Van onze pa moest ik een brief gaan posten aan de Match op de Haverwerf en ik kreeg nog mee dat ik niet moest verloren lopen in het Sint-Annastraatje. Nooit van gehoord, en vermits de microbe van mijn oma ook mij te pakken had wou ik dadelijk uitpluizen waar dat straatje wel zou zijn. Oudere Mechelaars zullen dat waarschijnlijk allemaal weten maar deze jongen is nog maar een groentje in die dingen, dus…
Opa herinnerde zich nog wel een houten schutsel aan Lamot in de Adegemstraat, dus mijn eerste stap was richting beeldbank Mechelen waar je fantastische foto’s kan vinden over het vroegere Mechelen.
Het was dadelijk raak, een foto zal misschien bij velen een lichtje doen branden, bij de anderen zal een woordje uitleg zeker van pas komen, wat we bij deze dus ook zullen doen.
Een meer gedetailleerde foto van 1970 toont ons de Adegemstraat met zicht op het uitstalraam van de vroegere brouwerij Lamot, en daarnaast de afgesloten toegang tot het Sint-Annastraatje. Dit straatje dat vroeger de verbinding vormde tussen de Adegemstraat en de Haverwerf werd later door de brouwerij Lamot opgeslorpt.
Opa vertelde nog dat in de winkel naast de afsluiting men vroeger butagasflessen kon kopen voor een kookfornuis en ook nieuwe kachels, potten en pannen. Het pand daarnaast heette Vanix, gekend voor alles en nog wat zoals rookartikelen, boeken, potloden, pennen, postzegels, sigarenbandjes, noem maar op.
Een huis verder woonde destijds glazenmaker Van Gijsel, het pand had in 1647 de mooie naam “ Gulden Kordewagen”. Natuurlijk gaat ge vragen wat een kordewagen is zeker ? Ik had het moeten weten maar dat zal voor een volgende keer zijn.
Wat het Sint-Annastraatje betreft hebben we nog een en ander te vragen, hoe kwamen ze eigenlijk aan de naam van dat verdwenen straatje ?
Wel, in 1301 verwierf de stad van Jan II, hertog van Brabant, het voorrecht tot het houden van een havermarkt. In 1356 werd deze havermarkt bekrachtigd door Lodewijk van Male, graaf van Vlaanderen. Het was een werf waar naast mosselen ook haver ontscheept werd en verhandeld.
Op de hoek van de Haverwerf en het verdwenen straatje stond in de tweede helft van de 15de eeuw de grote Sint-Annakapel met in de gevel een Mariabeeld, dat een speciale verering vanwege het buildragersambacht kende, zij hadden hun ambachtshuis vlak naast de kapel, en naar het schijnt waren zij de meest militante gilde in Mechelen.
Rond 1580 werd de kapel gesloten door de calvinisten en geraakte ze achteraf zwaar beschadigd maar in 1598 werd ze opnieuw gewijd en gebruikt. De H. Clemens, patroon van de scheepslieden, werd er ook aangeroepen. In 1797 is het kapelletje als nationaal goed verkocht en daarna deed het dienst als pakhuis, tot de brouwerij Lamot in 1964 uitbreidde en dit gebouwtje in alle stilte verdween.
De huidige Brusselpoort of Overste Poort is de enige overgebleven stadspoort van Mechelen. De benaming Overste Poort kwam er omdat ze op het hoogste punt van de stad stond en tevens de voornaamste poort was in 1698 met de nieuwe steenweg naar Brussel over Vilvoorde. Ze bestaat uit een centraal poortgedeelte, geflankeerd door twee robuuste ronde torens met muren van 1.80 meter dik, de schietgaten zijn duidelijk zichtbaar. Het gebouw is opgetrokken uit Doornikse steen en rond 1400 verhoogd met een lichtere Balegemse kalksteen, het dak is bedekt met leisteen. Van de 14-15de-eeuwse verdieping rest nu nog enkel een zandstenen band met korfboogfries (Kant Plaissancebrug). Onder deze bogen vinden we mooi uitgewerkte Gotische kraagstenen die krijgers voorstellen met een hellebaard, een kruisboog en een kogel. Hier vinden we ook de gedrukte spitsboog (Boven de ingang) en de spitsboog boven het Onze-Lieve-Vrouwebeeld. Het beeld in de nis is van Nand Van Itterbeeck, het oorspronkelijk beeld bevindt zich te Brussel in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis. Door de uitbreiding en de groei van de bevolking diende men, in de tweede helft van de 13de eeuw, een nieuwe en grotere omwalling te bouwen die viel volledig samenviel met de tegenwoordige vesten, de omheining was evenwel niet meer dan een gracht en een muur waarbij een watermolen op de Dijle zorgde voor het juiste waterpeil. Mechelen werd in die tijd een welvarend handelscentrum. Binnen de omheining lagen dan 12 stadspoorten (7 grote en 5 kleine). Deze poort was ooit een gevangenis, en na de Eerste Wereldoorlog diende ze als noodwoning voor de geteisterde gezinnen, kunstschilder Alfred Ost had er begin twintigste eeuw zijn atelier. Omstreeks 1580 werd de bovenste verdieping afgebroken en werden in 1615 de torens verlaagd en voorzien van leien daken omwille van hun kwetsbaarheid voor het steeds zwaardere geschut. Men wou de vesting afbreken, en dat gebeurde gedeeltelijk op bevel van Jozef II in 1781. De voorpoort ( begin Brusselpoortstraat) verdween in de 18de eeuw. Luitenant-Ingenieur Wees tekende de plannen en profielen van de Brusselpoort. In 1806 beval Napoleon om alle stadspoorten te slopen en de wallen af te breken, op de plaats van de meeste poorten kwamen tolhuisjes of kommiezenhuizen waar men tot 1860 de tol inde Alleen de Overste Poort ontsnapte aan de afbraak. Tussen de twee wereldoorlogen vond de kunstenaarskring "Sint-Lucasgilde" hier onderdak. Sedert 1938 is de Brusselpoort een beschermd monument en op het einde van de W.O.II diende de poort als schuiloord tegen de overvliegende V1’s en V2’s. In 1952 werd het leien dak vernieuwd. Rond de zestiger jaren gebruikte de Mechelse politie het gebouw om het autoverkeer rond de poort te regelen, maar wanneer er verkeerslichten kwamen stond de poort leeg. Later dacht men om er een archeologisch museum in te richten, en in 1982 verleende men toestemming om één van de twee torens archeologisch te onderzoeken. In 1992 startte de eerste fase van de restauratiewerken (Met de restauratie van het dak) en in 1996 werd de buiten-en binnenrestauratie uitgevoerd. Eind 2000 opende het museum Brusselpoort de deuren. In 2009 werd dit museum echter terug gesloten, en sinds 2010 is "Het Firmament" er gevestigd, een (t)Huis voor figurentheater in Vlaanderen.
Oma is het juist dat er vroeger ook nog een andere Brusselpoort bestond ? Zeker weten, iedereen kent natuurlijk onze Brusselpoort maar weinigen weten dat er eens een Oude Brusselpoort stond aan de Schuttersvest ter hoogte van de Oude Brusselstraat. Ik heb dat nooit geweten oma. Gij zijt ne slimme gij ,we spreken hier wel over de 14de eeuw, ik denk niet dat ge toen al op deze wereld rondliep. Oma had alweer gelijk. Deze poort deed dienst als stadsgevangenis van de 14de eeuw tot de 16de eeuw met een echte folterkamer, de poort zelf dateert van in het begin van de 13de eeuw en gaf toegang tot de weg naar Brussel via Elewijt. Hoe zag die Oude Brusselpoort er eigenlijk uit oma? Volgens “het parlement van den deigem “ waren er vier vensters die uitzicht gaven op een ruime plaats op de eerste verdieping, de buitenkant had de vorm van een ronde toren waarop men in de 17de eeuw een hoog spitsvormig dak plaatste. Het smaller bovengedeelte werd reeds in 1578 afgebroken. Waarom oma ? Gaat ge me nu eens laten uitspreken. Omdat men dat ook met de andere stadspoorten had gedaan daar de hoge torens een te kwetsbaar doelwit vormden voor het toenmalig geschud. De poort zelf werd in 1839 afgebroken. Op de foto zie je een gezicht van buiten de stad omstreeks 1780. Koel.
Iedereen kent natuurlijk de Koningin Astridlaan, genoemd naar Koningin Astrid die in 1935 op 29 jarige leeftijd stierf bij een auto-ongeval in het Zwitserse Küssnacht.
Misschien weten velen dat deze laan rond 1920 ook de naam Wilsonlaan kreeg uit dankbaarheid aan de toenmalige president van Amerika. Woodrow Wilson was president van 1913 tot 1921, hij stelde een vredesprogramma op van 14 punten gebaseerd op wederzijds vertrouwen en overleg, en richtte ook de Volkenbond op.
Ja, misschien zijn er zelfs nog enkelen die weten dat men hier rond 1902 sprak van de Kapucijnenvest naar het klooster van de Minderbroeders-Capucienen dat er toen vlakbij lag. Maar ik ben er zeker van dat niemand weet dat het stuk Brusselpoort/Korte Pennincstraat vroeger Molenvest heette.
Aan de Korte Pennincstraat stond op een berg een windmolen, en in tegenstelling met de andere molens die buiten de stad stonden bevond deze zich binnen de wallen.
Volgens Pol Van der Poel in zijn “Historische en anekdotische toer rond de Mechelse Vesten” behoorde die molen toe aan het Onze-Lieve-Vrouwe Gasthuis dat destijds in de O.-L.-Vrouwe straat stond tegenover de kerk.
De Korte Pennincstraat werd rond die tijd dan ook Molenstraat genoemd. In 1788 werd de molen verkocht en afgebroken, en de berg werd een kopje kleiner gemaakt op 17 mei 1864, toen men de vest verlaagde en de gracht vulde. De laan kreeg een lengte van 700 meter en een breedte van 60 meter.
Vroeger was Mechelen gekend voor zijn mustachollen.
Ik hoor je al denken met wat komt hij nu weer af.
Mustachollen zijn koekjes, naar het schijnt afkomstig uit Italië.
Het verhaal gaat dat de H.Franciscus een briefje schreef naar een dame met het verzoek, als ze op bezoek kwam, suiker, amandelen en honing mee te brengen om een koekje te bereiden dat hij super lekker vond.
Het gebak werd dan naar onze streken overgebracht door zijn twee discipelen die hier het recept doorgaven en het zo in de handel brachten.
Het eigenlijke recept zou komen uit de tijd van Keizer Karel.
De lekkernij is een pasteigebak, ovaal van vorm, de grootte van een handpalm, rooskleurig of geelwit en fel gesuikerd.
Hoe het gebakje er uit ziet kan je merken op de foto want hier in Mechelen heb ik een bakker gevonden waar je nu nog die koekjes kan kopen, maar om ze te proeven zal je hier in Mechelen de bakker moeten vinden en de koekjes kopen.
Toen we verleden week op wandel waren vroeg ik aan ons ma om ergens mijn handen te mogen wassen. Onze pa bekeek me eens, waarop ik vlug verduidelijkte dat mijn handen eigenlijk wel proper waren, maar dat ik feitelijk moest plassen, en dat ik om beleefd over te komen dan maar de vraag stelde of ik mijn handen… Tis allang goe, zei onze pa, we hebben uw boodschap begrepen. Het is goed dat je het vraagt jongen, vervolgde oma, want vroeger maakten ze daar allemaal geen probleem over. Ik dacht bij mezelf, daar gaan we weer.
Onze voorouders die plasten waar ze plaats vonden. Was het dringend, dan deed men het gewoon waar men stond, om dan met een zucht van opluchting verder te gaan. Meer en meer werd men er in de steden van bewust dat het zo niet langer kon, een propere stad stond op het programma. De mannen zagen hun vertrouwde boom of pishoekje al in het gedrang komen, het was immers hun voorrecht ten overstaan van de vrouwen. Zij stonden er niet bij stil dat er in bewust hoekje met de tijd een stank heerste die werkelijk niet meer te verdragen was. De stad reageerde hierop door de hoekjes zoveel mogelijk te laten verdwijnen met hekwerken te plaatsen ( Nieuwwerk—St.-Romboutskerk). In de 19de eeuw ging men zo nodig nog een stapje verder, men zette overal openbare toiletten, vespasiennes genoemd, naar de Romeinse keizer Vespasianus die destijds besloot hierop belastingen te innen omdat hij gehoord had dat men de urine verkocht en ze gebruikte bij de productie van leder en wol. De taks moest betaald worden door het hoofd van het gezin, en rekening houdend met het aantal personen die onder hetzelfde dak leefden, ook honden, ezels, en trekdieren behoorden daarbij, alhoewel ze zeker geen gebruik maakten van de toiletten. Zeg pa, ik heb nog nooit nen ezel op de wc zien zitten hoor. Ik wel, zei ons ma lachend, waarop een boze blik van onze pa volgde. Ja, wilt ge nu eens verder luisteren ! Het was Vespasianus die zorgde voor het spreekwoord dat nu nog altijd gebruikt wordt : “Geld stinkt niet”. Zeg pa, die mensen daar moeten zich zeker niet eenzaam gevoeld hebben, op dit openbaar toilet Men kon er immers onder elkaar een gezellig babbeltje slaan. De modernere vorm echter kwam uit Parijs overgewaaid, maar bij ons sprak men gewoon van pissijnen. Iedere stad wou het mooiste urinoir, het werd zelfs een soort van competitie tussen de steden onderling voor wie het prachtigste vespasienne liet bouwen. Heel proper waren die plaatsen echter niet en zonder te zien kon men al van op afstand ruiken dat er een vespasienne in de buurt stond. Schandalig, zei oma, de vrouwen waren alweer eens de pineut want voor hen was er in het begin niets voorzien.
Voor de Eerste Wereldoorlog wou ook Mechelen de stad properder en aangenamer maken. De burgemeesters besloten om hier en daar urinoirs of pissijnen te plaatsen. Dat ging dan ook gepaard met het plakken van affiches en andere meldingen. Politiemannen moesten dan maar toezicht houden dat ze gebruikt werden. Sommige van die agenten kregen destijds al vlug bijnamen, men sprak dan van Jef de Neus, Mille De Garde, de Schieve Garde (de man had kromme benen) en Jan den Agent. Al vlug hadden de mensen er liedjes over gemaakt en werden ze gezongen in “Den Alcazar”. Oma, kent ge de tekst nog ? a.u.b. oma, zing het eens. Ons ma, en onze pa kenden het ook nog en met z’n vieren klonk het in koor :
En aan de Grote Markt daar stond een groot pissijn opdat de stad van Mechelen zou proper zijn. Den ene piste alhier Den andere piste aldaar Hun broek was nog niet open Of de flikken stonden daar… Het was miserie non de…
In de jaren vijftig werden de pissijnen echter een doorn in het oog van velen en ook het laatste, in de Keizerstraat, gelegen naast de Stadsschouwburg, verdween. Oma, waar stonden die andere dan te Mechelen ? Aan de Stadsheimelijkheid (Katelijnestraat) daar was een openbare latrine met waterspoeling want eronder liep vroeger de Heirgracht. Verder aan de Sint Katelijne kerk, in de Hallestraat , aan de Ijzerenleen, aan het begin van de Muntstraat tegen de toenmalige groentehal, in het Staendonkstraatje (aan het Petrolstoopke), tegen de Brusselpooort (kant trap), aan de O.-L.-Vrouwekerk (kant Milsenstraat), aan de Zandpoortvest achter de toenmalige groentehal, bij de uitgang van het Station, aan de Speecqvest, destijds tegen het Faid’herbestraatje, in de Botaniek (bij de portier), en aan de St.-Janskerk en de St.-Romboutskerk. Zeg oma ik wil nu wel niet moeilijk doen hoor, de uitleg is heel boeiend, maar ge weet toch wel nog dat ik moest plassen en het wordt hoog, zeg maar zeer hoog water. Och jongen toch, dat was ik glad vergeten, kom we gaan vlug het Stadhuis binnen, daar aan de rechterkant is er nog altijd een toilet. Oef !!!
In het “Parlement” van Den Deigem wordt geregeld de wijk Heihoek onder de loep genomen, hoe kan het anders, en na ellelange vergaderingen of moet men tegenwoordig in mooi Nederlands “meetings” zeggen, kwam men tot het besluit dat de tijd niet stilstaat. Het moment dus om de omgeving eens grondig te bekijken, ik mocht meegaan om te noteren. Met een scherp potlood en heel wat speurzin trokken we dan op pad. Via de Ganzendries stonden we plots voor het pand dat twee huisnummers telt, namelijk 25 en 27.
Een bouwkundig verslagje moet ge me niet vragen daar heb ik geen kaas van gegeten, dat laat ik aan de kenners.
Oma zei dat het hier een brede klokgevel betreft, daar moest ge echt gene monumentenkenner voor zijn, want dat kon ik met mijn eigen ogen zien, en dat er in de gevel 1736 staat had deze jongen ook al vlug gemerkt.
Voor de deskundigen onder u heb ik speciaal opgezocht dat het hier gaat om een classicerende barokgevel, een bouwstijl die zich ontwikkelde in Frankrijk, en aansloot bij de barok maar zich sterker liet inspireren door de klassieke vormentaal. Typische elementen zijn de halsgevel, geflankeerd door vleugelstukken, siervazen, vlampotten, bloemenslingers, balustrades en panelen met uitgeronde hoeken op de borstwering van de vensters. Imitatiebanden leggen de nadruk op de verschillende geledingen van de gevel. Een mooi voorbeeld van zo een classicerende barok is het Aartsbisschoppelijk Paleis aan de Wollemarkt, al zien we hier wel de invloed van de 18de-eeuwse Italiaanse Architectuur. Het werd tussen 1719 en 1741 gebouwd in opdracht van kardinaal Thomas Philippe d’Alsace et de Boussu, de toenmalige Mechelse aartsbisschop. Nen hielen bouterham als je het mij zou vragen. Dat doet wel niemand maar ik heb het toch maar mooi gezegd.
De aandachtige kijker ziet dadelijk de twee voetstukken met vaas aan de zijkanten, onze pa zei dat dit pseudo-pilasters zijn, het zal wel waar zijn zeker. Boven de datum zie ik bovenaan nog een vaas op een sokkel staan. Beneden duidt het gevelplaatje aan dat het hier vanaf 1977 om een beschermd monument gaat. De gevel werd gerestaureerd in 1912.
Vroeger bestond het pand uit twee woningen namelijk de nummers 25 en 27. Rond 1405 schonken Margaretha Bouds en haar echtgenoot Henricus van der Heiden het erfgoed, Den Witten Gekroonden Leeuw (25), gelegen hoek Milsenstraat en Overste straat (vroegere benaming van de Hoogstraat), aan Johannes Van Aken, een kleermaker. Later, in 1594, sprak men over een huis met een rommelzolder die zich uitstrekte boven dit pand op de hoek van de Milsenstraat (25) en het huis Den Spaerpot (27) in de Hoogstraat. Steven Verlinden, een bakker, werd in 1598 eigenaar van de twee huizen (25 & 27), en in 1632 huurde Henrick Somers het huis (25) op de hoek van de Milsenstraat en Cornelis Roost huurde dan “den Spaerpot” (27). In 1776 kregen de twee woningen een stenen gevel. We vernamen in het verslag van de stad dat in de zitting van 16 april 1912 besloten werd de oude merkwaardige gevel van de huizen 25 en 27 in de Hoogstraat in zijn oorspronkelijk stijl te laten herbouwen met geldelijke tussenkomst van Staat, Provincie en eigenaars. Door de Koninklijke Commissie van Kunstgebouwen werden de panden immers als monument van derde klas gerangschikt. Later kenden de twee panden volgende bewoners :
N° 25 De Witten Gekroonden Leeuw 1958 beenhouwerij Heremans Jean 1973 beenhouwerij Liekens Ingrid 1985 beenhouwerij Dockx Jan 2007 slagerij Dockx
N° 27 De Spaarpot 1958 elektricien Schoolmeesters Frans 1978 schoenmaker Ruiu Fr. 1985 doopsuiker en snoep Bellefroid 2007 slagerij Dockx
Zo dat weten we ook alweer. Tot de volgende keer, Sponske.
Het pand situeert zich in de Guldenstraat op het nummer 21. Een zeer mooie gevel destijds gebouwd omstreeks 1645, het kreeg de naam "Den Rooden Hond". In 1736 werd het herbouwd en vanaf dan verscheen de naam "Het Prinsen Hof, het woord staat mooi in het midden van de wit geschilderde lijstgevel. Ook het winkelpui kreeg een nieuwe beurt in de negentiende eeuw, en in 1986 werd het een beschermd monument. Gedurende ruim een halve eeuw was hier de kunsthandel van Albert Teyssen gevestigd.
We hebben het nog altijd over de Poelstraat en ons gesprekje met Maria. Zij toonde ons met trots een foto van een buurtfeest in 1935, het was een mosselfeest, en bijna de ganse Poelstraat deed mee, er waren rond de zestig feestvierders.
Maria vertelde verder dat ze altijd graag in haar straat heeft gewoond maar langzaamaan zag ze al de buren, waar ze regelmatig een praatje mee maakte, verdwijnen. Ja, en als er toen iemand vijftig jaar getrouwd was werd dat uitbundig gevierd en gingen de buren rond voor een geschenk. Achteraf werden die dan uitgenodigd op een drankje, het was een gezellige buurt, de jeugd speelde veel op straat, en de volwassenen sleurden hun stoelen buiten op de stoep om zo gezellig met elkaar te kunnen praten of wat te roddelen.
Spijtig genoeg is dat allemaal verleden tijd en kennen de mensen elkaar niet meer, ja ze verstaan zelfs elkaar niet meer.
De kinderen van Maria trokken er ook regelmatig op uit met de kameraadjes van de straat en de omgeving, dat was steeds een leuke bedoening en er werd daar heel wat gelachen en plezier gemaakt.
Ik moet er nu mee stoppen want uit de keuken galmt " het eten is klaar" en daarmee is het hoofdstuk Poelstraat afgerond, want de inwendige mens verdient ook de nodige aandacht is het niet ?
Het rijgent bloskeszei oma, wat gaan we doen,op wandel of thuisblijven ? Een goed moment om na te denken, antwoordde onze pa, dan kunnen we eens afspreken welke straat we de volgende keer gaan bezoeken. Het is geen lange straat, uitleg is er nergens te vinden, dus het zal vlug gedaan zijn met deze wandeling. De conclusie van onze pa viel echter niet in goede aarde bij mijn oma en ze schoot efkens uit haar krammen. Als ge geen goesting hebt zeg het dan gewoon, en zoek geen uitvluchten, want iedere straat heeft haar geschiedenis, en daarbij, ik heb deze keer mijn huiswerk alleen gemaakt.
Ik wist niet dat oma ook huiswerk moest maken, maar ja, ik zal het weer niet begrepen hebben zeker.
De Poelstraat, zei oma, die begint in de Veluwestraat en eindigt in de Korte Pennincstraat, en de grond waarop de straat werd aangelegd behoorde destijds tot de Capucinjenblijk. De naam Poelstraat kwam er vanaf september 1882.
Vele handelaars waren er niet in deze straat, er was de snoepwinkel bij Magriet en Ata (nr 14 ), en voor groenten kon men terecht in de groentewinkel van Filomeen (nr 32) die bijna alleen groenten verkocht uit eigen kweek. Filomeen was in de straat gekend omdat ze onder haar rokken altijd een open broek droeg, en voor de kleine boodschap ging ze aan haar deur over de rooster staan om geen tijd te verliezen als er veel klanten waren.
De dametjes gingen in de Poelstraat naar coiffeur Jean op het nummer 42.
Vergeet de loodgieter niet, zei opa, Rik De Mees woonde in nummer 44 en achter de groene poort, die bij mijn weten altijd groen is geweest, stond zijn moto met zijspan waarmee hij regelmatig met zijn vrouw op vakantie trok. Rik was ook lid van een moto club.
Het pand waarin hij woonde werd gebouwd, tussen 1800 en 1889 en was gekend door de opvallende vensteromluisting. Zijn werkhuis, gelegen aan de overkant op de hoek, was vroeger een café genoemd bij Net Hoepla, de bijnaam kreeg ze waarschijnlijk door haar activiteiten. Aan het werkhuis behoorde ook een garage, niet te hoog, niet te breed en niet te diep, zijn ladakemoest daardoor recht de garage binnenrijden zodat de buren aan de overkant hun hart vasthielden en hun gevel regelmatig eens controleerden. Maar Rik kon een stukje rijden, al werd er heel wat gemanoeuvreerd eer hij de poort achter zich kon sluiten.
In de Poelstraat waren er destijds veel thuiswerkers, zoals Pierke Emmerechts (nr 27) potendraaier, Cluytens Charles (nr 38 ) houtsculpteur en Jef De Rees (nr 36) koperslager, hij was de grootvader van maria in 2008 de oudste bewoonster van de Poelstraat.
Maria toen 86, vertelde oma, vertelde me dat haar grootvader thuis plaats nodig had om zijn machine te kunnen zetten, een werkhuis werd dus de eerste prioriteit. Bij Feremans, uit de Lange Pennincstraat, werd even geïnformeerd of hij geen lapje grond kwijt wou, het antwoord was positief en zo kon Jef aan zijn werkhuis beginnen bouwen. Maria, die de buurt op haar duimpje kende, woonde al 86 jaar in de Poelstraat, ze heeft heel wat mensen zien komen en gaan, ze woonde er destijds met haar grootouders en haar ouders samen. De machine van grootvader Jef werd ook al eens door haar bediend maar dat hield ze niet lang vol wegens te vermoeiend. Haar vader werkte bij de NMBS, evenals haar man die hoofdtreinwachter was. Zijzelf werkte vier jaar als tijdelijke bediende bij den ijzerwegvan 1942 tot 1946.
Den ijzerweg, wat is dat oma ? Dat zeiden de Mechelaars vroeger tegen de NMBS jongen. Dat weten we dan ook alweer.
In haar Poelstraat woonden ook op (nr 16 ) de ouders van de latere burgemeester Antoon Spinoy (burgemeester te Mechelen van 1945 tot 1967). Daar hebben we al over geleerd op school, want het was in 1950 dat we dank zij deze burgervader ons Opsinjoorke terugkregen van de Antwerpse studenten die hem op 7 december 1949 geroofd hadden.
Dat heb je goed onthouden jongen. Ik was zo fier als ne gieter met de opmerking van oma. Vader Spinoy werd in de straat "klein tweetje" genoemd maar Maria wist niet meer waarom, klein was hij wel, maar hoe hij aan die "twee" kwam wist ze niet te vertellen. Regelmatig ging hij op de hoek van de straat kijken naar de paterskerk om te zien hoe de haan op de toren stond, zo wist hij welk weder hij kon verwachten.
Zou de weervrouw dat ook doen oma ? Ik zou het niet weten maar ik denk van niet.
ALS DE BENEN NIET MEER WILLEN GAAN EN AF EN TOE VOOR EEN UITSTALRAAM BLIJVEN STAAN OF IS HET ER NIET MEER VOOR WILLEN GAAN EN NIET LANGER OP DE BARRICADE KUNNEN STAAN
ALS DE TANDEN MET DE TIJD VERDWIJNEN EN ER VAN DIE NAGEMAAKTE VERSCHIJNEN OF IS HET NIET MEER OP DE TANDEN KUNNEN BIJTEN EN ALLES AAN HET OUD-ZIJN WIJTEN
ALS DE OGEN WAT MINDER SCHERP GAAN ZIEN EN EEN BRILLETJE DAT EUVEL MOET HERZIEN OF IS HET DAT MEN AL EENS IETS ONTZIET EN SOMS MEER DINGEN DOOR DE VINGERS ZIET
ALS HET GEHOOR WAT TE WENSEN OVERLAAT EN EEN APPARAATJE DIENT ALS SURROGAAT OF IS HET OMDAT MEN VOELT ER NIET LANGER BIJ TE HOREN EN ANDEREN U NIET MEER WILLEN AANHOREN
ALS DIE ARM OF DIE HAND AL EENS MEER GAAN TRILLEN EN IEMAND ANDERS IETS VOOR U OP WIL TILLEN OF IS HET DAT MEN MINDER EEN VUIST WIL MAKEN EN AAN HET VOORTDUREND DEBATTEREN WIL VERZAKEN
ALS MEN OP TREIN OF TRAM VOOR U RECHTSTAAT EN U ZICH AFVRAAGT OF DAT NU NOG WEL BESTAAT OF IS HET ALS U HET SOMS NIET MEER ZIET ZITTEN EN EEN SCHOUDERKLOPJE U WAT OP KAN KRIKKEN
ALS U WEET DAT SOMS WORDT BEDOELD DAT MEN SLECHTS ZO OUD IS ALS MEN ZICH VOELT EN DAT VOOR JONG EN OUD HET GEZEGDE TELT DAT MEN ALLEEN NA DE LAATSTE ADEM IS UITGETELD
Ne goeie pekelharing dat zou me wel smaken, liet ik me doelbewust ontvallen toen ons ma de menu voor de dag aan het samenstellen was. Gij zijt ne straffe, antwoordde ze, ik kom juist van de winkel, ge denkt zeker dat het maar over de deur is, kunt ge dat niet vroeger zeggen. Sorry ma, maar ik heb nu goesting. Ja, allemaal goed en wel, vroeger kon je daarvoor terecht in de Adegemstraat, maar nu het is wel wat verder lopen.
Dat was in de goede, oude tijd zeker ?
Ja, snotaap, en dan, in die tijd waren er in de Adegemstraat twee cafékes (67 en 69) en in nummer 67 stond een grote kom voor het venster waar de pekelharing tussen de ajuin rustig op potentiële klanten lag te wachten. Die kwamen er geregeld want de pekelharing was er uitstekend en werd regelmatig aangevuld. Toen ik er aan dacht kwam het water me in de mond want ne lekkere pekelharing met wat ajuin gaat er altijd binnen. Toen ben ik eens links en rechts mijn licht gaan opsteken over de Adegemstraat en die twee cafékes, en dit is het resultaat.
Destijds ging het wel degelijk over de nummers 67 gekend onder de naam “De Drij Bijlen en 69 waren “De Trappekes”. We hebben het hier over twee panden uit de 16de -17de eeuw met twee puntgevels uit de 18de eeuw, en als we nog verder in de tijd teruggaan vinden we dat er in de 67 rond 1864 een bakkerij was met naam “De Valk”. Het is maar in 1919 dat er een herberg kwam, “De Werkersbond” genoemd, een naam die later veranderde in “In de Grote Pint”. Het andere café (69) heette in 1956 “In de Kroon”. Allebei bouwperiode (1500-1599) met een winkelpui met Lodewijk XV inslag (1750-1799) bij nummer 67. In 1986 werden de twee panden een beschermd monument en in 2005 werden de gevels gerestaureerd.
En ma, kunt ge daar nu nog altijd pekelharing krijgen ? Natuurlijk niet slimmeke, dat was vroeger. In de winkel toch wel hé ma, en gij en onze pa eten toch ook graag pekelharing met witte bonen. Een zucht volgde en ons ma deed haar jas aan. Lief hé !
Dat de top van de gevel de vorm van een klok aanneemt kan je zo zien maar wat een diephuis betekent is misschien toch voor enkelen een raadsel.
Vandaar een woordje uitleg : het is het type huis waarvan de nok loodrecht op de voorgevel staat, dus de afstand tussen de zijmuren is hier kleiner dan die tussen de voor– en achtergevel.
Het zoldervenster is geflankeerd met twee ronde vensters.
De onderste gedeelten van de stijlen van de houten steekboogdeur staan op neuten, dit om vochtopstijging te voorkomen.
Een steekboog is een boog die kleiner is dan een halve cirkel, dit even ter verduidelijking.
Boven de deur zien we een gebeeldhouwde os met de melding Den Bonten Os en het jaartal 1774. In de jaren stillekes zou hier een herberg zijn geweest en later een kruidenierswinkel tot het een gesloten burgerhuis is geworden.
In 1977 werd het pand in late barok een beschermd monument.