Toen we verleden week op wandel waren vroeg ik aan ons ma om ergens mijn handen te mogen wassen. Onze pa bekeek me eens, waarop ik vlug verduidelijkte dat mijn handen eigenlijk wel proper waren, maar dat ik feitelijk moest plassen, en dat ik om beleefd over te komen dan maar de vraag stelde of ik mijn handen… Tis allang goe, zei onze pa, we hebben uw boodschap begrepen. Het is goed dat je het vraagt jongen, vervolgde oma, want vroeger maakten ze daar allemaal geen probleem over. Ik dacht bij mezelf, daar gaan we weer.
Onze voorouders die plasten waar ze plaats vonden. Was het dringend, dan deed men het gewoon waar men stond, om dan met een zucht van opluchting verder te gaan. Meer en meer werd men er in de steden van bewust dat het zo niet langer kon, een propere stad stond op het programma. De mannen zagen hun vertrouwde boom of pishoekje al in het gedrang komen, het was immers hun voorrecht ten overstaan van de vrouwen. Zij stonden er niet bij stil dat er in bewust hoekje met de tijd een stank heerste die werkelijk niet meer te verdragen was. De stad reageerde hierop door de hoekjes zoveel mogelijk te laten verdwijnen met hekwerken te plaatsen ( Nieuwwerk—St.-Romboutskerk). In de 19de eeuw ging men zo nodig nog een stapje verder, men zette overal openbare toiletten, vespasiennes genoemd, naar de Romeinse keizer Vespasianus die destijds besloot hierop belastingen te innen omdat hij gehoord had dat men de urine verkocht en ze gebruikte bij de productie van leder en wol. De taks moest betaald worden door het hoofd van het gezin, en rekening houdend met het aantal personen die onder hetzelfde dak leefden, ook honden, ezels, en trekdieren behoorden daarbij, alhoewel ze zeker geen gebruik maakten van de toiletten. Zeg pa, ik heb nog nooit nen ezel op de wc zien zitten hoor. Ik wel, zei ons ma lachend, waarop een boze blik van onze pa volgde. Ja, wilt ge nu eens verder luisteren ! Het was Vespasianus die zorgde voor het spreekwoord dat nu nog altijd gebruikt wordt : “Geld stinkt niet”. Zeg pa, die mensen daar moeten zich zeker niet eenzaam gevoeld hebben, op dit openbaar toilet Men kon er immers onder elkaar een gezellig babbeltje slaan. De modernere vorm echter kwam uit Parijs overgewaaid, maar bij ons sprak men gewoon van pissijnen. Iedere stad wou het mooiste urinoir, het werd zelfs een soort van competitie tussen de steden onderling voor wie het prachtigste vespasienne liet bouwen. Heel proper waren die plaatsen echter niet en zonder te zien kon men al van op afstand ruiken dat er een vespasienne in de buurt stond. Schandalig, zei oma, de vrouwen waren alweer eens de pineut want voor hen was er in het begin niets voorzien.
einde deel 1, wordt vervolgd.
|