Tijdens de ledendag van de Felix Timmermans Kring kregen we in het Huis van Oscar een getuigenis van de heer Maurice Van de Putte over zijn ervaringen als lid van de Flämischen Weinachtsgesellen, een groep studenten die voortkwam uit de bouworde en die vele jaren, tijdens de barre Duitse winters, rondtrokken met een zelfgemaakte Duitse vertaling van En waar de ster bleef stille staan.
Het geld dat zij tijdens hun avontuurlijke tochten verdienden werd besteed aan het helpen lenigen van de grote nood in scholen en parochies. Hieronder volgt de tekst van deze lezing.
Die Flämischen Weinachts Gesellen en Felix Timmermans xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />

We zouden kunnen starten met de Driekoningentriptiek van Felix Timmermans: De dag tevoren, toen de avond viel was er in de zijgende sneeuw een krakend foorwagenske, door een oud man en een hond voortgetrokken, voorbij de steenweg gekomen.
Achter het ruitje had men het bleek gelaat ontwaard van een smalle, jonge vrouw, die zwanger was, en grote, triestige ogen had.
Ze waren voorbijgegaan, en wie hen had gezien, dacht er niet meer over na.
Maar de Vlaamse Kerstgezellen deden dat destijds in het Duits:
- Jetzt probiert es mir nachzumachen ! Wenn ihrs könnt, bekommt ihr den schönsten Aal, der in der Nethe herumschwimmt.
- Ich sage euch, auf der ganzen Welt findet ihr niemand, der so laut singt wie ich !l
- Für zehn Schnäpschen singe ich mir die Seele aus dem Leib, und für zwanzig singe ich sie wieder hinein !
- Los! Legt Geld zusammen für zehn Schnäpschen, dann singe ich euch eins, das noch viel mehr gesalzen ist.
-Nein, Pitjevogel,
es gehört sich nicht, dass du ein schmutziges Liedchen nach dem anderen singst. Du beschmierst die Heiligen. Das ist nicht schön. Sing lieber : Ihr Brüder, wir trinken noch eins, - Wir sind ja noch so jung; - Zur Sparsamkeit haben wir im Alter noch viel Zeit!
Je hebt de herbergscène zeker en vast herkend, met Pitjevogel, Groszmaul, lolbroek, lustige levensgenieter, met interesse voor vrouwen, geld, maar ook met angst voor de Zwarte Madam, en Suskewiet, een heilige en wijze herder met een kinderlijk geloof.
We weten allemaal, dat de stof van dit toneelspel werd ontleend aan een van de eerste novellen van Timmermans: aan de overbekende drie luiken van zijn Driekoningentryptiek met die typische Vlaamse sterzangers, een aalvisser, een herder en een bedelaar.
In samenwerking met de Noord-Nederlander Eduard Veterman (van Joodse komaf) waren de christelijke tekst en de opbouw van die novelle in toneel omgezet geworden tot: En waar / En als de ster bleef stillestaan, een schitterende titel!
Maar we weten ook, dat het geen echt toneeldrama werd, dat het geen echt conflict is dat een wending geeft aan de binnenkant, aan het noodlot van de hoofdpersonen én dus ook moeilijker te spelen.
Het werd wél een soort mirakelspel, waarin de drie hoofdspelers, achtereenvolgens, een na een gered zullen worden.
Wat daarbij primeerde was de typisch Vlaamse kerststemming en die lag ons Vlaamse Kerstgezellen jarenlang het best.
En nu worden we vandaag gedwongen om om te zien naar een voor ons al ver verleden: de geschiedenis van de Kerstgezellen, in een notendop, en met een antwoord op de vragen wat en wie, wanneer en waarom, hoe en met welke bedoelingen!
Er is natuurlijk de Duitse voorgeschiedenis uit het begin van de vijftiger jaren. t Was de tijd waarin men de lof van het heroplevende Duitsland bezong (alsof er geen oorlog was geweest). Dat gebeurde bv. met een Zweedse melodie die we in t begin ook nog hebben gezongen: Land der sanften grünen Hügel, Land der weiten blauen Seen Land der hohen Waldgebirge, Gipfel weisz bedeckt mit Schnee Land der Zwiespalt, Land der Einheit Zwischen Ost und West das Band Vorbestimmt dein Herz zu geben Deutschland gottgeliebtes Land.
En ook wij, de Kerstgezellen, hielden van bij de start in 1953 en in het Duits de blik op het herlevende Duitsland gericht en de Fé was ons daarbij een grote hulp : Timmermans, de religieus getinte auteur, de romanschrijver en de novellist,, de toneelschrijver en de dichter, de schilder en de tekenaar, de boekbandontwerper zelfs.
Een kleine twintig jaar zijn wij met zijn toneelstuk met de beste bedoelingen en al toneelspelend door meestal Duitse contreien getrokken om geld te verzamelen voor de toenmalige naoorlogse Duitse gemeenschap of voor een of ander goed doel, ook in België.
Maar de Kerstgezellen hadden ook nog heel wat andere dienstbare activiteiten op hun actief.
En daarna volgden tot vandaag her en der nog veertig jaar contacten tussen oudgedienden, uitstappen (naar Berlijn, naar Schotland, ook in Lier), met jaarlijkse samenkomsten, met mailtjes, met al eens een overlijden tussendoor. Das het leven.
En niet zo lang geleden, zon 35 jaar na datum, was er ook nog een extra opvoering van ons Timmermanstoneelspel in het Duits in Kerkrade, Noord.-Nederland, nabij Vaals, op het Drielandenpunt, waar onze baas zijn thuisbasis had.
Hoe ik met de Duitse taal en met de wereld van Timmermans in contact kwam?!
Ik ben geboren als Maurice, Maurits, Moritz Van de Putte. Van-namen gelden in Duitsland een beetje als zijnde van adellijken bloede (terwijl mn voorouders ooit Vlaanderse boeren waren). Ik woonde in Heverlee, in het Park van Arenberg, in een gebouw van de ingenieurs, ben een vooroorlogs kind en werd tijdens de oorlog met levertraan, Winterhulpsoep, rantsoeneringszegeltjes én met Duitse rapen grootgebracht en ging in de winter zelfs op klompen naar school. Honderden Duitse soldaten waren een tijd gekazerneerd in een deel van ons universiteitsgebouw, in een van de twee grote tekenzalen. Er was de geur van de Duitse gaarkeuken en in sommige lokalen lagen wapens. Ik liep de lagere school in de jullie nu maar al te goed bekende Sint-Lambertusjongensschool in Heverlee, waar er natuurlijk nog geen sprake was van Timmermans.
Tot 1952 liep ik daarna school in het Leuvense Sint-Pieterscollege.
En daar vertelde een priester-leraar over Timmermans en las er voor i.v.m. Piet Lawijd en Rozeke uit De Kistprocessie , en i.v.m. Vettigen Teen met zijn vermiljoen gezicht uit de novelle Onze- Lieve-Vrouw der Vissen en die het beeld van O.-L.-V. ontvreemdde en het dan maar uit schrik in de Nete gooide, gevolgd door een miraculeuze visvangst. Dat was mijn eerste kennismaking met de Fé.
In de 4e Grieks-Latijnse hadden we als leerboek Zuid en Noord IV, met het beroemde fragment uit Pallieter, getiteld s Zaterdags voor de kermis. Maar verder geen Timmermans meer !
Intussen had ik wel interesse voor het vak Duits opgebouwd en was ik in de Retorica 1e voor Duits. En dus startte ik in Leuven aan de universiteit in de Kandidatuur Germaanse Filologie gevolgd door de Duitse Licentie, maar Timmermans maakte ook daar geen deel uit van de universitaire literatuuropleiding!

Ik heb er een volledige leraarscarrière van 36 jaar opzitten in de Mechelse Normaalschool, nu al heelwat jaren samengesmolten met de Normaalschool van O.-L.-V.-Waver en ten slotte deel geworden van de Lessius-Hogeschool in Mechelen.
Pas in l959, als ik les begon te geven, duikt Timmermans terug op, jawel, in mijn Zuid &Noord IV, met het bekende Pallieterfragment:
- De Zaterdag kwam, en er was geen wolksken aan den hemel. Geen windeke bewoog : alles stond stil als een huis en een pluimke in de lucht zou van zijn plaats niet verroerd hebben. Charlot had haar handen vol. Ze zorgde eerst voor een lekkere merte, rolde het gekapt vleesch tot kinderkopdikke bollen, en, terwijl ze stoofden, maakte ze saus van bezensap en patattebloem. Als de frikadellen goed gestoofd waren en nadien met een bruin korstje in zoete boter gebakken, goot zij de roode saus er over. t Was om er van te bekomen, zoo frisch.
- - - Zij kuischten nog salaad, sneden de bloemkoolen, liepen overendweer om dit en om dat, en de stille noenuren gingen vol warme zon over de vruchtbare wereld.
- - - En klets daar viel de regen. Ja, mor dor van geproffeteerd riep Pallieter. Hij liet de toerten staan en liep naar buiten in den hof. Op een omzien stond hij uit te lekken lijk een waterhond en t deed hem deugd lijk aan een kouden bedelaar warme melk met korentenbrood.
Maar vandaag bij mijn kleinkinderen (ik heb er eentje in het laatste jaar van de humaniora): geen Timmermans meer in de humanioraklassen. Is hij te volks? Is zijn taal niet klassiek genoeg? Gaat het om een te jonge generatie leerkrachten? Ligt het aan de leerboeken ?
Wij hadden toen gelukkig de Kerstgezellen, en Josef Ernst Vloeberghs, de Jos: die was belangrijk, want voor een onderneming als de Flämische Weihnachtsgesellen had je een startmotor nodig.
Bij de Germanisten was er een Nederlandstalige en een Franstalige afdeling. (Ik zat uiteraard in de Nederlandstalige Afdeling.
In de Franstalige Afdeling zat de rasechte Vlaming Josef Ernst Vloeberghs, geboren in 1922 in Heist-o/d-Berg , en in Lier naar het college geweest, maar met Limburgse roots (zijn vader was van Bilzen).
Jos was priester uit het bisdom Doornik (wat verklaart waarom hij aan de univ in Leuven in de Franstalige afdeling terechtkwam). In 1952 heb ik met hem kennisgemaakt en heb hem bijna 60 jaar gekend. De Jos is in november 2010 overleden in de buurt van Vaals, oud 88 jaar
Hij had hier zeker graag gestaan in mijn plaats.
Maar JEV trad eerst binnen in het noviciaat bij de Norbertijnen in Tongerlo, en daar aan de zijde van 10 jaar oudere Noord-Nederlander Werenfried van Straaten (1913-2003 - sinds 1934 ingetreden en er secretaris).
Paters maken samen veel lol, en dus werd boven de halfgeopende kamerdeur een emmer water geplaatst met natte miserie voor de binnenkomende.
Werenfried was de anticommunist, de overtuigd katholieke stichter van de Oostpriesterhulp-Stichting Kerk in Nood , een ontwikkelings- en liefdadigheidsinstelling, met zetel in het Duitse Königstein.
Werenfried werd eerst bekend als de Spekpater die met zijn rugzakpriesters in kapelwagens duizenden kilos spek bracht naar naoorlogse uitgehongerde miserie-Duitsers.
Vanuit het Leuvense werden toen met bussen geregeld studenten-vrijwilligers naar Tongerlo gebracht om er pakjes te sorteren (giften met eten, geld, kledij, schoenen), die dan achteraf naar Königstein werd gevoerd. Sommige vrijwilligers maken dan kort daarna de oprichting der Kerstgezellen mee!
Werenfried richtte daarna ook de Bouworde op ten voordele van Duitsers die zelfs geen muur meer hadden om achter te wonen.
Van die Bouworde ging een oproep tot jongeren uit, waarop hier bij ons een honderdtal vrijwilligers (allen studenten van Vlaamse JezuÏetenscholen) reageerden om wat te doen aan de kansarmoede in de omwereld en om Siedlungen (woonkolonies voor Duitse vluchtlingen) te bouwen, activiteiten waarvoor ze niet werden vergoed. Aldus werden tientallen huizen, kerken, scholen gebouwd of vernieuwd.
Een nadeel was natuurlijk, dat vele jonge vrijwilligers van de Bouworde enkel beschikbaar en inzetbaar waren in vakantieperiodes.
Belangrijke vaststelling: die Spekpater (de bedelaar van God voor de armen der wereld, en die los stond van de rancuneuze gevoelens tegen de gehate Duitsers), was met zijn Bouworde voor ons een geschenk van de hemel: dé aanleiding en inspiratiebron voor Jos Vloerbergs en zijn Vlaamse Kerstgezellen!
Maar wat JEV op zijn beurt, al helemaal op zn eentje, zelf daarna op gang heeft gebracht! Eigenlijk zouden we het na al die jaren niet over Die Flämischen Weihnachtsgesellen, alias De Vlaamse Kerstgezellen, maar over De Vloebergse Kerstgezellen moeten hebben !
De feiten! In 1952/53 zijn er de naweeën van WO-II. Jos is de oudere priester-student, met al wat levenservaring. Tijdens de oorlog had hij nog in de Arbeitsdienst gewerkt en in 1953 had hij willen meehelpen bij de rampspoedige watersnood in Zeeland.

In Leuven begint hij dan, zoals we al weten, Germaanse Talen te studeren : hij zal er de Franstalige kandidatuur afwerken.
En hij zal later nog lesgeven aan het Collège Saint-Julien in Ath en in Bonne Espérance nabij Binche (en lesgeven hebben vele Kerstgezellen gedaan).
Maar studies en lesgeven zijn hem niet voldoende ! Hij wil zich ook nuttig maken : denn es wird unaufhörlich von allen Batterien weitergefeuert. Dus zegt hij: zet je in en help de Duitsers!
In het Duitse Niedernhall, in het Württembergse Kochertal, in een protestantse omgeving, zal voor de plaatselijke Pfarrer Ehrenfried een katholieke kapel worden gebouwd (haar naam: Unsere Liebe Frau der guten Hoffnung, O.-L.-Vrouwken van de Goede Hoop).
Jos trekt er in de maand augustus, 1953, voor de bouw naartoe : eerst met Waalse studenten van het Klein Seminarie van Bonne Espérance, maar die nog in dezelfde vakantie afgelost worden door Vlaamse vrijwilligers.
Dag en nacht wordt er met een ploegensysteem gewerkt: begin oktober staat het muurwerk van het kerkje al tot aan de dakstoel overeind.
En dan wordt Jos Vloeberghs de stichter en grondlegger van een soort Europees Studententheater Vlaanderen!
Jos wil namelijk tijdens de kerstvakantie in de streek rond Niedernhall toneel spelen. Daartoe heb je een leuk toneelstuk nodig. Hij herinnert zich zijn Lierse collegetijd en Timmermans, en hij kiest voor Vetermans bewerking van de Driekoningentriptiek van Timmermans. Jos wil aldus enerzijds de onderneming financieel steunen en anderzijds de reiskas spijzen. Hij laat het toneelstuk vertalen door een medestudent, Walter Krott uit Eupen (Al die jaren was er dus geen officiële vertaling met Sabam-verplichtingen of met Duitse Gema-verplichtingen! Al heeft een dochter van Timmermans hier achteraf een positieve rol in gespeeld).
Als resultaat lag er nu een volkse tekst op tafel met een sterk Vlaams-Kempens karakter en accent, en nu ook in het Duits.
Bij zijn Leuvense medestudenten zoekt en kiest de Jos vrijwilligers, allemaal groentjes.
Maar hoe ga je de groep noemen? Ons eerste kindje Jezus wordt gespeeld door de Duitse Reingard Beer van Niedernhall en dus heten we in 1953 eerst Reingardgesellen en pas vanaf de tweede tournee, in 1954, worden we Die Flämischen Weihnachtsgesellen.
Und wovon lebt ihr denn? vroeg Pitjevogel aan Sint-Jozef. Wir leben von der Freude! Had die geantwoord. En van in het begin was dat ook de leuze van Kerstgezellen: de vreugde om toneel te spelen (en zeker in de beginjaren ook om te zingen) ten voordele van medemensen!
En dan de eerste repetities van een al wereldbekend stuk toneel!
Beeld je de situatie in : we repeteren in een koude, spookachtig duistere zaal van de Paters Lazaristen in de Leuvense Vaartstraat (en waar we verder geen contact mee hebben).
In later jaren werd er memorabel gerepeteerd bij de Witte Paters in Heverlee, in mijn buurt, en daarna terug in Leuven, maar nu in een bekend café Erasmus vooraan in de Vaartstraat.
Van Jos krijgen we wat spaarzame regisseertips, herinner ik me. En hij zal ons al die jaren schminken (opzettelijk wat ongelijk i.f.v. een beter zaaleffect!)
Pas in de laatste toneeljaren zal Jos (onder het pseudoniem Ernst Marping) als burgemeester ook meespelen.
En hij zelf zal al die jaren, en meestal alleen, in de loop van het jaar, in Duitsland alle opvoeringen gaan vastleggen en organiseren!
Maar wij, jonge studenten, zijn zeker geen Timmermanskenners, laat staan dat we al Timmermansfanaten konden zijn. We waren eigenlijk snotneuzen en zeker nog geen oudere karakterspelers met levenservaring om de figuren uit te beelden van boeren, de nederige Sint-Jozef, de burgemeester, de koster, of de stevige rol van Polien Pap en de ervaren Lievevrouwkes, en zeker niet de smeuige rollen van Pitjevogel, Suskewiet en Schrobberbeek.
Even van de hak op de tak! Heb ik je die Schrobberbeek al voorgesteld ? Een dankbare rol!
Zie je hem binnenkomen, in die lange herbergscène, bij zijn kompanen en bédelen maar bij Polien Pap achter de tapkast: - Vater unser, der du bist im Himmel ein Butterbrot bitte schön. Ich hab vier Tage lang nichts mehr gegessen. Geheiligt werde dein Name ich werde nie mehr wiederkommen Zu uns komme dein Reich Ach Polien Pap, gib mir doch ein dickes Butterbrot Dein Wille geschehe Mein Magen ist schlapp wie eine Schlafmütze.
Als Polien de drie wil buitengooien, dan grabbelt hij in zijn broekzak: Wartet mal Leute ! Hier in dem Eckchen von dem Tüchelchen von meinem Hosentäschen sitzt noch ein halbes Märkchen. Polien, fûr jeden ein Schnäpschen! Suskewiet : Ah ! Ein Schnäpschen !
En wanneer ze lutschen van hun druppelken, hoor je ze genieten: - (Pitje) Ein Engelchen pinkelt mir auf die Zunge. Ah! (Schobberbeek) Zwei Engelchen. Ah! (Suskewiet) Der ganze Himmel. Ah!
En dan krijgen ze de kermiswagen met St.-Jozef te zien en gaan ze plannen maken om Driekoningen te spelen. Dan zegt Suskewiet: Polien sprach da von Sankt Josef. Das bringt mich auf einen gedanken. Ich hätte Lust, mit einem Stern rund zu ziehen und drei Könige zu spielen. En dat wilden ook de Kerstgezellen. (Maar de rollen van de drie koningen heb ik zelf nooit gespeeld.
Terug ter zake nu : die starttournee einde 1953. Die eerste rolverdeling verliep wat toevallig en was het resultaat van gezond verstand. Er was bij de start geen echte regisseur: ieder was zijn eigen baas. En na de eerste twee jaar leverde elk jaar weer een nieuwe bezetting en nieuwe driekoningen op.
Met samengescharrelde en zelfgekozen aftandse kledij, of met geleende kostuums (ik o.a. bij een toneelgezelschap in Bonheiden), met huurpruiken (van bij Van Lil, Mechelen) en de nodige schmink groeide telkens een jong ensemble, waar de FT-kring (vol mensen met spelerservaring ?) zich toch wel kritische vragen zou hebben bij gesteld.

Onze decors op de planken waren ieder jaar zelfgemaakte, zelfgeschilderde lage toneeldoeken. Dat was materiaal dat snel kon worden ontrold, opgebouwd en afgebouwd, materiaal voor (moderne) spaarzame toneelbeelden. Later werkten we met aan elkaar te passen ijzeren staven.
Met zelfs een eigen lichtinstallatie en allemaal materiaal dat er van jaar tot jaar anders kon uitzien. = En natuurlijk hadden we ook programmafolders en vooraf door Jos aan de Duitse parochies of instanties bezorgde reclameplakkaten (zie voorbeelden).
En zo waren de Weihnachtsgesellen ongeveer klaar voor het grote avontuur: d.w.z. je hebt wekenlang ferm gerepeteerd, vooral het eerste bedrijf.
Een tournee begon elk jaar pas te lopen als een trein na twee, drie opvoeringen in Duitsland, en met steun van de souffleur vooraan of achter de coulissen. We stopten alles in een bus van Pam Vermeulen ergens in Leuven en reden de kouwe Duitse winter in. Die chauffeurs van Pam Vermeulen waren ons altijd goedgezind (één ambetanterik niet te na gesproken) en hebben ons jarenlang door heel Duitsland rondgevoerd.
We startten met ons toneelspel natuurlijk in de streek van Niedernhall (waar ons kerkje op de heuvelhelling stond), voor onze eerste kersttournee (die zes opvoeringen lang was).
Voor mij een ongelooflijke ervaring! Ik kwam een eerste maal in Duitsland, en was er na de eerste avond al strontzat door het drinken van most, zelfgebrouwen Duitse appelwijn, bij de familie waar ik samen met Pitjevogel was ondergebracht !
In de beginnende jaren waren we ook zingende Kerstgezellen.
D.w.z.: vóór het doek opging, zongen we in de beginjaren van achter de coulissen enkele Vlaamse kerstliederen.
Maar we hadden ook een eerste startlied: het plaatselijke kinderlied van Niedernhall (Die Niedernhaller Distelfinken), dat sommigen van ons hadden geleerd tijdens de eerste bouwfase van onze kapel (Ooit was er een vink ontsnapt, en om te beletten dat ze ervandoor ging, had men de stadspoorten gesloten, werd er verteld!): Wir sind die Distelfinken, wir sind ein muntrer Chor. Wir freuen uns des Lebens, Wir öffnen Aug und Ohr. Wir streichen durch die Lüfte und singen nah und fern. Wir sitzen auf den Zweigen und loben Gott den Herrn + nog een refrein in twee stemmen
En tijdens de opvoering zingt Suskewiet dat liedje van de vader van Timmermans (of de Fé zelf kon zingen weet ik niet): Wir sind die drei Könige mit dem Stern Wir kommen geritten von so fern Wir gingen und suchten überall über Berg und über Täler - Und wo der Stern blieb stille stehn mussten wir alle drei hinein wohl gehen
En dat alles, toneelspelen en tussendoor zingen, heel doorleefd en in universitair studentenduits ! Dat studentenduits met Nederlandse tongval heeft het Duitse toneelpubliek altijd als bijzonder attractief weten te ervaren. (Al was mijn Duits eerder Frans-Duits van kwaliteit, Duits met een Walloner tongval!)
Maar weet, dat er van in het begin en later in de loop der jaren toch altijd ook wel Duitse Dames (uit Berlijn of de BRD) een rolletje hebben versierd, gaande van iemand die Polien Pap speelde, of duivelin, een O.-L.-Vrouwke, tot en met het Kindje Jezus inbegrepen. En dan dus wèl met een echte Duitse tongval.
Nog een brokje toneel tussen het Kindje Jezus en Suskewiet toen die naar de hemel ging!
a. Suskewiet! - Rief da jemand? Suskewiet! Tritt ein, wer da ruft ! Tag, Suskewiet ! Kindlein
schönes Kindlein ! Kennst du mich nicht? Ja
ja
doch! Weil du nicht zu mir kommen kannst, komm ich zu dir! (Sus wenend) Das ist
ist schön
ist schön
ich Du musst nicht weinen ! Du musst lachen ! Waarop Suskewiet begint te zingen. Tot het Christkind Suskewiet bij de hand neemt en hem naar het hemelhuis leidt. Und meine Schäfchen ! Dürfen die nicht mit? Sicher! Sicher! Je mehr, je lieber
Komm ! Halt meine Hand gut fest ! - En het Kindje Jezus leidt hem de hemel binnen.
Die sterfscène van de Sus klonk zo overtuigend, dat op zekere dag aansluitend de zaal vol oude dames applaudisseerde, opstond en begon met de zaal te verlaten, denkende dat het stuk gedaan was (met de Fé toen knarsetandend over zoveel onkunde).
Wat heb ik dan mogen spelen ?
Boer, en al eens Sint-Jozef, maar vooral duivel (veel rollen dus, en telkens met een andere ingesteldheid). Maar zo moest je al minder spelers inschakelen), al was dat telkens, belastend, want weer anders geschminkt!
Ik, door welk toeval en met babyface, moest dus als afgezette pastoor de duivel spelen en Pitje Vogel verleiden met een appetijtelijk duivelinnetje om hem zo in mijn macht te krijgen.
Maar : ik was ook de Schwarze Madam die duivelde, en rond Pitjevogel liep om hem verder in mijn macht te krijgen: Du musst jeden Tag ein Kapittel aus dem schwarzen Ambrosius lesen ! Und wenn du an einem Kreuzweg kommst, musst du spucken ! Mehr nicht!. Maar ik was vanachter Pitjevogel ook een beweeglijke, luidruchtige en gewoon kwaadaardige duivel: Ich werde meine Teufel rufen um dich zu peitschen, um dich zu rösten, um dich zu brennen.
Tot kritisch ongenoegen van het intellectueel Berlijns publiek dat vond, dass ich so KEIN Timmermanischer Teufel war, en ze hadden nog overschot van gelijk ook!
Ongewoon was ook de Inleiding van de duivelsscène op de tonen van de sfeerscheppende melodie Anitras Dans van de Per Gynt Suite van Grieg (en ook dat was zeker niet zo bedoeld door Timmermans).
Op zekere dag, toen de Jos er niet bij was, was er nog zon onvoorspelbare reactie van het publiek: bij mijn slotwoorden, toen ik duivel af was en ik, na een namiddagvertoning-met-scholieren, dus de kinderen wou bedanken voor hun aanwezigheid en aandacht, kreeg ik boegeroep van heel die bende, die dus gewoon niet akkoord ging met zon liederlijke duivel op de planken.
Enkele concrete herinneringen en cijfers.We hebben gespeeld op ruim 400 locaties, vooral in West-Duitsland, ook wel eens in Zwitserland, Oostenrijk, Norderney, Helgoland, Denemarken (net over de grens).
In het Duits ook een paar maal in Vlaanderen (o.a. op vraag van prof. H.Draye)!
Wijzelf zelfs in het Frans ! Jos Vloeberghs is namelijk enkele tijd ook kapelaan geweest in Wallonië, in Montignies-le-Tilleul (bij Charleroi).
Ik heb er als diable, als duivel meegespeeld in : Et où létoile sarrêta (daprès Le triptyque des trois rois mages (gespeeld door Les compagnons de St.-Martin).
Het eerste jaar speelden we dus in Niedernhall en andere onbekende nestjes in de buurt.
Het tweede jaar werd het ernstig en zaten we al in grote Duitse steden, zoals Bamberg, Würzburg, Kronach, Forchheim
.
Het derde, vierde, vijfde en zesde jaar trokken we naar Berlijn (= vier maal na elkaar): de eerste maal zelfs met PAA vanuit Hannover naar Tempelhof in W.-Berlijn, en met vertraging vertrokken, omwille van al onze losse toneelrommel die moest ingeladen worden.
Ik ben zelfs enkele dagen mee op tournee geweest naar Berlijn tijdens mijn legerdienst in 1957-58 als kandidaat-reserveofficier in de kazerne van Aarlen, en met toestemming van mijn legeroversten.
We waren soms rare apostels: ooit waren we in Berlijn op gang met wc-emmers, gevuld met belegde broodjes, in stadsbus naar een van onze toneelzalen (en werden daarbij door de Berlijners niet onverdeeld positief bekeken).
Een Berlijnse studentin (Anne-Marie Hänsel) dankte ons toch met een mooie zangtekst in 11 strofen, met als refrein : Ja wenn die Flamen singen und Theater spielen und Berliner sind dabei, sei es in Deutschland, sei es in Belgien, wir wollen Freunde sein.
Daarna verruimden we de blik tot heel Duitsland
en zoals al gezegd altijd met een bus van Pam Vermeulen.
En was er te weinig reclame gemaakt voor ons toneelstuk, dan kroop onze allereerste accordeonist (Juul Wilmots) boven op de rondrijdende bus en maakte daar muzikale reclame voor de avondvertoning.
We speelden Timmermans gedurende een 19-tal jaren.
Zon 270 spelende Kerstgezellen (volgens mijn fichenbak) hebben de toneelrevue gepasseerd (Vlamingen, Duitsers én een pakje Walen + zelfs een Italiaanse padre), meestal studenten, maar ook andere vrijwilligers, want niet zozeer in het begin, maar vooral later was er alle jaren wel weer een gans nieuwe bezetting spelers.
We telden soms beroemde spelersnamen:
- BRT: Cas Goossens (de latere directeur-generaal van BRT - 1 j.)
- Annie Van Avermaet (van het trio van prof. Florquin + Fons Fraeters)
- Walter Zinsen, met zijn scherpe pen (1 j.).
De latere Leuvense professoren: Guido Geerts (Ned. Taalunie) en Fons Van Steenwegen (Liefde is een werkwoord).
Nog anderen zoals Seppe Wilmots (professor in West-Duitland - zijn broer Juliaan Wilmots (promotor van het Vlaamse lied) - Diederik Van Coillie (die ooit met amper twee foutjes het Groot Dictee der Nederlandse Taal heeft gewonnen - Lieven Paemen, de diplomaat in Amerika en vanuit Lier: Tuur Van Bergen.
En dan is er op zeker ogenblik toch een regisseur, vanaf de 5e tournee. Niemand minder dan Maurice Balfoort (o.a. bekend als hoofdregisseur van de KNS Antwerpen enz
) komt de repetities leiden en stelt zich zeer coulant op en nooit te dirigistisch (hij zal zelfs enkele jaren mee op tournee kunnen trekken, samen met Els, zijn echtgenote).
En allemaal hebben we al die jaren g r a t i s en voor de winst gespeeld !!!!! Terwijl het decor al werd afgebroken, en nadat de Duitse brandweerman die er uit veiligheidsoverwegingen achter de coulisen dikwijls bij stond, was verdwenen, werd de winst door een paar in de groep aangeduide Finanzmeister na iedere opvoering opgeteld.
Vermeerderd met de niet te vergeten collecte die we met onze Drie Koningen nog deden bij de uitgang van de zaal na elke opvoering (nadat Jos het publiek had bedankt). Wij waren immers bedelaars en het Duits publiek was gul (eenmaal schonk een eenvoudig vrouwtje ons zelfs zomaar 300 DM na de opvoering)!
Wat er met dat geld achteraf gebeurde?
De eerste twee jaar aan ons kerkje in Niedernhall.
Met inbegrip van een tijdens de tweede toernee met de bus meegevoerde grote klok voor datzelfde kerkje.
Het derde jaar speelden we voor het Wilhelm-Weskamm-Haus, een Studentenheim in West Berlijn en daarna ook voor het Ludwig-Wolker-Haus.
De West-Berlijnse Bisschop Döpfner kreeg voor zijn Canisiuskirche zon 9.500 DM (besteed aan het kerkorgel. Of er was geld voor een Kinderheim in Sachsen, of voor studenten uit de Ostzone die naar het Westen probeerden te vluchten
Of het geld ging naar een Heim in Charleroi voor jonge Ungarnflüchtlinge (1956).
|