aan ieder die het mede heeft kunnen veroorzaken, zelfs indien hij het slachtoffer ervan is;
-aan ieder die op een openbare plaats een voertuig of een rijdier besturt of een bestuurder begeleidt met het oog op de scholing;
-aan ieder die (op het punt staat) om op een openbare plaats een voertuig of een rijdier te besturen.
III. Meerkeuzevragen:(15pnt)
1. Hoeveel uur rijverbod krijgt iemand met een alcoholintoxicatie van 0,29 mg/l alveolaire lucht?
Tenminste:
a) 3u
b) 6u
c) 12u
2. In welk geval mag een motorfiets 120 km/u rijden
a) op een autoweg
b) op een openbare weg met tweerichtingsverkeer met vier of meer rijstroken waarvan er minstens twee zijn in elke rijrichting en gescheiden door een middenberm.
c) Op een openbare weg met tweerichtingsverkeer met vier of meer rijstroken waarvan er minstens twee zijn in elke rijrichting en gescheiden door een witte doorlopende streep.
3. Wanneer moet je het/de achtermistlicht(en) ontsteken
a) als bij mist de zichtbaarheid beperkt is tot ongeveer 150m.
b) als bij sneeuwval de zichtbaarheid beperkt is tot ongeveer 150m
c) als bij felle regen de zichtbaarheid beperkt is tot ongeveer 150m.
4. Het is verboden een voertuig te parkeren op minder dan een welbepaalde afstand voor en achter een voertuig
a) op minder dan 1m van een geparkeerd voertuig
b) op minder dan 1m van een stilstaand of geparkeerd voertuig
c) op minder dan 1m50 van een geparkeerd voertuig
5. Je kandidaat neemt zijn bocht iets te ruim en rijdt met zijn voorwiel in het bloemenperkje dat aangelegd is door de gemeente. De schade lijkt beperkt en je beslist om door te rijden. Pleegt je kandidaat vluchtmisdrijf?
a) ja
b) neen
(Proef)examen brevet III (=examen jan. 2008)
6 gewone vragen op 3pnt en 6 meerkeuzevragen op 2pnt
1. Wie is er niet toegelaten op een autosnelweg
2. Wat is een gelijkgrondse berm
3. Hoe moet een bestuurder zich gedragen t.o.v. fietsers en 2-wielige bromfietsers
4. Wanneer kan er een onmiddellijke intrekking van het rijbewijs zijn
5. Hoe moet een bestuurder zich gedragen in een woonerf
6. Tot welke categorie behoren deze borden en verklaar:
afbeelding van A41 A43 A49
1. Wie is er niet toegelaten in een speelstraat?
a) een bewoner
b) een fietser
c) een bestuurder met een speciale vergunning
d) een 2-wielige bromfiets
e) een eigenaar van een garage in die straat
f) een bezoeker van iemand die in die straat woont
g) een prioritair voertuig
2. Wanneer zijn achtermistlichten verplicht?
a) mist, sneeuwval en felle regen wanneer de zichtbaarheid beperkt tot 200m
b) mist en sneeuwval bij zichtbaarheid beperkt tot 200 m alsook felle regen
c) mist en sneeuwval bij zichtbaarheid beperkt tot 100 m alsook felle regen
3. Verbod van stilstaan en parkeren in de buurt van een oversteekplaats voor voetgangers
a) op minder dan 5m van een oversteekplaats
b) op minder dan 5m voor een oversteekplaats
c) op de rijbaan op minder dan 5m van een oversteekplaats
d) op de rijbaan op minder dan 5m voor een oversteekplaats
4. Afbeelding van het nieuwe bord i.v.m. inhaaltoelating voor 3,5 ton
Er werd een volledige omschrijving gegeven met een variant op dit is een inhaalverbod voor bussen, inhaaltoelating voor bussen of een inhaaltoelating voor +3,5 ton.
Vraag 5 en 6 zijn niet doorgegeven.
(= examen feb. 2007)
1. Hoe moet een stilstaand of geparkeerd voertuig worden opgesteld
2. Welke algemene gedragsregels van de bestuurder zijn er t.o.v. fietsers en bromfietsers klasse A en aan een oversteekplaats voor fietsers
3. Geef de definitie van een voetganger en wie is er mee gelijkgesteld
4. Welke soort borden is dit en wat is de juiste betekenis. (Figuur van de verkeersborden F98, F95 en F62)
5. In welke gevallen kan het rijbewijs onmiddellijk worden ingetrokken
6. Wanneer mogen de 4 richtingsaanwijzers worden gebruikt
Meerkeuzevragen gingen over (maar we hebben de verschillende mogelijkheden niet)
1. wanneer gaat het VRS in wegens lichamelijke ongeschiktheid
2. geef de juiste betekenis van het vast oranjegeel licht
3. de onderlinge afstand van voertuigen van meer dan 7,5 ton
4. wie mag niet in een speelstraat rijden
5. wat is juist? Stilstaan en parkeren verboden
..
6. geef de juiste betekenis van dit bord (afbeelding van het verkeersbord F8
17-01-2009 om 14:41
geschreven door polle
|