Opening Timmermans Tentoonstelling
Lier, 28 mei 1972
Geachte vergadering,
Boven de wieg van Felix de gelukkige stond een goede fee, die de kleine Timmermans twee instrumenten overhandigde, waarmee hij zijn leven moest zinvol maken : pen en penseel. En om die taak naar behoren te kunnen volbrengen, ontving hij als toemaat een scherp zintuigelijke waarneming, een open oog en oor gepaard met een rijk hart en een dichterlijke geest. Dat was zijn beginkapitaal, met die gaven zou hij woekeren en een werk leveren, dat ons nu, 25 jaar na zijn dood, nog altijd even gelukkig maakt als op de eerste dag.

De Timmermansen waren kanthandelaars van vader op zoon. Artiestenbloed zat er voorlopig niet veel in, zaken doen ging voor. Daar Felix de jongste was en zwak van gezondheid, werd hij ook meer verwend dan de anderen. Mettertijd zou blijken dat hij een buitenbeentje was. Ach nee, hij was geen vroegrijp genie, hij was gewoon een kleuter, die graag met papier, kleur en verf morste.
Op school was de tekenles de enige, die hem in de ban hield. Van zijn luttele spaarcenten ging de jongen de sterkgekleurde volksprenten en mannekensbladen kopen, om die daarna te kunnen kopiëren, liefst met nog schreeuwender kleuren. Geen groter plezier beleefde hij, dan toen hij van de behanger een afgedankt staalboek kado kreeg. Gewetensvol tekende hij de grillige figuren, bloemen en vogels na. Het was intussen wel duidelijk geworden dat de jongen niet voor advokaat of dokter was in de wieg gelegd. Thuis hebben ze er niet al te zwaar aan getild, want naar nieuwe kantpatronen was veel vraag en daarmee leek Felix' toekomst als ontwerper verzekerd.
De twaalfjarige knaap mocht de avond- en zondagslessen volgen aan de stedelijke teken- en schilderschool. Daar was geen spraak van verveling. Hij zou het nooit over zijn hart gekregen hebben ook maar één les over te slaan. Op zekere dag viel hem het boek van Conscience «Hoe men schilder wordt» in handen. Dat wordt nu zijn droom : een tweede Rubens worden! De daad bij het woord voerend, gaat hij naar het museum van Antwerpen om die meesterwerken van dichtbij te kunnen bestuderen. De indruk was zo overweldigend dat zijn droom erbij bezweek. Maar in een volgende zaal ontdekte hij Breugel, onze Vlaamse Breugel. Men zou kunnen spreken van een liefde op het eerste gezicht. Hij had zijn meester gevonden.
Timmermans heeft nooit kunnen dwepen met de goden- en heldenbeelden uit de oudheid, noch met de overigens fraaie borsten en billen van de Renaissance en de Barok. Reeds als knaap verdedigde hij tegen zijn 20-jaar oudere broer Ernest de hogere artistieke waarde van de Vlaamse en Italiaanse Primitieven en natuurlijk van Breugel.
Na vijf jaar kursus kreeg hij de zilveren medaille. Meesters en ouders spoorden hem aan verder te studeren aan de Akademie te Antwerpen, zoals Isidoor Opsomer, zijn illustere voorganger. Maar Felmix vond de dagelijkse reis en het vroege opstaan om half zeven te lastig. Ging zo een eventuele carrière als kunstschilder verloren, aan de andere kant is hij zo bewaard gebleven voor de literatuur.
Timmermans was graag glazenier geworden, omdat niets de kleurenweelde van brandramen kan evenaren. In de tekenschool had hij zich daarin trouwens gespecialiseerd. "Och zo kunnen schilderen : levende, sterke, briljante kleuren. Niet grijs, pastellerig, stofferig, bruin, mollig, doorspeekseld, doorpapt en vergaan, maar levende glanzen, elke kleur stralend op zichzelf, in 't geheel een hevige regenboogzon!" schrijft hij. "O ik hou van kerkramen om de transparante kleur, om hun volste hevigheid van kleur, om hun bezieling en inzuiging van het licht. Och ja, zo hevig kunnen schilderen op het doek, zonnen in uw kamer hangen! "
Vader met zijn nuchtere kop zag terecht geen broodwinning voor Felix in die dagdromen en besliste dat deze thuis zou helpen in de kantwinkel. Tijdens zijn vrije tijd mocht hij dan gerust zijn kunstaspiraties botvieren. Vanaf 1905 verschijnen Timmermans' eerste verzen in de Lierse weekbladen. Nadien noemde hij ze 'berijmde schilderijtjes' en heeft daarmee zijn hele werk van meet af gekarakteriseerd. Schilder en schrijver zullen niet van elkaar te scheiden zijn. De rijmpjes bezitten enkel historische waarde, maar kenmerkend is nu reeds de voorliefde voor pikturale details. De koninklijke Begijnenvest lijkt een kerkbeuk, waarvan 't wijdomliggend landschap de gekleurde ramen zijn; bij zomeravond staan de bomen op den hemel afgetekend lijk met inkt.
Onder invloed van de veelbelovende kunstschilder Raymond de la Haye teosofisch vegetariër geworden, gaat hij zo op in de geheime leer, dat hij zijn penselen en verftuben laat uitdrogen. Wanneer moeder al die boeken ziet met al die rara titels, is haar eenvoudig woord : "Toe Felix, neem maar terug uw verf en schilder". Het is pas enige jaren later, als de ontgoocheling in de teosofie niet meer te loochenen is, dat hij zich weer voor zijn schildersezel neerzet. Van zijn geloof restte niets meer dan zijn liefde voor O.L.Vrouw. het is wellicht daarom dat zijn oudste nog bestaande schilderij een 'boodschap aan Maria' is, die hij als huwelijksgeschenk voor Flor Van Reeth maakte in 1909.
Het gebeuren speelt zich af tegen een lange witte muur met in de verte het begijnhoftorentje.
Nog primitief onbeholpen, staat het werk in opvatting geheel onder invloed van zijn oudere vriend. Het geplaveide gangetje is typisch Van Reeth. Aan het gezicht waagt Timmermans zich nog niet. Dat van de engel is slechts vaag in profiel weergegeven, het gelaat van Maria is praktisch helemaal verborgen in de begijnenkap. In tegenstelling met de Vlaamse Primitieven, laat hij de Annuntiatie plaatsvinden in openlucht onder het groene lover, precies zoals hij het later zal vertellen in 'Het Kindeke Jezus in Vlaanderen' .
Wanneer Felix Timmermans in november 1910 onder de schuilnaam Mandragoor de tentoonstelling van de plaatselijke Kenisgilde verslaat in het weekblad 'Aan Beide Nethen', moet hij op enkele zere tenen gestaan hebben, want een van de gebroeders De Weert besluit zijn repliek met de woorden dat Mandragoor : 1ste een ellendige taalverknoeier is ; 2de dat hij eigenlijk niets afweet van kunst en er maar op aan praat, vol eigendunk ; 3de dat zijn opstel fel naar opzetterij ruikt ; 4de dat hij een inkonsekwente zeveraar is ; 5de dat hij met boze inzichten bezield is. - Als kritiek op kritiek kan dat tellen!
Gelukkig heeft Timmermans zich nooit erg gestoord om kritikasters of onbegrip, anders had hij pen en penseel lang in de hoek gegooid. Nooit hadden we dan gehoord van het boek, waaraan hij enige maanden later zou beginnen : Pallieter. Daar breekt de kleurenweelde en pikturale visie in volle jubel los. Daar treffen we ook zijn eerste vignetten aan. Schilder blijkt de auteur in het uitbeelden van koppen en gestalten, het beschrijven van taferelen en feestmalen, het schilderen van interieurs en weidse landschappen. Stijl en taal zijn smeuïg, druipend van originele beelden en plastische zeggingskracht. Of we willen of niet, we kijken mee, bewonderen mee, voelen mee, genieten mee. Luisteren we maar : "Charlot kwam terug in een blauwbaaien rok en een rood slaaplijf, waaruit haar dikke armen spannend en blinkendvet uitkwabberden. En al etend zag Pallieter altijd maar aaneen naar de veldbuik, waarboven de zon opklom. De rode wieken van de molen draaiden en den frissen wind, die een witte ronde ballonwolk door het blauw van den hemel zond ; en de reuk der witte en purperen kruidnagelen wandelde over de tafel heen.
Pallieter dronk het laatste eten in de maag en riep armzwaaiend : "O Heer, mijn billen worden licht als strooi en omhoogwillend lijk sprinkhanen". Hij ging buiten, opende duiven- en hoenderkoten en strooide handsvollen kempzaad. Wat was dat toen schoon, in die zilveren zon die glimmende krobben, waarop bruin, groen, blauw en rood goud weg en weer danste, die witte, ros en grijze stippeling der kloeke vleugelen, de rode en gele bekken en poten, de bloedrode kammen en sterk gebouwde en lenige steerten vol wemelende koleuren lijk in de schelpen van de zee. Pallieter aanzag het met halfopen ogen en zei : "Rubes, bleft er af !"
Bij een plek klaprozen liep het water zo maar uit de ogen van Pallieter en hij zei met een zucht van bewondering : "Och Sint Jan, worroem sta da ni in oewen apokalips?" Hij moest die geweldige klanken rood betasten en bestrelen, al roepend : "Koleuren, koleuren is alles in alles !"
Een zo mogelijk nog rijker palet vinden we in Het Kindeke Jezus in Vlaanderen.
Als miniaturen in een middeleeuws getijdenboek, zo heeft Timmermans ieder tafereeltje gepenseeld. Geen enkel schakering kon de schilder ontgaan. Zo spreekt hij onder meer van : melkwit, krijtwit, hagelwit / appelrood, kersrood, appelsienrood, zalmrood, wijnrood, bronsrood, bloedrood, kardinaalsrood / olijfgroen, kropsalaadgroen,, kikvorsgroen, maneschijngroen / aarzelblauw, weekblauw, warmblauw, zeeblauw, inktblauw, leiblauw, staalblauw, hemelsblauw, avondblauw.
Het is ongetwijfeld die kleurenrijkdom en vertrouwdheid met het onderwerp, die Timmermans ertoe aangezet hebben zijn literaire verbeelding op doek over te brengen.
Zijn eigenlijke carrière als schilder vangt aan in maart 1920, op de avond dat hij na 17 maanden in zijn geliefde Netestad terugkeert. Vol vreugde ook omdat het eerste kind op komst was, schildert hij zijn Driekoningen op weg naar Betlehem : gedurfde oosterse kleurenpracht in een Vlaams sneeuwlandschap.
"Ik kan over mijn eigen werk geestdriftig zijn", schrijft hij aan Van Reeth. "Als ik de kleuren daar op lap, kleuren die men in t algemeen bijna niet durft zien, radijsrood nevens outre mer blauw, vlamend rood nevens geel, purper gloeiend nevens veronesegroen, dan juich ik. Voor mij zijn kleuren geest, ent zou t zo ver willen brengen dat ze niet meer getemperd worden door schaduw, maar daar nevens elkaar fonkelen en glazen als edelgesteenten, die te spelen liggen op een fond van zwart fluweel, hagelblanke sneeuw of glijdend goud. Maar ik durf nog niet genoeg, ik kan het nog niet genoeg. Ik ben geestdriftig terwijl ik schilder, maar als 't dan af is, dan heeft het niet genoeg van de processievizioenen, die door mijn geest wandelen.
Ik voel het door brandende kleuren, kerkramen. Heb ik vroeger niet voor kerkraammaker willen leren, verleid door de kleuren? En nu poog ik dit te zijn : een klein prometheusken, dat geen licht uit den hemel steelt, maar koleuren. Ik geluk er niet in. Maar ik hou niet op en zal voortwerken. Ik word door kleur verteerd."
In korte tijd produceert hij een reeks belangrijke werken. Aanvankelijk zijn het transposities van reeds gemaakte tekeningen of van motieven uit eigen werk, zoals de vruchtendragers van het belofteland, Begijnhofprocessie, Bedevaart naar Scherpenheuvel uit Pallieter; De aanbidding der nederigen, Bezoek der driekoningen en Vlucht naar Egypte uit het kindeken ; Landelijke processie uit Het keerseken e.d.
Daarnaast komen er enige zelfstandige werken.
In de grond zijn het geverfde tekeningen, scherp afgelijnd, met veel details weergegeven. Tegen een verre einder, liefst met windmolens en kerktorens, trekken figuren voorbij.
Zomin als Breugel schone koppen tekende, doet zijn late leerling Timmermans het. Bezie ze, die vooruitstekende snuiten, rode bolneuzen, wezenloze ogen, pladijshanden, knikkende knieën en plompe voeten. Toch zijn het geen karikaturen, maar mensen die een zware last te torsen hebben. Gelukkig brengen de heldere tinten nog een zonnige noot aan.
Fel daarmee kontrasterend is "Er gebeurt iets". Een eerste voorbeeld hoe omgekeerd uit een schilderij een verhaal groeit. Begonnen in 1920-21 in een sombere bui, zoals hijzelf bekent, wordt het doek voltooid in 1922. Acht lelijke wijven in donkere kapmantel bespreken een dramatisch voorval. Een bijna dreigende obesessie gaat van hun tronies uit. Twee jaar later zien we dezelfde tekening afgebeeld bij de meesterlijke novelle "De Kerstsater".
Daar vernemen we dat het huiveringwekkende nieuws de geboorte is van een duivelskind.
In 1922 verschijnt de bundel linos "Vrome Dagen" , nu 50 jaar later weer uitgegeven door Frans Verstreken. Felix ging zodanig op in zijn hobby : tekenen, etsen, snijden en schilderen, dat hij zijn literair wek verwaarloosde, zelf in zoverre dat hij in maanden geen bladzijde meer had geschreven. De schrijver kon de schilder maar niet overtuigen ermee te stoppen, tot hij als laatste redmiddel een brief schrijft, frankeert en post aan de heer Felix Timmermans, Boomlaarstraat 34 te Lier. 's Anderdaags vindt de bestemmeling de brief tussen de korrespondentie en leest : "Mijnen beste Felix. Ge hebt nu al lang genoeg voor uw eigen plezier mogen schilderen en tekenen, maar nu wordt het hoog tijd dat ge weer eens denkt aan uw Marieke en de kleine gasten, en daarom begint te schrijven. Neem me niet kwalijk dat ik u in uw genot kom storen om u aan uw plichten te herinneren. Doe eens wat moeite. Dan komt het allemaal voor mekaar." De brief haalde effekt uit. "Kurieus", besloot Timmermans deze anekdote, "kureus, nog nooit heb ik mezelf moeten verplichten te schilderen, dat gaat altijd vanzelf." Schrijven was voor hem een last, schilderen een lust.
Om zich te troosten begon hij dan maar aan het leven van Pieter Breugel. Vijf jaar minstens duurt het moeizame proces. Tussen de jolige, amoureuze en ernstige avonturen in, komt de schilder Timmermans zelf aan het woord. Hij legt zijn opvattingen in de mond van Jan Nagel, hij herhaalt ze bij de huldiging van Baron Opsomer : " 't Is eender wat ge schildert: vrouwenvlees, eieren, vis, fruit, landschappen, grafleggingen, duivels, Sint-Antonissen of engelen als 't maar goed geschilderd is, is 't goed. Gedachten, ontroering, mystiek of wat ze daarrond vertellen, dat is zever in pakskes, dat schrijft g' in een boekske. Poot ! borstel ! dat moeten w' hebben."
Dat is precies wat zich bij Timmermans zelf gaat voortdoen in de loop der volgende jaren. Hij krijgt poot. Zonder dat het vertellend element helemaal verdwijnt, kunnen we toch vaststellen dat het beschrijvend element een ruimere plaats krijgt toegewezen. De kunstenaar gaat het halen op de liefhebber. Min of meer verdwijnen de bijkomstigheden om enkel het hoofdmotief te laten uitkomen. De scherpe aflijningen van weleer vervagen, de kleurenweelde word gereduceerd tot 'n paar donkere tonen. Breed en krachtig geborsteld, dragen zijn doeken voortaan een meer uitgesproken expressionistisch karakter. Uit die periode dateren de winterlandschappen, natuurgezichten, stillevens, portretstudies, Lierse hoekjes. Niet alleen in zijn schilderijen, maar ook in zijn kruiswegontwerpen, schetsen, gouachen, waterverf-, potlood-, pastel- en krijttekeningen, in tempers en sepia zien we dezelfde kwaliteiten naar voren komen.

Het huisje van verlangen
1934 is weer een druk schilderjaar. Timmermans zet het nieuwe jaar in met het "Stilleven met peperkoek". Hoe zijn gezin ook aandrong om hem nu eens bijtijds mee te krijgen voor de nieuwjaarsbezoeken aan de familie, er was niets aan te doen : eerst moest dit stilleven af. Dan volgen Schrobberbeeck, Pitjevogel en Suskewiet, de breugeliaanse Houtakker en het lieflijk-naieve Huisje van verlangen. De vierjarige Gommaar heeft alle details gedikteerd. Vader moest aan het open raam zitten schrijven en een pijp roken. De pastoor was juist op bezoek geweest en ging al brevierend verder. Op het dak zouden kraai en mus zitten, in het venster de kat, op het gras een stel kippen en een geit, die echter alleen met een strik mocht vastgemaakt zijn. Nonkel Lowie werkte in de tuin, grootmoeder kookte soep, vandaar die rokende schouw. In de verte hoorde een molen te staan en aan de andere kant zouden moeder en Gommaar in een koets komen aanrijden. Zijn drie zusters bleven maar liever in het pensionaat, anders was er weer gekibbel. En boven in de blauwe lucht : mooie witte wolken.
In hetzelfde jaar schildert hij het doek Zondag, een ander voorbeeld van de kombinatie schilder-schrijver. In een zomerse wei staat een koe voor een levensgrote kruislievenheer.
De linkerarm van het beeld vertoont een barst. Het verhaal "O.L. Heer en de koei" verschijnt pas elf jaar later. Op een kermiszondag heeft de boer te diep in het glas gekeken en vergeet het dier te halen. De koe moet gemolken worden en klaagt haar nood aan de Gekruiste.
Ze dringt zolang aan, tot Hij van het kruis komt en ze naar de stal brengt. De boer schiet wakker, meent in de schamele figuur een dief te zien en slaat met een dorsvlegel een arm stuk. De Lievenheer sukkelt weer naar zijn kruis, maar alleen Hij en de koe weten waarom sedertdien zijn arm gebroken is.

Maar toen het verhaal gepubliceerd werd in 1945, was Timmermans zelf al een gebroken man, getekend door het kruis, genageld aan de schandpaal, miskend, op het ziekbed gekluisterd, met de dood voor de ogen. In zijn laatste brief aan Van Reeth schrijft hij :
"Nu zit ik weer hevig met schildervizioenen in de kop. Als 't goed weer wordt, zou ik eens enige jaren almachtig veel willen aan 't schilderen gaan. Maar wat, dat weet ik nog niet.
't Zouden symfonieën, cascaden van kleur moeten zijn. Zo iets als muziek. Zoals de ziel de dingen ziet en aanvoelt. In elk geval, ik zit op vinkenslag, en 'k droom en ijver er geestelijk rond. 't Moet nieuw zijn, anders, verlost van aardse verplichtingen, want kunst kent geen wetten. En daarom mag dan ook iedereen op zijn kop gaan staan draaien, het zot, dwaas of wat vinden. Ik zal het doen? Vrij, los van alles en iedereen, zelfs los van mij zelve. Ik wil mij eens vrij uiten, uit den hele. Dat moet lijk een gebed zijn. 't Gaat tussen God en mij."
Die vizioenen zijn hier niet meer mogen in vervulling gaan. Maar wat Felix Timmermans heeft nagelaten in geschrift, tekening en schilderswerk, is ons en zal naar wij hopen nog menige generatie een vreugde zijn.
Ik dank u
Louis Vercammen
Essen.
*******
|