FELIX TIMMERMANS IN ZWART-WITxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Uit bladen voor de Grafiek door Frans Verstreken - Lier, februari-maart 1972.
Precies vijfentwintig jaar geleden is het grote hart van Felix Timmermans, de meest vertaalde Vlaamse schrijver, stilgevallen. De dag van zijn begrafenis op Kloosterheide, aan de rand van Lier, vielen de eerste sneeuwvlokken van een lange winter. 'Men proefde de kou als metaal in den mond.' Weldra lag de wereld stil in sneeuw, onder een bleke, wasgele lucht. Uit de toegedekte aarde kroop het zwart getak van enige bomen. Hij, die het Netedal in 'regenboogkleuren' had geschilderd, vond rust in een landschap met harde kontrasten.
Net een houtsnede...
Als piëteitsvolle hulde aan de Lierse proza-dichter willen wij de aandacht vestigen op een veronachtzaamd hoofdstukje van zijn veelzijdig oeuvre : de hout- en linosneden.
Van Timmermans' grafisch werk laten wij met opzet de diepdruk buiten beschouwing.
Onze beperking biedt anderzijds de mogelijkheid in deze map zijn komplete xylografische produktie samen te brengen, voor zover we die konden achterhalen. Dit streven naar volledigheid heeft eerder een dokumentaire dan een artistieke bedoeling.

Kontakten met grafici
Als we de namen van de kunstenaars overlopen, aan wie Timmermans een 'stukske' opdroeg in zijn boek 'Pieter Bruegel, zo heb ik u uit uwe werken geroken', dan springt in het oog hoevele van hen zich, zij het meestal bij gelegenheid, ook op het terrein van de grafiek hebben bewogen. In het hoofdstuk voor xylograaf Jan Cantré lezen we over meester Coecke van Aelst: Deze groten, bekende schilder, die bij gebrek aan tijd bijna niets alleen kon doen, deed rats alleen de nederige houtsneden. Dan kroop hij alleen, zwierde zijnen tulband en de rest af en zat genoeglijk in zijn hemdsmouwen gelukkig als ne zondagsvisser die veel vangt mannekes in hout te snijden. Daar had hij te veel plezier in, om het anderen te laten doen. Over het werk van zijn vrienden Isidoor Opsomer en Anton Pieck publiceerde Felix Timmermans waarderende beschouwingen. Bovendien wijdde hij regels vol bewondering aan Alfred Delaunois en de Lierenaar Raymond de la Haye, die evenals de vorigen ook grafische technieken hebben beoefend. Persoonlijke relaties onderhield hij verder met zijn stadgenoot Bernard Janssens, die een etspers bezat, schilder-etser Dirk Baksteen en diens broer schilder-houtsnijder Gerard. Vooraanstaande grafici illustreerden luxe-uitgaven van Timmermans' boeken : Henri van Straten, Edgard Tytgat, Dirk Baksteen en Anton Pieck. Daarenboven werd meer dan één vertaling met prenten van bekende buitenlandse artiesten verlucht.
Eerste proeven
Het was vooral Pieck, die bij de auteur de lust tot houtsnijden opwekte. Deze naar perfektie strevende graficus heeft aan de tiende (en éénentwintigste) druk van 'Pallieter' verrukkelijke tekeningen meegegeven. Nadien maakte Timmermans bijschriften voor de tien houtgravures van Piecks map 'Het oude stille Begynhof van Lier'. Uit hun wederzijdse bewondering was reeds eerder een innige genegenheid gegroeid. Toen de Lierse schrijver in Scheveningen woonde, had hij enkele platen geëtst. Hij nam kontakt op met Anton Pieck in Den Haag voor het afdrukken ervan en voor het inwinnen van advies. Zijn Hollandse vriend spoorde hem aan tot de houtsnijkunst. In 'Felix Timmermans, tekenaar en schilder' (1956) beweert Denijs Peeters dat Timmermans ooit maar één houtsnede heeft gemaakt.
Ten onrechte, zoals hierna zal blijken. Peeters citeert een simplistisch fontein-motiefje voor een exlibris, reeds in 1919 ten huize van Pieck in perehout gekerfd. Dit eerste eksperiment wordt in het boek afgedrukt, evenals een tweede proefje, naar een vignet met monniken uit 'Pallieter'. Pieck, die dit onvoltooide blokje als een relikwie in zijn werkkamer bewaart, herinnert zich nog dat Felix er de brui aan gaf: Te veul werk, zulle !' Zijn ongeduld en de harde materie waren oorzaak van het voorlopige afstel.
'Met houtsnijden had hij veel moeite, het ging hem niet soepel genoeg,' getuigt Pieck.
Het uitsparend kerven in het stugge langshout is immers een traag precisiewerk. Timmermans kon zich niet plooien naar de dwingende eisen van het nukkige materiaal. Het is dan ook logisch dat hij het hout ruilde voor het malsere linoleum. Dat hoogdrukprocédé lag hem beter. Het weekblad 'De Amsterdammer' gaf bij zijn speciaal kerstnummer van 1921 als bijlage o.m. een linosnede van de Lierse kunstenaar. Deze prent met Driekoningen-motief geeft blijk van een zuivere konceptie van de toen heropbloeiende grafiek in Vlaanderen.
Het Timmermans-Opsomer-huis te Lier bewaart de spijskaart bij een 'Huldebetoon' aan de schrijver op 22 oktober 1922. Als vignet staat er een Bacchus-figuurtje op afgebeeld, dat wijdbeens op een ton zit. Dit onhabiele linootje, dat gereproduceerd staat in 'Vijftig jaar Pallieter' van L. Vercammen, is een andere versie van een tekening uit 'Pallieter'. Het staat vast dat Timmermans dit gesneden heeft, hoewel zijn initialen ontbreken.
Niet onwaarschijnlijk is het dat zijn positief uitgespaard merkteken op dit kleine formaat afbrokkelde.

Vrome dagen
De Lumière-groep heeft een groot aandeel gehad in de ontwikkeling van de moderne xylografie tussen beide wereldoorlogen. De Vlaamse houtsnijkunst maakte vooral opgang in de twintiger jaren. De voorbeelden van Masereel, Minne, Van Straten en de gebroeders Cantré werkten aanstekelijk.
Letterkundige Roger Avermaete, bezieler van deze Antwerpse groep met internationale allures, vertelt in zijn 'Herinneringen uit het kunstleven 1918-1940' (1952) dat Felix Timmermans meewerkte aan het toonaangevend tijdschrift 'Lumière'. Hij hield op 29 april 1921 voor de vereniging een voordracht over het ontstaan van 'Pallieter' en 'Het Kindeke Jezus in Vlaanderen'. Dit kontakt scherpte wellicht de lust voor de grafiek, ofschoon Avermaete overtuigd is dat Timmermans zich weinig bekommerde om de vernieuwing van de xylografie. Roger Avermaete kon de letterkundige echter bewegen een reeks lino's te snijden voor een grafisch album. 'Felix Timmermans, door de genade van "Lumière" graveur geworden' : dit zou de opdrachtgever ruim veertig jaar later in het tijdschrift West-Vlaanderen schrijven. Onder het franstalige uitgeversmerk verscheen in 1922 de map 'Jours pieux / Vrome dagen'. De kolofon vermeldt de oplage : 325 eksemplaren, waarvan 25 met de hand gekleurd en gesigneerd door de kunstenaar.
De grote belangstelling voor de hout- en lino-snede vond haar oorsprong hoofdzakelijk in de schaarse geldmiddelen, zo deelde R. Avermaete mij mee. En hij voegde er aan toe :
'De enige pretentie van de auteur was zijn vraag dat de titel ook in het Nederlands zou vermeld worden. Dat is dan ook geschied.'
De zes eenvoudige volkstaferelen uit de map 'Vrome dagen' en ontleend aan de kerkelijke jaarkrans, zijn beproefde Timmermansiaanse motieven. Hij heeft deze uitingen van diep ingeworteld volksgeloof vaak beschreven, getekend en geschilderd. Originele typen en kapmantels leggen folkloristische aksenten op deze vrome serie met een opvallende harmonie tussen witte en zwarte partijen. De literair-verhalende prenten getuigen van Timmermans' liefde tot de kleinstedelijke en plattelandse bevolking, van zijn eigen godsvrucht, gemoedelijkheid en zin voor intieme huiselijkheid. Dat de boer met zijden 'faas' (buispet) uit de Kruisprocessie een opvallende gelijkenis vertoont met de jonge linosnijder zal wel een toeval zijn. Of heeft de auteur zich toch bewust als bedevaartganger geportretteerd? Onwaarschijnlijk is dit niet, want op meer dan één briefkaart schetste hij zijn zelfportret in een grappige situatie. En op het schilderij van het kloosterjubileum van tante Nonneke penseelde hij zijn gezin als getuige. Op de tweede internationale tentoonstelling van hout- en linogravures, van 19 februari tot 4 maart 1922 in de toenmalige 'Cercle artistique' aan de Arenbergstraat te Antwerpen, behoorde de Lierse gelegenheidsgraficus tot de deelnemers. Frank van den Wijngaert verwijlt in zijn overzicht van 'De moderne Vlaamse houtsnijkunst' (1927) met genoegen even bij de anekdotiese, folkloristies-sappige illustratie van een Felix Timmermans. Hij telt hem bij de met techniek of uitdrukking worstelende jongeren, wier eksperimenten, alhoewel niet immer van talent ontbloot, op dit moment bezwaarlik te situeren vallen.
In zijn grote studie over 'La gravure sur bois moderne de l'occident' (1928) nam Roger Avermaete niet alleen een prent op uit 'Vrome dagen', maar hij kommentarieerde : 'Ainsi les gravures d'un Félix Timmermans dénotent incontestablement de la maladresse, mais elles sont dessinées avec une candeur qui les rend sympathiques.' Adolf von Hatzfeld verluchtte zijn boek 'Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volkes' (1935) o.m. met twee lino's uit deze map.

Inventaris
Bij de voorbereiding van de luxe-uitgave van 'Schoon Lier' (1925) in de reeks 'Eigen schoon', onder leiding van dr. Marcel Cordemans, ontspon zich tussen beide Lierenaars een drukke briefwisseling. De initiatiefnemer publiceerde die korrespondentie in zijn herinneringen aan 'Raymond de la Haye en Felix Timmermans' (1967). Daaruit blijkt dat Timmermans groot belang hechtte aan de verluchting. Op 21 mei 1924 schreef de auteur:
'De illustraties zijn eenvoudige pentekeningen, houtsneeachtige, dus lijncliché. Het liefst zouden wij in kleur kunnen verschijnen, maar dat wordt zeker te duur, anders schoon, en meer bekorend.'
Op 6 november stuurde hij de laatste 'resel tekeningen' : 'Maar zie goéd, van die Begijnenvestpoort heb ik er ook een houtsnee bijgevoegd, nu kunt ge tussen de twee kiezen, wat in het boek komt. Het andere houdt ge dan maar voor U, als 't U interesseert. Er is dan nog een houtsnee bij van het pompstraatje, als 't mogelijk is die er bij te lappen doe het, maar die zou ik gaarne als 't kan terug hebben! t Is mijn eerste houtsnee, en 'k heb er maar een!' Dat gezicht op het Pompstraatje in het begijnhof werd niet van het originele houtblok gedrukt, maar van een lijncliché naar de ingestuurde afdruk. Timmermans erkende ze als zijn eerste geslaagde xylografie. Hij kerfde ze in perehout, volgens A. Pieck 'met een gewoon mesje'. Die 'Begijnenvestpoort' met de voormalige kapel van het konvent en het zogenaamde Napoleon-huisje op de hoek van de Hellestraat is geen houtsnee, maar kennelijk een lino. Cordemans gaf echter voor 'Schoon Lier' de voorkeur aan de intussen weerhouden pentekening met hetzelfde motief. Van deze linosnede werden destijds door Timmermans slechts enkele oorspronkelijke prenten verspreid. Kunstkring Konvent heeft in 1967 een reproduktie van deze linosnede uitgegeven ter gelegenheid van een tentoonstelling rond Timmermans-boeken in zijn galerijtje op het Liers begijnhof. Afbeeldingen ervan zijn bovendien opgenomen in de studie over 'Felix Timmermans' (1928) van Th. Rutten en in de geciteerde boeken van D. Peeters en A. von Hatzfeld.
Beide begijnhofgezichten demonstreren duidelijk de diverse mogelijkheden en beperkingen van de twee materialen. Graficus Timmermans heeft dit uitstekend begrepen.
Totaal verschillend in hout en in linoleum zijn het suggereren van halve tonen en de behandeling van straatkeien en dakpannen. In beide gevallen werd de oplossing gedikteerd door de materie zelf. Voor 'Bij de Krabbekoker' (1934) ontwierp en sneed de schrijver een titelplaatje met de stulp van het zonderlinge gezelschap uit het verhaal. De simplistische en waarschijnlijk wat overhaastig uitgevoerde lino, door D. Peeters foutief als tekening beschreven, bekoort door de bijna vrolijke argeloosheid van een volksprent. Bij de lettrines in vierkante vakjes maakte hij pentekeningen in houtsnee-imiterende stijl.
Hoewel het me niet uitgesloten lijkt dat nog een waardevol grafisch werkje of probeersels in hout of lino te voorschijn komen, toch hoop ik met deze opsomming een volledige aanvulling gegeven te hebben op het hoofdstukje 'De etser en linosnijder' uit het boek van Denijs Peeters. Van het door hem geciteerde lino-portret van Jef Bruyninckx als hoofdakteur in de film 'De Witte' (1934) heb ik echter geen spoor gevonden. Weliswaar was de Lierse schrijver van nabij betrokken bij deze film naar het boek van zijn vriend Ernest Claes. Timmermans zetelde in de jury om uit de vele jonge kandidaten de hoofdvertolker te selekteren.
Hij woonde ook heel wat buitenopnamen bij. Bruyninckx heeft nochtans geen weet van zulk portret, ofschoon de mogelijkheid bestaat dat de graficus een foto als basis nam.
Navraag naar het nagelaten archief van producent Jan van der Heyden, in het Archief en Museum voor het Vlaams Cultuurleven, bij Timmermans-deskundigen, familieleden en vrienden leverde geen enkel positief resultaat op. D. Peeters zelf bleef me opheldering verschuldigd.
Ik vermoed dat deze auteur Timmermans' illustratie van de Zichemse rakker bedoelt, die in de vrije natuur te luieren ligt. Deze in dunne, negatieve lijntjes uitgevoerde lino uit de jubileum-uitgave van 'De Witte' staat alleen tussen de talrijke getekende verluchtingen.
Heeft Peeters in déze linoleumsnede misschien Jef Bruyninckx menen te herkennen, die pas een vijftal jaren nadien in de film zou optreden... ? Het feit dat schrijver het prentje voor een pentekening aanziet, maakt de verwarring nog groter.
Volksprentkunst
De liefde van Felix Timmermans voor volksprenten duikt op uit talloze teksten.
Lia Timmermans vertelt in 'Mijn vader' dat zijn werkkamer versierd was met o.m. fel gekleurde prenten en bedevaartvaantjes. Hij ontwierp in 1938 overigens zelf een processievaantje ter ere van Sint-Gummarus. In zijn 'Rommelkas' bewaarde hij 'plaatjes van Epinal'.

We lezen in zijn opstel 'Inspiratie in het Land van Rijen' : 'Ge weet op mijn schrijfkamer hangt dit schoon mannekensblad van een cent, voorstellende "Het leven van Sint Gommarus", vervaardigd door den houtsnijder Van de Nast, den vriend van Menheer Pirroen, uit het boek Anna-Marie. Een kinderlijk en schoon artiest die Van de Nast, een primitief in den waterzuiveren zin. Inderdaad, in de roman laat Timmermans de man prentjes snijden 'voor almanakken, mannekens-bladen, ganzenspelen en de levens der heiligen'.
Dat auteurschap dient evenwel met een korrel zout genomen. Maar de Fé stond er bij M. Cordemans op, dat bedoeld 'mannekensblad' of cents-blad van 1840 (met de beeldroman van de stadspatroon in negen tafereeltjes) in de luxe-editie van 'Schoon Lier' werd opgenomen, evenals de geïllustreerde nieuwjaarsprent van de plaatselijke nachtwacht.
In het hoofdstuk 'Het lyrische Lier' uit hetzelfde boek laat hij een stoet artiesten voorbijtrekken, waaronder 'printensnijders'. Ten afscheid begroet hij Lier 'der hartelijke mannekensbladen' en 'der houtsnijplaten'.
Remoldus Keersmaeckers, de dichter uit 'De nood van Sinter-Klaas', bewonderde oud-Griekenland op 'houtprintjes'. De prentkunst komt natuurlijk meer dan eens ter sprake in 'Pieter Bruegel' en in 'Adriaan Brouwer'. Wie er het volledig literair werk op naleest, zal nog raakpunten aantreffen van Timmermans' belangstelling voor de volksprent. Is het dan te verwonderen dat ook zijn grafische produktie aansluit bij de traditie van devotie-prenten en profane bladen als populaire kinderprenten en centsbladen ? Anne Hallema karakterizeert in zijn monografie over A. Pieck (1930) Timmermans' kijk op de eeuwenoude religieuze grafiek: Timmermans bewonderde de rustige eenvoud in die sobere prentjes, waar de lijn geheel de voorstelling draagt, zuiver de vormen omschrijft en klaar het sentiment vertolkt. Die simpele lijn, zo ongerept aftekenend op het blank van het witte papier, zonder tinten en schaduwen, bekoorde Timmermans en hij sprak daarvan met geestdrift.
De Lierse kunstenaar heeft steeds dicht bij het eenvoudige volk gestaan. Dit verklaart niet alleen zijn motiefkeuze, maar meteen het narratief karakter en de simpele vormgeving, kenmerken van de volksprent. De soms statische houdingen van de figuren herinneren aan de eerste dagen der xylografie, de oudste verschijningsvorm van de drukkunst.
Eenvoudig en oprecht
Deze hout- en linosneden zijn niet los te weken van zijn literaire scheppingen. De tematiek loopt evenwijdig. Motieven worden hernomen in de andere discipline. De onderwerpen uit 'Vrome dagen' en de begijnhofgezichten, opnieuw aangepakt in o.m. de Pallieter-kalenders, vinden aansluiting bij zijn blijgeestige vertelkunst. Tijdstromingen beroerden hem maar matig. Onverstoorbaar ging hij zijn eigen weg, drijvend op eigen intuïtie en zelf zijn artistieke normen bepalend. Het uitgesproken sociaal engagement bij de moderne renaissance van de Vlaamse xylografie ontglipte hem.
Ondanks Timmermans' drang tot archaïzeren, zijn eigentijdse invloeden toch duidelijk herkenbaar. Van de zogenaamde vijf pioniers staat Jan Frans Cantré wellicht het dichtst bij de Lierse linosnijder. Reminiscenties worden opgeroepen door de tema's uit het Vlaamse volksleven, doch eveneens door bepaalde stijltechnische verworvenheden. Ze hebben de grote zwarte vlakken gemeen, de soms korrelige struktuur en de arceringen als tanden van een kam.
Ofschoon vakkundig knapper, is de dichter en xylograaf Max Elskamp naar de geest niet ver verwijderd van Timmermans. Hun verwantschap lijkt me te zoeken in hun gemeenschappelijke belangstelling voor het vrome volksleven en voor de prentkunst van Epinal. Beide illustrators demonstreren een ongedwongen oprechtheid. Elskamps werk is echter dekoratiever. Van Edgard Tytgat heeft de Lierenaar de ongedwongen kinderlijke en schalkse visie, de vermakelijke ongekunsteldheid. Het open gesneden, haast lineaire prentje van de Krabbekoker sluit aan bij deze literair gerichte anekdotiek.
Te biechten gaan
De manuskripten van Felix Timmermans staan vol doorhalingen en verbeteringen.
Maar ook op de drukproeven, die hij telkens als een nieuw klad gebruikte, kwamen nieuwe toevoegingen en schrappingen voor. Hij bleef zijn teksten steeds maar vijlen en schaven, totdat de hopeloze uitgever opdracht tot drukken gaf. De auteur verklaarde eens : 'Ik kan vier jaar aan een boek werken en tot twintigmaal toe een bladzijde herschrijven.'
Bij het tekenen en schilderen daarentegen verloor hij zijn beheersing. Hij moest zijn idee in één spontane worp aan het papier kunnen toevertrouwen. Zijn tekenpen had minder geduld dan zijn schrijfpen. Literatuur beschouwde hij als zijn roeping, plastische kunst was zijn hobby. De beroepsernst en de geestelijke spanning van de schrijver werden verdrongen door de gemoedsrust en de bevrijdende vreugde van de tekenaar, die lustig improvizeerde zonder de druk van een afmattende voorstudie. Hijzelf formuleerde dat in zijn overbekende boutade : 'Schrijven is te biechten gaan, tekenen is te kommunie gaan.'
Toen Timmermans zich op het pad van de grafiek waagde, vergde dit een grotere koncentratie dan bij zijn speels tekenwerk. Hij ontwikkelde geen hoge graad van vakmanschap, omdat hij de zelftucht niet kon opbrengen in een techniek waar de geringste fout onverbiddelijk aan het licht treedt en elke hertoetsing is uitgesloten. Met primitieve hulpmiddelen ging hij te werk. Hij vertrouwde mij eens toe dat hij geen gutsen of burijnen bezat : Voor mijn linoleumsneden gebruik ik liefst een gewoon patatschelderke.
Volgens mevrouw Timmermans had hij toch een bolvormige houder met wisselbare steekpennen. Zijn mesje gleed nonchalant in de malse materie, slipte, schuwde het rechtlijnige. De artiest bekommerde zich niet om een al of niet rechthoekige omlijsting, want ik geloof niet dat hij ooit een lineaal heeft gebruikt. Wat bij anderen hindert, wordt bij de Fé een charmante slordigheid. Hij liet Adriaan Brouwer zeggen : 'Onze gebreken zijn een deel van onze kracht.' Technisch raffinement interesseerde hem niet, wèl de bezieling en de spontaniteit.
Het toeval bij het snijwerk en het verrassings-element bij het afdrukken hebben hem zeker bekoord. Deze enkele bladen illustraties en vrije prenten bezitten in al hun eenvoud en pretentieloosheid toch een direkte uitdrukkingskracht. De vlakken liggen evenwichtig over de kompositie gespreid. In zijn beste momenten schiep hij bladen van hoge artistieke waarde. Nochtans was Timmermans geen geboren graficus. Als autodidakt kon hij zich moeilijk onderwerpen aan de discipline van de grafiek. Hij had te veel haast bij het moeizame handwerk, beoefende het hout- en linosnijden slechts bij gelegenheid, terwijl langdurig eksperimenteren hem niet lag. Het werd voor hem eerder biechten dan kommuniceren. Intussen werd zijn tijd opgeslorpt door literaire arbeid en voordracht-reizen, zodat zijn grafische produktie zich tot een voorbijwaaiend intermezzo beperkte.
De hoofdbedrijvigheid ligt immers besloten tussen 1921 en 1924. Precies in dezelfde periode werkte hij aan zijn 'Driekoningentryptiek' (1923) en schreef hij vertellingen in een gelijkaardige sfeer van volksgeloof. Deze verhalen werden kort nadien gebundeld in 'Het keerseken in de lanteern' (1924).
Timmermans' neiging tot aankleuren is nauwelijks verenigbaar met het beginsel van de zuivere zwart-wit-oppositie. De letterkundige zag zijn leefwereld niet in strakke tegenstellingen, maar schilderde de menselijke doening in felle 'koleuren'. Hout en linoleum zijn kil. Hij had nood aan de warmte van het koloriet.
Felix Timmermans in zwart-wit : het klinkt haast paradoksaal!
******
|