Hendrik Conscience.
Rede van den Heer Felix Timmermans,
werkend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie.
Toen het Vlaamsche volk uit zijnen eeuwen-langen slaap ontwaakte, en het daar onmondig, onbeholpen en verlegen in de wereld stond, zond de Voorzienigheid een man, die dit volk moest toonen, wat het geweest was, van waar het kwam en welke innerlijke waarde het bezat, voor nu en voor de toekomst.
Die man was Hendrik Conscience.
De man die zijn roeping als een apostel vervulde, en tot ons kwam als een herder in den morgen. Eeuwen waren donker over ons heengegaan. Wij hadden alle geloof in ons zelf en ons eigen vertrouwen verloren. Wij voelden ons arm, klein, bedelend, en waren niet eens vernederd als we uit vreemde handen ons karig geestesvoedsel moesten ontvangen.
We bezaten niets, we waren niets. We hadden zelfs alle hoop verloren dat het ooit zou veranderen. Zonder verleden, zonder toekomst.
Als onbezielde dingen, als figuratie, zagen wij de reuzen-torens boven onze vervallen steden oprijzen. De oude pracht der huizen, der abdijen en kasteelen spraken niet meer tot ons hart. Het waren enkel steenen. De nederigen lieten hunne geiten het gras grazen langsheen die steenen muziek. De oude schoonheid van het land stond daar verwaarloosd zonder belang alsof we er geen schuld aan hadden, alsof die schoonheid mee uit den grond gegroeid was met de boomen en de savooien.
Toen kwam Hendrik Conscience, die de frisehheid van den morgen in de plooien van zijn mantel droeg, en de goedheid als een licht op zijn gelaat.
Hij kwam vertellen zooals de herders vertellen, zooals de patriarchen en de heiligen vertellen. Niet voor die en gene, voor allen, groot en klein, arm en rijk, vol eenvoud en klaarte.
Hij vertelde niet van de landen van overzee, niet van de Belofte- en de Goden-landen uit het Zuiden en het Oosten, niet van de heldensagen uit het Noorden. En tot hiertoe hadden wij, helaas, niets anders gehoord. Neen, hij vertelde het sprookje van het Vlaamsche volk.
Van onze menschen, ons land, onze natuur en ons bestaan, en in onze taal !
Wij waren ons zelf vergeten geraakt, en plots vernamen we door zijn mond dat wij ook menschen waren. Hoe bij ons ook de moeders lijden, hoe er in onze armste hutten ook harten zijn, die den strijd voor het leven hebben te strijden en hoe er ook bij ons liefde, haat, verdriet en verheuging door de menschen waart.
Wij hebben ook menschen : een Lambrecht Hensmans, een Arme Edelman, een Sisca van Roozemaal, een Loteling, een Havo en Lieveken, een Baas Gansendonk. Uit alle standen.
Nu zagen wij binnen in de donkere hutten, achter de gordijnen der burgerkamers, in de enge woonplaatsen der werkmenschen, achter de sombere muren der kasteelen, en in de naar spek-geurende pachthoeven. De muren doorheen, de harten binnen.
Menschen die het vertellen waard zijn. En we kregen ons menschen lief.
Door het vertellen van dezen goeden man vernamen we dat we ook eene natuur om ons heen hadden, eene schoone natuur. Niet alleen boomen en rauw en grond.
De schoonheid lag over alle dingen hij ons, zoowel als over de blauwe heuvelen van Italië.
Hij toonde ons die schoonheid, de grootschheid der stille Kempen, de plechtigheid der wouden, de liefelijkheid van het heuvelend Brabant, de zee. En al de rijke vergezichten, telkens met een kroon van torens omgeven.
Wat een schoon land en we kregen ons land lief! We kregen het lief onder al zijn verschijnselen, als hij, Conscience, vertelde van de luisterrijke morgenden, de edele avonden en van den herfst en de omweders en de sneeuw.
Hij leerde ons de natuur bewonderen tot in de kleinste dingen.
En bewonderen is danken.
Tot hiertoe waren wij niets en wij verwachtten niets, omdat wij niets geweest waren.
Wij hadden geen groote daad, we stondaar met ledige handen. Zoo meenden wij. Maar hij deed ons staren naar de diepte van ons verleden.
En als een schitterend licht, als een ster van Bethleem, deed hij den Leeuw van Vlaanderen uit de donkerte der tijden opflikkeren. Het licht ervan ging door ons hart en ons bloed.
Een heel volk stond sidderend recht om te luisteren.
Trotsch, fier, verbaasd en bewonderend.
Het was of van alle torens de zegeklokken luidden, en er muziek tot in de hoogste wolken hing. Dat was het réveil van ons Volk.
Hij scheurde de nevelen van ons verleden uiteen. Hij riep de geest der helden uit het graf, en een schaar van groote mannen rezen voor ons op : Gij Jan Hyoens! Gij Artevelde.
En weer spraken en zongen onze torens, de oude steden herleefden, de juweelige huizen waren weer bezield, de gildenhuizen vlagden, en de heele geschiedenis wandelde als een levende fresco voor ons oogen.
Wij voelden ons weer een volk, wij waren iets geweest, wij konden weer iets worden.
Dit innerlijk bevrijdingsmuziek klonk tot in de harten der eenzaamste boeren, bij de nederigsten, bij de kinderen, bij de burgers, overal.
Ieder hart luisterde dankend en vereerend naar de woorden van dezen pastoralen boodschapper. Elk vertelsel was een gebeurtenis. Overal las men zijn gevleugelde vertellingen : om den haard, in de herbergen, de moeder voor haar kinderen, de kinderen lazen ze geniepig in het bed, de soldaat aan het kampvuur, de verliefde las ze voor aan zijn meisje. Men sprak er over in de herbergen, tusschen pot en pint, tusschen twee kaartspelen in, in de klas, rond de papketel. Men was fier van dit land te zijn. De ziel van 't volk sprak.
Nooit was er grooter vereering geweest, dan de vereering van het volk voor dezen man. Hij vertelde niet alleen over en van het volk, maar voor het volk. Dat was zijn apostolaat, daarom vertelde hij zoo eenvoudig van harte, vol medegevoel, zuiver op den draad en meeslepend. Hij is erbij, mee er in, met hart en ziel en hij doorvonkt elk zijner figuren, met de liefde van zijn eigen hart.
Och, zeker, hij had het, zoo gezegd, grootscher kunnen doen ; hij had zich tot een hoogere klasse kunnen richten, en zoo op afstand over dit volk kunnen vertellen aan een voorbereid publiek ; hij had het in 't Fransch kunnen doen, hij had het op de eene of andere manier sterker kunnen doen. Hij heeft het in de laatste jaren zelf bekend. Doch 't ging niet om zich zelve, hij diende.
Daar hoeft vooral op gewezen te worden! Hij deed alzoo uit liefde voor het volk, uit ganscher harte, in allen eenvoud en in den waarachtigen geest. Hij bracht daardoor geluk en optimisme. Hij wist het zoo goed als u en ik. Het leven is hard, donker, boos en onverbiddelijk, maar hij was als geschikt door de Voorzienigheid, al heeft hij dan zelf ook veel geleden, met dat onverwoestbaar optimisme, dat opheft en verjeugdigt, en een nimbus van kleur en licht rond het leven weeft.
Zijn eigen optimisme gaf hij als fakkels door aan het volk. Dat was zijn roeping, geluk brengen! Achter elk lijden en strijden ontwaarde hij licht en bezwoer hij de zonne.
Al zijne vertellingen hebben daardoor die rustige levenskracht van de onsterfelijke sprookjes en iets van de wortelkracht van den bijbel.
In zijn vertellingen gaat het van den donkeren naar het licht. Het goed, het schoone, het ware overwint. Zooals bij de sprookjes. De princes wordt door den draak verlost, zij trouwt met den ridder en zij leefden nog lang en gelukkig en zij hadden vele kinderen.
Zulke vertellingen zijn voor het volk een bron van kracht. Het volk wil een uitzicht en een uitkomst hebben. Het vraagstuk moet ten voordeele van wie recht heeft klaar opgelost worden. Dan kan het volk weer naar een nieuw vertelsel en een nieuw sprookje luisteren, anders niet.
Het volk vraagt in de vertellingen en in de boeken die het leest, geen portret van zichzelve noch van zijn moeilijkheden, ellende en tobben. Het vraagt er een hoopvol uitzicht op, of ten minste toch een bedrooming ervan. En Conscience heeft het leven en het leven van zijn gestalten bedroomd. En laat dan zijn boerenmeisjes, die hij maagden noemde, in den stal en tusschen de rapen propere voeten hebben, laat de boerenjongens, die hij blonde lokken geeft, bewonderend luisteren naar de stem eens ongehuwde nachtegaals, laat hem van de zon, de dagvorstin, van den dauw zevenkleurig diamant maken, laat er nevens elk figuur, smiltend van goedheid, een vlammenden duvel staan, dat alles is slechts het buitenste vel.
Het is het garniersel, de pommade, de smaak van den tijd.
De eene generatie lacht de andere uit. 't Is het buitenste vel, zooals in alles wat echt en schoon is, zit de waarde van binnen in.
Conscience had het anders gekund en anders kunnen voelen. Maar het volk wil zich bedroomd zien. Het houdt van tegenstellingen, en van een held wil het een held, tout court.
Wat het volk vroeg heeft hij het volk gegeven en het heeft geluisterd, en het luistert nog even vurig naar hem. Niet alleen hier, ook tot ver over de grenzen.
Voor de wereld was hij van belang, voor ons volk was hij een noodzakelijkheid, een hulp en een redding, eene lichtende ster. Zelden kwam er een geschikter man op den geschiksten tijd en op de geschikste plaats als dezen verteller, vader, herder en apostel.
Zijne vertellingen zijn het geestelijk koren en brood van ons volk. Bij elke nieuwe generatie wordt er telkens opnieuw van gezaaid, geoogst en gegeten.
Ze sterven niet omdat ze de sprookjes van ons volk zijn. Sprookjes sterven niet.
De jeugd wordt door zijn vertellingen telkens bezield, bij de ouderen zingt de herinnering terug naar een reinen tijd van droom en vrede.
Conscience is een stuk van ons leven geworden.
En wij, letterkundigen, zijn erfgenamen, die zijn taak willen voortzetten, ieder volgens zijn gevoel, aard en talenten, wij staan hier vol dank en groote vereering voor dezen vader, die de goudader van onzen rijkdom ontdekte, die het ons gemakkelijk en weelderig gemaakt heeft, daar hij ons weer menschen gaf, ons een luisterrijk verleden terugschonk, een land, een natuur ; ons een toekomst toonde en liefde voor ons land verwekte.
En vooral : Hij leerde zijn volk lezen, wezen en zijn.
********
|