Het heeft tot aan de zeventiende eeuw geduurd voordat de mensen daadwerkelijk wat tegen brand gingen doen. Dat klinkt misschien wat vreemd, maar voor de zeventiende eeuw zag men een brand slechts als 'straf van God'. Daar valt natuurlijk niets tegen te doen. Als er brand uitbrak op een afgelegen boerderij of alleenstaand huis, was de schade vrij beperkt. Rond 1300 veranderde er iets: de handel en nijverheid kwamen sterk opzetten waardoor er (kleine) steden ontstonden. De huizen werden dichter op elkaar gebouwd. Omdat in die tijd veel huizen van hout waren gemaakt, was het uitbreken van een brand bijna altijd rampzalig. De brand kon gemakkelijk overspringen van het ene huis naar het andere met als gevolg dat hele steden in brand konden staan. Dat die branden snel uitbraken is geen wonder: veel huizen hadden geen schoorsteen (een gat in het dak leek de stedelingen wel voldoende) en bedrijven als smederijen en bakkerijen (waar veel met vuur werd gewerkt) maakten hun opmars. De schouten deden hun uiterste best om de mensen schoorstenen te laten bouwen, maar van een wettelijke verplichting was nog geen sprake.
|