Het pand situeert zich in de Guldenstraat op het nummer 21. Een zeer mooie gevel destijds gebouwd omstreeks 1645, het kreeg de naam "Den Rooden Hond". In 1736 werd het herbouwd en vanaf dan verscheen de naam "Het Prinsen Hof, het woord staat mooi in het midden van de wit geschilderde lijstgevel. Ook het winkelpui kreeg een nieuwe beurt in de negentiende eeuw, en in 1986 werd het een beschermd monument. Gedurende ruim een halve eeuw was hier de kunsthandel van Albert Teyssen gevestigd.
We hebben het nog altijd over de Poelstraat en ons gesprekje met Maria. Zij toonde ons met trots een foto van een buurtfeest in 1935, het was een mosselfeest, en bijna de ganse Poelstraat deed mee, er waren rond de zestig feestvierders.
Maria vertelde verder dat ze altijd graag in haar straat heeft gewoond maar langzaamaan zag ze al de buren, waar ze regelmatig een praatje mee maakte, verdwijnen. Ja, en als er toen iemand vijftig jaar getrouwd was werd dat uitbundig gevierd en gingen de buren rond voor een geschenk. Achteraf werden die dan uitgenodigd op een drankje, het was een gezellige buurt, de jeugd speelde veel op straat, en de volwassenen sleurden hun stoelen buiten op de stoep om zo gezellig met elkaar te kunnen praten of wat te roddelen.
Spijtig genoeg is dat allemaal verleden tijd en kennen de mensen elkaar niet meer, ja ze verstaan zelfs elkaar niet meer.
De kinderen van Maria trokken er ook regelmatig op uit met de kameraadjes van de straat en de omgeving, dat was steeds een leuke bedoening en er werd daar heel wat gelachen en plezier gemaakt.
Ik moet er nu mee stoppen want uit de keuken galmt " het eten is klaar" en daarmee is het hoofdstuk Poelstraat afgerond, want de inwendige mens verdient ook de nodige aandacht is het niet ?
Het rijgent bloskeszei oma, wat gaan we doen,op wandel of thuisblijven ? Een goed moment om na te denken, antwoordde onze pa, dan kunnen we eens afspreken welke straat we de volgende keer gaan bezoeken. Het is geen lange straat, uitleg is er nergens te vinden, dus het zal vlug gedaan zijn met deze wandeling. De conclusie van onze pa viel echter niet in goede aarde bij mijn oma en ze schoot efkens uit haar krammen. Als ge geen goesting hebt zeg het dan gewoon, en zoek geen uitvluchten, want iedere straat heeft haar geschiedenis, en daarbij, ik heb deze keer mijn huiswerk alleen gemaakt.
Ik wist niet dat oma ook huiswerk moest maken, maar ja, ik zal het weer niet begrepen hebben zeker.
De Poelstraat, zei oma, die begint in de Veluwestraat en eindigt in de Korte Pennincstraat, en de grond waarop de straat werd aangelegd behoorde destijds tot de Capucinjenblijk. De naam Poelstraat kwam er vanaf september 1882.
Vele handelaars waren er niet in deze straat, er was de snoepwinkel bij Magriet en Ata (nr 14 ), en voor groenten kon men terecht in de groentewinkel van Filomeen (nr 32) die bijna alleen groenten verkocht uit eigen kweek. Filomeen was in de straat gekend omdat ze onder haar rokken altijd een open broek droeg, en voor de kleine boodschap ging ze aan haar deur over de rooster staan om geen tijd te verliezen als er veel klanten waren.
De dametjes gingen in de Poelstraat naar coiffeur Jean op het nummer 42.
Vergeet de loodgieter niet, zei opa, Rik De Mees woonde in nummer 44 en achter de groene poort, die bij mijn weten altijd groen is geweest, stond zijn moto met zijspan waarmee hij regelmatig met zijn vrouw op vakantie trok. Rik was ook lid van een moto club.
Het pand waarin hij woonde werd gebouwd, tussen 1800 en 1889 en was gekend door de opvallende vensteromluisting. Zijn werkhuis, gelegen aan de overkant op de hoek, was vroeger een café genoemd bij Net Hoepla, de bijnaam kreeg ze waarschijnlijk door haar activiteiten. Aan het werkhuis behoorde ook een garage, niet te hoog, niet te breed en niet te diep, zijn ladakemoest daardoor recht de garage binnenrijden zodat de buren aan de overkant hun hart vasthielden en hun gevel regelmatig eens controleerden. Maar Rik kon een stukje rijden, al werd er heel wat gemanoeuvreerd eer hij de poort achter zich kon sluiten.
In de Poelstraat waren er destijds veel thuiswerkers, zoals Pierke Emmerechts (nr 27) potendraaier, Cluytens Charles (nr 38 ) houtsculpteur en Jef De Rees (nr 36) koperslager, hij was de grootvader van maria in 2008 de oudste bewoonster van de Poelstraat.
Maria toen 86, vertelde oma, vertelde me dat haar grootvader thuis plaats nodig had om zijn machine te kunnen zetten, een werkhuis werd dus de eerste prioriteit. Bij Feremans, uit de Lange Pennincstraat, werd even geïnformeerd of hij geen lapje grond kwijt wou, het antwoord was positief en zo kon Jef aan zijn werkhuis beginnen bouwen. Maria, die de buurt op haar duimpje kende, woonde al 86 jaar in de Poelstraat, ze heeft heel wat mensen zien komen en gaan, ze woonde er destijds met haar grootouders en haar ouders samen. De machine van grootvader Jef werd ook al eens door haar bediend maar dat hield ze niet lang vol wegens te vermoeiend. Haar vader werkte bij de NMBS, evenals haar man die hoofdtreinwachter was. Zijzelf werkte vier jaar als tijdelijke bediende bij den ijzerwegvan 1942 tot 1946.
Den ijzerweg, wat is dat oma ? Dat zeiden de Mechelaars vroeger tegen de NMBS jongen. Dat weten we dan ook alweer.
In haar Poelstraat woonden ook op (nr 16 ) de ouders van de latere burgemeester Antoon Spinoy (burgemeester te Mechelen van 1945 tot 1967). Daar hebben we al over geleerd op school, want het was in 1950 dat we dank zij deze burgervader ons Opsinjoorke terugkregen van de Antwerpse studenten die hem op 7 december 1949 geroofd hadden.
Dat heb je goed onthouden jongen. Ik was zo fier als ne gieter met de opmerking van oma. Vader Spinoy werd in de straat "klein tweetje" genoemd maar Maria wist niet meer waarom, klein was hij wel, maar hoe hij aan die "twee" kwam wist ze niet te vertellen. Regelmatig ging hij op de hoek van de straat kijken naar de paterskerk om te zien hoe de haan op de toren stond, zo wist hij welk weder hij kon verwachten.
Zou de weervrouw dat ook doen oma ? Ik zou het niet weten maar ik denk van niet.
ALS DE BENEN NIET MEER WILLEN GAAN EN AF EN TOE VOOR EEN UITSTALRAAM BLIJVEN STAAN OF IS HET ER NIET MEER VOOR WILLEN GAAN EN NIET LANGER OP DE BARRICADE KUNNEN STAAN
ALS DE TANDEN MET DE TIJD VERDWIJNEN EN ER VAN DIE NAGEMAAKTE VERSCHIJNEN OF IS HET NIET MEER OP DE TANDEN KUNNEN BIJTEN EN ALLES AAN HET OUD-ZIJN WIJTEN
ALS DE OGEN WAT MINDER SCHERP GAAN ZIEN EN EEN BRILLETJE DAT EUVEL MOET HERZIEN OF IS HET DAT MEN AL EENS IETS ONTZIET EN SOMS MEER DINGEN DOOR DE VINGERS ZIET
ALS HET GEHOOR WAT TE WENSEN OVERLAAT EN EEN APPARAATJE DIENT ALS SURROGAAT OF IS HET OMDAT MEN VOELT ER NIET LANGER BIJ TE HOREN EN ANDEREN U NIET MEER WILLEN AANHOREN
ALS DIE ARM OF DIE HAND AL EENS MEER GAAN TRILLEN EN IEMAND ANDERS IETS VOOR U OP WIL TILLEN OF IS HET DAT MEN MINDER EEN VUIST WIL MAKEN EN AAN HET VOORTDUREND DEBATTEREN WIL VERZAKEN
ALS MEN OP TREIN OF TRAM VOOR U RECHTSTAAT EN U ZICH AFVRAAGT OF DAT NU NOG WEL BESTAAT OF IS HET ALS U HET SOMS NIET MEER ZIET ZITTEN EN EEN SCHOUDERKLOPJE U WAT OP KAN KRIKKEN
ALS U WEET DAT SOMS WORDT BEDOELD DAT MEN SLECHTS ZO OUD IS ALS MEN ZICH VOELT EN DAT VOOR JONG EN OUD HET GEZEGDE TELT DAT MEN ALLEEN NA DE LAATSTE ADEM IS UITGETELD
Ne goeie pekelharing dat zou me wel smaken, liet ik me doelbewust ontvallen toen ons ma de menu voor de dag aan het samenstellen was. Gij zijt ne straffe, antwoordde ze, ik kom juist van de winkel, ge denkt zeker dat het maar over de deur is, kunt ge dat niet vroeger zeggen. Sorry ma, maar ik heb nu goesting. Ja, allemaal goed en wel, vroeger kon je daarvoor terecht in de Adegemstraat, maar nu het is wel wat verder lopen.
Dat was in de goede, oude tijd zeker ?
Ja, snotaap, en dan, in die tijd waren er in de Adegemstraat twee cafékes (67 en 69) en in nummer 67 stond een grote kom voor het venster waar de pekelharing tussen de ajuin rustig op potentiële klanten lag te wachten. Die kwamen er geregeld want de pekelharing was er uitstekend en werd regelmatig aangevuld. Toen ik er aan dacht kwam het water me in de mond want ne lekkere pekelharing met wat ajuin gaat er altijd binnen. Toen ben ik eens links en rechts mijn licht gaan opsteken over de Adegemstraat en die twee cafékes, en dit is het resultaat.
Destijds ging het wel degelijk over de nummers 67 gekend onder de naam “De Drij Bijlen en 69 waren “De Trappekes”. We hebben het hier over twee panden uit de 16de -17de eeuw met twee puntgevels uit de 18de eeuw, en als we nog verder in de tijd teruggaan vinden we dat er in de 67 rond 1864 een bakkerij was met naam “De Valk”. Het is maar in 1919 dat er een herberg kwam, “De Werkersbond” genoemd, een naam die later veranderde in “In de Grote Pint”. Het andere café (69) heette in 1956 “In de Kroon”. Allebei bouwperiode (1500-1599) met een winkelpui met Lodewijk XV inslag (1750-1799) bij nummer 67. In 1986 werden de twee panden een beschermd monument en in 2005 werden de gevels gerestaureerd.
En ma, kunt ge daar nu nog altijd pekelharing krijgen ? Natuurlijk niet slimmeke, dat was vroeger. In de winkel toch wel hé ma, en gij en onze pa eten toch ook graag pekelharing met witte bonen. Een zucht volgde en ons ma deed haar jas aan. Lief hé !
Dat de top van de gevel de vorm van een klok aanneemt kan je zo zien maar wat een diephuis betekent is misschien toch voor enkelen een raadsel.
Vandaar een woordje uitleg : het is het type huis waarvan de nok loodrecht op de voorgevel staat, dus de afstand tussen de zijmuren is hier kleiner dan die tussen de voor– en achtergevel.
Het zoldervenster is geflankeerd met twee ronde vensters.
De onderste gedeelten van de stijlen van de houten steekboogdeur staan op neuten, dit om vochtopstijging te voorkomen.
Een steekboog is een boog die kleiner is dan een halve cirkel, dit even ter verduidelijking.
Boven de deur zien we een gebeeldhouwde os met de melding Den Bonten Os en het jaartal 1774. In de jaren stillekes zou hier een herberg zijn geweest en later een kruidenierswinkel tot het een gesloten burgerhuis is geworden.
In 1977 werd het pand in late barok een beschermd monument.
Een prachtig stijlvol herenhuis (n°33) met een eigenzinnige gevel en hardstenen balkon uit de periode 1850-1899.
In 1750 zwaaide barones van Spangen hier de plak, ze was de weduwe van Albert Pimental Ludron de Guevara. Ge hebt er waarschijnlijk nog nooit van gehoord maar de familie Ludron de Guevara was van Mechelen afkomstig. Vincent Jerome Pimental Ludron de Guevara was kapitein van de Cavalerie en gehuwd met Antoinette Margueritte Baert . Ze werden begraven in de St.-Romboutskerk. De geschiedenis leert ons dat wie in de kerk wordt begraven geen arme drommel is. Dus onze barones zat er waarschijnlijk warmpjes in. Vanaf de zeventiende eeuw werden de grafstenen nogal eens verplaatst en bij de laatste bevloering in 1936 als decoratief element gebruikt.
De Keulse Kar, ( n°31) was in 1604 een grote afspanning. Samen vormden de twee panden rond de vijftiende eeuw het Munthuis, van 1485 tot 1489 werden hier enorme hoeveelheden geldspeciën geslagen. Wie in het archief eens gaat rondsnuffelen kan u vertellen dat er nog een schepenbrief is gevonden die dateert van 15 april 1491 en die zegt : “dat de genaamde Claes Schoof aan zijn broer Jan Schoof, vermoedelijk een burgemeester van Mechelen, het pand heeft overgedragen samen met de erve, hove, plaatsen, stallen en grond”. Achter het huis waren er destijds twee poortjes die uitkwamen in een straatje.
Om niet direct met de grote kanonnen te beginnen vond ik het beter eerst de kleintjes onder de loep te nemen. Vandaar dat de keuze gevallen is op het Sleutelstraatje.
Een straatje waarvan onze pa dacht het met twee regeltjes te kunnen omvatten, maar hij had zich duchtig mispakt aan dat Sleutelstraatje.
Hij merkte wel dadelijk op dat het straatje zo smal is dat iemand met een pint teveel al moeite moet doen om te kunnen vallen.
Een klein onooglijk smal straatje dus, en toch zoveel over te vertellen, hoe legt ge dat uit ?
Oma had natuurlijk haar antwoordje op de lippen en verklaarde dat de grote huizen aan de Adegemstraat en de Dijle er immers in uitkwamen.
Het straatje veranderde in de loop der tijden zo vaak van naam als ons ma naar de kapper gaat, zei onze pa.
Waarop die antwoordde dat het dan toch niet teveel zal zijn. Ah nee ? zei onze pa daarop, nee, zei ons ma en daarbij … Is het nu gedaan, riep oma, we zijn hier toch voor andere dingen dacht ik.
De eerste naam die we tegenkomen is Schernierstraat. Ah nee, pruttelde onze pa tegen, verleden maand hebt ge verteld dat de Kraanstraat zo werd genoemd. Ge moet wachten en luisteren, berispte oma, zeg, wat is dat hier vandaag ?
De familie waarover we toen spraken was de familie Schernier, en die had op deze plaats eigendommen en magazijnen die zich uitstrekten van het Sleutelstraatje tot aan de Kraanstraat, vandaar dat de twee straten een tijdje zo werden genoemd. Gesnopen ?
Jan Schernier was in het begin van de 14 de eeuw één van de belangrijkste reders van Mechelen, zijn driemasters voerden geregeld naar Engeland.
In 1452 werd de straatnaam dan Donkerstraatje en dan ging het vlug, want in 1453 sprak men van Truyenstraetken, om dan in 1467 omgevormd te worden in Saussierstraetken ( saussier = sauspot) , dus de naam werd gegeven aan hetgeen men er destijds heeft opgegraven.
Nog twee oude benamingen waren het Tumulusstraetken en Schutteveestraetken. Deze twee benamingen vergen wel enige uitleg, zei opa. Tumulusstraetken wijst immers op het feit dat er vroeger een tumulus (= heuvel) was, wat tevens inhoudt dat er hier dus Romeinen gevestigd waren. Ge kunt het nu nog gaan controleren want vanuit de Adegemstraat gaat het straatje tot in de helft tamelijk steil naar omhoog ( hoger dus dan de Adegemstraat) om dan naar de Dijle toe af te dalen. Toen ik opa vroeg waar dan de naam Schuttevee vandaan kwam vervolgde hij. Vroeger liepen de zwijnen, schapen, geiten en soms al eens een verdwaalde koe in de straten vrij rond. Proper was dat niet want die beesten lieten al eens iets vallen en omdat ze de voetgangers in de weg liepen, en de arbeiders die naar hun werk gingen niet zouden uitschuiven, werd door het toenmalige stadsbestuur ( XV de eeuw) besloten om plaatsen te creëren waar het vee kon verblijven. Die plaatsen noemde men dan Schuttevee.
Onze pa had dan nog iets gehoord van een legende, en we luisterden allemaal gespannen. Er zou een ondergrondse gang bestaan die begon aan de kelders van het oude huis De Ster (naast het overschotje aan de Hoogbrug) in de Guldenstraat, en die zou doorlopen onder het Tumulusstraetken tot aan de Winketpoort (Winketbrug).
De legende wijst ook op het bestaan van oude begraafplaatsen in de omtrek. Nog enkele benamingen moeten we vermelden wou oma vervolledigen, in 1596 woonde men dan in het Wittebolstraetken en daarna kon met gezellig lameren vanuit de respectievelijke vensters aan beide kanten van het Molenstraetken.
In die tijd zou je je hartje nogal eens kunnen ophalen, hé oma.? Oma antwoordde niet op deze opmerking en vervolgde onverstoord met de melding dat ze zelfs nog een naam van dit straatje had gevonden.
In de loop van de 16de eeuw sprak men immers ook nog van het Lekpotstraetken (lekpot = pot die lekt, dus niet waterdicht is).
Het was eindelijk na 1677 dat de naam Sleutelstraatje op de proppen kwam. Ik ben eigenlijk content dat we eindelijk aan de naam Sleutelstraatje gekomen zijn want het begon al duchtig op mijn zenuwen te werken.
Voor een uitleg over deze benaming moet ge natuurlijk bij onze pa zijn want hij wist te vertellen dat die naam komt van de brouwerij “De Sleutel” die zich in 1647 aan de Dijle had gevestigd met een uitgang in dit straatje.
Vroeger noemde men de bewoners van deze straat en de aanpalende straten het “streutjesvolk” wegens hun aangenaam en levendig dialect, en hun gevoel voor humor. Iedereen verstaat immers : “ pjeirepoeten onder de paut “ of “Stront int teuske”.
Toch waren deze mensen verontwaardigd als men sprak over hun “streutje” en ze noemden hun fortje of steegje met de volkse humor “Den Bruul” , en het door veertien woningen omgeven binnenpleintje noemden ze de “Botermarkt”.
Daar woonden onder meer : “ Jommeke stijf in ‘t nief” en “ Zotte Astrid” die meer dan eens haar inboedel op straat smeet. De vervallen huisjes verdwenen met de tijd, en ‘s nachts werd het steegje met houten poorten afgesloten. De gronden werden aangekocht door de eigenaars van de aanpalende huizen, en een nieuwe bestrating zorgde voor een propere doorgang.
Ondertussen weet iedereen natuurlijk wat een “Fortje “ is, maar ik wil wel eens laten zien dat ook ik van die wandelingen iets heb opgestoken.
Fortjes waren immers kleine huisjes verzameld rond een tuin, ze hadden twee plaatsen beneden en twee boven met één gezamenlijk toilet, meestal een plank met een gat erin.
Het waren huisjes zonder water en verlichting, ze hadden wel een petroleumlamp die echter meer rook dan licht gaf. Daarnaast beschikten ze ook over een schapraai, een spinneke, een kwispedoor en een gezellige Mechelse of Leuvense stoof.
Zeg pa, weet gij wat dat allemaal is ? Tis al goe manneke we horen dat ge het weet.
Ik weet zeker dat hij niet weet, maar je mag je ouders nooit tegenspreken dus…
Samen met ons ma, onze pa, oma en opa trek ik regelmatig eens onze wijk rond. Het is de wijk Heihoek die in de boekskes nogal stiefmoederlijk behandeld wordt. Ik ben niet in de wijk geboren maar ben er wel getogen en mijn naam is “Sponske”. Ik hoor jullie al zeggen “ Wa ne stomme naam is da”. Ten eerste heb ik die niet zelf gekozen, dat waren ons ma en onze pa, en ten tweede is die niet zo onnozel als ge wel denkt, want achter deze naam zit een hele filosofie. Sorry voor dat moeilijke woord maar ik heb het juist in de klas geleerd, ge moet weten dat ik eigenlijk nog maar ne snotneus ben van twaalf en nog heel veel moet leren. Luister, om een lang verhaal kort te maken, wat een spons doet met water doe ik zo een beetje met informatie, gesnopen ?, anders vraagt ge het maar eens aan een ander. Genoeg “ gescheurpt’, actie !
Oma kent eigenlijk het meeste over de wijk, en onze pa die denkt dat hij er veel van weet, maar stiekem gaat hij dan rondneuzen en rondvragen en zo komt hij toch ook tot een goed resultaat. Opa gaat regelmatig eens zijn pintje drinken in Den Deigem, in de Karmelietenstraat 13, ik vroeg hem dan ook hoe het allemaal begonnen is. En als opa vertelt over zijn uitstapje dan is het luisteren geblazen. Zijn verhaal gaat als volgt : Iedere woensdagnamiddag komen in Den Deigem mensen uit de buurt Heihoek samen om tussen pot en pint, water of cola het wel en wee van de buurt te bespreken en dit onder het waakzaam oog van wijkagent Luc die zo het reilen en zeilen in wijk kon volgen en hen tot de orde roepen als de discussie te hoog oploopt, zijn zitdag in de namiddag ging dan ook in één moeite door. Het oog van Luc, werd nog versterkt door de erevoorzitter Jean die met zijn 92 jaar ervaring en een heuse voorzittershamer aan de ronde tafel het nodige respect afdwong. Geen wereldschokkende gebeurtenis voor de Heihoek, en voor de Stad Mechelen, het was gewoon een feit dat de idee “van effekes binnen te springen in Den Deigem” uitgegroeid was tot een vaste stek in de week en dat allemaal aan de vaste ronde tafel. Wat lachen, zagen en zeveren was al wat daar gebeurd, hoor ik u denken. Toegegeven, voor een klein gedeelte was dat nog waar ook, maar een groot filosoof heeft eens gezegd dat ieder mens, om goed te functioneren, tien minuten per dag het zotteke moet uithangen, waarom zou er dan geen lach of wat gezever mogen bijkomen en daarbij, een mopje op zijn tijd doet soms de hevigste discussies wat blussen. Voor het grootste stuk ging het er evenwel ernstig aan toe en komen de problemen en feiten zowel van de Heihoek, als van Mechelen en de wereld aan de orde. Ze worden geanalyseerd, becommentarieerd, ja, en er komen zelfs oplossingen uit de bus waar grote en slimme koppen niet aan denken omdat ze zo voor de hand liggen en té eenvoudig zijn. Door dat denken en parlementeren kregen we in Den Deigem al vlug de naam van “ 't Parlement van den Deigem” wat tot hiertoe nog altijd het geval is en waarmee we waarschijnlijk ook de geschiedenis zullen ingaan. Uiteraard zijn we ons wel bewust dat de technische bagage zeker niet altijd volstaat voor sommige zaken, dat alles “ stiel en vakmanschap” is, en dat de beste stuurlui nog altijd aan wal staan. In deze gesprekken komen ook vele typische Mechelse woorden aan het daglicht. Zoeken naar de betekenis en het willen begrijpen is dan ook een bezigheid die de nodige tijd in beslag neemt, of zijn pottafeir, pottentaat en gernoten dan zo eenvoudig ? Voor sommige woorden “ is ma verstand te klaan veu”, maar Myriam, de toenmalige animatrice en rasechte Mecheles was daar dan de reddende engel voor, want “ za kan eur goe int mechels verexplikeire”.
Zover mijn eerste verhaal vertelt door mijn opa, de tijden veranderen en de klok staat niet stil en dat was ook het geval in Den Deigem, maar aan de ronde tafel van ‘t parlement van Den Deigem wordt nog steeds duchtig gediscuteerd. Ondertussen kwam een nieuwe wijkmanager op de proppen, verscheen er een andere animatrice, de nieuwe centrumleider werd een vrouw en ook wijkagent Luc ging met pensioen en werd opgevolgd door Tina. En wij, wij blijven ons best doen en dat met de hulp van computers, gsm en ipads, “ne mens moet immers mee goan me sanen taad”. Ja beste mensen, dit is zowat de aanloop tot een hele reeks verhalen van Sponske over de straten in de wijk Heihoek, de gebouwen vroeger en nu, en de kunstenaars die te Mechelen leefden en werkten. Afspraak dus in een van de volgende artikeltjes, ik hoop dat jullie er zullen van houden.